De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 26 juli pagina 3

26 juli 1891 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. SCHILDERKUNST. Ho. 390. een der laatst verschenen afleveringen in het achtste deel van Léon Vanier's uitgaaf: LH Hommes ffaujowffhui, geeft bij een al te naïef geteekeud portret, wel een goed kort le vensbericht van Vincent van Gogh door Emile Beraard. Ik althans, heb het niet zonder vol doening gelezen. Het stukje is geschreven met d« begrijpelijke gevoelens van een vriend met verwandte aspiraties, maar sober, zonder onge proportioneerde verheerlijking. Er is over dezen onlangs gestorven schilder, in Frankrijk en b\j ons, door enkelen geschreven op een w\jze die ons een tegenzin zou bezorgen in de in elk geval interessante figuur. Men is ge neigd op iemand zyn ergernis te verhalen, die TCtwekt werd door de dwaasheid welke hem pro clameerde tot iets wat hij niet is. De dwaasheid ia wat over Vincent van Gogh geschreven werd, komt voort uit hè*- onkritische dat veelal eigen is aan literatoren die over schilderkunst spreken. Want het mag een speciale fout van zulke lite ratoren geacht worden, dat door hen b\j het schrijven over schilders, de vermoedelijke in tentie in het werk verward wordt met het eenige wat als kunst in tel komt: het bereikte. En omdat Van Gogh een gejaagde natuur is ge veest, in wien zeldzaam veel is omgegaan, was hij juist geschikt om door gevoelige literatoren die echter te ongevoelig zijn voor het wezenlijke van schilderkunst, genomen te worden voor iemand dia zeldzaam veel bereikt heeft. En zoo is dan ook deze wanhopige zoeker die nooit iets defioitiefs maakte, buiten zyn schuld, door sommigen ds een uniek schilder voorgesteld. Men kan niet zeggen dat door zijn vriend, den jongen schilder Emile Bernard die fout begaan werd. H\j zegt, zooals iemand die den gestorvene van nabij gekend heeft, hoe Van Gogh was, wat er in hem omging, wat hy wilde, en hij zegt dat zoo, dat men zijn bizondere aspiraties er beter door begrijpen leert. De kansen dat Amsterdam een stedelijk Museum voor moderne kunst zal krijgen zijn zeer gestegen. Door Burgemeester en Wethouders wordt thans aan den Raad voorgesteld een gebouw te stichten, waarin n de Sophia-Augusta-Stichting (legaat mevrouw Suasso), n het museum voor Moderne kunst, elk als zelfstandige inrichting, plaats konden vinden, en dat tevens kon dienen als localiteit voor de driejaarlyksche tentoonstelling. De kosten worden op f 500.000 geraamd. Door de familie Van Eeghen werd hiervoor reeds / 150 000 geschonken, terwyl de Sophia-Augustasüchting jaarlijks f 7000 zou kunnen vergoeden. Als plaats voor het gebouw wordt door B. en W. genoemd, een terrein aan de Nassaukade aan den nieuwen westelijken verkeersweg. Het is waar dat dit punt als die verkeersweg gereed, en daar een tramlijn aangelegd zal zijn, niet ver van het centrum van de stad komt. Maar het komt ons voor dat daarmede toch nog niet alles gevonden is. Al zal de Nassaukade gemakkelyk bereikbaar worden, in de eerste vijf tien jaar zal menschelykerwyze gesproken deze kant van de stad nog niet zeil een centrum van verkeer worden. En mij dunkt dat een museum van de kunst van dezen tjjd als dat in Amsterdam zal worden opgetrokken, gelegen moet zijn, daar waar iedereen passeert. Het moet zoo zijn dat men er niet heen moet gaan, maar dat men er in het voorbijgaan eens even inloopt. Dat is b\jvoorbeeld het groote voordeel van Arti.'' De kunstzaal van het Panoramagebouw in de Plantage mag nog zooveel beter zyn dan de zalen van Arti, het Panorama ligt niet genoeg aan den algemeen beganen weg, en daardoor zullen tentoonstellingen in Arti altijd beter bezocht bhjven. Een expositie in Arti wordt vanzelf door geen Amsterdammer verzuimd te gaan zien, een expositie in het Panorama, alleen om d minder voordeelige ligging, meer dan eens. En daarom zou het niet ongewenscht zijn, nu men zulk een blijvend gebouw zal gaan stichten, dat, al is de door B. en W. genoemde plaats niet ten eenenmale ongeschikt te noemen, de Raad zich toch, wat een aan te wijzen terrein betreft, nog eens deugdelijk bedenke. Een ligging zooals die van Arti zal men natuurlijk niet vinden. Maar het is de vraag, als men toch zulk een som be steden wil, of er dan nog niet afkon een terrein meer in de stad gelegen aan te koopen. En dan zou juist het nu nog beschikbare gedeelte grond, waar de gasfabriek aan de Weteringschans ge staan heeft, daartoe o. i. lang niet onverkieselijk zijn. Van de Driejaarlijksche tentoonstelling gespro ken, in 1892 moet deze weer in Amsterdam gehouden worden. En waar zal het dan zijn V in de Loods op het Damrak zit dan het Postkantoor en dat nieuwe gebouw kan er dan nog niet staan. Een bewijs te meer in elk geval, hoe Amster dam aan zulk een gebouw dringend behoefte heeft. En als dan de collectie moderne kunst van die Vereeniging met dien langen naam uit het museum kan gaan, zal men daar een belangrijke plaats ruimte winnen die voor de verdere collectie zeer uoodig is. En de al te vreemde verhouding dat in die afdeeling van het Museum twee heeren zijn, de directeur en het Bestuur van Moderne kunst, en twee collecties van moderne kunst die met elkaar niets te maken hebben en toch naast elkaar hangen, kan dan ook eindelijk ophouden te bestaan. Te Berlijn zijn er op de internationale jubi leums-tentoonstelling negentien groote en_ (|ric en zeventig kleine gouden medailles gevallen. En als men daar nu nog bij telt degenen die vinden dat zij er ook een hadden moeten hebben, wat zijn er dan in deze dagen toch een boel ver dienstelijke artiesten. Wanneer de opgaat van de Kölniselie Zsitung juist is, werd er geen enkele groote gouden medaille aan een Nederlander uit gereikt, terwijl alleen de heeren C. Bisschop, Jan Vrolijk en Th. de Bock een kleine gouden kre gen. En dan moet of de lijst van de aan den keizer voorgedragenen die onlangs in onze koe ranten de rondte deed niet authentlnek geweest zijn, f de keizer moet van die lijst bizonder weinig notitie hebben genomen. Zou dit drietal dan wellicht des kunstkennunden keizers eigon keuze zijn ? Dit zou inderdaad een voorbeeld van keizerlyk despotisme in kunstzaken zijn, dat in de geschie denis van dezen tijd zijn weerga nog zoekt. Opmerkelyk is dat de groote gouden medaille aan A. Struijs als een Belg werd gegeven, terwjjl diezelfde A. Struijs in München als Hollander exposeert. In Londen in de tentoonstelling van de Royal Academy kwam dit jaar een schilderij voor van Calderon, voorstellende Sint Elizabeth van Hongarye, die vlak ter zijde gezien, bij aanwezigheid van priesters, naakt voor het altaar knielde. Ik heb het schilderij daar zien hangen en kon niet vermoeden dat het droge, koude, onbeteekenende historiestuk zooveel opspraak zou maken. Het schilderij werd namelijk voor een openbare collectie aangekocht en de katholieke geestelijk heid die de voorstelling zeer ongepast vond, ver zette zich tegen zulk een schandaal. Waarop ontzettend veel geschrijf volgde. De zaak is nu zelfs in het Hoogerhuis gekomen, waar Lord Stanley verklaring er van vroeg. Lord Salisbury is zoo wijs geweest de quaestie niet au sétieux te nemen en heeft zich droog komiek met ongeveer het volgende van haar af gemaakt. De eenige voorstelling die hij zich van het schil derij kon maken, was naar een houtanee in Punch, waar het genoemd werd Zaeo die haar rug laat zien aan de leden van den Staduraad". Hij was niet in staat op Lord Stanley's rede in te gaan als er geen canon kon worden aangegeven waarnaar de kunste naars zich te gedragen hebbeu in de kwestie van kleeren of geen kleeren. Hij had opgemerkt dat artisten in die zaken een ander inzicht hebben dan de oeeste menschen, en dat dingen die zij voor geheel onschadelijk houden, in het gewone leven overgebracht de aandacht der politie trekken zouden. En dat bleef niet bij onderwerpen het gewone leven aangaand. Zoo ver zijn ondervinding strekte, had hij opgemerkt dat zelfs in het behandelen van gewijde onderwerpen, hot verlangen om een kennis van de menschelijke vormen aan den dag te leggen, den wensch om heilige personen voldoende te kleeden, te sterk was. Hij wees op de Magdalena van Guercino te Napels en op de Magdalena van Corregio te Parijs. Geen van deze beiden beantwoorden aan het begiip van kleeding zooals dat algemeen was in de tweede helft van de negentiende eeuw, maar hij had nooit van eenige beschuldiging van profaanheid een de^er beide kunstenaars aangedaxn gehoord, en dat terwijl deze schilderijen te zien waren in plaatsen waar de trouw aan het Katholieke-geloof de over hand had. Daaioin kon hij niet zeggen, zelfs al had hij de macht daartoe, dat hij zich met deze zaak zou bemoeien, omdat hij niet zien kon wat de canon van zijn noble. friend in kunstzaken was. Maar er waa een troostpunt dat hij zijn nolle friend aan de hand wilde doen. Hij was niet naar de zalen geweest waar de Chantrey-scüilderijeu (naam van de collectie waarvoor het stuk werd aangekocht) geëxposeerd waren, maar eenige, vrienden van hem waren er geweest, en zij verzekerden hem dat het een plaats was van groote afzondering, geheel passend voor het tentoonstellen van werken van dozen aard. Inderdaad, toen zijn vrienden op een Zaterdagmiddag als iedereen toch vrij is, er heengingen, was er geen ziel in de zaal. Als dat zoo was, vroeg hi} of eenige betere beschikking ten opzichte van het schilderij had genomen kunnen woiden. Als het dooi- een particu lier was aangekocht, zou het bij zijn collectie gevoegd zijn, waar het dagelijks door allerlei menschen, dienst boden er in begrepen zou gezien worden. Maar de plaats waar het nu was, werd gereserveerd voor de studie van hen die zeJf de kunst beoefenen, en die vrij zijn van de vooroordeel en die thans in den geest van zijn noble friend waren binnengedrongen, en waar het de macht niet zou hebben de publieke zedelijkheid te kwetsen of de godsdienstige gevoelens van hen die door zijn noble friend bedoeld werden te beleedigen. Hij geloofde gansch niet dat de artiest het geringste idee had de godsdienstige gevoeligheid van iemand te kwetsen. Er werd onder het aanhooren hiervan veel ge lachen. De Pau Mail Gazette meent dat Lord Salisbury in zijn speech over het schilderij van Calderon, van de Magdalena van Corregio te Dresden ge sproken heeft (hij noemde die te Parijs), en rele veert dan van dat schilderij het volgende: Van alle aan Corregio toegeschreven werken is deze lezende Magdalena uit het Museum te Dresden. wellicht de meest