De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 26 juli pagina 4

26 juli 1891 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. No. 735 Mantel als Siddartha, Mlle Eames als Yasod".i*ra, Mlle Eegina Pinkert als Deradatta, en PlanT«n als Atam. De hoofdrol is voor baryton ge?chreven, daarentegen komt er geen tenor- of in het stuk voor. Het koor heeft in en epiloog eene zeer moeielijke en verie taak; het zal ten getale van 300 || gewonen optreden. Met het romantisch karakter " , van het stuk in overeenstemming zullen de scenische effecten en de geheele tooneeltoestel prachtig LETTEREN EN WETENSCHAP. < Een curieuse discussie heeft in de laatste tijden ?enige Fransche litteratoren bezig gehouden; het gold de vraag of de Virginie, in Paul et Virginie van JJernardin de Saint-Pierre, werkehjk bestaan had. Paul Arène beweert in een artikel in den Echo de Pan», dat Virginie werkelijk Mlle de la Tour heette, dat zij later met Paul getrouwd is, en zeer oud ge worden. H(j haalt een waaier aan, door de dames der kolonie aan de markiezin de Montlezun-Pardiac, de dochter van de gouverneur van de Eilanden onder den Wind aangeboden, en waarop een voorSteUing van hun huwelijk stond geteekend, met inscriptie en gedicht. Ook Arvède Barine, in haar Studie bij een nieuwe uitgave van Bernardin de Saint Pierre, schijnt aan een historischen onder grond te gelooven. Anatole France in den Temps weerlegt vooreerst de gronden van Paul Arène en Arvède Barine, dan zegt hy dat het veel poëtischer is aan Virginie's dood te gelooven, dan aan haar redding; naar daarenboven wy'st hy de bron aan, waaraan Bernardin zyn denkbeeld van Virginie's dood uit kieschheid ontleend, en zooals den dichter paste, van werkel'jkheid tot poëzie gemaakt beeft. Bernardin de Saint-Pierre heeft in die dagen het verhaal onder de oogen gehad van ?en schipbreuk juist op diezelfde eilanden. Het schip KOU zinken, toen de stuurman tot zijn kapi tein, den heer de la Mart, zeide : Monsieur, trek uw kleeren uit, dan zult u gemakkelijker naar den wal zwemmen." Maar de edelman antwoordde : ??Het past iemand van mijn rang niet, naakt aan wal te komen; daarenboven heb ik belangrijke papieren in mijn jas''. Dit is in het eind der achttiende eeuw zeer waarschijnlijk. Daarenboven kan voor eenscheepskapitein de enorme galajas van die dagen, en het geheele costuum met gespen, gordel, enz. ver hindering gegeven hebben. Wat echter," zegt Anatole France, kan het voor den matroos, nerveux comme Hercule, verschil in zwaarte gemaakt hebben, of Yirginie haar kleeren aanhield. In dat klimaat en met de mode van die dagen heeft zij waarschijnlijk een sluik neteldoeksch jurkje en een gazen fichutje aangehad." Dit alles ziet men, JJernardin's allerliefst dichterlek verhaal lezend, OTer het hoofd, maar inderdaad is er alle reden om aan te nemen, dat het verhaal geheel fantasie is. En dit vermindert natuurlijk niets van de waarde ervan, integendeel. Het is interessant, uit een stad als Chicago een blad te ontvangen, als De Nederlander, 48 kolommen wekelijks, geheel in uitmuntend Hollandsch gedrukt, en reeds aan zijn negenden jaargang bezig. In het nummer van Vrijdag 8 Juli komt een schets van het Electriciteits-gebouw op de Chicago-fair voor. Ook wordt er o. a. een werk van Prof. Brennan te Rozeland in aange kondigd, over den tocht der Friezen onder Hengist en Horsa naar Brittannië. Prof. Brennan meent duidelijk op taalkundige en andere gronden te kunnen aanwijzen, dat de invloed der Friez«n op de ontwikkeling in Engeland veel belangrijker is, dan men tot dusverre heeft aangenomen. Bij den uitgever Martinus Nijhoff te 's Hage is een gezellig klein boekje verschenen, Kakemono, Japansche tafereeltjes door Yoritomo. Oorspronke lijk w het een lezing, voor de leden der Weten schappelijke vereeniging te Buitenzorg gehouden, dos beknopt en populair, maar ofschoon wij van Japan ongeveer alles gehoord hebben, op poëtische wijs van Pierre Loti, op schilderachtige, of weten schappelijke, of economische wijs van een aantal anderen, is het boekje nog aangenaam om te lezen. Wetenschap. OVER DROOMEN EN DROOMERS. Er ii juist eene Engelsche vertaling verschenen, kegt de PM Mail, van een der wetenschap pelijke werken van baron Karl du Prel, on der den titel vao Philosophy of Mysticism (G. Redway). Behalve een baron, is dr. Du Prel ook een Duitsch geleerde, die veel van zijn tijd en gedachten besteedt aan overpeinzingen en onderzoekingen omtrent hetgeen gewoonlijk ver ondersteld wordt het onkenbare" te zijn.' Deze feiten, we erkennen het, zullen niet dienen om den gewonen lezer aan te sporen het werk te lezen, want als er eenige béte noire in de litte ratuur bestaat, dat de gewone lezer zorgvul diger vermijdt dan eenig ander, dan is het het wetenschappelijk werk van den Duitschen pro fessor. Maar baron du Prel is niet een van die geleerde mannen uit zijn land die boven het hoofd van de moesten hunner medeschepselen uit schrijven, alleen voor en meestal tot een handvol van hunne gelijken, genot scheppende in ineengewrongen zinnen en geheimzinnige phrases. In het bedoelde werk, dat twee stevige deelen vult, waagt hij zich in het gebied der droomen, en onderzoekt zorgvuldig en helder, voor zoover als ze bij het licht der wetenschap kunnen worden onderzocht, den toestand van den droomer, van den somnambulist en den clairvoyant. Wij zijn niet van plan hier het wetenschappelijk deel van het werk te behandelen, dat toch ook zeer belangrijk zal gevonden worden door allen die onbevooroordeeld willen meedoen aan het onderzoek en aan hetgeen altijd meer of minder een verborgen wetenschap moet blijven. Maar iedereen heeft droomen gedroomd, en iedereen stelt belang in droomen om hen zelf, hoewel men voor hun wetenschappelijk gewicht onver schillig kan zijn. Wij ontleenen daarom aan het werk eenige van de vele gevallen, die door den schrijver tot bewijs van zijne beweringen zijn aangehaald. De droom van den dronkaard. De grondslag van een droom, zegt baron du Prel, wordt ver schaft door den gezondheidstoestand van den droomer. Hier is het de droom van een man, die na »te diep in het glaasje te hebben gekeken", naar huis is gewaggeld en den volgenden morgen »een zekere vermoeidheid en loomheid in al zijne ledematen" gevoelt. »Ik droomde, dat ik eene wandeling deed door de hoofdstraat van mijne geboortestad, maar niet in mijne gewone kleeding, maar bezwaard door een zwarten leismautel, den pelsmuts op mijn hoofd, stoffen laarzen aan mijne voeten. Ik sleepte mij langzaam voort, met het bescuamend gevoel, dat deze moeielijkheid van beweging door over daad van bier werd voortgebracht. Plotseling be merk ik dat ik op de straat zat; over mijne voeten is een groote hoop mantelstof uitgespreid. Ik keer naar huis terug, en uu draag ik mij Q mantel opgevouwen over mijn linkerschouder. Dan nadert me een onbekend meisje, die eischt dat ik een vrij groote mand voor haar dragen zal. Daarna bespeur ik een ouden schoolkameraad naast me, en mijn mautel ia van zelf reeds in een kleine schooltasch veranderd, die op mijn rug drukt. Hierop hangt mijn kameraad nog iets anders. Ten laatste houdl hij mij staande op een hoek van de straat terwijl hij zelf tegen het huis leunt, en zijne handen roudsïiagert, waarop ik ont waak". L>e droomen des doods. Er is dikwijls op ge wezen dat de tijd veel sneller voorbij vliegt in droomen dan in het werkelijk leven, en dat een verbijsterend aantal gebeurtenissen den droomer overkomen in het verloop van een enkele minuut, of zelfs een korter tijdstip. Bij de nadering van den dood schijnt het dat hetzelfde het geval is, en dat, bovendien, het sluimerend vermogen om in de inwendige wereld te zien, meer ontwikkeld is. Dus lezen we van eene dame die in het water viel en bijna verdronken was: Van het oogenblik af dat alle lichamelijke be wegingen ophielden, totdat zij uit het water ge trokken werd, verliepen er ongeveer twee minuten, in welk tijdsverloop, volgens h«ar eigen bericht, zij haar geheel verleden iiog eens doorleefde; de meest onbeduidende voorvallen daarvan kwamen in de verbeelding weer te voorschijn." Een ander geval van buitengewone helderheid van geest, verbonden met condensatie van denk beelden, is dat, dat ia de laatste eeuw door een prediïaut aau bet Pruifi-ch gouvernement werd medegedeeld. Het bericht luidt : Johan Schwerdtfegur lag, na eene zware ziekte, op sterven, en viel in eeu bezwijming die vele uren aanhield. Toen opende hij zijue oogen, en zeide tot den geestelijke, dat hij een overzicht van zijn geheele leven en al zijne zonden gehad had, zelfs van die, die hij al lang vergeten had, alles stond hem voor oogen altof het juist ge beurd was." Nog volgen eanige voorbeelden, door den schrijver aangehaald tot ondersteuning van zijn taeorie, dat gedurende het incubatie-tijdstip van een ziekte, terwijl de patiënt oogenschijnlijk nog volkomen gezond is, en de diagnose van den geneesheer nog niet ia staat is eenige kenteekenen daarvan te ontdekken, de naderende ziekte reeds door den droom wordt aangekondigd. Galenus verhaalt het geval van een man, die droomde dat zijn been in steen veranderd was, en eenige dagen later was zijn been verlamd. »Marcari droomde van een hevige pijn in den hals, maar bevond zich bij het ontwaken zeer wel; eenige uren daarna echter overviel hem een hevige ontsteking in de keel. Simon Scholzius, een geleerd geneesheer, ver telt van iemand die droomde, dat een lange man, gekleed als een Pool, hem naderde en een steen tegen zijn borst wierp; toen hij verschrikt ontwaakte, voelde hij inderdaad een hevige pij a in het midden van zijn borst, stak een kaars aan, en bemerkte juist daar een zwarte plek, van de grootte vaa een hand, die langzamer hand door koppen en Spaansche vliegen ver dween." Van droomers zooals de bo7engenoemde tot clairvoyanten is er maar n korte stap, en de verhalen die Baron du Prel mededeelt omtrent de laatsten, zijn inderdaad verwonderlijk. Een van de somnambulisten schrijft: Lach niet, alg ik u vertel dat ik voelen kan waar iemand op een sofa of' een stoel een half uur geleden gezeten heeft, vooral in het geval van menechen die veel levenskracht bezitten ; dat ik gisteren voelde dat iemand van heel ver ge komen en vermoeid was, dat ik volkomen goed wist, door zijn invloed op mij, dat hij, vooral in den namiddag, met berekeningen die geestelijke inspanning vorderden bezig was geweest. In mijn persoon was het zonderlinge noodlottige vermo gen ontstaan, in den kalmsten toestand alle kwa len en gebreken van den mensch te kunnen waarnemen en zelfs de lichtste spierkracht te gevoelen die in een anders brein door het denken wordt in werking gesteld. Op straat moet ik een heel eind van de menschen afloopen, vooral van die, die ziek zijn. Bij het binnentreden van een kamer weet ik direct hoe het met iedereen gesteld is." Dit is lastig, maar er komt nog wat lastigers. »Een belangwekkende diagnose," lezen we, »isdie welke een in zija tijd vermaard somnambulist, Alexis, gaf bij de gelegenheid van eene ontmoe ting met den bekenden goochelaar Houdin, die tot Alexis was gekomen in de veronderstelling dat hij met een expert in zijn eigen kunst te doen had, en van plan was, hem te ontmaske ren. Houdin gaf hem eenig haar van zijn zoon, wiens ouderdom Alexis juist opgaf, met de bijvoeging dat de zoon pijn in zijne rechterzijde had. Maar hij sprak zich zelf onmiddellijk tegen, zeggende dat het Houdin zelf was die deze pijnen moest hebben, welke hij gevoelde, omdat zijn zoon's haar door hem aangeraakt was. Van den zoon, integendeel, verklaarde Alexis, dat hij volkomen gezond was, en toen Houdin dit ontkende, zeide hij dat de kleine zwelling aan het rechter oog, waaromtrent de vader zich zeer ongerust maakte, in 't geheel niet gevaarlijk was." OÜD-AMSTERDAMSCHE VERSCHEIDENHEDEN door Mr. N. DB ROEVEK. De stad Amsterdam peter over den x,oon des grooten keurvorsten. III. Niet zonder eenigen grond schreven wij de ver vaardiging van de ongetwijfeld naar den smaak dier dagen fraaie en zeker kostbare doos aan Lutma toe. In hetzelfde jaar werd hem voor het leveren van een aantal penningen op de te Munster gesloten vrede en voor andere werken, zonder na dere aanduiding, een niet onaanzienlijk bedrag uitbetaald. Of wellicht schuilt zijne rekening on der de post van circa f 13,000 aan verschotten, welke onder de extraordinaris uitgaven van het jaar aan Burgemeester Hiiydecoper werden terug betaald. De burgemeester, een achtbaar man van een goede vijftig, dien wij van Flincks hand op het schuttersstuk van het Munstersche-vrede-feest zien afgebeeld, nam toen hij met 's lands karossen ten dienst van land en stadt naer 't keurhof te Ber lijn" gelijk Vondel zeide reisde, ter opluis tering van zyn buitengewone zending eenig gevolg mede. Wij weten geen andere personen aan wien het voorrecht te beurt viel ooi Ridder Maersseveen te vergezellen op te noemen dan 's mans zoon, Joan Huydecoper, en Pieter de Graef. Het is Vondel, die in een paar gedichten op deze twee amsterdamsche patriciërs, de jonkers van Maersseveen en van Polsbroek, gelijk zij werden genoemd, van hunne Berlynsche reis melding maakt. De keurvorst had inmiddels bij hoffelijk schrij ven van 4 Mei 1655 zijne ingenomenheid met de aanvaarding van het peterschap door de stad Am sterdam en met het voorgenomen gezantschap te kennen gegeven. Dit schrijven gericht aan Denen Edlei, Unseren bezonders lieben Nachbaren, B rgemeisteren und Rath der Stadt Amsterdam" luidt als volgt; Von Gottes Gnaden Friderich Wilhelm, Marggraff zu Brandenburg, des Heil. Rómischen Reichs Erzkammerer und Churfiirst zu Magdeburg, in Preussen, zu Gülich, Cleve, Berge, Stadtin, Pommern Herzog. Unaern günstigen Grusz in wohlgeneigten Willen zuvor, Edele besonders liebe Nachbaren! Dasz die Herren Unser an sie beschehenes Ersuchen so guthwillig angenommen, auch zu bezeugung dero Freuden ber die Geburth unseres jungen Churprinzens und Verrichtung des Christlichen Werckes der Gevaherschaft, dero Collegen, den Edlen Herrn Johann Huyde coper, Rithern, Herrn von Marseveen, Neerdyck, Bürgemeistern und Rath dero Stadt absenden und der wohlmeinende Affectiën mit mehrere Bezeigungen gegen gedachten Unsern Churprinzen bestehigen wollen, dessen thuen Wir Uns g nstichlich bedancken, insonderheit aber gereichet Uns zu angenehmeu Gefallen, dasz Sie gemelten dero Collegen zu diesem Christlichen Wercke erwehlen und gebrauchen wollen, welcher dann auch in der Herren Nahmen alles zu Unserm besondern Contenteraent verrichttet und Uns dero nachbarliche gute Zuneiging dergestald versichert, dasz Wir Uns gegen Sie höchlich obligiret erkennen; gestale Wir dann an die Herren günst-nachbarliche ge sinnen, sie wollen in sothanem guten Vorst andniss continuiren und sich vergewisseren worinne Wir unsere gegen dero Sïadt tragende gute Genegenheit in der That werden erweisen kó'nnen, dasz Wir uns jederzeit bereitwillig dazu werden erfinden lassen und Unsern Churprinzen zu gleichmassiger Bereitwilligkeit anweisen wollen. Und wer den die Herren im brigen ein mehrens von dero Collegen zu vernehmen und denselben, was Wir zu unterschiedenen Mahlen mit Ihm ber dieser Materie geredet, vollkommen Glaubenbeizumessen belieben tragen wollen. Womit Wir die Herren in Gottes gmidiger Beschirmung, zu aller gl cklichen Prosperitat und Wohlstande befehlen. Cölln an der Spree, den 4ten May. A". 1655, Der Herren gutwilliger, FKIDRICII WILHELM, Churfiirst. Van dezelfde gezindheid spraken de gelijktijdig ontvangen brieven van zijne gade en zijne moeder. Friedrich Wilhelm heeft de gezanten der mach tige koopstad, die voorwaar niet met ledige han den en met behoorlijke aan het gewicht hunner zending passende statie zijne residentie binnen kwamen, met groote eerbewijzingen ontvangen en met feestelijkheden aan zijn hof vermaakt, en de kerkelijke plechtigheid zal de beteekenis van dezen gelukkigen zet op het politieke schaakbord niet weinig hebben verhoogd, terwijl zij als het ware voor het oog des Allerhoogst en een officieusen bond sloot tusschen het huis des keurvorsten en de regenten onzer machtige stad, zijne ge trouwe vrienden. Dat deze niet weinig trotsch waren op de on derscheiding hun zoo openlijk door een vorst van groot credit in 't Rijck" bewezen, daarvoor spreekt de penning welke ter gedachtenis van dit feit in weinige exemplaren hetzij dan voor rekening van de stad of op kosten des Burgemeesters want ook hieromtrent geven do archieven geen licht werd vervaardigd. Het is een tamelijk groote ge heel gegraveerde zilveren penning op wiens eene zijde het wapen der stad is afgebeeld, terwijl de keerzijde het volgende opschrift draagt: Carolo ,-Kmilio primo genito *) Frid(erici) Wilhelm! Brandenburgici S(ancti) E(omani) Imp(erii) clectoris filio per S(anctum) Jiaptismum Christianae Ecclesiae olemniter inserto Joanne Iluvdccoper e<iuite, Marseveniae Dynasta, Amsteldamis Rei p (ublicae) Co(n) s(nl) et tune civitatis nomine susceptoris nunius obeunte X Maij Ao. CID.ID.CLV. Co(n)s(ule)s ad rei memoriam monumcntum hoc F(aciendum) C(uravcrunt). Een dezer penningen berust in de stedelijke penningverzameling, oen andere van zuiver goud in eigendom verbleven aan de familie Iluydecoper is in het koninklijk oudheidkundig genootschap te zien. Bij al den luister van de ontfangst voegde do keurvorst nog oen persoonlijk blijk van vriend schap aan den gezant. Hij vereerde hom namelijk een eigenhandig gedraaiden ivoren kop. liet schijnt een schoon stuk werks to zijn geweest. Immers Jan Vos riep uit: De handt, die 't aardryck, door het zwaard met doön qnam dekken En dwingelanden dwong, verdient geen minder lof Door beitel dan door kling! En het laat zich hooren, dat de Burgemeester met het geschenk niet weinig was ingenomen en den beker gevuld liet rond gaan bij zyne gasten, toen hij met een feestmaal zijne terugkomst vierde. Bij deze terugkomst werd de ridder Maersse veen met eene eerewacht onder bevel van Frans van Waveren ingehaald. Dit had heel watbekijks en gat aanleiding, dat menigeen er een vrijen en vroolijken dag van nam. Op deze intocht maakte 's Burgemeesters lijfpoëet Jan Vos een zeer hoog dravend vers. Dezelfde eer bewees deze dichter aan een barnsteenen en een an-beren koffertje, dat de gezant voor zijne dochters Leonora en Geertruid Huyde coper van wege de keurvorstin medegebracht had. Deze en meer bewijzen van vriendschap en hoog achting, door Friedrich Wilhelm aan den doopheffer van zijn kind gegeven, hewyzen, dat hij de toenadering van de zijde van Amsterdam op hoogen prijs had gesteld. *) Dit is eene onjuistheid. Wij zagen hiervoor dat het Amsterdamsche peetekind 's keurvorsten tweede zoon was. SCHIPPER JAN. Zijne vrouw heet Sofia. Zijn schip, een ivalebak '), draagt denzelfden zoeten naam: >D« Jong hèSofia". Echter mag geene van beide S.'s aanspraak maken op den titel van jong (om in de waarheid te blijven, moet ik dit er bij voegen). De vrouw Sofia heeft het water in de beenen en het schip Sofia trekt water: van laatstvermelde pompt Schipper Jan het er dage lijks twee keer uit. Schipper Jan, die nu rustig en wel te moe (zijne vrouw slaapt), een eindje worst met een broodje en eeu kruikje helder nat zit te veror beren, is een alleszins merkwaardig manneke. Toen hij nog een kleine spuiter van vijf of zes jaar was (ge moest het hem hooren vertellen!) konden zijne ortkens hem van den waterkant niet afkiijgen : hij riep den heelen godschen dag op de kaai, menschen te plagen en kasseien te ver slijten. Al de kloppers -), die hij droeg werden tot scheepjes opgetuigd. Jan bezat er eene heele vloot van, al moest hij kousevoetelingen loopen en al kostte elk vaartuig hem regelmatig eene ramme ling van zijne beminrjende moeder. Jan's roeping was te stevig om zich te laten onderdrukken, en op zekeren dag (Jan was toen iet van zestien jaar j, was onze held de gaten uit. Hij verhuurde zich a's knecht bij een beurttchipper die op An'werpen en Teinste ') voer, en bleef twee maand in dit eerste emplooike. Maar onze vriend de beurtschipper kon niet lijden dat iemand zijne bekomst at en vloekte te veel Baar Jan's meening. Van deze stelling uitgaande zond Jan den vent varen en liet zich bepraten om koksjongen te worden op den stoomboot van Londen, waar door hij met ruimer sop en talrijker maaltijden kennis maakte. Nu dacht Jan: ^mijn broodje is gebakken", en hij kreeg waarlijk buik. Doch de mensch wikt en God beschikt. Jan begon op den duur ook van dit leven genoeg te hebben. Eens dat hij woorden gekregen had met den hofmeester, om reden dat hij de eieren een uur te lang had laten koken, liet hij zijn voornemen kennen er van onderdoor te zeilen, en dweilde veertien dagen lang zat in An'werpT. Een kermis echter kan niet eeuwig zijn: weldra waren de kamers van Jan's geldbeurs allen te huren. Uit nood werd hij koetsier op de dilleger.c? naar Herenthals, maar niet hoübaar bltek de post, nadat hij eens halverwege een wiel af gereden had. T' eiude raad besloot hij zijne oükens te gaan opzoeken. Deze ontvingen den onnoozelen jongen met open armen, en deden hem op stiel bij een zeeldraaier. Jan was al te groote waterrat gevallen om daarmee lang zijnen pap te koelen. Hij v rliet het zeeldraaien en vroeg om terug te g-an vet ren. Vader en moeder, ontwapend door zoo'n rot ping, raad pleegden eene oude tante, dewelke met hier en daar wat te scharrelen en een oud schuurke te verkoopen, heure familie in staat stelde een baquc ') per occasie voor Jai uit te rusten. De vriend was in den derden hemel, dat ziet ge van hier, en 'at nu heele dagen op zijn schip, aan't boenen, schuren, zingen, flikkers maken en wijsjea fluiten. De ranrtkapaenen van daar omtrent doopten hem den p'eizierigen Jan, en lokten ? hem mee naar de herberg, waar onze man de centjes lustig liet rollen, een tijdeken lang. Voort, met de jaren werd Jan wijzer en een degelijk schipper. Hij ontmoette op een zijner reizen een flink boerenmeisje dat over de leuning eener brug steentjes in het water liet vallen. Jan dierf niet meer opkijki n want zijn hartje was getroffen; de weerspiegel ng in het helder watervlak liet hem een bevallig kopje zien, al was het dan ook omgekeerd, 'lijk in de kast van Lowie, den portretten trekker. Jan was ver liefd en tot op den dag van vandaag verwon dert het hem nog altijd hoe hij met zijn baqu niet tegen do brug stootte. Hij kwam terug, zag de deerne, trok zijne stoute schoenen aan en leidde Sofia, eenige maanden later, eerst naar liet altaar en vervolgens naar zijn schip, dat van dien oogenblik een naam kreeg. Jan's echtelijk leven was nochtans niet al te benijdclijk. Ons schippertje was weldra maar de tweede aan boord meer, en Sofia voerde, naast God, het opperbevel. De duitjes werden afge past, en voor een zatlapperijtje kon Sofia kijven als eene... schipperin. Hadde Jan niet dan en nu een frantje (frankje) geblauwd op de vracht, van dorst ware Jan omgekomen. Ons schippertje dat vroeger zooveel deugd had van boenen en schuren, kwam nu maar alleen voor het pompen weer aan boord (wel te verstaan, wanneer het bakske aan wal lag). Als Jan dronken i;aar huis komt, dan bevangt hem eene oneindige vrees. De vrouw, die, op zijne tehuiskomst zit te loeren, dreigt, van uit de kajuit, met heur gaaustoksken. Voor geen geld van de wereld zou Jan het vasteland durven verlaten. Neen ! hij is wijzer, en hurkt

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl