Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 735
Mantel als Siddartha, Mlle Eames als
Yasod".i*ra, Mlle Eegina Pinkert als Deradatta, en
PlanT«n als Atam. De hoofdrol is voor baryton
ge?chreven, daarentegen komt er geen tenor- of
in het stuk voor. Het koor heeft in
en epiloog eene zeer moeielijke en
verie taak; het zal ten getale van 300
|| gewonen optreden. Met het romantisch karakter
" , van het stuk in overeenstemming zullen de
scenische effecten en de geheele tooneeltoestel prachtig
LETTEREN EN WETENSCHAP.
< Een curieuse discussie heeft in de laatste tijden
?enige Fransche litteratoren bezig gehouden; het
gold de vraag of de Virginie, in Paul et Virginie van
JJernardin de Saint-Pierre, werkehjk bestaan had.
Paul Arène beweert in een artikel in den Echo de
Pan», dat Virginie werkelijk Mlle de la Tour heette,
dat zij later met Paul getrouwd is, en zeer oud ge
worden. H(j haalt een waaier aan, door de dames
der kolonie aan de markiezin de
Montlezun-Pardiac, de dochter van de gouverneur van de Eilanden
onder den Wind aangeboden, en waarop een
voorSteUing van hun huwelijk stond geteekend, met
inscriptie en gedicht. Ook Arvède Barine, in haar
Studie bij een nieuwe uitgave van Bernardin de
Saint Pierre, schijnt aan een historischen onder
grond te gelooven.
Anatole France in den Temps weerlegt vooreerst
de gronden van Paul Arène en Arvède Barine,
dan zegt hy dat het veel poëtischer is aan
Virginie's dood te gelooven, dan aan haar redding;
naar daarenboven wy'st hy de bron aan, waaraan
Bernardin zyn denkbeeld van Virginie's dood uit
kieschheid ontleend, en zooals den dichter
paste, van werkel'jkheid tot poëzie gemaakt
beeft. Bernardin de Saint-Pierre heeft in die
dagen het verhaal onder de oogen gehad van
?en schipbreuk juist op diezelfde eilanden. Het
schip KOU zinken, toen de stuurman tot zijn kapi
tein, den heer de la Mart, zeide : Monsieur, trek
uw kleeren uit, dan zult u gemakkelijker naar den
wal zwemmen." Maar de edelman antwoordde :
??Het past iemand van mijn rang niet, naakt aan
wal te komen; daarenboven heb ik belangrijke
papieren in mijn jas''.
Dit is in het eind der achttiende eeuw zeer
waarschijnlijk. Daarenboven kan voor
eenscheepskapitein de enorme galajas van die dagen, en
het geheele costuum met gespen, gordel, enz. ver
hindering gegeven hebben. Wat echter," zegt
Anatole France, kan het voor den matroos,
nerveux comme Hercule, verschil in zwaarte gemaakt
hebben, of Yirginie haar kleeren aanhield. In dat
klimaat en met de mode van die dagen heeft zij
waarschijnlijk een sluik neteldoeksch jurkje en
een gazen fichutje aangehad." Dit alles ziet men,
JJernardin's allerliefst dichterlek verhaal lezend,
OTer het hoofd, maar inderdaad is er alle reden
om aan te nemen, dat het verhaal geheel fantasie
is. En dit vermindert natuurlijk niets van de
waarde ervan, integendeel.
Het is interessant, uit een stad als Chicago
een blad te ontvangen, als De Nederlander, 48
kolommen wekelijks, geheel in uitmuntend
Hollandsch gedrukt, en reeds aan zijn negenden
jaargang bezig. In het nummer van Vrijdag 8
Juli komt een schets van het Electriciteits-gebouw
op de Chicago-fair voor. Ook wordt er o. a. een
werk van Prof. Brennan te Rozeland in aange
kondigd, over den tocht der Friezen onder Hengist
en Horsa naar Brittannië. Prof. Brennan meent
duidelijk op taalkundige en andere gronden
te kunnen aanwijzen, dat de invloed der Friez«n
op de ontwikkeling in Engeland veel belangrijker
is, dan men tot dusverre heeft aangenomen.
Bij den uitgever Martinus Nijhoff te 's Hage is
een gezellig klein boekje verschenen, Kakemono,
Japansche tafereeltjes door Yoritomo. Oorspronke
lijk w het een lezing, voor de leden der Weten
schappelijke vereeniging te Buitenzorg gehouden,
dos beknopt en populair, maar ofschoon wij van
Japan ongeveer alles gehoord hebben, op poëtische
wijs van Pierre Loti, op schilderachtige, of weten
schappelijke, of economische wijs van een aantal
anderen, is het boekje nog aangenaam om te lezen.
Wetenschap.
OVER DROOMEN EN DROOMERS.
Er ii juist eene Engelsche vertaling verschenen,
kegt de PM Mail, van een der wetenschap
pelijke werken van baron Karl du Prel, on
der den titel vao Philosophy of Mysticism (G.
Redway). Behalve een baron, is dr. Du Prel
ook een Duitsch geleerde, die veel van zijn tijd
en gedachten besteedt aan overpeinzingen en
onderzoekingen omtrent hetgeen gewoonlijk ver
ondersteld wordt het onkenbare" te zijn.' Deze
feiten, we erkennen het, zullen niet dienen om
den gewonen lezer aan te sporen het werk te
lezen, want als er eenige béte noire in de litte
ratuur bestaat, dat de gewone lezer zorgvul
diger vermijdt dan eenig ander, dan is het het
wetenschappelijk werk van den Duitschen pro
fessor. Maar baron du Prel is niet een van die
geleerde mannen uit zijn land die boven het
hoofd van de moesten hunner medeschepselen
uit schrijven, alleen voor en meestal tot een
handvol van hunne gelijken, genot scheppende
in ineengewrongen zinnen en geheimzinnige
phrases.
In het bedoelde werk, dat twee stevige deelen
vult, waagt hij zich in het gebied der droomen,
en onderzoekt zorgvuldig en helder, voor zoover
als ze bij het licht der wetenschap kunnen
worden onderzocht, den toestand van den
droomer, van den somnambulist en den clairvoyant.
Wij zijn niet van plan hier het wetenschappelijk
deel van het werk te behandelen, dat toch ook
zeer belangrijk zal gevonden worden door allen
die onbevooroordeeld willen meedoen aan het
onderzoek en aan hetgeen altijd meer of minder
een verborgen wetenschap moet blijven. Maar
iedereen heeft droomen gedroomd, en iedereen
stelt belang in droomen om hen zelf, hoewel
men voor hun wetenschappelijk gewicht onver
schillig kan zijn. Wij ontleenen daarom aan het
werk eenige van de vele gevallen, die door den
schrijver tot bewijs van zijne beweringen zijn
aangehaald.
De droom van den dronkaard. De grondslag
van een droom, zegt baron du Prel, wordt ver
schaft door den gezondheidstoestand van den
droomer. Hier is het de droom van een man,
die na »te diep in het glaasje te hebben gekeken",
naar huis is gewaggeld en den volgenden morgen
»een zekere vermoeidheid en loomheid in al zijne
ledematen" gevoelt.
»Ik droomde, dat ik eene wandeling deed door
de hoofdstraat van mijne geboortestad, maar niet
in mijne gewone kleeding, maar bezwaard door
een zwarten leismautel, den pelsmuts op mijn
hoofd, stoffen laarzen aan mijne voeten. Ik sleepte
mij langzaam voort, met het bescuamend gevoel,
dat deze moeielijkheid van beweging door over
daad van bier werd voortgebracht. Plotseling be
merk ik dat ik op de straat zat; over mijne voeten
is een groote hoop mantelstof uitgespreid. Ik
keer naar huis terug, en uu draag ik mij Q mantel
opgevouwen over mijn linkerschouder. Dan nadert
me een onbekend meisje, die eischt dat ik een
vrij groote mand voor haar dragen zal. Daarna
bespeur ik een ouden schoolkameraad naast me,
en mijn mautel ia van zelf reeds in een kleine
schooltasch veranderd, die op mijn rug drukt.
Hierop hangt mijn kameraad nog iets anders.
Ten laatste houdl hij mij staande op een hoek
van de straat terwijl hij zelf tegen het huis leunt,
en zijne handen roudsïiagert, waarop ik ont
waak".
L>e droomen des doods. Er is dikwijls op ge
wezen dat de tijd veel sneller voorbij vliegt in
droomen dan in het werkelijk leven, en dat een
verbijsterend aantal gebeurtenissen den droomer
overkomen in het verloop van een enkele minuut,
of zelfs een korter tijdstip. Bij de nadering van
den dood schijnt het dat hetzelfde het geval is,
en dat, bovendien, het sluimerend vermogen om
in de inwendige wereld te zien, meer ontwikkeld
is. Dus lezen we van eene dame die in het water
viel en bijna verdronken was:
Van het oogenblik af dat alle lichamelijke be
wegingen ophielden, totdat zij uit het water ge
trokken werd, verliepen er ongeveer twee minuten,
in welk tijdsverloop, volgens h«ar eigen bericht,
zij haar geheel verleden iiog eens doorleefde; de
meest onbeduidende voorvallen daarvan kwamen
in de verbeelding weer te voorschijn."
Een ander geval van buitengewone helderheid
van geest, verbonden met condensatie van denk
beelden, is dat, dat ia de laatste eeuw door een
prediïaut aau bet Pruifi-ch gouvernement werd
medegedeeld. Het bericht luidt :
Johan Schwerdtfegur lag, na eene zware ziekte,
op sterven, en viel in eeu bezwijming die vele
uren aanhield. Toen opende hij zijue oogen, en
zeide tot den geestelijke, dat hij een overzicht
van zijn geheele leven en al zijne zonden gehad
had, zelfs van die, die hij al lang vergeten had,
alles stond hem voor oogen altof het juist ge
beurd was."
Nog volgen eanige voorbeelden, door den
schrijver aangehaald tot ondersteuning van zijn
taeorie, dat gedurende het incubatie-tijdstip van
een ziekte, terwijl de patiënt oogenschijnlijk nog
volkomen gezond is, en de diagnose van den
geneesheer nog niet ia staat is eenige
kenteekenen daarvan te ontdekken, de naderende ziekte
reeds door den droom wordt aangekondigd.
Galenus verhaalt het geval van een man, die
droomde dat zijn been in steen veranderd was,
en eenige dagen later was zijn been verlamd.
»Marcari droomde van een hevige pijn in den
hals, maar bevond zich bij het ontwaken zeer
wel; eenige uren daarna echter overviel hem
een hevige ontsteking in de keel.
Simon Scholzius, een geleerd geneesheer, ver
telt van iemand die droomde, dat een lange
man, gekleed als een Pool, hem naderde en een
steen tegen zijn borst wierp; toen hij verschrikt
ontwaakte, voelde hij inderdaad een hevige pij a
in het midden van zijn borst, stak een kaars
aan, en bemerkte juist daar een zwarte plek,
van de grootte vaa een hand, die langzamer
hand door koppen en Spaansche vliegen ver
dween."
Van droomers zooals de bo7engenoemde tot
clairvoyanten is er maar n korte stap, en de
verhalen die Baron du Prel mededeelt omtrent
de laatsten, zijn inderdaad verwonderlijk. Een
van de somnambulisten schrijft:
Lach niet, alg ik u vertel dat ik voelen kan
waar iemand op een sofa of' een stoel een half
uur geleden gezeten heeft, vooral in het geval
van menechen die veel levenskracht bezitten ; dat
ik gisteren voelde dat iemand van heel ver ge
komen en vermoeid was, dat ik volkomen goed
wist, door zijn invloed op mij, dat hij, vooral in
den namiddag, met berekeningen die geestelijke
inspanning vorderden bezig was geweest. In mijn
persoon was het zonderlinge noodlottige vermo
gen ontstaan, in den kalmsten toestand alle kwa
len en gebreken van den mensch te kunnen
waarnemen en zelfs de lichtste spierkracht te
gevoelen die in een anders brein door het denken
wordt in werking gesteld. Op straat moet ik
een heel eind van de menschen afloopen, vooral
van die, die ziek zijn. Bij het binnentreden van
een kamer weet ik direct hoe het met iedereen
gesteld is."
Dit is lastig, maar er komt nog wat lastigers.
»Een belangwekkende diagnose," lezen we, »isdie
welke een in zija tijd vermaard somnambulist,
Alexis, gaf bij de gelegenheid van eene ontmoe
ting met den bekenden goochelaar Houdin, die
tot Alexis was gekomen in de veronderstelling
dat hij met een expert in zijn eigen kunst te
doen had, en van plan was, hem te ontmaske
ren. Houdin gaf hem eenig haar van zijn zoon, wiens
ouderdom Alexis juist opgaf, met de bijvoeging dat
de zoon pijn in zijne rechterzijde had. Maar
hij sprak zich zelf onmiddellijk tegen, zeggende
dat het Houdin zelf was die deze pijnen moest
hebben, welke hij gevoelde, omdat zijn zoon's
haar door hem aangeraakt was. Van den zoon,
integendeel, verklaarde Alexis, dat hij volkomen
gezond was, en toen Houdin dit ontkende, zeide
hij dat de kleine zwelling aan het rechter
oog, waaromtrent de vader zich zeer ongerust
maakte, in 't geheel niet gevaarlijk was."
OÜD-AMSTERDAMSCHE
VERSCHEIDENHEDEN
door Mr. N. DB ROEVEK.
De stad Amsterdam peter over den x,oon des
grooten keurvorsten.
III.
Niet zonder eenigen grond schreven wij de ver
vaardiging van de ongetwijfeld naar den smaak
dier dagen fraaie en zeker kostbare doos aan
Lutma toe. In hetzelfde jaar werd hem voor het
leveren van een aantal penningen op de te Munster
gesloten vrede en voor andere werken, zonder na
dere aanduiding, een niet onaanzienlijk bedrag
uitbetaald. Of wellicht schuilt zijne rekening on
der de post van circa f 13,000 aan verschotten,
welke onder de extraordinaris uitgaven van het
jaar aan Burgemeester Hiiydecoper werden terug
betaald.
De burgemeester, een achtbaar man van een
goede vijftig, dien wij van Flincks hand op het
schuttersstuk van het Munstersche-vrede-feest zien
afgebeeld, nam toen hij met 's lands karossen ten
dienst van land en stadt naer 't keurhof te Ber
lijn" gelijk Vondel zeide reisde, ter opluis
tering van zyn buitengewone zending eenig gevolg
mede. Wij weten geen andere personen aan wien
het voorrecht te beurt viel ooi Ridder
Maersseveen te vergezellen op te noemen dan 's mans
zoon, Joan Huydecoper, en Pieter de Graef. Het
is Vondel, die in een paar gedichten op deze
twee amsterdamsche patriciërs, de jonkers van
Maersseveen en van Polsbroek, gelijk zij werden
genoemd, van hunne Berlynsche reis melding
maakt.
