De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 26 juli pagina 2

26 juli 1891 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOB NEDBBLAND. Na 735 *; ?* Cvoqrstelling Juist, dan moet de liefde 1«n Italiëvoor,-Engeland al verwonderlijk groot 25*1; immers Italiëmisgunt zijn vroe~ i fcelper «n zijn tegenwoordigen bond"g&moot waarom ook niet den Zwitsersehen i «Ik plekje, dat eene Italiaanschbevaüaag beeft, maar het schrijft lch een streng »gij zult niet begeeren l" voor vaar het Malta geldt, dat toch een door en door Italiaansch eiland is, en het ziet met vreugde de sleutelen van de Middellandsche Zee, dus ook van de Italiaansche wateren in handen van hare Britsche Majesteit. Zooveel zelfverloochening van n kant verdient waarlijk w*l «enige waardeering van de an dere «ajde. Pet Jbwrnal des Débats vindt die waardeerh^g van de zijde van den Standard ver klaarbaar en gerechtvaardigd, maar vraagt tooit, of de Voorstelling van Italië's aspiratiën en droomen, van de innerlijke roerselen der jongste groote mogendheid wel volkomen west is. »Wij zijn overtuigd/' zegt het Fransche blad »dat Italiëzich niet over geeft aan al de droomen, die men het toeJicht, maar juist daarom verwondert het fc" te meer, dat het weder tot de triple alliantie is toegetreden. Indien het inderdaad aan niemand een kwaad hart toe draagt, dan kan het dit met grooter zeker heid van anderen tegenover Italiëonder stellen; liet heeft zich tegen niemand te beSebermen of te verdedigen, en Frankrijk in 't bijzonder koestert de beste wenschen voor Jtalië's voorspoed en ondeelbaarheid. Wij spreken niet eens van onze oude sympa thieën, die niets heeft kunnen uitdooven; maar is het niet ons duidelijk aangewezen belang, een voorspoedig, gelukkig en tevre den Italiënaast ons te hebben ?" Laat ons hierbij aanteekenen, dat dezer dagen Italiaansche scherpschutters op een schietwedstrijd te Lyon met groote warmte sïjn ontvangen, en dat koning Umberto voor die ontvangst met buitengewone hartelijk heid zijn dank heeft betuigd. Kunst en Letteren. MUZIKALE KRITIEKEN. 1. Zwei Slavische Tanze für das Pianoforte optw 6 (1) 2. Elegie für die Violine mit Begleitung des Fianoforte opus 7 (4). 3. Zehn Praeludïen für das Pianoforte opus 8 (3) componirt van G. H. G. von Brucken Fock. Al deze werken zijn mij door dezen compo nist ter bespreking toegezonden, benevens eene 80BBte voor klavier en alt, die ik ineen volgend pUTMBer hoop te bespreken, daar dit werk te pitgfbreid is om met een paar woorden te be handelen. De klavierliteratuur heeft behoefte aan degelyke noviteiten en daarom zijn nieuwe werken VOOT dit instrument zeer welkom, vooral wan neer 10 (zooals hier het geval is) geschreven zijn floer iemand die toont, bij frissche denkbeelden en tfgemeene kennis, de nieuwere eischen van ktavierteohuiek en klavierbehandeling te keueen. Van de Zwei Slavische Tanxe stel ik den tweeden boven den eersten, daar ik ten eerste in No l niet zoo recht de Slavische kleur heb kannen herkennen. Het was mij als of ik weer flen igenr van de Parijsche boulevards inademde, Ik geef een ruk aan de schel... Etienne komt. Ik beefde en was doodsbleek. Hij spot met me, stelt me bedaard gerust en keert tot zijn arbeid terug. Nu was net beeld staande, half naakt met loshangende haren, die glad op haar rug neer vielen. Het was niet meer hetzelfde schepsel van daareven.maar bijna reeds een standbeeld, niettegenstaande haar afgemat en gemeen voorkomen. Mijn hart bonsde. Intusschen ik zeg niets. Opeens hoor ik mijn echtge noot roepen: »het linkerbeen.... Breng het linkerbeen vooruit!" Daar het model het niet scheen te begrijpen naderde hij haar en... Ach! ik kon het niet langer uithou den. Ik stampte op den vloer. Hij hoort mij niet. Ik stamp nog eens, ik stamp met woede. Ditmaal komt hij, de wenkbrauwen eenigszins saamgetrokken, in den koortsdrift van den arbeid. »Komaan Armande ... wees toch rede lijk ... l" En ik, in tranen badende, legde mijn hoofd op zijn schouder. »Ik kan er niet tegen, mijn vriend ... Ik kan niet... ik kan niet..,!" Toen, ruw, zonder mij te antwoorden ging hij in 't atelier en gaf de vrouw een teeken, die zich aankleedde en vertrok. Oedurende verscheidene dagen ging Etienne niet naar zijn atelier. Hij bleef bij mij, ging niet meer uit, weigerde zelfs zijn vrienden te zien, was overigens even goed als altijd, maar zag somber. Eens vroeg ik hem heel bedeesd: »ge werkt dus niet meer P" waarop ik ten antwoord kreeg: »Men werkt niet zonder model." Ik had den moed niet verder aan te dringen, want ik gevoelde boezeer ik schuldig was en dat hij het recht had, verstoord op mij te zijn. Niettemin wist ik door teederheid hem te bewegen, dat hij naar zijn atelier zou terugkeeren, en trachten zijn standbeeld af te ?werken, door, hoe noemt men dat ook ?.... door »chic", d. w. z. uit de verbeelding; ergo, de manier door mama voorgesteld. Ik voor mij vond dat dit hier wel te zoo geheel Fransch vind ik vooral het eerste ge deelte, zoowel wat kleur als harmonisatie aan gaat. Ik voeg er big dat ik het hoofdmotief zeer gelukkig van vinding acht; doch het middenge deelte komt nüj meer gemaakt dan gedacht voor, terwjjl de overgang naar het eerste motief (in gewijzigden vorm en met gewijzigde harmoni satie) door een figour is verkregen dat men: passe-partout zou kunnen noemen. Dit eenmaal gezegd hebbende, kan ik over het effectvolle en klaviermdsxiige van dit nummer met den grootsten lof spreken ; alleen vermeld ik nog dat op bladzijde 5 in de 9e noot de a in de linkerhand waarschijnlijk bes moet zijn, en dus een druk fout is; daar de stijging naar bes in de volgende maat stroef klinkt In het andere geval zou g noodzakelijk als oplossing geweest zijn. Met No. 2 ben ik zeer ingenomen. Hierin is alles vloeiend, natuurlijk en ook meer Slavisch.. De bewerking verraadt de meesterhand, zooals de chromatische gang in den bas tegen het hoofd motief, beneven? vele imitatiefiguren, terwijl het hoofdmotief van den eersten dans hierin op ge lukkige wijze is aangebracht en uitgewerkt. Aan alle muzikale ontwikkelde pianisten be veel ik dit bundelije zeer aan, want al staat de tweede dans m. i. ook hooger dan de eerste, zoo zijn t( ch beide nummers zeer effectvol en zullen bij goede vertolking niet nalaten indruk te maken. De Etéoie is eveneens degelijk bewerkt en is, behalve enkele m. i. minder practische techni sche moeielijkheden voor de viool tegen het slot, hoofdzakelijk op muzikale voordracht berekend. Van dit werk bevalt mij het middengedeelte in 4/4 maat beter dan het begin, dat een min of meer stijven, conventioneeien indruk maakte door de vele Sequensen. Het tweele ge deelte vormt door de sprekende rhythmiek en fchoon bewerste begeleiding een schoone tegen stelling met het zakelijke begin. Daarop volgt in 3/4 maat... Maar wat zie ik, is het ge.-n zinsbegoocheling ? Neen het staat er toch [ Geen onzer Nederlandsche componisten haat Wagner's muziek zoo van ganscher harte als de heer Von Brucken Fock, en daar is hem waarlijk het liefdes motief van Siegl.'nde uit: Die U'alküre uit de pen gevloeid: Du bist der Lem. Na dit motief eenigzins verwerkt te henben, volgt in maat 13 en 14 van dit gedeelie in 3/4 maat waarlijk bijna gelijkluidend het verv. Ig: naeh dem ie.h verlangte. De volgende maat ia D mineur geeft bijna geheel het motief van het begin van de derde acte van Wagner's Meistersinger, terwijl bovendien de harmonisat'e <ip deze pagina een sterk Wagcers- hè«dfur heeft Als de componist z o voortgaat, is hij weldra een der vur.gste en harlatochtclgk'ste Wagnervereerders! Ik heb (alle scherts ter zijde gelaten) deze overeenkomsten met Wagner's muziek niet uit muggezifterij aangehaald, doch alleen omdat het mij genoegen doft, dat de heer Von Brucken Fock blijkbaar van zijn afkeer voor Wagner beghjtte genezen. Het laatste werk van den heer Von Brucken Fock, de Zehn PraeluAien, stel ik in veel opzichten boven de thans besproken werken. In de eerste plaats wat het tecinische betreft. De meeste van deze nummers bewijzen dat de componist In zijne wijze van schrijven voor kla vier steeds vorderingen maakt. Degelijke p anisten zullen in deze nummers leerstof voor belangrijke stud e vinden, wat tech niek, aanslag en kleurschakeering betreft, terwijl al deze nummers een muzikalen grondslag heb ben, waardoor geen enkel preludium in het ge wone genre van de Etude vergalt. No. 5 bezit dit karakter het meest, doch ook hier wordt later tegen het technische figuur een motief gelegd. Wat ik tegen dit nummer heb, !s dat het een doen was; maar de arme jongen had het erg te kwaad. Eiken avond kwam hij mistroostig, ontmoedigd, bijna ziek te huis. Om hem op te beuren, ging ik hem dikmaals opzoeken. Ik zei altijd: »'t is prachtig!" Maar de waarheid is, dat het standbeeld hoegenaamd niets vorderde. Ik weet zelfs niet of hij er wel ooit een haricl aan sloeg. Als ik kwam, zag ik hem liggen rooken op de canapé, of wel bezig met het maken van ballen van klei, die hij met woede tegen den muur wierp. Op een achtermiddag toen ik wederom daar was, om te kijken naar die arme Romeinsche dame, nog slechts ten halve ont worpen, kwam een fantastisch denkbeeld in mijn hoofd op. De Romeinsche was ten naastenbij van mijne lengte misschien, dat ik, als het moest »Wat noemt men een fraai been ?'' vroeg ik eensklaps aan mijn echtgenoot. Hij verklaarde mij dat heel uitvoerig, mij aantoonende, wat nog aan zijn standbeeld ontbrak en wat hij er zonder model niet aan kon geven. De arme jongen! Hij zag er zoo neerslagen uit, toen hij dat zeide Weet ge, mijn beste, wat ik toen gedaan heb ? Op mijn woord, ik heb de dra perieën die in een hoek verstrooid lagen bij elkaar geraapt en ben in mijn hokje gegaan; toen, heel zacht, zonder iets te zeg gen, terwijl hij naar zijn standbeeld lag te kijken, heb ik mij op de estrade ge plaatst, vlak tegenover hem, in het costuum en de houding waarin ik dat afschuwelijk model gezien had Och! mijn lieve, welk een verwondering toen hij het hoofd ophief! Ik was evenzeer geneigd tot lachen als tot weenen. Ik zag rood van beschaamd heid En dat mousseline, dat hij vau alle kanten moest schikken ..... Maar om 't even! Etienne zag er zoo opgetogen uit, dat ik weldra geheel tot kalmte gebracht was. Verbeeld u, mijn waarde, dat ik vol gens zijn zeggen mooier vormen ..." paar maal van karakter verandert zonder e'genJijke tegenstelling. In de derde maat op bladz. 13 komt Wagner weer even om het hoekje kijken, terwijl op bladz. 