populaire. Het is inderdaad een van de meest gecopieerde en gereproduceerde schilderijen die er zijn, en menigvuldig zijn de schoonheden die de kunstcritici, er naar opziende onder de betoovering van Corregio's naam, er in ontdekt hebben. Zijn onttrooning in spijt van het opgehoopte prestige van een eeuw, is een van do groote overwinningen van den onlangs overleden Morelli. Zijn argument was even eenvoudig als overtuigend. Het schilderij is geschilderd op koper een materiaal dat door geen Italiaansch mees ter tot lang na Corregio's dood gebruikt werd. Morelli schreef de zoetelijke on kokette zonda res, geschilderd met eenige bedoeling om de zinnen te bekoren" aan een Hollandscuen schil der uit het eind van de zeventiende eeuw toe, die het gecopieerd kan hebben van een Bologneesch schilderij. Een belangrijk strandgezicht van Jakob Maris, eerst bij Terstceg en laatstelijk bij Van Wisselingn in den Haag, en onlangs door Maris weer geheel overgesehüderd, is door Dr. Jjredius voor zich aan gekocht, en wordt door hora in bruikleen aan 's Rijks Museum aangeboden. Dit is een daad die dubbele toejuiching verdient. Op zich zelf: omdat er van de enorm veelzijdige kunst van Jacob Maria in de liijks-verzameling maar een enkel specimen aanwezig was. Maar ook om dengene van wie deze voorloopige schenking komt: omdat de heer Brcdius namelijk die zich zulk een grootcu naam als kenner van onze oudo kunst verworven heeft, hier duidelijk bewijst dat hij niet een van die eenzijdige kunsthistorici is, wie het vooral om het napluuen van het oude te doen is, maar omdat de invloedrijke en voortvarende llaagschc Museum-directeur, die ook de groote IIollandsclie kunst van deze dagen zoozeer blijkbaar te waardeeren weet. er zich weder als een kunstenthousiast in ruimen zin, door kennen doet. V. H EK EI NIZET. Het boek waarmee de heer Heiiri Nizpt naam heelt traclueu te malion, heet »Sui<gestioi)" en j is nu onlangs ver,-.ebenen. De titel is"i;iet slecht op zich zelf, alhoewel hij te veel aan reclame doet denken op het oogenblik. De naam vaneen boek moet vóór alles zoo eenvoudig wezen, dat hij bijna niets zegt en toch bijna het geheele boek omvat. De titel van een boek moet vaag zijn, de inhoud moet er geheel in opgelost zijn, ja zoo dat men onder denzelfden naam ook een geheel ander boek had kuiinen schrijven. Het woord suggestion dus, alhoewel goed op zich zelven, is min, of meer slecht gekozen, om dat dit opschrift onmiddellijk bij den lezer de gedachte opwekt, dat de schrijver munt beefc willen slaan uit het tegenwoordig gangbare modeartikel »Suggestie". En toch voor den na denkenden man is suggestie zoo oud als de wereld, en werden volgens den Bijbel Adam en Eva in het Paradijs reeds vroegtijdig gesuggereerd om uit een appelbeet de kennis van goed en kwaad te verwerven. Alhoewel nu Henri Nizet naam heeft willen maken, heeft hij toch de pretentie een artiest te zijn, wat men niemand kwalijk kan nemen; maar wat men een artiest wel euvel kan duiden: Henri Nizet wil ook een wetenschappelijk man zijn. Wanneer men een modernen Franschen roman begint te lezen, ziet men na de eerste tien blad zijden reeds of de schrijver een zoogenaamd ro manfabrikant is, zooals Montépin en Bouvier, of dat hij een artiest wil zijn. Men moet onmid dellijk dat onderscheid maken, wil men niet een ezel zijn en allén lezen om te lezen. De schrijver van Suggestion nu, in zijn stre ven om artiest te zijn, is slechts gedeeltelijk ge slaagd. Voor de niet geslaagde gedeelten van zijn