Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOB NEDBBLAND.
Na 735
*;
?*
Cvoqrstelling Juist, dan moet de liefde
1«n Italiëvoor,-Engeland al verwonderlijk
groot 25*1; immers Italiëmisgunt zijn
vroe~ i fcelper «n zijn tegenwoordigen
bond"g&moot waarom ook niet den Zwitsersehen
i «Ik plekje, dat eene
Italiaanschbevaüaag beeft, maar het schrijft
lch een streng »gij zult niet begeeren l" voor
vaar het Malta geldt, dat toch een door en door
Italiaansch eiland is, en het ziet met vreugde
de sleutelen van de Middellandsche Zee,
dus ook van de Italiaansche wateren in
handen van hare Britsche Majesteit. Zooveel
zelfverloochening van n kant verdient
waarlijk w*l «enige waardeering van de an
dere «ajde.
Pet Jbwrnal des Débats vindt die
waardeerh^g van de zijde van den Standard ver
klaarbaar en gerechtvaardigd, maar vraagt
tooit, of de Voorstelling van Italië's aspiratiën
en droomen, van de innerlijke roerselen der
jongste groote mogendheid wel volkomen
west is. »Wij zijn overtuigd/' zegt het
Fransche blad »dat Italiëzich niet over
geeft aan al de droomen, die men het
toeJicht, maar juist daarom verwondert het
fc" te meer, dat het weder tot de triple
alliantie is toegetreden. Indien het
inderdaad aan niemand een kwaad hart toe
draagt, dan kan het dit met grooter zeker
heid van anderen tegenover Italiëonder
stellen; liet heeft zich tegen niemand te
beSebermen of te verdedigen, en Frankrijk in
't bijzonder koestert de beste wenschen voor
Jtalië's voorspoed en ondeelbaarheid. Wij
spreken niet eens van onze oude sympa
thieën, die niets heeft kunnen uitdooven;
maar is het niet ons duidelijk aangewezen
belang, een voorspoedig, gelukkig en tevre
den Italiënaast ons te hebben ?"
Laat ons hierbij aanteekenen, dat dezer
dagen Italiaansche scherpschutters op een
schietwedstrijd te Lyon met groote warmte
sïjn ontvangen, en dat koning Umberto voor
die ontvangst met buitengewone hartelijk
heid zijn dank heeft betuigd.
Kunst en Letteren.
MUZIKALE KRITIEKEN.
1. Zwei Slavische Tanze für das Pianoforte
optw 6 (1) 2. Elegie für die Violine mit
Begleitung des Fianoforte opus 7 (4). 3. Zehn
Praeludïen für das Pianoforte opus 8 (3) componirt
van G. H. G. von Brucken Fock.
Al deze werken zijn mij door dezen compo
nist ter bespreking toegezonden, benevens eene
80BBte voor klavier en alt, die ik ineen volgend
pUTMBer hoop te bespreken, daar dit werk te
pitgfbreid is om met een paar woorden te be
handelen.
De klavierliteratuur heeft behoefte aan
degelyke noviteiten en daarom zijn nieuwe werken
VOOT dit instrument zeer welkom, vooral wan
neer 10 (zooals hier het geval is) geschreven zijn
floer iemand die toont, bij frissche denkbeelden
en tfgemeene kennis, de nieuwere eischen van
ktavierteohuiek en klavierbehandeling te keueen.
Van de Zwei Slavische Tanxe stel ik den
tweeden boven den eersten, daar ik ten eerste in
No l niet zoo recht de Slavische kleur heb
kannen herkennen. Het was mij als of ik weer
flen igenr van de Parijsche boulevards inademde,
Ik geef een ruk aan de schel... Etienne
komt. Ik beefde en was doodsbleek. Hij
spot met me, stelt me bedaard gerust en
keert tot zijn arbeid terug.
Nu was net beeld staande, half naakt met
loshangende haren, die glad op haar rug neer
vielen. Het was niet meer hetzelfde schepsel
van daareven.maar bijna reeds een standbeeld,
niettegenstaande haar afgemat en gemeen
voorkomen. Mijn hart bonsde. Intusschen
ik zeg niets. Opeens hoor ik mijn echtge
noot roepen: »het linkerbeen.... Breng het
linkerbeen vooruit!" Daar het model het
niet scheen te begrijpen naderde hij haar
en... Ach! ik kon het niet langer uithou
den. Ik stampte op den vloer. Hij hoort mij
niet. Ik stamp nog eens, ik stamp met
woede. Ditmaal komt hij, de wenkbrauwen
eenigszins saamgetrokken, in den koortsdrift
van den arbeid.
»Komaan Armande ... wees toch rede
lijk ... l" En ik, in tranen badende, legde
mijn hoofd op zijn schouder.
»Ik kan er niet tegen, mijn vriend ... Ik
kan niet... ik kan niet..,!" Toen, ruw,
zonder mij te antwoorden ging hij in 't
atelier en gaf de vrouw een teeken, die zich
aankleedde en vertrok.
Oedurende verscheidene dagen ging
Etienne niet naar zijn atelier. Hij bleef bij
mij, ging niet meer uit, weigerde zelfs zijn
vrienden te zien, was overigens even goed
als altijd, maar zag somber. Eens vroeg
ik hem heel bedeesd: »ge werkt dus niet
meer P" waarop ik ten antwoord kreeg: »Men
werkt niet zonder model." Ik had den moed
niet verder aan te dringen, want ik gevoelde
boezeer ik schuldig was en dat hij het recht
had, verstoord op mij te zijn.
Niettemin wist ik door teederheid hem te
bewegen, dat hij naar zijn atelier zou
terugkeeren, en trachten zijn standbeeld af te
?werken, door, hoe noemt men dat ook ?....
door »chic", d. w. z. uit de verbeelding;
ergo, de manier door mama voorgesteld.
Ik voor mij vond dat dit hier wel te
zoo geheel Fransch vind ik vooral het eerste ge
deelte, zoowel wat kleur als harmonisatie aan
gaat. Ik voeg er big dat ik het hoofdmotief zeer
gelukkig van vinding acht; doch het middenge
deelte komt nüj meer gemaakt dan gedacht voor,
terwjjl de overgang naar het eerste motief (in
gewijzigden vorm en met gewijzigde harmoni
satie) door een figour is verkregen dat men:
passe-partout zou kunnen noemen. Dit eenmaal
gezegd hebbende, kan ik over het effectvolle en
klaviermdsxiige van dit nummer met den
grootsten lof spreken ; alleen vermeld ik nog dat op
bladzijde 5 in de 9e noot de a in de linkerhand
waarschijnlijk bes moet zijn, en dus een druk
fout is; daar de stijging naar bes in de volgende
maat stroef klinkt In het andere geval zou g
noodzakelijk als oplossing geweest zijn.
Met No. 2 ben ik zeer ingenomen. Hierin is
alles vloeiend, natuurlijk en ook meer Slavisch..
De bewerking verraadt de meesterhand, zooals
de chromatische gang in den bas tegen het hoofd
motief, beneven? vele imitatiefiguren, terwijl het
hoofdmotief van den eersten dans hierin op ge
lukkige wijze is aangebracht en uitgewerkt.
Aan alle muzikale ontwikkelde pianisten be
veel ik dit bundelije zeer aan, want al staat de
tweede dans m. i. ook hooger dan de eerste,
zoo zijn t( ch beide nummers zeer effectvol en
zullen bij goede vertolking niet nalaten indruk
te maken.
De Etéoie is eveneens degelijk bewerkt en is,
behalve enkele m. i. minder practische techni
sche moeielijkheden voor de viool tegen het slot,
hoofdzakelijk op muzikale voordracht berekend.
Van dit werk bevalt mij het middengedeelte in
4/4 maat beter dan het begin, dat een min of
meer stijven, conventioneeien indruk maakte
door de vele Sequensen. Het tweele ge
deelte vormt door de sprekende rhythmiek en
fchoon bewerste begeleiding een schoone tegen
stelling met het zakelijke begin. Daarop volgt
in 3/4 maat... Maar wat zie ik, is het ge.-n
zinsbegoocheling ? Neen het staat er toch [ Geen
onzer Nederlandsche componisten haat Wagner's
muziek zoo van ganscher harte als de heer Von
Brucken Fock, en daar is hem waarlijk het liefdes
motief van Siegl.'nde uit: Die U'alküre uit de
pen gevloeid: Du bist der Lem. Na dit motief
eenigzins verwerkt te henben, volgt in maat 13
en 14 van dit gedeelie in 3/4 maat waarlijk
bijna gelijkluidend het verv. Ig: naeh dem ie.h
verlangte. De volgende maat ia D mineur geeft
bijna geheel het motief van het begin van de
derde acte van Wagner's Meistersinger, terwijl
bovendien de harmonisat'e <ip deze pagina een
sterk Wagcers- hè«dfur heeft
Als de componist z o voortgaat, is hij weldra
een der vur.gste en harlatochtclgk'ste
Wagnervereerders!
Ik heb (alle scherts ter zijde gelaten) deze
overeenkomsten met Wagner's muziek niet uit
muggezifterij aangehaald, doch alleen omdat het
mij genoegen doft, dat de heer Von Brucken Fock
blijkbaar van zijn afkeer voor Wagner beghjtte
genezen.
Het laatste werk van den heer Von Brucken
Fock, de Zehn PraeluAien, stel ik in veel opzichten
boven de thans besproken werken.
In de eerste plaats wat het tecinische betreft.
De meeste van deze nummers bewijzen dat de
componist In zijne wijze van schrijven voor kla
vier steeds vorderingen maakt.
Degelijke p anisten zullen in deze nummers
leerstof voor belangrijke stud e vinden, wat tech
niek, aanslag en kleurschakeering betreft, terwijl
al deze nummers een muzikalen grondslag heb
ben, waardoor geen enkel preludium in het ge
wone genre van de Etude vergalt. No. 5 bezit
dit karakter het meest, doch ook hier wordt later
tegen het technische figuur een motief gelegd.
Wat ik tegen dit nummer heb, !s dat het een
doen was; maar de arme jongen had
het erg te kwaad. Eiken avond kwam
hij mistroostig, ontmoedigd, bijna ziek te
huis. Om hem op te beuren, ging ik
hem dikmaals opzoeken. Ik zei altijd: »'t is
prachtig!" Maar de waarheid is, dat het
standbeeld hoegenaamd niets vorderde. Ik
weet zelfs niet of hij er wel ooit een haricl
aan sloeg. Als ik kwam, zag ik hem liggen
rooken op de canapé, of wel bezig met
het maken van ballen van klei, die hij met
woede tegen den muur wierp.
Op een achtermiddag toen ik wederom
daar was, om te kijken naar die arme
Romeinsche dame, nog slechts ten halve ont
worpen, kwam een fantastisch denkbeeld in
mijn hoofd op. De Romeinsche was ten
naastenbij van mijne lengte misschien,
dat ik, als het moest
»Wat noemt men een fraai been ?'' vroeg
ik eensklaps aan mijn echtgenoot.
Hij verklaarde mij dat heel uitvoerig, mij
aantoonende, wat nog aan zijn standbeeld
ontbrak en wat hij er zonder model niet aan
kon geven. De arme jongen! Hij zag
er zoo neerslagen uit, toen hij dat zeide
Weet ge, mijn beste, wat ik toen gedaan
heb ? Op mijn woord, ik heb de dra
perieën die in een hoek verstrooid lagen
bij elkaar geraapt en ben in mijn hokje
gegaan; toen, heel zacht, zonder iets te zeg
gen, terwijl hij naar zijn standbeeld lag te
kijken, heb ik mij op de estrade ge
plaatst, vlak tegenover hem, in het costuum
en de houding waarin ik dat afschuwelijk
model gezien had Och! mijn lieve,
welk een verwondering toen hij het hoofd
ophief! Ik was evenzeer geneigd tot lachen
als tot weenen. Ik zag rood van beschaamd
heid En dat mousseline, dat hij vau
alle kanten moest schikken ..... Maar om
't even! Etienne zag er zoo opgetogen uit,
dat ik weldra geheel tot kalmte gebracht
was. Verbeeld u, mijn waarde, dat ik vol
gens zijn zeggen mooier vormen ..."
paar maal van karakter verandert zonder
e'genJijke tegenstelling.
In de derde maat op bladz. 13 komt Wagner
weer even om het hoekje kijken, terwijl op bladz.
14 van af de vijfde maat een aantal
accoordopvolgingen in dit karakter gehoord worden. Ik
releveer d\t, omdat die gedeelten n'et zoo recht
in dit nummer passen. Ik zou dus deze korte
geloofsbelijdenis liever ergens anders aangewend
hebben gezien.
Als studienummer verdient het onbepaalde
aanbeveling.
Het eerste nummer )s het eenvoudigste en
m'nst belangrijke. No. 2 in bevallig gaanden en
No. 3 in licht bewegelijken vorm zijn zeer mu
zikaal gedacht.
In het middengedeelte van No. 3 vind ik geheel
de bewerking zooals ons beider leermeester
Woldemar Bargiel d:e het liefst voorschreef. No. 4
is wat stijl aangaat het best bij Mendelssohn'g
schrijfwijze voor klavier te vergelijken. Het Is
een natuurlijk en vloeiend muziekstuk.
In No G en 9 v.ndeu wij weer twee nummers
in den Nocturne stijl, wat vorm en melodie en be
geleiding betreft. Uit deze nummers valt voor
den pianist veel te leeren, evenals uit No. 7 dat, hoe
wel het hoofdmotief niet belangrijk is, rtoor de
bewerking wint. No. 8 maakt, wat het rbyttimisehe
van het motief betreft, als men het hoort spelen
een gelijksoortigen indruk. Dergelijke figuren
komen mij reeds wat verouderd voor.
Met No. 10 dat lang niet gemakkelijk is geheel
juist uit te voeren sluit deze bundei.
Uit bovenstaande opmerkingen zal de lezer
zien dat bijna alle nummers in verschillenden stijl
geschreven zijn. Dit is natuurlijk met intentie
geschied en hiertegen valt dan ook niets te zeg
gen, want al zijn deze Zehn Pratludien in een band
tereenigd, zoo staan zij toch allen op zich zelf.
R >nduit kan ik verklaren, dat deze bundel een
groote aanwinst voor de Ned. klavier-literatuur
is, want trekken ook niet alle nummers mij in
dezelfde mate aan, zoo heb ik niets dan lof voor
de schoone en deskundige wij ie waarop de com
ponist voor zijo instrument heeft geschreven en
voor de vaak meesterlijke bewerking van zijne
onderwerpen.
Met dit degelijke en belangrijke opusSwensch
ik den componist dan ook van harte geluk.
Zr>oals ik hierboven reeds zeide, hoop ik in een
volgend nummer de sonate voor piano en alt
van dezen componist, benevens een paar mij nog
toegezonden kleine nummers te bespreken.
VAN WILLIGEN.
(!) Uitgegeven te Leipzig bij Bmtkopf en
Ha'rtel, prijs Mark 2,25.
(2) » » Leipzig bij Breitkopf en
Hiirtel, prijs Mark 1.75.
(3) ;> » Amsterdam bij De
Algemeene Muziekhandel.
UIT HET VIRTUOZENLEVEN.
naar ANNIE BOCK.
Het was iu het j*ar 1887, toen ik mij op een
der aangenaamste concertreizen bevond, die ik
mii in mijn korte kunstenaarsloopbaan herinner.
Ik reisde met Mevrouw Amalia Joac'nim. Onze
geheele concerttroep bestond uit ons beiden.
Zij zong ik speelde eenige soli, en begeleidde
haar zangnummers en wij konden heel best
met elkander opschieten. Ja werkelijk het
derde lid van onzen troep vergat ik te noe
men. Wij hadden ook een impresario bij ons ;
bij was de grappigste kwant, dien ik heb gezien;
hij wekte menigten's lachlust, wanneer zijn figuur,
als van een karnavalsoptocht weggeloopen, in
het gezicht kwam, met de bijna tot de schouders
afhangende groengele haren, de kale oude
bonten muts, den half door de motten opgegeten
pels, uit welks mouwen een paar ongeloofelijk
groote handen te voorschijn kwamen, en het paar
dito reusachtige voeten. Hij was van geboorte
Oostenrijker, maar had een jaar of tien achter
een in Rusland gewoond en daar een echt
Franschen naam aangenomen, zoodat menigeen in de
verzoeking kwam hem in deze taal aan te spre
ken, waar hij echter geen syllabe van verstond.
Liegen kon hij alsof het gedrukt stond,
neen, dat is te zwak, als een impresario!
Dat is namelijk de hoogste macht van leugen
achtigheid en opsciijding die bestaat. En tot zijn
lievelingsleugens behoorde een geschiedenis, die
hij altijd opnieuw voordroeg en met telkens
rijkere versieringen voorzag. Hoe hij met Desirée
Artót door den Kaukasus en Turkse was gereisd
en hoe Mevrouw Artót eens zeven dagen op den
rug van een kameel had gezeten ; denk eens aan,
Mevr. Artöt, met haar bedenkelijke zwaarlijvigheid
zeven dagen lang op den rug van een kameel'
En hoe hij toen uit erkentelijkheid voor deze dap
perheid door zijne lijfeigenen in den Oeral een
Oreuburger shawl voor de dame zou hebben
laten weven, die wanneer men hem geheel uit
elkander haalde, eene oppervlakte bedekte van..,.
ik zal het niet zeggen hoe veel mylen maar
in 's impresario's beste oogenblikken bereikte deze
shawl zulke afmetingen, dat hij de oppervlakte
van het gansche Russische rijk bedekte.
Tot mijn groot vermaak ontdekte ik eens ge
durende eene spoorwegreis, dat er op de lederen
reistasch van den heer Pontarlier een kroon met
zeven lleurons was geborduurd.
»\Vaarom hebt u een kroon op uw reistasch?"
liet ik me ontvallen.
»Wel. juffrouw," ontwoordde de Fransch-Rus
in onvervalscht Oostenrijksch-Duitsch, »ik ben
toch immers keizerlijk ambtenaar."
.U?"
»Ja zeker," en hij vertelde dat hij eenige jaren
lang de zesde of achtste violoucel in de keizer
lijke kapel te Moskou had gespeeld!
We plaagden den armen man dikwijls. Inden
coupésliep hij voortdurend. Eens op een dag
toen wij zeer vroolijk uitgevallen waren namen
wij, terwijl hij sliep, het was in het noorden, in
de streek van Kiel, Flensburg etc., een gure,
koude dag, naald en draad, en naaiden in allerijl
de beide mouwen van zijn pels, dien hij om de
warmte in de coupéhad afgelegd, dicht, ieder
van ons een mouw. Het station werd afgeroepen,
Pontarlier ontwaakte en vloog op, zeker uit zoete
droomen.
Hij had zeker van een »uitverkocht huis" ge
droomd bij het eerstvolgend concert; snel wil
hij in de pels schieten, jawel! De goede, ouée
?vriend" laat de groote roode handen niet door,
ea de tiein wachtte ook niet; ondanks de grim
mige winterkoude dus moet Pontarlier er uitko
men en zoo naar het hotel vliegen, bibberend,
tandenklapperend en den pels op den arm
het toonbeeld van een modernen Tantalus.
W ij hielden onzeu goeden Pontarlier nu reeds
langen tijd in het oog waarom omdat hij
geeu afschaffer was? Och neen, hieromtrent kon
werkelijk geen twijfel meer bestaan, wanneer
men zijn neus, ais een vuurtoren vlammend en
vooruitstekend, had gezien, wat wij echter van
hem vreesden, was veel erger. In kleine
provinciesteden zijn er zeer veel eigenaars van schouw
burg- en concertlokalen, die, wanneer zij van
den huurder de vergunning krijgen, gedurende
ae voorstelling bier te schenkel), hem gaarne
de zaal zonder huur overlaten.
Dus een wederkeerig voordeel.
Dat nu echter de oproerige kunstenaars he't
in 't hoofd krijgen, tegen zulk een gemoedelijke
overeenkomst m verzet te komen!
Die siecate mensehen! Bespeurt men na
melijk eerst eens de geheime bedoeiiug van zoo
iets, dau worden plotseling alle zinnen gescherpt
en evenals etn jachthond in zij a vaart bloed
ruikt, zoo zagen, roken, voelden, proefden wij
overal reeds bier!
ȟeen bier," was onze leus en bij ons beiden
stond het vast wanneer we ergens gedurende de
voorsteiling bier zouden zieu, dadelijk uit te
scheiden.
In Nordhausen was ook zulk een echt, klein
proviucietheater. Een van, vuil en stof
dowrtrokeu tooneel, vettige nauwe coulissen
een vreeseJijke klefdkamer enz., al het overige
hiermede m overeenstemming. Pontarlier had
eeii buitengewoon vergenoegde uitdrukking op
zijn edel gelaat; wij waren dus op onze hoede.
Mevrouw Joachim droeg op dien avond
Schunianu's Frauentiebe voor. Ik accompagneerde
als gewoonlijk. Vóór het laatste lied van den
cyclus, daze sombere plechtige melodie, waarvan
ieder akkoord een grafgelui w, dat de begrafenis
van een geliefd we<:en begeleidt, trad zij dicht
naar mij toe en zeide: »Ik laat me hangen, als
ik daar achteraan straks niet een bierswdei heb
gezieu."
»Willen we ophouden?" vroeg ik.
»Och neen,'1 zei ze, »ik ben toch nog niet zeker
van mijn zaalr." De waarheid wag, dat haar op
het beslissend oogenblik toch de moed outbrak.
Het publiek meende natuurlijk, dat wij edele
kunsterjaarszielen, over tempo en voordracht van
on a lied beraadslaagden,
De volgende nommers gingen ongestoord
voorbij. Ik stap op den voorgrond voor mijn
tweeden solo.
Stormachtige begroeting. Ik daarop natuurlijk
zeer lieftallig. Ik begin mijn voordracht; ik her
inner mij heel goed, het was : »O du Eutnss'ne
mir und meinem Herzen, Sei mir gegriisst" van
Schubert, in de transscriptie van Liszt.
Ik laat, als metstal gedurende mijn spel, mijn
blikken over mijn publiek zweven; het amuseerde
of liever interesseerde mij, den indruk waar te
nemen, dien de muziek op enkelen teweegbracht,
en dikwerf heeft mij een onbeduidend, gewoon ge
zicht, diep geïnspireerd door het ware gevoel eu
het warme meebegrijpen, die uit zijn blikken
straalde. Vond ik zulk een gezicht onder de
menigte, dan speelde ik den geheelen avond
slechts voor die eene persoon. Of het een oud of
een jong wezen, een man of een vrouw was, het deed
er niet toe, wij verstonden elkander, wij bevielen
elkaar en ia gedachten drukten wij elkaar warm
de haud. Op een gansenen avond, in een geheel
publiek geen enkel sympathiek gezicht te
viuden, was voor mij steeds een foltering. Maar ter
zake. Ik spsel en verheug mij over mijn aan
dachtig luisterend publiek toen na wat
zie ik 1 Langs den middenweg, van het parket naar
de estrade toe, komt langzaam op de teeuen een
jonge bengel aan, hij wil juist de derde of
vierde rij ter zijde mbuigeu,... daar zie ik dat hij
twee volle glazen bier In de hand draagt.
Achter liein komt een tweede dito gewapend,
en op den achtergrond zie ik een gordijn dat
eerst neergelaten en nu opgeslagen was ; in da
daardoor ontstane deuropening ligt heel gemoe
delijk een vaatje bier, en de waard begiut juist
te tappen. Midden in een akkoord breek ik; af,
draai my geheel om en terwijl ik mijn pu
bliek beschouw, toon ik duidelnk, dat ik voor
eerst er niet aan aenk verder te spelen.
Daarop ontstaat opschudding.
Luide toejuichingen moedigen mij aan
tegelijk beproeven scherpe sisklanken mij te
ontmoedigen. Velen springen op. Ik blijf heel
rustig züten en bekijk ze van mijn rots. Wij
reisden immers pas den volgenden morgen ver
der. Ik had den ty'd ; ik kon wachten. Ik zat
onbewegelijk en wachtte. Het lawaai duurde
eenige oogenblikken ; de meeste mannen waren
opgesprongen, het was te voorzien dat de
toejuichers en sissers handgemeen zouden worden ;
daar verscheen in de deuropening naast den
waard, Pontarlier met glimmenden neus, sprak
eeuige woorden tot hem ; het gordijn viel over
het vaatje. De overwinning was mijn. Een storm
van bijvalKbetuigingen brak los; ik speelde ver
der en ben in \veinig provinciesteden zoo gevierd
als in Nordhauaen op dien avond.
Toea wij uit den schouwburg kwamen om in
ons rijtuig te stappen, stond er eene rij heeren
en dames voor de deur, die mij bedankten dat
ik den moed had gehad tegen dit bij hen steeds
toenemend misbruik op te komen.
Pontarlier echter was van dien avond af mijn
ergste vijand hij had de zaalhuur willen be
sparen en ik had hem een streep door de heer
lijke rekening gehaald. Dat heeft hy mij nooit
vergeven. Hij haatte mij in het .diepst van zijn.
hart; maar ik verborg het verdriet dat zijn haat
mij veroorzaakte, en vond het alleen zeer onaar
dig van de Nordhiiusers dat zij mij niet tot aan
denken aan den avond een vaatje van hun
inlandsch brouwsel hadden vereerd. Die attentie had
ik intusschen zelf, door mijn afschaffers verach
ting voor spiritualiën, er bij verbeurd.