14 van af de vijfde maat een aantal accoordopvolgingen in dit karakter gehoord worden. Ik releveer d\t, omdat die gedeelten n'et zoo recht in dit nummer passen. Ik zou dus deze korte geloofsbelijdenis liever ergens anders aangewend hebben gezien. Als studienummer verdient het onbepaalde aanbeveling. Het eerste nummer )s het eenvoudigste en m'nst belangrijke. No. 2 in bevallig gaanden en No. 3 in licht bewegelijken vorm zijn zeer mu zikaal gedacht. In het middengedeelte van No. 3 vind ik geheel de bewerking zooals ons beider leermeester Woldemar Bargiel d:e het liefst voorschreef. No. 4 is wat stijl aangaat het best bij Mendelssohn'g schrijfwijze voor klavier te vergelijken. Het Is een natuurlijk en vloeiend muziekstuk. In No G en 9 v.ndeu wij weer twee nummers in den Nocturne stijl, wat vorm en melodie en be geleiding betreft. Uit deze nummers valt voor den pianist veel te leeren, evenals uit No. 7 dat, hoe wel het hoofdmotief niet belangrijk is, rtoor de bewerking wint. No. 8 maakt, wat het rbyttimisehe van het motief betreft, als men het hoort spelen een gelijksoortigen indruk. Dergelijke figuren komen mij reeds wat verouderd voor. Met No. 10 dat lang niet gemakkelijk is geheel juist uit te voeren sluit deze bundei. Uit bovenstaande opmerkingen zal de lezer zien dat bijna alle nummers in verschillenden stijl geschreven zijn. Dit is natuurlijk met intentie geschied en hiertegen valt dan ook niets te zeg gen, want al zijn deze Zehn Pratludien in een band tereenigd, zoo staan zij toch allen op zich zelf. R >nduit kan ik verklaren, dat deze bundel een groote aanwinst voor de Ned. klavier-literatuur is, want trekken ook niet alle nummers mij in dezelfde mate aan, zoo heb ik niets dan lof voor de schoone en deskundige wij ie waarop de com ponist voor zijo instrument heeft geschreven en voor de vaak meesterlijke bewerking van zijne onderwerpen. Met dit degelijke en belangrijke opusSwensch ik den componist dan ook van harte geluk. Zr>oals ik hierboven reeds zeide, hoop ik in een volgend nummer de sonate voor piano en alt van dezen componist, benevens een paar mij nog toegezonden kleine nummers te bespreken. VAN WILLIGEN. (!) Uitgegeven te Leipzig bij Bmtkopf en Ha'rtel, prijs Mark 2,25. (2) » » Leipzig bij Breitkopf en Hiirtel, prijs Mark 1.75. (3) ;> » Amsterdam bij De Algemeene Muziekhandel. UIT HET VIRTUOZENLEVEN. naar ANNIE BOCK. Het was iu het j*ar 1887, toen ik mij op een der aangenaamste concertreizen bevond, die ik mii in mijn korte kunstenaarsloopbaan herinner. Ik reisde met Mevrouw Amalia Joac'nim. Onze geheele concerttroep bestond uit ons beiden. Zij zong ik speelde eenige soli, en begeleidde haar zangnummers en wij konden heel best met elkander opschieten. Ja werkelijk het derde lid van onzen troep vergat ik te noe men. Wij hadden ook een impresario bij ons ; bij was de grappigste kwant, dien ik heb gezien; hij wekte menigten's lachlust, wanneer zijn figuur, als van een karnavalsoptocht weggeloopen, in het gezicht kwam, met de bijna tot de schouders afhangende groengele haren, de kale oude bonten muts, den half door de motten opgegeten pels, uit welks mouwen een paar ongeloofelijk groote handen te voorschijn kwamen, en het paar dito reusachtige voeten. Hij was van geboorte Oostenrijker, maar had een jaar of tien achter een in Rusland gewoond en daar een echt Franschen naam aangenomen, zoodat menigeen in de verzoeking kwam hem in deze taal aan te spre ken, waar hij echter geen syllabe van verstond. Liegen kon hij alsof het gedrukt stond, neen, dat is te zwak, als een impresario! Dat is namelijk de hoogste macht van leugen achtigheid en opsciijding die bestaat. En tot zijn lievelingsleugens behoorde een geschiedenis, die hij altijd opnieuw voordroeg en met telkens rijkere versieringen voorzag. Hoe hij met Desirée Artót door den Kaukasus en Turkse was gereisd en hoe Mevrouw Artót eens zeven dagen op den rug van een kameel had gezeten ; denk eens aan, Mevr. Artöt, met haar bedenkelijke zwaarlijvigheid zeven dagen lang op den rug van een kameel' En hoe hij toen uit erkentelijkheid voor deze dap perheid door zijne lijfeigenen in den Oeral een Oreuburger shawl voor de dame zou hebben laten weven, die wanneer men hem geheel uit elkander haalde, eene oppervlakte bedekte van..,. ik zal het niet zeggen hoe veel mylen maar in 's impresario's beste oogenblikken bereikte deze shawl zulke afmetingen, dat hij de oppervlakte van het gansche Russische rijk bedekte. Tot mijn groot vermaak ontdekte ik eens ge durende eene spoorwegreis, dat er op de lederen reistasch van den heer Pontarlier een kroon met zeven lleurons was geborduurd. »\Vaarom hebt u een kroon op uw reistasch?" liet ik me ontvallen. »Wel. juffrouw," ontwoordde de Fransch-Rus in onvervalscht Oostenrijksch-Duitsch, »ik ben toch immers keizerlijk ambtenaar." .U?" »Ja zeker," en hij vertelde dat hij eenige jaren lang de zesde of achtste violoucel in de keizer lijke kapel te Moskou had gespeeld! We plaagden den armen man dikwijls. Inden coupésliep hij voortdurend. Eens op een dag toen wij zeer vroolijk uitgevallen waren namen wij, terwijl hij sliep, het was in het noorden, in de streek van Kiel, Flensburg etc., een gure, koude dag, naald en draad, en naaiden in allerijl de beide mouwen van zijn pels, dien hij om de warmte in de coupéhad afgelegd, dicht, ieder van ons een mouw. Het station werd afgeroepen, Pontarlier ontwaakte en vloog op, zeker uit zoete droomen. Hij had zeker van een »uitverkocht huis" ge droomd bij het eerstvolgend concert; snel wil hij in de pels schieten, jawel! De goede, ouée ?vriend" laat de groote roode handen niet door, ea de tiein wachtte ook niet; ondanks de grim mige winterkoude dus moet Pontarlier er uitko men en zoo naar het hotel vliegen, bibberend, tandenklapperend en den pels op den arm het toonbeeld van een modernen Tantalus. W ij hielden onzeu goeden Pontarlier nu reeds langen tijd in het oog waarom omdat hij geeu afschaffer was? Och neen, hieromtrent kon werkelijk geen twijfel meer bestaan, wanneer men zijn neus, ais een vuurtoren vlammend en vooruitstekend, had gezien, wat wij echter van hem vreesden, was veel erger. In kleine provinciesteden zijn er zeer veel eigenaars van schouw burg- en concertlokalen, die, wanneer zij van den huurder de vergunning krijgen, gedurende ae voorstelling bier te schenkel), hem gaarne de zaal zonder huur overlaten. Dus een wederkeerig voordeel. Dat nu echter de oproerige kunstenaars he't in 't hoofd krijgen, tegen zulk een gemoedelijke overeenkomst m verzet te komen! Die siecate mensehen! Bespeurt men na melijk eerst eens de geheime bedoeiiug van zoo iets, dau worden plotseling alle zinnen gescherpt en evenals etn jachthond in zij a vaart bloed ruikt, zoo zagen, roken, voelden, proefden wij overal reeds bier! »üeen bier," was onze leus en bij ons beiden stond het vast wanneer we ergens gedurende de voorsteiling bier zouden zieu, dadelijk uit te scheiden. In Nordhausen was ook zulk een echt, klein proviucietheater. Een van, vuil en stof dowrtrokeu tooneel, vettige nauwe coulissen een vreeseJijke klefdkamer enz., al het overige hiermede m overeenstemming. Pontarlier had eeii buitengewoon vergenoegde uitdrukking op zijn edel gelaat; wij waren dus op onze hoede. Mevrouw Joachim droeg op dien avond Schunianu's Frauentiebe voor. Ik accompagneerde als gewoonlijk. Vóór het laatste lied van den cyclus, daze sombere plechtige melodie, waarvan ieder akkoord een grafgelui w, dat de begrafenis van een geliefd we<:en begeleidt, trad zij dicht naar mij toe en zeide: »Ik laat me hangen, als ik daar achteraan straks niet een bierswdei heb gezieu." »Willen we ophouden?" vroeg ik. »Och neen,'1 zei ze, »ik ben toch nog niet zeker van mijn zaalr." De waarheid wag, dat haar op het beslissend oogenblik toch de moed outbrak. Het publiek meende natuurlijk, dat wij edele kunsterjaarszielen, over tempo en voordracht van on a lied beraadslaagden, De volgende nommers gingen ongestoord voorbij. Ik stap op den voorgrond voor mijn tweeden solo. Stormachtige begroeting. Ik daarop natuurlijk zeer lieftallig. Ik begin mijn voordracht; ik her inner mij heel goed, het was : »O du Eutnss'ne mir und meinem Herzen, Sei mir gegriisst" van Schubert, in de transscriptie van Liszt. Ik laat, als metstal gedurende mijn spel, mijn blikken over mijn publiek zweven; het amuseerde of liever interesseerde mij, den indruk waar te nemen, dien de muziek op enkelen teweegbracht, en dikwerf heeft mij een onbeduidend, gewoon ge zicht, diep geïnspireerd door het ware gevoel eu het warme meebegrijpen, die uit zijn blikken straalde. Vond ik zulk een gezicht onder de menigte, dan speelde ik den geheelen avond slechts voor die eene persoon. Of het een oud of een jong wezen, een man of een vrouw was, het deed er niet toe, wij verstonden elkander, wij bevielen elkaar en ia gedachten drukten wij elkaar warm de haud. Op een gansenen avond, in een geheel publiek geen enkel sympathiek gezicht te viuden, was voor mij steeds een foltering. Maar ter zake. Ik spsel en verheug mij over mijn aan dachtig luisterend publiek toen na wat zie ik 1 Langs den middenweg, van het parket naar de estrade toe, komt langzaam op de teeuen een jonge bengel aan, hij wil juist de derde of vierde rij ter zijde mbuigeu,... daar zie ik dat hij twee volle glazen bier In de hand draagt. Achter liein komt een tweede dito gewapend, en op den achtergrond zie ik een gordijn dat eerst neergelaten en nu opgeslagen was ; in da daardoor ontstane deuropening ligt heel gemoe delijk een vaatje bier, en de waard begiut juist te tappen. Midden in een akkoord breek ik; af, draai my geheel om en terwijl ik mijn pu bliek beschouw, toon ik duidelnk, dat ik voor eerst er niet aan aenk verder te spelen. Daarop ontstaat opschudding. Luide toejuichingen moedigen mij aan tegelijk beproeven scherpe sisklanken mij te ontmoedigen. Velen springen op. Ik blijf heel rustig züten en bekijk ze van mijn rots. Wij reisden immers pas den volgenden morgen ver der. Ik had den ty'd ; ik kon wachten. Ik zat onbewegelijk en wachtte. Het lawaai duurde eenige oogenblikken ; de meeste mannen waren opgesprongen, het was te voorzien dat de toejuichers en sissers handgemeen zouden worden ; daar verscheen in de deuropening naast den waard, Pontarlier met glimmenden neus, sprak eeuige woorden tot hem ; het gordijn viel over het vaatje. De overwinning was mijn. Een storm van bijvalKbetuigingen brak los; ik speelde ver der en ben in \veinig provinciesteden zoo gevierd als in Nordhauaen op dien avond. Toea wij uit den schouwburg kwamen om in ons rijtuig te stappen, stond er eene rij heeren en dames voor de deur, die mij bedankten dat ik den moed had gehad tegen dit bij hen steeds toenemend misbruik op te komen. Pontarlier echter was van dien avond af mijn ergste vijand hij had de zaalhuur willen be sparen en ik had hem een streep door de heer lijke rekening gehaald. Dat heeft hy mij nooit vergeven. Hij haatte mij in het .diepst van zijn. hart; maar ik verborg het verdriet dat zijn haat mij veroorzaakte, en vond het alleen zeer onaar dig van de Nordhiiusers dat zij mij niet tot aan denken aan den avond een vaatje van hun inlandsch brouwsel hadden vereerd. Die attentie had ik intusschen zelf, door mijn afschaffers verach ting voor spiritualiën, er bij verbeurd.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl