Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
SCHILDERKUNST.
Ho. 390. een der laatst verschenen afleveringen
in het achtste deel van Léon Vanier's uitgaaf:
LH Hommes ffaujowffhui, geeft bij een al te
naïef geteekeud portret, wel een goed kort le
vensbericht van Vincent van Gogh door Emile
Beraard. Ik althans, heb het niet zonder vol
doening gelezen. Het stukje is geschreven met
d« begrijpelijke gevoelens van een vriend met
verwandte aspiraties, maar sober, zonder onge
proportioneerde verheerlijking.
Er is over dezen onlangs gestorven schilder, in
Frankrijk en b\j ons, door enkelen geschreven op
een w\jze die ons een tegenzin zou bezorgen in
de in elk geval interessante figuur. Men is ge
neigd op iemand zyn ergernis te verhalen, die
TCtwekt werd door de dwaasheid welke hem pro
clameerde tot iets wat hij niet is. De dwaasheid
ia wat over Vincent van Gogh geschreven werd,
komt voort uit hè*- onkritische dat veelal eigen
is aan literatoren die over schilderkunst spreken.
Want het mag een speciale fout van zulke lite
ratoren geacht worden, dat door hen b\j het
schrijven over schilders, de vermoedelijke in
tentie in het werk verward wordt met het
eenige wat als kunst in tel komt: het bereikte.
En omdat Van Gogh een gejaagde natuur is ge
veest, in wien zeldzaam veel is omgegaan, was
hij juist geschikt om door gevoelige literatoren
die echter te ongevoelig zijn voor het wezenlijke
van schilderkunst, genomen te worden voor iemand
dia zeldzaam veel bereikt heeft. En zoo is dan
ook deze wanhopige zoeker die nooit iets
defioitiefs maakte, buiten zyn schuld, door sommigen
ds een uniek schilder voorgesteld.
Men kan niet zeggen dat door zijn vriend, den
jongen schilder Emile Bernard die fout begaan
werd. H\j zegt, zooals iemand die den gestorvene
van nabij gekend heeft, hoe Van Gogh was, wat
er in hem omging, wat hy wilde, en hij zegt dat
zoo, dat men zijn bizondere aspiraties er beter
door begrijpen leert.
De kansen dat Amsterdam een stedelijk Museum
voor moderne kunst zal krijgen zijn zeer gestegen.
Door Burgemeester en Wethouders wordt thans
aan den Raad voorgesteld een gebouw te stichten,
waarin n de Sophia-Augusta-Stichting (legaat
mevrouw Suasso), n het museum voor Moderne
kunst, elk als zelfstandige inrichting, plaats konden
vinden, en dat tevens kon dienen als localiteit
voor de driejaarlyksche tentoonstelling.
De kosten worden op f 500.000 geraamd. Door
de familie Van Eeghen werd hiervoor reeds
/ 150 000 geschonken, terwyl de
Sophia-Augustasüchting jaarlijks f 7000 zou kunnen vergoeden.
Als plaats voor het gebouw wordt door B. en
W. genoemd, een terrein aan de Nassaukade aan
den nieuwen westelijken verkeersweg. Het is waar
dat dit punt als die verkeersweg gereed, en daar
een tramlijn aangelegd zal zijn, niet ver van het
centrum van de stad komt. Maar het komt ons
voor dat daarmede toch nog niet alles gevonden
is. Al zal de Nassaukade gemakkelyk bereikbaar
worden, in de eerste vijf tien jaar zal
menschelykerwyze gesproken deze kant van de stad nog niet
zeil een centrum van verkeer worden. En mij
dunkt dat een museum van de kunst van dezen
tjjd als dat in Amsterdam zal worden opgetrokken,
gelegen moet zijn, daar waar iedereen passeert.
