Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 732
ervoor in te ruimen, waarvoor Chapu's ontwerp niet
geschikt is. Buitendien kan dit ontwerp voor de
30.000 frs., die met alle inspanning door de
Sociétédes gene de lettres" bijeengegaard zijn, niet
worden uitgevoerd. Zal de gemeenteraad op zijn
besluit teruggekomen, zullen de erven van Chapu
zich ten opzichte van den prijs laten afdingen of
zal er een Maecenas worden gevonden, die de
ontbrekende som aanvult? Zonder deze omstan
digheden zal Balzac nog lang op zijn
gedenkteeken moeten wachten.
Het Museum van Kunstnijverheid te Haarlem
is gedurende de maand Juni laatstleden door
1337 personen bezocht.
LETTEREN EN WETENSCHAP.
De Allgemeine Zeitung drukt een aantal brieven
af, aan den lijfarts Johann Georg Zimmermann,
(1728?1795) den schrijver der werken Ueber die
Emsamkeit en Vom Nationalstoh, gericht. Daar
onder bevindt zich de volgende brief van
Göthe's moeder, die Frau Rath", die te curieus
is in zijne gezellige hartelijkheid, om hem niet in
zijn geheel te nemen.
Frankfurth a. M. 16 Febr. 1776.
Lieber Herr Leibmedicus l Ihr lieber Brief
machte mir von der einen seite viel Freude : Aber,
aber, das was ich an Ihnen in Spasz schrieb. ist
also nicht gantz ohne grundt, Sie sind nicht
gesundt, glauben Sie mir, ich bin von Hertzen dr
ber erschrocken. Gott im Himmel! Wie kommt
ein so vertrefflicher, geschickter, freundlicher,
herrlicher, lieber Mann zu der Verdammten
Krankheit? Woruin just an die brauchbarsten
Menschen, ich kenne eine menge Schurken, die solten
Krank sehn, die sind ja doch der Welt nichts
uütze, und mann hat von ihrem Wachen oder
Schlaf'en nicht den geringstcn nutzen. Lieber
bester Freund! Wollen Sie von einer Frau einen
Rath annehmen, die zwar von der gantzen Medicin
nicht das mindeste versteht, die aber doch
Gelegenheit gehabt hat, ruit vielen Menschen in
genauer Verbindung zu stehn, welche von diesem
Uebel geplagt wurden. Die Ver an de r u n g der
gegenstande War immer die beste Cur,
da braucht mann nun nicht eben 30 Meilen zu
reisen, wenn man niir aus seinen vier Mauren
komt, nur nicht zu Hausz geblieben, so sauer es
gemeiniglich denen Kranken ankomt, in die freye
Luft, aufs Landt, unter Menschen gegangen, die
man leiden kan, und alle schwartze gedanken dem
Teufel vor die Füsze geschmissen, dieses Mittel
hat docterLutherschon probatum gefunden und
in seinen herrlichen trost Briefen dem Spaladinus
seinem Vertrauten Freund angerathen. Folgen Sie
also bester Mann dem Rath einer Frau, das thut Ihrer
groszen Gelehrsamkeit keinen schaden, gab doch
ehemals ein Esel einen Propheten einen guten Rath. Den
Ducaten habe rlchtigerhalten, aber Lieber Freuud
Sie haben mir zu viel geschickt, ich habe ja nur
3 fl. 24 er. ausgelegt, ich wills aufheben, eswird
sich schon eine Gelegenheit finden, dassichs Ihnen
verrechnen kan. Gott lob dass die Schlossern sich
besser betindet! Wer war aber ihr Helfer ? Wem
hat sies zu danken? nechst Gott gewis niemandt
als unserm theuren Zimmermann. Das Zeugnüss
von Wlelandt Liebe gegen meinen Sohn, das sie
die Freundschaft hatten, mir mitzutheilen freute
mich hertzlich ; das ist nun einmahl das gl
ckliche Loos von Docter Wolf, dass ihn alle Leute
lieben denen er nahe kommt, das ist nu freylich
gantz natürlich, er hat ein gutes Hertz, liebt seine
mitmenschen, sucht wo er hinkommt Freude zu
verbreilen, mann sieht in der Nahe nur den
Menschen Freund, und vergiesst gerne den Satiren
schreiber. Dass IhreLieb«nswürdige Jungfer Tochter
noch an uns denkt, und sich wohl vergnügt beflndet,
war auch eine Nachricht nach meinem hertzen ;
erlauben Sie, dasz ich mir die Freude mache und die
Zahl meiner Kinder durch dieselbe vermehre, dieses
süsze liebe Magdgen kommt in gute Geselischaft,
auszer denen Zwey die unter meinem Hertzen ge
legen, habe ich das Glück noch viele Söhne und
Tochter zu haben, als da find, die zwcy Grafen
Chrisüan und Friedrich von Stollberg, Lavater,
Wieland, Von Knebel, Von Kalb, Demoiselle
Fahlmer, Delph, von Wreden u. s. w. und da meine
liebe Tochter Zimmermann den Seel und Leib
erfreuendcn Mutter Nahmen leyder schon lange
nicht mehr nent, so hoff'e ich Sie nimbt meinen
Vorschlag an, um nur den Nahmen nicht gantz
Zu Verlernen. Mein -lieber Mann empfiehlt
sich Ibnen und meiner lieben Tochter aufs beste.
Behalten Sie uns in gutem Andenken, nnd seyn
versichert dasz wir sind, bisz ins Grab, ja noch
drüber hinaus Ihre wahre und aufrichtige Freunde.
C. E. Goethe.
R. S. Claus Kienemundt Wird nun bald an
kommen, die Wege sind freylich jetzt schlimm
aber gemach kommt man auch Weit.
Noch eins, es ist wieder aus dem Revier dos
Docter Fausts etwas in der Welt erschiencn, ist
gedruckt zu haben, und heiszt Stella."
Tot toelichting bij dezen brief diene hot vol
gende: In den zomer van 1775 was Zimmerman
voor zijn kwaal, hypochondrie, met vacantie naar
zijn vaderland, Zwitserland, gegaan; hij had te Lau
sanne zijne dochter ontmoet en reisde met haar
gedurende de maanden September en October over
Freiburg en Frankfort naar Hannover terug. Van
Frankfort uit bezocht hij te Emmendingen Göthe's
zuster, Cornelia, de vrouw van Hofrath Schlosser
en verleende aan deze zijn medische hulp. Bij
deze gelegenheid maakte waarschijnlijk ook de
Frau Rath met Zimmerman's dochter kennis. De
woorden omtrent Wieland's liefde voor Göthe
doelden zeker daarop, dat Zimmermann een brief
van Wieland over Göthe, dien hij op S Januari
1776 ontvangen had, aan de Frau Rath" heeft
laten lezen. Dezs brief van Wieland, uitbundig
in vriendschap en vereering voor Göthe, is in
Wieland's Ausgewahlte Briefe deel III te vinden.
De Maatschappij voor den Werkenden Stand
heeft haar jaarlijksch verslag over 1890 doen ver
schijnen. Er blijkt uit, dat de algemeene toestand
gunstiger kon zijn; het aantal leden is een wei
nig verminderd; het budget sluit niet zoo ge
makkelijk als wenschelijk was.
Van de afdeelingen der maatschappij is:
Arbeidsbeurs" zeer bloeiend; het aantal ge
plaatste werklieden, 599 in 1837, was dit jaar
1882;
Dagteekenschool voor meisjes" in zeer goeden
staat, 51 leerlingen; zelfs leverde dit budget dezer
afdeeling een gunstig saldo voor de maatschappij op;
Industrieschool" mede bloeiend; 115 leerlin
gen ; voor deze school dragen de gemeente en het
Rijk ieder 2000 gulden en de Maatschappij 1000
gulden bij; de schoolgelden kunnen dan ook
laag zijn.
De afdeeling Arnbachtsscholen" onderging eene
reorganisatie ; de driejarige cursus werd tot een
tweejarige teruggebracht, en een van de scholen
geheel voor houtbewerking, de andere voor
ijzerbewerking ingericht; hierdoor kon aan eenige der
onderwijzers ontslag worden verleend. De eerste
school had 93, de andere 98 leerlingen.
De Avond teekenschool voor ambachtslieden"
telde 130 leerlingen; de Burger-avondschool"' 72;
uitvoerige roosters der lessen geven een overzicht
van het onderwijs op al deze scholen.
De afdeeling Straatreiniging" had, waarschijn
lijk door de vele deelnemers die de zaak met
geregelde bijdragen steunen, een zeer voordeelig
budget. De afdeeling Weldadig fonds'', met
liefdegaven gevoed, en voor liefdegaven bestemd, deed
wat zij kon.
De Kosthuizen" gaven zeer verschillende resul
taten. Kosthuis No. I kon de aflossing en rente
betaling van zijne leening niet bestrijden; kosthuis
No. II hield 2800 gulden over. Het voordeel ligt
in het grooter aantal slaapplaatsen, terwijl ook
bleek dat er veel meer animo was voor de aparte
porties eten a 10 cents, dan voor de middagmalen
a 22 cents. De vereeniging Kindervoeding" was
een goede klant; aan haar werden in kosthuis I
verstrekt 12377 middagmalen a 13 cents, en in
kosthuis II nog 134G4 middagmalen tot denzelfden
prijs. Interessant zijn in het verslag de uitvoerige
statistische overzichten van het in deze inrich
tingen geleverde.
De afdeeling Volksvoordrachten" had veel suc
ces ; zij gat lezingen, dissolving views, zanguit
voeringen, phonograaf, viool, declamatie, strijk
kwartet, photographie, enz., zeer tot genoegen
der bezoekers.
Tot haren werkkring rekende e Maatschappij
voorts nog het uitreiken van getuigschriften we
gens langdurigen trouwen dienst.
De optelling van a! deze afdeelingen en het
door haar verrichte is de beste opwekking tot
ondersteunen dezer Maatschappij, die op zoo oor
deelkundige wijze de belangen van den werkman
behartigt
Het bestuur der Maatschappij heeft tot voor
zitter den heer J. W. Visser, tot secretaris mr.
M. F. de Monchy.
Wetenschap.
MIMICRY.
Onder de verschijnselen, die sedert het ver
spreiden van Darwin's theorieën steeds meer de
aandacht getrokken hebben, is een der belang
wekkendste dat, hetwelk door zijn school en
ook naar haar voorbeeld in het buitenland
»mimicry" genaamd wordt. Het bestaat daarin,
dat onbeschermde dieren gelijken op beschermde,
of, meer in het algemeen, dat het eene organisme
de kleur en den vorm van een ander nabootst,
wanneer hem dit voor zijn levensdoel dienstig
schijnt.
Wanneer de hop in het gras overvallen wordt,
maakt hij soms een eigenaardige manoeuvre; hij
legt zich plat op den grond, spreidt de vleugeh
naar voren uit, steekt den bek in de hoogte en
verroert geen lid; zoo gelijkt hij meer op een
bonte lap dan op een levenden vogel, en het
kan hem soms wel gelukken ongezien te blijven.
Dat is een voorbeeld van verstoppertje spelen
onder een vreemden vorm, maar het is nog geen
rnimicry", omdat de gekozen vorm niet die van
een ander levend wezen is.
Duidelijker reeds vertoont zich de ontwikke
ling van het nabootsiugstalent, als wij den le
vensloop van twee in Midden Europa voorkomende
rupsen volden Er zijn onder die kapellen twee, die
wijnuilen" heeten, mooie nachtkapellen, met
dik lichaam en zeer ontwikkeld vliegvermogen,
die niet menigvuldig zijn en door verzamelaars
zeer gezocht worden. De groote wijnvlinder,
Sphinx Elpew'.r, is een prachtig dier ; zijne rups
is, zooals van al zijn verwanten, dik en draagt
op het voorlaatste lid een hoorn. Zij vreet wingerd
bladeren, maar o;.k bladeren van het kleiue
wiljjenroosje, zelden wilgengras en geel
walkruid. Als een heel klein rupsje, zooeven uit
het ei gekropen, is het groen als een blad, dus
door de kleur der bladeren verborgen. Na de
eerste vervellingen krijgt zij witte strepen in de
lengte, die tusschen de wijnranken of' de blin
kende stengels van het wilgenroosje niet erg
in 't oog loopen. Na de derde of vierde
vervelling worden de meeste soorten bruin,
terwijl een minder aantal (de minder doel
matig gevormden) de groene kleur behouden.
Volwassen is de rups een der grootste en vetste
die bij ons leven, daarbij (voor vogels) zeer sma
kelijk en volkomen weerloos, ook onbehaard. Zij
beschermt zich nu vooreerst hierdoor, dat zij hoofd
zakelijk bij nacht vreet en zich bij dag in de
aarde of onder afgevallen bladereu verbergt,
daarbij is de zoo even vermelde bruine kleur die
de meesten aannemen hun van nut. Bij dit alles
zou zij loch nog voor vogels die den grond af
zoeken, als lijsters en spreeuwen, een hapje
zijn dat de moeite waard was. Voor zulke ge
vallen komt haar nu een eigenaardige
kleurverdeeling te hulp, die zich reeds na de tweede
vervelling begint te vertoonen en bij het op
groeien steeds volkomener gevormd wordt. De
drie eerste ringen van haar lichaam loopeu spits
toe en daarachter, op den vierden en vijfden
ring, vormen zich witte, door een zwarten rand
omgeven vlekken, als oogen. Dit zijn alleen vlek
ken op de huid, natuurlijk geheel onbruikbaar
om door te zien, maar zij geven het dier een
voorkomen, als kon het zien en zich verdedigen,
en hierin ligt de mimicry".
Nog vollediger is deze bij de rups van de
kleine wijnuil", Sphinx Porcelius Zij gelijkt
heel veel op de vorige, maar is iets kleiner. Zij
heeft slechts twee oogvlekken, die in het midden
elk een blauwe stip bezitten, en dus de wer
kelijke oogen nog meer naderbij komen dan die
van baar grooteren bloedverwant. Buitendien kan
zij haar voorsten lijfring intrekken, waarbij het
vierde lid, waarop de oogen zitten, opzwelt. Het
voorste gedi-elte van haar lichaam gelijkt dan
zeer merkwaardig op een zwijnensuuit; daarom
heeft Linnaeus haar ook den naam van
porcellus", zwijiitje, gege.cn. Als men haar aanraakt
trekt zij zich in, heft het voorgedeelte van het
lichaam op en sJnat met hare blinde oo^en om
zich heen in de lucht; den naïeven beschouwer
komt het voor, alsof zij zich gereedmaakt, haren
vijand te zien en te bijten. Beide dieren, de rups
van de groote zoowel als die van de kleine
»wijnuil", hebben ten gevolge van hun voorkomen
voorde meeste menschen iets verdacht-, zij duen
hen aan kleine dikke slangen denken en men
kan er een dame niet licht toe bewegen, ze op
te nemen. En op die wijze zijn ook vogels voor
hen bevreesd, die toch in 't algemeen minder
aesthetisch bang zijn dan dames. Weiszmann zette
een der rupsen in een bak, waaruit hij vogels
placht te voederen. Spoedig kwamen er
musschen en andere vogels bij, om als gewoonlijk
te eten. Een hunner sprong op den rand van
den bak en wilde er juist in huppelen, toen hij
de rups bespeurde. Terstond begon hij den kop
op en neder te bewegen, maar- was bang om
naderbij te komen. Andere kameraden \olgden
hem en spoedig zat er op den rand van den
bak een klein gezelschap van 10 tot 12 vogels,
die alle verwonderd op het nieuwe voorwerp
neerkeken, maar niet waagden, naar hem toe te
stappen. Eén vogel die argeloos en onop'etlend
in den bak getrippeld was, trok zich snel en blijk
baar verschrikt terug, zoodra hij de rups gewaar
werd.
Men ziet dus, dat de zonderlinge (ooi, de na
bootsing van een gevreesd dier, aan de bedoeling
voldoet; hij is aanleiding dat vijanden, die bij
juister inzicht zich er een genoegen van zouden
maken de rups op te eten, nu bang voor haar
zijn.
Andere voorbeelden : Op Java leeft een zeer
vergiftige slang en een andere onschadelijke, die
op de andere in teekening volkomen gelijkt. Nu
kan men de onschadelijke, zoo lang zij in rust
is, gemakkelijk van de gif ige onderscheiden, om
dat de eerste een smallen,op de wijze van een hage
dis gevorm !en kop heeft, de laatste echter een
breeden kop, den echten kop van de vergiftige
slang. Maakt men echter de onvergifiige slang
bang, dan richt zij zich op, sist en trekt de kin
nebakken naar achteren, daardoor wordt haar
kop breed en zij gelijkt uu zoo op de vergiftige
zuster, dat iij vrees aanjaagt.
Twee van onze vlinders hebben doorzichtige
vleugels; de eene gelijkt bij het vliegen zeer op
een bij, de andere op f ene wesp ; beide worden
tengevolge hieraan niet licht aangepakt. Er is bij
ons ook een kever, die bij het vliegen zoo met
een hommel overeenkomt, dat alleen een nauw
keurig kenner hem daarvan weet te onderschei
den. Beroemd is het «wandelende blad" dat uit
alle natuurge-'chieclenissen aan de jeugd bekend
is, een sprinkhaan, die in vorm en kleur van de
vleugels op een dor blad gelijkt. Tot een nog
wonderlijker volmaaktheid is de mimicry bij een
der Zuid-Amerikaansche verwanten der krekels
gekomen. In het tropische Zuid-Amerika zijn
vele mieren die stukken uit boombladeren snij
den en deze naar het nest brengen, zoo men
zegt om er paddestoelen op te kweeken. Het
bedoelde insect ziet er nu in jeugdigen toe
stand uit als een mier met het stuk blad dat
door haar wordt gedragen, en daar dn mieren,
zooals bekend is, zeer strijdbare dieren zijn, wordt
het in rust gelaten.
Een andere soort van nabootsing dergenen, die
tot anderer voedsel bestemd zijn, be.taat daarin,
dat zij geen weerbare, maar onsmakelijke dieren
nabootsen. Vooral bij vlinder*, komt het dikwijls
voor, dat een goeclsmakende soort precies op een
andere gelijkt, die wegens haar bekenden slechten
smaak door alle andere roovers gemeden wordt.
Nu eens zijn beide geslachten achter de vor
men en kleuren van een andere soort verborgen,
dan weer alleen de (dikwijls plompe) wijfjes,
terwijl de mannetjes zich op hun beter ontwik
keld vliegvermogen moeten verlaten. Als een
slechtsmakende soort te dikwijls werd nagebootst,
zou het verdedigingsmiddel ten slotte den dienst
wel kunnen weigeren ; daarom gebeurt het ook.
dat een en dezeifde vlinder vele andere soorten
ravormt Men kan de vraag opwerpen hoe deze
dieren elkander als soortgenooten herkennen ; het
antwoord luidt: aan den reuk.
Met de gelijkenis gaat het zooals met de kleu
ren in 't algemeen ; wat voor den zwakke nuttig
is, voor het verbergen, dat kan ook den roover
tot het vangen van den buit dienen. Hij lokt
haar aan, of misleidt haar door eea uitlokkend
of onschadelijk voorkomen. Een begin van
mimicry ligt reeds in de bekharen van vele
visschen. Onze baardvisschen bijvoorbeeld hebben
er, sterker ontwikkeld zijn zij bij den wels of
wenselaar (een Donauvisch, die wel .'100 kilo
zwaar kan worden) en bij andere rooi'vissclien.
De loerende reus verbergt zich in het zaud
en laat zijne baardhaartjes spelen; de kleine
houdt ze voor wormen, komt naderbij, om er
naar te happen en wordt opgevreten. De. na
bootsing ligt hier in den tamelijk volkomen
wormvorm van de knevels. Een Aziatische hagedis
heeft aan de mondhoeken roode uitwassen, die
op bloemen gelijken: deze lokken insecten aan,
welke als zij naderen gepakt worden. Een In
dische vïingsprikhaan bet.it een snuitvormig
toeloopeud borststuk en een dikken kop, verder
twee oogvlekkeu op de schouders. Als zij tegen
een muur zit, bedekt zij hare werkelijke oogen
met de voorste vangpooten; dan ziet zij er uit alsof
de kop in 't geheet niet bij haar behoorde; men
meent eer van verre een snuitkever te zien. die
aan een dood insect zuigt, en de valsche oogen,
die het dier op de schouders draagt, maken de
gelijkenis volkomen, daar zij de oogen van den
snuitkever voorstellen. Eeue argelooze vlieg komt
voorbij, ziet den schijnbaren maaltijd, gelooft
daaraan te kunnen deelnemen, en wordt ge
grepen. Men kon in verzoeking komen, dit
procédéeene laagheid der natuur te noemen,
maar de menschen moeten niet vergeten, dat
zij zelf met kunstige vliegen Daar visschen
hengelen.
IN DE ZWEMSCHOOL.
Daar gaan ze met kleuren als belle/leuren den
zonnigen weg, die naar de zwemschool leidt. Het
is vier uur en schooltasschen en boekenbundels
toonen aan, welke gezegende instelling ze zoo pas
hebben verlaten. En met hoeveel vreugde ver
lieten ze het warme schoollokaal, met hoeveel
verlangen was het eind der les tegemoet gezien,
en hoeveel dierbaarder was hun het uurtje der
vrijheid, nu het hen ter zwemschool riep ! Werd
ooit een winteravondvisite, een uitgang zelfs naar
paardespel of komedie, zoo vurig begeerd als dit
zalig genoegen? Warm en lang moge de weg zijn
en niet al te ruim toegemeten de tijd, die voor
den eten voor de geliefkoosde oefening beschik
baar is, wat nood i Dan maar met uit- en
aankleeden gehaast en een stapje harder geloopen,
als maar niemand den onzinniger) eisch stelt, dat
men den uit te sparen rijd zal afnemen van de
in het water door te brengen oogenblikken l
Lezer, zaagt ge ooit onze j^nge deerivjes in de
zwemschool bijeen ? ') Ik vrees van neen, voor zoo
ver ge masculini generis zij t, aangezien de voor
der mannen gemoedsrust wijze bepaling geldt,
dat zwemiurichtingen slechts op bepaalde uren
voor de beide geslachten, elk afzonderlijk, toe
gankelijk zijn, terwijl sommige, helaas, nog veel
te wei;,ig, steden in ons land. dames- bad- en
zweminrichtingen hebben. En toch, waar men zoo
gaarne pleit voor de instelling van
dames-leesmuseums, omdat meisjes fn vrouwen dit middel tot
ontwikkeling na de. schooljaren zoo bij-onder zou
den kunnen gebruiken, of het onder den indruk
is van het pas gesmaakte verfiïsschend genot of
onder dien van de heerlijke zoonerwarmte, toch
zou ik willen zeggen, richt eerst uw
dames-zwemiurichting op en ge zult rnee den weg hebben
g. ffeiid, die op het vrouwen-leesmuseum uitloopt.
Immers acht ge voor dit laatste bij de vrouw
een zekeren graad van ontwikkeling, een levendige
belangstelling in wat er op het groote
wereldtoontel gebeurt, noodig, en een daaraan evenredige
daling van den thermometer der belaugi-telling in
fumilit-aangelegenheden, die ous niet en
buurpraatj'-s, die ons weinig aangaan en oordeelt gij
dat een vrouw behalve de vriendelijke verzorg
ster van uw huis ook de deelnemende vriendin,
soms zelfs da verstandige raadgeefsier voor u
moet- kunnen zijn, dan werkelijk kunt ge op geen
betere wijze gemoed en karakter tot zulk eene
taak voorbereiden, dan door waar ge kunt, uw
dochtertjes en zustertjes en u^v nichij»s, ja, die
laatste vooral ook, al ware het met zeer snoode
zelfzuchtige bijbedoelingen, aan te raden, om te
leeren zwemmen. Indien ik het durfde, waagde
ik tevens den wenk te geven, mevrouw uwe
echtgenoote ook nog voor dit gezonde zomervermaak
te winnen, misschien dat enkele harer goede
eigenschappen zich er nog veelvuldiger door
zouden openbaren en wat de slechte aangaat,
maar neen, aan de veronderstelling, dat ze die
bezit, waag ik mij niet, omdat ik uwe keuze
gaarne alle eer wil laten.
Daar gaan ze dan van verschillenden leeftijd
op ter bad- en ztveminrichting. De eigenaardige
reuk in de buurt van het water, verschillend naar
gelang van de streek, waar men zich bevindt,
pittig en opwekkend met een teer- en
karboltintje hier, zoet en zomersch en met hooi of' vlier
doormengd daar, brengt u dadelijk het bij vorige
gelegenheden genotene levendig voor den geest
en ge betrapt er u op, het laatste half uur aan
niets anders te hebben gedacht dan aan de vraag,
of ge nu dan den sprong van de plank zoudt
durven wagen, nu ge niet het excuus van de
beide vorige keeren bij u zelve kunt aanvoeren,
dat de bovenlicht eigenlijk te koud is om er
lang in te staan bibberen. En waarlijk ge brengt
het zoo ver, en hoe verwonderlijk h?t schijne,
geen triomf, ooit vroeger behaald, gaf u grooter
voldoening dan deze zegepraal over de vrees
voor denkbeeldig gevaar en over de schuwheid
tegen de plotselinge verandering van element.
Die soort van kleine zegepralen, waarvan er
talloos vele in de zwemschool te behalen zijn,
vormen te zamen de groote opvoedende kracht,
die »an het leeren zwemmen moet worden toe
gekend. Reels de eerste kennismaking met het
tot nu toe vreerade element wordt met een ze
keren schroom gemaakt; daar is een onaange
naam gevoel van koude, dat een oogenblik moet
worden verdragen ; het voorb 'eld van de vroolijke
zwemsters om haar heen werkt aanstekelijk op
de beginneling en ze tracht bewegingen na te
doen, die onmogelijk blijken en door den boozen
tegenstand van dat lastige water schijnbaar nooit
zullen kunnen worden uitgevoerd. Den volgeuden
dag, of laat ons zeggen, den tweeden erna, want
ons begicneliugetje wordt angstvallig bewaakt en
terstond eiken dag zwemmen is misschien wat
al te gewaagd, zal ze toch eens beproeven de
zwembeweging te maken waarvan ze 's nachts
droomt en die ze theoretisch op haar duimpje of
liever tot in haar teenen en vingerspitsm kent.
En de beenen gaan van den grond met het nood
lottig trevolg dat alle evenwicht verloren schijnt
en 't ho.'/fdjo in de diepte dreigt te verdwijnen.
Doch nog maar weer dieper zich v.tu de theorie
doordrongen en angstig nauwkeurig de wenken
der steigerjuffrouwen gevolgd en eiken dag
weer een klein zegepraaltje leidt ten slotte tot
den grooten triomf, dat ons deerntje voortschiet
onder het water als ware het haar natuurlijk
element.
Daar vormen zich reeds weer nieuwe horizon»
met schitterende vergezichten van nog meer ver
trouwd raken met het water, van zwemmen op
den rug, van duiken misschien tn intu«schen
klaagt ons meiske nooit meer over duizeligheid
en moeiheid, en papa vindt, dat ze er zoo goed
uitziet en aan tafel behoeft ze niet te worden
geanimeerd, om vleesch te eten en de boterham
met roggebrood is even welkom als die met
kaas of jam. Komaan, lach niet om die kleinig
heden ; 'het leven bestaat er uit en niet opmer
kingen over die soort van verschijnselen ver
gallen we te vaak elkanders leven.
Trouwens geen wonder dat ieder van deze
lichaamsbeweging de heilzame gevolgen onder
vindt; de door de afkoeling der huid verhoogde