werk, en die gedeelten vormen de grootere helft, vervalt hij in den gewonen journalistenstijl van de Eransche couranten. Een jongen van dertig jaren, christen en Franschman, leert in den trein eene Poolsche dame kennen. Zij is eene mooie jodin met weelderige vormen. Hij suggereert haar zoo, dat zij geheel onder zijn invloed komt en voor haar leven hem trouw blijft. En wanneer nu beiden door hun wederzijdsche uitspattingen na een paar jaren zich geestelijk en lichamelijk hebben te gronde gericht, doet bij haar, om baar niet bloot te stellen aan ouderdom en ellende, de gas kraan open zetten en sterven door verstikking. »Gij zult," zegt hij, »de gaskraan open draaien, maar voor dat gij de lucifer hebt aangestoken, zult gij neervallen en slapen." In dien tijd gaat hij uit om zijn alibi te kunnen bewijzen. Dit alles wordt doorweven met geheel bijzon dere psychische toestanden, gevallen van telepa thie en andere. Een groepje occultisten doen er zeer merkwaard'ge proeven of houden gesprekken over esoterische onderwerpen, waarbij de namen van den Sar Peladan en mevrouw Blavadsky ge noemd worden. Voor een lezer die niets van deze dicgen weet, zijn d>ze bladzijden niet onin teressant en verlichten zij enkele donkere boekjes van het Parijtche bohème leven. Het beste van het b'.ek is niettemin het zui ver erotische gedeelte en daarin ontwikkelt de anders povere artiest een ontzettende macht van passie en strooit hij een grooten rijkdom van mooie gedachten en gevoelens om zich heen; daar is hij in zijn element, daar ontgloeit hij in eene glorievolle piychische visie en vergoedt, misschien onwülekeuiig, het vele middelmatige dat hij ons elders in het bock opdischt. F. E. VARIA. PLASTISCHE KUNST. Professor Albert Kretsclimer. De costuumkunde beeft dezer dagen een van hare meest bevoegde vertegenwoordigers verloren in den te Berlijn ge storven schilder en professor Albert Kretschmer. Geboren in 1825, te Berghof bij Schweidnitz, als zoon van een grondeigenaar, vertrok hij in den ouderdom van 17 jaar met zijn broeder, den be kenden dierenschilder Robert Kretschmer, naar Berlijn, gcr.oot hier op de kunst-academie voor namelijk het onderricht van Carl Begas, en vormde zich tot genreachildcr. Reeds destijds echter bebeerschte, gelijk de Voasisclie Zeituag .schrijft, zijn belangstelling voor bet costuum al zijn andere studiën, en op zijn gebeele verdere kunstenaarsloop baan had de opdracht invloed, die de generaalintendance van den koninklijken schouwburg hem deed, om do vcreischte ontwerpen voor de costumeering van nieuwe opera's en drama's te leve ren. Spoedig deed zich de noodzakelijkheid inzien, voor het steeds meer eischende vak eene artistieke kracht steeds ter beschikking te hebben, en zoo werd Kretschmer in 1851 (nog door Thedoor van Küstner) als technisch lid aan de koninklijke theaters benoemd. Zooals bij van dit tijdstip af het costuum tot een levenstaak maakte, vormde het ook het zwaartepunt van zijn artistiek-letter kundige werkzaamheid. De eerste rijpe vrucht van deze studiën was het groote pracbtwerk Die Trachten der Volleer", dat in 18G4 verscheen, in royalen kleurendruk, en dat, voor de eerste maal in eene Duitscho uitgave de kleedcrdrachten van alle beschaafde volkeren deed verschijnen. Nog gewichtiger en kostbaarder was het groote werk, dat in 1870 verscheen: Die deut.<cUe,i Vulkstraditett", de vrucht van eene vo.eljarige ijverige. studie. In 1889 gepensioneerd, besteedde hij vooreerst zijn werkzaamheid tot bet stichten van het Museum fur deutsche Volkstrachten''. Een geschiedkundig werk over de historische ontwikkeling van de verschillende doelen der kleederdrachten in de middeleeuwen, dat reeds sinds lang uitkomt, is onvoltooid gebleven; een hersenberoerte heeft aan zijn leven, zoo rijk aan arbeid, een einde gemaakt. Op Milo of Melos, het eiland van de Cycladen waar de beroemde »Vernis van Milo'' word ont dekt, is weder een prachtig exemplaar van oudGricksch beoldv/erk opgegraven. De nieuwe vondst" is het marmeren standbeeld van een worstelaar, j op weinig meer dan natuurlijke grootte; bet is j volmaakt, nadat het zooveel eeuwen begraven is j gebleven, alsof het zoo pas uit de handen van den l beeldhouwer kwam. Het monument is naar Athene j ingeticheept, waar eene commissie van Gricksche archaeologcn, bijgestaan door eenige leden van het i Duilhche Arcliaeologibch Instituut te Athene, een , rapport zal uitbrengen omtrent het tijdstip van zftn oorsprong en zyn waarschijnlyken vervaardiger. Het inschepen van het monument werd tot een karakteristiek Grieksch volksfeest gemaakt. De geheele bevolking, voorafgegaan door de stedelijke magistraten en een muziekcorps, en gevolgd door een regiment soldaten, vergezelde den nieuw ont dekten schat in een jubeleuden optocht naar het schip, dat voor het transport naar de hoofdstad uit Athene was gezonden. TOONEEL EN MUZIEK. Het Mozartfeest in Salzburg. Honderd jaren geleden, in 1791, sloot Wolfgang Amadeus Mozart in Weenen de oogen en nog huldigt hcin de kunstlievende menacbheid in bewondering en liefde, ja, als weder een honderdtal jaren zullen zyn verloopen, zullen zijne werken nog met dezelfde verrukking gehoord worden als heden, ondanks alle nieuwe richtingen" en muziekdrama's. Geen wonder dus, dat zijn geboorteplaats, het fraaie Salzburg, dat door Alexander von Humboldt tot een der drie schoonste steden der aarde werd gerekend, zich de eer niet liet ontnemen, in dit gedenkjaar een feest te organiseeren, dat tegelijk met de herinnering aan den persoon van den ge vierde ook den dienst zou eeren dier meest po pulaire kunst, die zelfs den eenvoudigste en den minst begaatde tot vreugde en verheffing strekt. Indien Weenen, waar de groote man stierf, van het geven van een feest afzag, dan is misschien zeker een pijnlijk gevoel daar schuld aan over het feit, dat Mozart, nauwelijks 37 jaren oud, in de keizersstad stierf als keizerlijk- Oostenrijkschhofkapelmeester, maar in zeer behoeftige omstan digheden en dat men in lateren trjd niet eens zijn graf heeft kunnen terugvinden! Intusschen zal Weenen waarschijnlijk dan nog den sterfdag gedenken, den 5en December. Salzburg had rede nen genoeg het feest in den zomer te doen plaats hebben, vooreerst omdat de zomerdos der natuur de schoonheid van het feest zou verhoogen en dan, omdat enkel in dezen tijd van het jaar de mogelijkheid bestond, er de muzikale krachten te vereenigen, noodig voor goede uitvoeringen. Het feest duurde drie dagen. Op 15 Juli be gon het in de feestelijk versierde stad met de opvoering van Mozart's laatste meesterwerk, op zijn sterfbed voltooid, van zyn Requiem. De uit voering van dit werk in den imposanten dom, waarin Mozart's ouders waren getrouwd en waar hij zelf gedoopt was, maakte op alle aanwezigen eenen diepen indruk. Jammer, dat de feestrede, door Dr. Hirschfeld uit Weenen in de aula ge houden, met hare eentonigheid en dorheid niet by de feeststemming paste en dat de aanhoudende regen den fakkeloptocht, waaraan 1500 fakkels