Het moet zoo zijn dat men er niet heen moet
gaan, maar dat men er in het voorbijgaan eens
even inloopt. Dat is b\jvoorbeeld het groote voordeel
van Arti.'' De kunstzaal van het Panoramagebouw
in de Plantage mag nog zooveel beter zyn dan de
zalen van Arti, het Panorama ligt niet genoeg
aan den algemeen beganen weg, en daardoor
zullen tentoonstellingen in Arti altijd beter bezocht
bhjven. Een expositie in Arti wordt vanzelf door
geen Amsterdammer verzuimd te gaan zien,
een expositie in het Panorama, alleen om d
minder voordeelige ligging, meer dan eens. En
daarom zou het niet ongewenscht zijn, nu men
zulk een blijvend gebouw zal gaan stichten, dat,
al is de door B. en W. genoemde plaats niet ten
eenenmale ongeschikt te noemen, de Raad zich
toch, wat een aan te wijzen terrein betreft, nog
eens deugdelijk bedenke. Een ligging zooals die
van Arti zal men natuurlijk niet vinden. Maar
het is de vraag, als men toch zulk een som be
steden wil, of er dan nog niet afkon een terrein
meer in de stad gelegen aan te koopen. En dan
zou juist het nu nog beschikbare gedeelte grond,
waar de gasfabriek aan de Weteringschans ge
staan heeft, daartoe o. i. lang niet onverkieselijk zijn.
Van de Driejaarlijksche tentoonstelling gespro
ken, in 1892 moet deze weer in Amsterdam
gehouden worden. En waar zal het dan zijn V in
de Loods op het Damrak zit dan het Postkantoor
en dat nieuwe gebouw kan er dan nog niet staan.
Een bewijs te meer in elk geval, hoe Amster
dam aan zulk een gebouw dringend behoefte heeft.
En als dan de collectie moderne kunst van die
Vereeniging met dien langen naam uit het museum
kan gaan, zal men daar een belangrijke plaats
ruimte winnen die voor de verdere collectie zeer
uoodig is. En de al te vreemde verhouding dat
in die afdeeling van het Museum twee heeren zijn,
de directeur en het Bestuur van Moderne kunst,
en twee collecties van moderne kunst die met
elkaar niets te maken hebben en toch naast
elkaar hangen, kan dan ook eindelijk ophouden
te bestaan.
Te Berlijn zijn er op de internationale jubi
leums-tentoonstelling negentien groote en_ (|ric en
zeventig kleine gouden medailles gevallen. En
als men daar nu nog bij telt degenen die vinden
dat zij er ook een hadden moeten hebben,
wat zijn er dan in deze dagen toch een boel ver
dienstelijke artiesten. Wanneer de opgaat van de
Kölniselie Zsitung juist is, werd er geen enkele
groote gouden medaille aan een Nederlander uit
gereikt, terwijl alleen de heeren C. Bisschop, Jan
Vrolijk en Th. de Bock een kleine gouden kre
gen. En dan moet of de lijst van de aan den
keizer voorgedragenen die onlangs in onze koe
ranten de rondte deed niet authentlnek geweest
zijn, f de keizer moet van die lijst bizonder
weinig notitie hebben genomen. Zou dit drietal
dan wellicht des kunstkennunden keizers eigon
keuze zijn ?
Dit zou inderdaad een voorbeeld van keizerlyk
despotisme in kunstzaken zijn, dat in de geschie
denis van dezen tijd zijn weerga nog zoekt.
Opmerkelyk is dat de groote gouden medaille
aan A. Struijs als een Belg werd gegeven, terwjjl
diezelfde A. Struijs in München als Hollander
exposeert.
In Londen in de tentoonstelling van de Royal
Academy kwam dit jaar een schilderij voor van
Calderon, voorstellende Sint Elizabeth van
Hongarye, die vlak ter zijde gezien, bij aanwezigheid
van priesters, naakt voor het altaar knielde. Ik
heb het schilderij daar zien hangen en kon niet
vermoeden dat het droge, koude, onbeteekenende
historiestuk zooveel opspraak zou maken.
Het schilderij werd namelijk voor een openbare
collectie aangekocht en de katholieke geestelijk
heid die de voorstelling zeer ongepast vond, ver
zette zich tegen zulk een schandaal. Waarop
ontzettend veel geschrijf volgde.
De zaak is nu zelfs in het Hoogerhuis gekomen,
waar Lord Stanley verklaring er van vroeg.
Lord Salisbury is zoo wijs geweest de quaestie
niet au sétieux te nemen en heeft zich droog
komiek met ongeveer het volgende van haar af
gemaakt.
De eenige voorstelling die hij zich van het schil
derij kon maken, was naar een houtanee in Punch,
waar het genoemd werd Zaeo die haar rug laat zien
aan de leden van den Staduraad". Hij was niet in
staat op Lord Stanley's rede in te gaan als er geen
canon kon worden aangegeven waarnaar de kunste
naars zich te gedragen hebbeu in de kwestie van
kleeren of geen kleeren. Hij had opgemerkt dat
artisten in die zaken een ander inzicht hebben dan
de oeeste menschen, en dat dingen die zij voor
geheel onschadelijk houden, in het gewone leven
overgebracht de aandacht der politie trekken zouden.
En dat bleef niet bij onderwerpen het gewone leven
aangaand. Zoo ver zijn ondervinding strekte, had hij
opgemerkt dat zelfs in het behandelen van gewijde
onderwerpen, hot verlangen om een kennis van de
menschelijke vormen aan den dag te leggen, den
wensch om heilige personen voldoende te kleeden,
te sterk was. Hij wees op de Magdalena van
Guercino te Napels en op de Magdalena van Corregio
te Parijs. Geen van deze beiden beantwoorden aan
het begiip van kleeding zooals dat algemeen was in
de tweede helft van de negentiende eeuw, maar hij
had nooit van eenige beschuldiging van profaanheid
een de^er beide kunstenaars aangedaxn gehoord, en dat
terwijl deze schilderijen te zien waren in plaatsen
waar de trouw aan het Katholieke-geloof de over
hand had. Daaioin kon hij niet zeggen, zelfs
al had hij de macht daartoe, dat hij zich
met deze zaak zou bemoeien, omdat hij niet zien kon
wat de canon van zijn noble. friend in kunstzaken
was. Maar er waa een troostpunt dat hij zijn nolle
friend aan de hand wilde doen. Hij was niet naar
de zalen geweest waar de Chantrey-scüilderijeu (naam
van de collectie waarvoor het stuk werd aangekocht)
geëxposeerd waren, maar eenige, vrienden van hem
waren er geweest, en zij verzekerden hem dat het
een plaats was van groote afzondering, geheel passend
voor het tentoonstellen van werken van dozen aard.
Inderdaad, toen zijn vrienden op een Zaterdagmiddag
als iedereen toch vrij is, er heengingen, was er geen
ziel in de zaal. Als dat zoo was, vroeg hi} of eenige
betere beschikking ten opzichte van het schilderij had
genomen kunnen woiden. Als het dooi- een particu
lier was aangekocht, zou het bij zijn collectie gevoegd
zijn, waar het dagelijks door allerlei menschen, dienst
boden er in begrepen zou gezien worden. Maar de
plaats waar het nu was, werd gereserveerd voor de
studie van hen die zeJf de kunst beoefenen, en die
vrij zijn van de vooroordeel en die thans in den geest
van zijn noble friend waren binnengedrongen, en waar
het de macht niet zou hebben de publieke zedelijkheid
te kwetsen of de godsdienstige gevoelens van hen
die door zijn noble friend bedoeld werden te
beleedigen. Hij geloofde gansch niet dat de artiest het
geringste idee had de godsdienstige gevoeligheid van
iemand te kwetsen.
Er werd onder het aanhooren hiervan veel ge
lachen.
De Pau Mail Gazette meent dat Lord Salisbury
in zijn speech over het schilderij van Calderon,
van de Magdalena van Corregio te Dresden ge
sproken heeft (hij noemde die te Parijs), en rele
veert dan van dat schilderij het volgende:
Van alle aan Corregio toegeschreven werken is
deze lezende Magdalena uit het Museum te Dresden.
wellicht de meest populaire. Het is inderdaad
een van de meest gecopieerde en gereproduceerde
schilderijen die er zijn, en menigvuldig zijn de
schoonheden die de kunstcritici, er naar opziende
onder de betoovering van Corregio's naam, er in
ontdekt hebben. Zijn onttrooning in spijt van het
opgehoopte prestige van een eeuw, is een van do
groote overwinningen van den onlangs overleden
Morelli. Zijn argument was even eenvoudig als
overtuigend. Het schilderij is geschilderd op koper
een materiaal dat door geen Italiaansch mees
ter tot lang na Corregio's dood gebruikt werd.
Morelli schreef de zoetelijke on kokette zonda
res, geschilderd met eenige bedoeling om de
zinnen te bekoren" aan een Hollandscuen schil
der uit het eind van de zeventiende eeuw toe,
die het gecopieerd kan hebben van een
Bologneesch schilderij.
Een belangrijk strandgezicht van Jakob Maris,
eerst bij Terstceg en laatstelijk bij Van Wisselingn
in den Haag, en onlangs door Maris weer geheel
overgesehüderd, is door Dr. Jjredius voor zich aan
gekocht, en wordt door hora in bruikleen aan
's Rijks Museum aangeboden.
Dit is een daad die dubbele toejuiching verdient.
Op zich zelf: omdat er van de enorm veelzijdige
kunst van Jacob Maria in de liijks-verzameling maar
een enkel specimen aanwezig was. Maar ook om
dengene van wie deze voorloopige schenking komt:
omdat de heer Brcdius namelijk die zich zulk een
grootcu naam als kenner van onze oudo kunst
verworven heeft, hier duidelijk bewijst dat hij niet
een van die eenzijdige kunsthistorici is, wie het
vooral om het napluuen van het oude te doen is,
maar omdat de invloedrijke en voortvarende
llaagschc Museum-directeur, die ook de groote
IIollandsclie kunst van deze dagen zoozeer blijkbaar
te waardeeren weet. er zich weder als een
kunstenthousiast in ruimen zin, door kennen doet.
V.
H EK EI NIZET.
Het boek waarmee de heer Heiiri Nizpt naam
heelt traclueu te malion, heet »Sui<gestioi)" en
j is nu onlangs ver,-.ebenen. De titel is"i;iet slecht
op zich zelf, alhoewel hij te veel aan reclame
doet denken op het oogenblik. De naam vaneen
boek moet vóór alles zoo eenvoudig wezen, dat
hij bijna niets zegt en toch bijna het geheele
boek omvat. De titel van een boek moet vaag
zijn, de inhoud moet er geheel in opgelost zijn,
ja zoo dat men onder denzelfden naam ook een
geheel ander boek had kuiinen schrijven.
Het woord suggestion dus, alhoewel goed op
zich zelven, is min, of meer slecht gekozen, om
dat dit opschrift onmiddellijk bij den lezer de
gedachte opwekt, dat de schrijver munt beefc
willen slaan uit het tegenwoordig gangbare
modeartikel »Suggestie". En toch voor den na
denkenden man is suggestie zoo oud als de wereld,
en werden volgens den Bijbel Adam en Eva in
het Paradijs reeds vroegtijdig gesuggereerd om
uit een appelbeet de kennis van goed en kwaad
te verwerven.
Alhoewel nu Henri Nizet naam heeft willen
maken, heeft hij toch de pretentie een artiest te
zijn, wat men niemand kwalijk kan nemen; maar
wat men een artiest wel euvel kan duiden: Henri
Nizet wil ook een wetenschappelijk man zijn.
Wanneer men een modernen Franschen roman
begint te lezen, ziet men na de eerste tien blad
zijden reeds of de schrijver een zoogenaamd ro
manfabrikant is, zooals Montépin en Bouvier, of
dat hij een artiest wil zijn. Men moet onmid
dellijk dat onderscheid maken, wil men niet een
ezel zijn en allén lezen om te lezen.
De schrijver van Suggestion nu, in zijn stre
ven om artiest te zijn, is slechts gedeeltelijk ge
slaagd. Voor de niet geslaagde gedeelten van
zijn werk, en die gedeelten vormen de grootere
helft, vervalt hij in den gewonen journalistenstijl
van de Eransche couranten.
Een jongen van dertig jaren, christen en
Franschman, leert in den trein eene Poolsche
dame kennen. Zij is eene mooie jodin met
weelderige vormen. Hij suggereert haar zoo, dat
zij geheel onder zijn invloed komt en voor haar
leven hem trouw blijft. En wanneer nu beiden
door hun wederzijdsche uitspattingen na een
paar jaren zich geestelijk en lichamelijk hebben
te gronde gericht, doet bij haar, om baar niet
bloot te stellen aan ouderdom en ellende, de gas
kraan open zetten en sterven door verstikking.
»Gij zult," zegt hij, »de gaskraan open draaien,
maar voor dat gij de lucifer hebt aangestoken,
zult gij neervallen en slapen." In dien tijd gaat
hij uit om zijn alibi te kunnen bewijzen.
Dit alles wordt doorweven met geheel bijzon
dere psychische toestanden, gevallen van telepa
thie en andere. Een groepje occultisten doen er
zeer merkwaard'ge proeven of houden gesprekken
over esoterische onderwerpen, waarbij de namen
van den Sar Peladan en mevrouw Blavadsky ge
noemd worden. Voor een lezer die niets van
deze dicgen weet, zijn d>ze bladzijden niet onin
teressant en verlichten zij enkele donkere boekjes
van het Parijtche bohème leven.
Het beste van het b'.ek is niettemin het zui
ver erotische gedeelte en daarin ontwikkelt de
anders povere artiest een ontzettende macht van
passie en strooit hij een grooten rijkdom van
mooie gedachten en gevoelens om zich heen;
daar is hij in zijn element, daar ontgloeit hij in
eene glorievolle piychische visie en vergoedt,
misschien onwülekeuiig, het vele middelmatige
dat hij ons elders in het bock opdischt.
F. E.
VARIA.
PLASTISCHE KUNST.
Professor Albert Kretsclimer. De costuumkunde
beeft dezer dagen een van hare meest bevoegde
vertegenwoordigers verloren in den te Berlijn ge
storven schilder en professor Albert Kretschmer.
Geboren in 1825, te Berghof bij Schweidnitz, als
zoon van een grondeigenaar, vertrok hij in den
ouderdom van 17 jaar met zijn broeder, den be
kenden dierenschilder Robert Kretschmer, naar
Berlijn, gcr.oot hier op de kunst-academie voor
namelijk het onderricht van Carl Begas, en vormde
zich tot genreachildcr. Reeds destijds echter
bebeerschte, gelijk de Voasisclie Zeituag .schrijft, zijn
belangstelling voor bet costuum al zijn andere
studiën, en op zijn gebeele verdere kunstenaarsloop
baan had de opdracht invloed, die de
generaalintendance van den koninklijken schouwburg hem
deed, om do vcreischte ontwerpen voor de
costumeering van nieuwe opera's en drama's te leve
ren. Spoedig deed zich de noodzakelijkheid inzien,
voor het steeds meer eischende vak eene artistieke
kracht steeds ter beschikking te hebben, en zoo
werd Kretschmer in 1851 (nog door Thedoor van
Küstner) als technisch lid aan de koninklijke
theaters benoemd. Zooals bij van dit tijdstip af
het costuum tot een levenstaak maakte, vormde
het ook het zwaartepunt van zijn artistiek-letter
kundige werkzaamheid. De eerste rijpe vrucht
van deze studiën was het groote pracbtwerk Die
Trachten der Volleer", dat in 18G4 verscheen, in
royalen kleurendruk, en dat, voor de eerste maal
in eene Duitscho uitgave de kleedcrdrachten van
alle beschaafde volkeren deed verschijnen. Nog
gewichtiger en kostbaarder was het groote werk,
dat in 1870 verscheen: Die deut.<cUe,i
Vulkstraditett", de vrucht van eene vo.eljarige ijverige.
studie. In 1889 gepensioneerd, besteedde hij
vooreerst zijn werkzaamheid tot bet stichten
van het Museum fur deutsche Volkstrachten''.
Een geschiedkundig werk over de historische
ontwikkeling van de verschillende doelen der
kleederdrachten in de middeleeuwen, dat reeds
sinds lang uitkomt, is onvoltooid gebleven; een
hersenberoerte heeft aan zijn leven, zoo rijk aan
arbeid, een einde gemaakt.
Op Milo of Melos, het eiland van de Cycladen
waar de beroemde »Vernis van Milo'' word ont
dekt, is weder een prachtig exemplaar van
oudGricksch beoldv/erk opgegraven. De nieuwe vondst"
is het marmeren standbeeld van een worstelaar,
j op weinig meer dan natuurlijke grootte; bet is
j volmaakt, nadat het zooveel eeuwen begraven is
j gebleven, alsof het zoo pas uit de handen van den
l beeldhouwer kwam. Het monument is naar Athene
j ingeticheept, waar eene commissie van Gricksche
archaeologcn, bijgestaan door eenige leden van het
i Duilhche Arcliaeologibch Instituut te Athene, een
, rapport zal uitbrengen omtrent het tijdstip van
zftn oorsprong en zyn waarschijnlyken vervaardiger.
Het inschepen van het monument werd tot een
karakteristiek Grieksch volksfeest gemaakt. De
geheele bevolking, voorafgegaan door de stedelijke
magistraten en een muziekcorps, en gevolgd door
een regiment soldaten, vergezelde den nieuw ont
dekten schat in een jubeleuden optocht naar het
schip, dat voor het transport naar de hoofdstad
uit Athene was gezonden.
TOONEEL EN MUZIEK.
Het Mozartfeest in Salzburg. Honderd jaren
geleden, in 1791, sloot Wolfgang Amadeus Mozart
in Weenen de oogen en nog huldigt hcin de
kunstlievende menacbheid in bewondering en liefde,
ja, als weder een honderdtal jaren zullen zyn
verloopen, zullen zijne werken nog met dezelfde
verrukking gehoord worden als heden, ondanks
alle nieuwe richtingen" en muziekdrama's. Geen
wonder dus, dat zijn geboorteplaats, het fraaie
Salzburg, dat door Alexander von Humboldt tot
een der drie schoonste steden der aarde werd
gerekend, zich de eer niet liet ontnemen, in dit
gedenkjaar een feest te organiseeren, dat tegelijk
met de herinnering aan den persoon van den ge
vierde ook den dienst zou eeren dier meest po
pulaire kunst, die zelfs den eenvoudigste en den
minst begaatde tot vreugde en verheffing strekt.
Indien Weenen, waar de groote man stierf, van
het geven van een feest afzag, dan is misschien
zeker een pijnlijk gevoel daar schuld aan over
het feit, dat Mozart, nauwelijks 37 jaren oud, in
de keizersstad stierf als keizerlijk-
Oostenrijkschhofkapelmeester, maar in zeer behoeftige omstan
digheden en dat men in lateren trjd niet eens
zijn graf heeft kunnen terugvinden! Intusschen
zal Weenen waarschijnlijk dan nog den sterfdag
gedenken, den 5en December. Salzburg had rede
nen genoeg het feest in den zomer te doen
plaats hebben, vooreerst omdat de zomerdos der
natuur de schoonheid van het feest zou verhoogen
en dan, omdat enkel in dezen tijd van het jaar
de mogelijkheid bestond, er de muzikale krachten
te vereenigen, noodig voor goede uitvoeringen.
Het feest duurde drie dagen. Op 15 Juli be
gon het in de feestelijk versierde stad met de
opvoering van Mozart's laatste meesterwerk, op
zijn sterfbed voltooid, van zyn Requiem. De uit
voering van dit werk in den imposanten dom,
waarin Mozart's ouders waren getrouwd en waar
hij zelf gedoopt was, maakte op alle aanwezigen
eenen diepen indruk. Jammer, dat de feestrede,
door Dr. Hirschfeld uit Weenen in de aula ge
houden, met hare eentonigheid en dorheid niet
by de feeststemming paste en dat de aanhoudende
regen den fakkeloptocht, waaraan 1500 fakkels
deelnamen, deed mislukken.
De tweede dag begon om 11 uur met een
concert in de aula, waarin vele fragmenten uit
de Zauberflöle ten gehoore werden gebracht. De
ouverture werd door het Philharmonisch gezel
schap uit Weenen meesterlijk gegeven; toen
volgden het duet Sei Mannern, welche Liebe
fühlen en de aria van Pamina en die van
Tamino Dies Bildniss ist bezaubernd schön.
l Met groot meesterschap droeg daarna mevrouw
Essipotf-Leschetizki het D moll concert van Mo
zart voor en ten slotte werd de G-moll
symphonie door een zeer bezet orkest uitstekend
uitgevoerd. Hdt grooUche tuinfeest, dat den twee
den dag besloot, had ook van den regen te lijden.
Het tweede feestconcert had op Vrijdag plaals.
Men gaf het D moll quartet, het voor strijkorkest
gearrangeerde adagio uit het G moll quintet, dat
uitstekend gespeeld werd door de philharmonische
kapel onder leiding van Jahn en de
Jupitersympbonie. Toen zong de heer Walter de aria, Wie
schijn ist dis Liebe" en mevrouw Wilt het moei
lijke Martern aller Arten" en zij toonde zich
daarbij zoo aangedaan, dat bare stem nu en dan
stokte. Inderdaad kan de kamermuziekzangeres
Marie Wilt van zeer treurige en martelende levens
ervaringen gewagen. Een blad uit Weenen meldt,
dat zij zeven weken in een krankzinnigengesticht
is opgesloten geweest ondanks haar verzet en zonder
dat er inderdaad genoegzame aanleiding voor be
stond. Des avonds had als waardig slot der schoone
feestdagen een schitterend bezette opvoering van
'Figaro's Roclizeit" plaats, waarin vooral frl.
Bianchi en de heer Krolop als Suzanne
en Figaro buitengewonen bijval inoogstten. Na
de voorstelling bielden de kunstenaars in de
feestelijk versierde zaal van het badhuis een ge
zellige bijeenkomst, waarbij talrijke toasten wer
den uitgebracht. Vele der meewerkende kunste
naars hebben voor het aangeboden eerehonorarium
bedankt. Ondanks den vrij hoogen prijs
derfeestkaarten (14 gulden), dio al weken van te voren
alle waren uitverkocht, moet er toch een aanmer
kelijk te kort zijn, dat uit het waarborgfonds moet
worden gedekt. Des te grootscher is evenwel de
uitslag uit ideaal en artistiek oogpunt.
Uit Karlsruhe wordt gemeld:
De tachtigste verjaardag van den nestor der
Duitsche componisten, Vincenz Lachner, is zon
der eenig uiterlijk feestbetoon voorbijgegaan. De
bescheiden grijsaard had zelf vooruit voor alle
ovaties bedankt, en, om zeker te zijn, dat men
hem niet verrassen zou, wa-i hij een paar dagen
? te voren op reis gegaan, zonder dat zelfs de
! intiemste vrienden wisten, waarheen. De serenade
der mannenkoren te Karlsruhe, zoo goed inge
studeerd, moest du-i uitblijven. Toch is hetgeen
geest esvermoeidheid die den ouden man wars van
alle hulde heeft doen zijn, want nog het vorige
! jaar is er eene verzameling liederen van hem
i uitgekomen, die van frischheid en degelijkheid
getuigen.
Vincenz Lachner was de jongste van drie broe
dere. < )ok Franz en Igtiaz waren componisten
van naam; van Vincenz zijn er symphonicën, con
cert-ouvertures, een strijk-kwartet, pianostukken,
liederen en koren, onder welke laatste vooral zijn
vierstemmige komische manuenkoren bekend zijn.
Ifct licht run Azië'. Uit Londen wordt van
17 dezer geschreven: liet bekende romantische
gedicht van Sir Edwin Arnold, The, Light ofAnia,
is door LHor de Lara gecomponeerd en zal den
volgenden Maandag in Covent Garden met
Italiaanschcn text ouder den titel Lu Lucc (kir Aaia,
worden opgevoerd. Onder de zangers bevinden