De keurvorst had inmiddels bij hoffelijk schrij
ven van 4 Mei 1655 zijne ingenomenheid met de
aanvaarding van het peterschap door de stad Am
sterdam en met het voorgenomen gezantschap te
kennen gegeven. Dit schrijven gericht aan Denen
Edlei, Unseren bezonders lieben Nachbaren, B
rgemeisteren und Rath der Stadt Amsterdam" luidt
als volgt;
Von Gottes Gnaden Friderich Wilhelm,
Marggraff zu Brandenburg, des Heil. Rómischen Reichs
Erzkammerer und Churfiirst zu Magdeburg, in
Preussen, zu Gülich, Cleve, Berge, Stadtin,
Pommern Herzog. Unaern günstigen Grusz in
wohlgeneigten Willen zuvor, Edele besonders liebe
Nachbaren! Dasz die Herren Unser an sie
beschehenes Ersuchen so guthwillig angenommen,
auch zu bezeugung dero Freuden ber die
Geburth unseres jungen Churprinzens und
Verrichtung des Christlichen Werckes der Gevaherschaft,
dero Collegen, den Edlen Herrn Johann Huyde
coper, Rithern, Herrn von Marseveen, Neerdyck,
Bürgemeistern und Rath dero Stadt absenden und
der wohlmeinende Affectiën mit mehrere
Bezeigungen gegen gedachten Unsern Churprinzen
bestehigen wollen, dessen thuen Wir Uns g
nstichlich bedancken, insonderheit aber gereichet Uns
zu angenehmeu Gefallen, dasz Sie gemelten dero
Collegen zu diesem Christlichen Wercke erwehlen
und gebrauchen wollen, welcher dann auch in der
Herren Nahmen alles zu Unserm besondern
Contenteraent verrichttet und Uns dero nachbarliche
gute Zuneiging dergestald versichert, dasz Wir
Uns gegen Sie höchlich obligiret erkennen; gestale
Wir dann an die Herren günst-nachbarliche ge
sinnen, sie wollen in sothanem guten Vorst andniss
continuiren und sich vergewisseren worinne Wir
unsere gegen dero Sïadt tragende gute
Genegenheit in der That werden erweisen kó'nnen, dasz
Wir uns jederzeit bereitwillig dazu werden
erfinden lassen und Unsern Churprinzen zu
gleichmassiger Bereitwilligkeit anweisen wollen. Und wer
den die Herren im brigen ein mehrens von dero
Collegen zu vernehmen und denselben, was Wir
zu unterschiedenen Mahlen mit Ihm ber dieser
Materie geredet, vollkommen Glaubenbeizumessen
belieben tragen wollen. Womit Wir die Herren
in Gottes gmidiger Beschirmung, zu aller gl
cklichen Prosperitat und Wohlstande befehlen.
Cölln an der Spree, den 4ten May. A". 1655,
Der Herren gutwilliger,
FKIDRICII WILHELM, Churfiirst.
Van dezelfde gezindheid spraken de gelijktijdig
ontvangen brieven van zijne gade en zijne moeder.
Friedrich Wilhelm heeft de gezanten der mach
tige koopstad, die voorwaar niet met ledige han
den en met behoorlijke aan het gewicht hunner
zending passende statie zijne residentie binnen
kwamen, met groote eerbewijzingen ontvangen en
met feestelijkheden aan zijn hof vermaakt, en
de kerkelijke plechtigheid zal de beteekenis van
dezen gelukkigen zet op het politieke schaakbord
niet weinig hebben verhoogd, terwijl zij als het
ware voor het oog des Allerhoogst en een
officieusen bond sloot tusschen het huis des keurvorsten
en de regenten onzer machtige stad, zijne ge
trouwe vrienden.
Dat deze niet weinig trotsch waren op de on
derscheiding hun zoo openlijk door een vorst van
groot credit in 't Rijck" bewezen, daarvoor spreekt
de penning welke ter gedachtenis van dit feit in
weinige exemplaren hetzij dan voor rekening van
de stad of op kosten des Burgemeesters want
ook hieromtrent geven do archieven geen licht
werd vervaardigd. Het is een tamelijk groote ge
heel gegraveerde zilveren penning op wiens eene
zijde het wapen der stad is afgebeeld, terwijl de
keerzijde het volgende opschrift draagt: Carolo
,-Kmilio primo genito *) Frid(erici) Wilhelm!
Brandenburgici S(ancti) E(omani) Imp(erii)
clectoris filio per S(anctum) Jiaptismum Christianae
Ecclesiae olemniter inserto Joanne Iluvdccoper
e<iuite, Marseveniae Dynasta, Amsteldamis Rei p
(ublicae) Co(n) s(nl) et tune civitatis nomine
susceptoris nunius obeunte X Maij Ao. CID.ID.CLV.
Co(n)s(ule)s ad rei memoriam monumcntum hoc
F(aciendum) C(uravcrunt).
Een dezer penningen berust in de stedelijke
penningverzameling, oen andere van zuiver goud
in eigendom verbleven aan de familie Iluydecoper
is in het koninklijk oudheidkundig genootschap
te zien.
Bij al den luister van de ontfangst voegde do
keurvorst nog oen persoonlijk blijk van vriend
schap aan den gezant. Hij vereerde hom namelijk
een eigenhandig gedraaiden ivoren kop. liet schijnt
een schoon stuk werks to zijn geweest. Immers
Jan Vos riep uit:
De handt, die 't aardryck, door het zwaard met
doön qnam dekken
En dwingelanden dwong, verdient geen minder lof
Door beitel dan door kling!
En het laat zich hooren, dat de Burgemeester
met het geschenk niet weinig was ingenomen en
den beker gevuld liet rond gaan bij zyne gasten,
toen hij met een feestmaal zijne terugkomst vierde.
Bij deze terugkomst werd de ridder Maersse
veen met eene eerewacht onder bevel van Frans
van Waveren ingehaald. Dit had heel watbekijks
en gat aanleiding, dat menigeen er een vrijen en
vroolijken dag van nam. Op deze intocht maakte
's Burgemeesters lijfpoëet Jan Vos een zeer hoog
dravend vers.
Dezelfde eer bewees deze dichter aan een
barnsteenen en een an-beren koffertje, dat de gezant
voor zijne dochters Leonora en Geertruid Huyde
coper van wege de keurvorstin medegebracht had.
Deze en meer bewijzen van vriendschap en hoog
achting, door Friedrich Wilhelm aan den
doopheffer van zijn kind gegeven, hewyzen, dat hij de
toenadering van de zijde van Amsterdam op hoogen
prijs had gesteld.
*) Dit is eene onjuistheid. Wij zagen hiervoor
dat het Amsterdamsche peetekind 's keurvorsten
tweede zoon was.
SCHIPPER JAN.
Zijne vrouw heet Sofia. Zijn schip, een
ivalebak '), draagt denzelfden zoeten naam: >D«
Jong hèSofia". Echter mag geene van beide
S.'s aanspraak maken op den titel van jong
(om in de waarheid te blijven, moet ik dit er bij
voegen). De vrouw Sofia heeft het water in de
beenen en het schip Sofia trekt water: van
laatstvermelde pompt Schipper Jan het er dage
lijks twee keer uit.
Schipper Jan, die nu rustig en wel te moe
(zijne vrouw slaapt), een eindje worst met een
broodje en eeu kruikje helder nat zit te veror
beren, is een alleszins merkwaardig manneke.
Toen hij nog een kleine spuiter van vijf of zes
jaar was (ge moest het hem hooren vertellen!)
konden zijne ortkens hem van den waterkant niet
afkiijgen : hij riep den heelen godschen dag op
de kaai, menschen te plagen en kasseien te ver
slijten. Al de kloppers -), die hij droeg werden
tot scheepjes opgetuigd. Jan bezat er eene heele
vloot van, al moest hij kousevoetelingen loopen en al
kostte elk vaartuig hem regelmatig eene ramme
ling van zijne beminrjende moeder.
Jan's roeping was te stevig om zich te laten
onderdrukken, en op zekeren dag (Jan was toen
iet van zestien jaar j, was onze held de gaten uit.
Hij verhuurde zich a's knecht bij een
beurttchipper die op An'werpen en Teinste ') voer,
en bleef twee maand in dit eerste emplooike.
Maar onze vriend de beurtschipper kon niet
lijden dat iemand zijne bekomst at en vloekte
te veel Baar Jan's meening.
Van deze stelling uitgaande zond Jan den
vent varen en liet zich bepraten om koksjongen
te worden op den stoomboot van Londen, waar
door hij met ruimer sop en talrijker maaltijden
kennis maakte. Nu dacht Jan: ^mijn broodje is
gebakken", en hij kreeg waarlijk buik. Doch de
mensch wikt en God beschikt. Jan begon op
den duur ook van dit leven genoeg te hebben.
Eens dat hij woorden gekregen had met den
hofmeester, om reden dat hij de eieren een uur
te lang had laten koken, liet hij zijn voornemen
kennen er van onderdoor te zeilen, en dweilde
veertien dagen lang zat in An'werpT.
Een kermis echter kan niet eeuwig zijn: weldra
waren de kamers van Jan's geldbeurs allen te
huren. Uit nood werd hij koetsier op de
dilleger.c? naar Herenthals, maar niet hoübaar bltek
de post, nadat hij eens halverwege een wiel af
gereden had. T' eiude raad besloot hij zijne
oükens te gaan opzoeken. Deze ontvingen den
onnoozelen jongen met open armen, en deden
hem op stiel bij een zeeldraaier. Jan was al te
groote waterrat gevallen om daarmee lang zijnen
pap te koelen. Hij v rliet het zeeldraaien
en vroeg om terug te g-an vet ren. Vader en
moeder, ontwapend door zoo'n rot ping, raad
pleegden eene oude tante, dewelke met hier en
daar wat te scharrelen en een oud schuurke te
verkoopen, heure familie in staat stelde een
baquc ') per occasie voor Jai uit te rusten. De
vriend was in den derden hemel, dat ziet ge van
hier, en 'at nu heele dagen op zijn schip, aan't
boenen, schuren, zingen, flikkers maken en wijsjea
fluiten. De ranrtkapaenen van daar omtrent
doopten hem den p'eizierigen Jan, en lokten ?
hem mee naar de herberg, waar onze man de
centjes lustig liet rollen, een tijdeken lang.
Voort, met de jaren werd Jan wijzer en een
degelijk schipper. Hij ontmoette op een zijner
reizen een flink boerenmeisje dat over de leuning
eener brug steentjes in het water liet vallen.
Jan dierf niet meer opkijki n want zijn hartje
was getroffen; de weerspiegel ng in het helder
watervlak liet hem een bevallig kopje zien, al
was het dan ook omgekeerd, 'lijk in de kast
van Lowie, den portretten trekker. Jan was ver
liefd en tot op den dag van vandaag verwon
dert het hem nog altijd hoe hij met zijn baqu
niet tegen do brug stootte. Hij kwam terug,
zag de deerne, trok zijne stoute schoenen aan
en leidde Sofia, eenige maanden later, eerst naar
liet altaar en vervolgens naar zijn schip, dat
van dien oogenblik een naam kreeg.
Jan's echtelijk leven was nochtans niet al te
benijdclijk. Ons schippertje was weldra maar de
tweede aan boord meer, en Sofia voerde, naast
God, het opperbevel. De duitjes werden afge
past, en voor een zatlapperijtje kon Sofia kijven
als eene... schipperin. Hadde Jan niet dan en
nu een frantje (frankje) geblauwd op de vracht,
van dorst ware Jan omgekomen. Ons schippertje
dat vroeger zooveel deugd had van boenen en
schuren, kwam nu maar alleen voor het pompen
weer aan boord (wel te verstaan, wanneer het
bakske aan wal lag).
Als Jan dronken i;aar huis komt, dan bevangt
hem eene oneindige vrees. De vrouw, die, op
zijne tehuiskomst zit te loeren, dreigt, van uit
de kajuit, met heur gaaustoksken. Voor geen
geld van de wereld zou Jan het vasteland
durven verlaten. Neen ! hij is wijzer, en hurkt