deelnamen, deed mislukken. De tweede dag begon om 11 uur met een concert in de aula, waarin vele fragmenten uit de Zauberflöle ten gehoore werden gebracht. De ouverture werd door het Philharmonisch gezel schap uit Weenen meesterlijk gegeven; toen volgden het duet Sei Mannern, welche Liebe fühlen en de aria van Pamina en die van Tamino Dies Bildniss ist bezaubernd schön. l Met groot meesterschap droeg daarna mevrouw Essipotf-Leschetizki het D moll concert van Mo zart voor en ten slotte werd de G-moll symphonie door een zeer bezet orkest uitstekend uitgevoerd. Hdt grooUche tuinfeest, dat den twee den dag besloot, had ook van den regen te lijden. Het tweede feestconcert had op Vrijdag plaals. Men gaf het D moll quartet, het voor strijkorkest gearrangeerde adagio uit het G moll quintet, dat uitstekend gespeeld werd door de philharmonische kapel onder leiding van Jahn en de Jupitersympbonie. Toen zong de heer Walter de aria, Wie schijn ist dis Liebe" en mevrouw Wilt het moei lijke Martern aller Arten" en zij toonde zich daarbij zoo aangedaan, dat bare stem nu en dan stokte. Inderdaad kan de kamermuziekzangeres Marie Wilt van zeer treurige en martelende levens ervaringen gewagen. Een blad uit Weenen meldt, dat zij zeven weken in een krankzinnigengesticht is opgesloten geweest ondanks haar verzet en zonder dat er inderdaad genoegzame aanleiding voor be stond. Des avonds had als waardig slot der schoone feestdagen een schitterend bezette opvoering van 'Figaro's Roclizeit" plaats, waarin vooral frl. Bianchi en de heer Krolop als Suzanne en Figaro buitengewonen bijval inoogstten. Na de voorstelling bielden de kunstenaars in de feestelijk versierde zaal van het badhuis een ge zellige bijeenkomst, waarbij talrijke toasten wer den uitgebracht. Vele der meewerkende kunste naars hebben voor het aangeboden eerehonorarium bedankt. Ondanks den vrij hoogen prijs derfeestkaarten (14 gulden), dio al weken van te voren alle waren uitverkocht, moet er toch een aanmer kelijk te kort zijn, dat uit het waarborgfonds moet worden gedekt. Des te grootscher is evenwel de uitslag uit ideaal en artistiek oogpunt. Uit Karlsruhe wordt gemeld: De tachtigste verjaardag van den nestor der Duitsche componisten, Vincenz Lachner, is zon der eenig uiterlijk feestbetoon voorbijgegaan. De bescheiden grijsaard had zelf vooruit voor alle ovaties bedankt, en, om zeker te zijn, dat men hem niet verrassen zou, wa-i hij een paar dagen ? te voren op reis gegaan, zonder dat zelfs de ! intiemste vrienden wisten, waarheen. De serenade der mannenkoren te Karlsruhe, zoo goed inge studeerd, moest du-i uitblijven. Toch is hetgeen geest esvermoeidheid die den ouden man wars van alle hulde heeft doen zijn, want nog het vorige ! jaar is er eene verzameling liederen van hem i uitgekomen, die van frischheid en degelijkheid getuigen. Vincenz Lachner was de jongste van drie broe dere. < )ok Franz en Igtiaz waren componisten van naam; van Vincenz zijn er symphonicën, con cert-ouvertures, een strijk-kwartet, pianostukken, liederen en koren, onder welke laatste vooral zijn vierstemmige komische manuenkoren bekend zijn. Ifct licht run Azië'. Uit Londen wordt van 17 dezer geschreven: liet bekende romantische gedicht van Sir Edwin Arnold, The, Light ofAnia, is door LHor de Lara gecomponeerd en zal den volgenden Maandag in Covent Garden met Italiaanschcn text ouder den titel Lu Lucc (kir Aaia, worden opgevoerd. Onder de zangers bevinden

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl