Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Na 736
Er bestaat groote behoefte aan niet te
moeielijke kleiue klavierstukken voor vier handen, die
bq het onderwijs gebruikt kunnen worden. Ieder
Kerkje op dit gebied, dat practisch geschreven
ia, is welkom.
De heer Hutschenruyter heeft dus met zijn
elfde werk aan eene behoefte willen te gemoet
komen.
De Marsch is hoogst eenvoudig, doch goed
bewerkt, de bassen bewegen zich op vloeiende
en natuurlijke wijze. Ook in de Polonaise die
iets moeielijker te spelen is, zijn de bassen op
dezelfde wijze bewerkt, terwijl in de rechterhand
van de tweede partij als hoofdfiguur de
traditioneele polonaisebegeleiding is aangewend, Bij
het trio zou een ander begeleiding!-Iguur mij
liever geweest zijn, daar dit meer tegenstelling
zou hebben gegeven.
Aan jonge aanstaande pianisten en piani«tjes
kunnen deze nummers als verpoozing, na vlijtig
toonladdels en vingeroefeningen te nebben be
studeerd, zeer aanbevolen worden.
2. Romance für Horn mit Begleitung des
Klayiers, van Wouter Hutschenruyter opus 12. 2)
Het blijkt dat deze componist een practiscn
mensch is, want ook deze Romance voorziet in
eeue behoefte.
Het is bekend, hoe weinig goede muziek er
geschreven is voor blaasinstrumenten die als solo
instrument kunnen in aanmerking komen. De
meeste blazers moeten gewoonlijk tot allerlei
slechte arrangementen of transcripties hun toe
vlucht nemen, wanneer zij zich als solist willen
doen hooren. (Ik heb o. a. wel eens liedene i
voor sopraan met veel gevoel op de trombone
hooren voordragen (!) terwijl ik evenmin in he
rinnering behoef te brengen van welk gehalts ge
woonlijk de soli voor fluit zijn, die men meestal te
hooren krijgt.) Voor' hoorn is nog minder
geschreven dan voor bovengenoemde blaasinstru
menten, en dus was het een zeer goede gedachte
van den heer Hutschenruyter, een dankbaar ka
merstuk voor den hoorn te componeeren, temeer
daar dat instrument door zijn nobelen toon zich
voor de voordracht van romances of melodieën
zoo bijzonder goed leent.
Deze romance zal met genoegen gehoord en
met genoegen door hoornisteu gespeeld worden.
De hoornpartij blijft in gedragen stijl, terwijl
de begeleiding »oller bewerkt is dan bij eenvou
dige romances voor andere instrumenten
gewoonIgk het geval is; hetgeen m. i. goed geziei is
omdat de hoorn vanzelf veel klank ontwikkelt.
Het stuk staat in Esdur (dus een der gemak
kelijkste toonaarden voor dit instrument).
Het eerste thema is gedragen en het tweede
thema meer bewegelijk. Het eigenlijke culmi
natiepunt is bereikt in het middengedeelte. (Dit
gedeelte In Besdur staat bij mij dan ook boven
aan) Het eerste thema, hoewel dankbaar, is op
zichzelf niet zoo belangrijk, doch wordt het door
de bewerking van de begeleiding.
Onpractische figuren zijn in de hoornpartij ge
heel vermeden, terwijl dit nummer als geheel
*eer gunstige getuigenis aflegt van de kennis en
het compositietalent van den heer Hutschen
ruyter. Allen goede hoornisten zij dus de^e ro
mance aanbe olen.
Het komt mij voor, dat enkele maten rust hier
en daar gewenscht zouden geweest zijn, voor het
behoud t->t het einde toe van goede embouchure.
Dit is geen beawaar voor de uitstekende
hoornisten, doch de aankomende zullen waarschijnlijk
dit bezwaar ondervinden. v
Mojje dit voorbeeld, dankbare en goed be
werkte kleinere solonummers voor blaasinstru
menten te componeeren, door velen worden
nage^oUid !
3. Fekroonde werken uitgegeven door de Ned.
Toonkunstenaars-vereeniging in 1890.
1. Lentelied, gedicht van Mr. I. F. A. Leesberg,
muziek van Ph. Loots ; 2. Kom, dat ik u kusse,
gedicht van P. A. M. Boele van Hensbroek,
muziek van Arnold Spoel; 3. De wilde roze en
4 In 't a ondduister dwaal ik, gedichten van
Vosmaer, muziek van L. Adr. van Tettarode;
5. Welaan mijn lied, gedicht van Antheunis,
muziek van Van Tetterode; 6. Imprompta a la
Mazurka voor piano en 7. Drie Fanttniestuklcen
die over waren ?
»Ja! en een nachtjak dat nog witfc best
was," vult zijn vrouw aan. »0, Mietje! je valt
me zóó uit de hand bitter uit de hand!"
»En heb je geen dubbeltje ekstra gehad
voor 't schrobben van den kelder, hè?*
Mietje knikt zwijgend.
»God weet hoe Jang je me al besteelt
neen! schud nou maar niet van neen, ik
geloof je toch niet ik miste al heel dik
wijls wat, heel dikwijls .. ."
»Nee! waarachtig niet, zoo waar as er 'n
God leeft niet. Vroeger nooit, eerst voor
drie..."
Mietje schreit en snikt zóó, dat ze niet
verder spreken kan.
«Praatjes, kletsen!"
»Nee, nee! Och Jesis, juffrouw! geloof uwe
me dan toch?"
«Mensch ! hoe kan ik je nou gelooven
'n dief is immers 'n leugenaar ook en 'n
leugenaar is 'n dief. Waarom deêje
't dan?"
De oude vrouw draait krampachtig de
rafelende punt van haar voorschoot, tusschen
haar kromgewerkte vingers, in elkaar en zegt
dof: »Och, uwe kan zoo ies niet begrijpe,
uwe is nooit in de ellende, uwe heit je
brood en "
»En heb jij dat dan niet? Verdien je hier
geen zestig centen per dag en 'n boterham
mee naar huis ?"
»Jawel juffrouw, daar blijf ik ook dankbaar
voor maar.... ik heb nog 'n dochter, die
ging ook uit werke . .. ."
»Dat's wel mogelijk, maar dat doet aan
deze zaak niks af niks!"
»Jawel; meheer! dat doet 't wel."
voor viool en piano, beiden van Joh.
Wagenaar 3).
Over dezen bundel behoef ik eigenlijk geene
kritiek te schrijven, want zij zijn reeds door
autoriteiten op het gebied van compositie beoor
deeld en bekroond; doch juist om die reden be
hoort de aandacht er op gevestigd te worden.
De uitgave van een bundel bekroonde kleinere
werken zal voortaan ieder jaar door de Ned.
Toonkunstenaarsvereeniging geschieden ; dat dit
door ieder die belangsielt in de Ned. toonkunst
met vreugde zal vernomen worden, behoef ik niet
te verzekeren.
Met groote belangstelling heb ik met dit ze
vental werkjes kennis gemaakt en het bleek mij
dat alle nummers de kennismaking ruim waard
waren. De zorg voor goede en juiste declamatie
bleek uit alle liederen, terwijl die op sommige
plaatsen vaak verrassend was (b. v. bij de liederen
van Van Tetterode).
Als ik de schojnheden en de opvatting van
de verschillende zanguummers vergelijkenderwijs
moest beschouwen, zou mijn oordeel zijn dat de
liederen van Van Tetterode het hoogst staan,
Vervolgens komt dat van den heer Spoel eu ten
laatste dat van den heer Loots (hoewel bij Loots
de degelijke begeleiding zeer moet worden ge
prezen). Het meest beviel mij in Loots' lied het
gedeelte:
Ja, of 't dertel vinkje fluit,
Laura, Laura is uw bruid!
Zoo moet ik nog opmerken dat er in Spoel's
liedje Kom dat ik u kusse, wel wat heel veel
gekust wordt (O maal). Alles heeft toch zijne
grenzen (de dichter van Loots1 )''ed laat Laura
slechts eenmaal omhelzen, hetgeen ik heel be
scheiden van hem vind).
Zeer degelijk en muiikaal zijn ook de
instrumentaalnummers van den Utrechtschen compo
nist Joh. Wagenaar. De muziek van de Mazurka
heeft een nobel karakter, terwijl iu de drie Fan
tasiestukken veel belangrijks is.
Als stijl heeft No. 2 (Andanto con moto) mij
het meest geboeid, terwijl No. 3 bij eene leven
dige scherp gerhythmeerde voordracht veel karakter
zal verkrijgen.
Met groote sympathie zie ik de volgende uit
gave van de Ned Toonkunstenaarsvereeniging te
gemoet. Aan al de leden is deze bundel gezon
den ; doch aan alle iiiet-leden van deze
Vereeniging raad ik de kennismaking ten zeerste aan.
VAX MILUGÜH:
1) Uitgegeven bij F. J. Weijgand en Co. (J.
F. A. Muzerie) Den Haag, prijs ieder num
mer ?0.40.
2) Uitgegeven bij J. B. Schott te Mainz Prijs
Mark 2.25.
3) Uitgegeven bij W. F. Lichtenauer te
Rotterdam; prijs No. l /'O.üO, No. 2 ?0.00, No. 3
?0.75, No. l ?0.45, No. 5 ?0.45, No. ?030,
No. 7 ?1.35.
AANTEEKENINGEN SCHILDERKUNST.
Met grond werd hier verleden week de lijst
van bekroonden op de Berlijnsche tentoonstelling,
die de Kölnische Zeitung den 21sten gegeven had,
onder reserve aanvaard. Dat blijkt slechts een
voorloopige opgave geweest te zijn. Er zijn er
nu nog een honderdtwintigtal bijgekomen, hoogere
en lagere onderscheidingen. Van de zeven en
twintig eerediploma's werden er drie aan
Hollandsche schilders uitgereikt: Jozef Israëls, Jakob
Maris en H. W. Mesdag. Een kleine goudon
medaille won de Duitsche graveur Rud. Stang,
die als professor aan een Hollandsche Academie
bij de onzen exposeerde. Eervolle vermelding
verkregen de Hollanders B. J. Blommers, W. B.
Tholen, L. Apol, F. J. du Chattel, H. Valkenburg^
H. Luijten, C. L. Dake en Th. Zilcken.
Bijna de helft van de exposanten in onze
afdeeling dus, verwierf zoodoende een attentie.
KATHOLIEKE LETTEREN.
Bloemen, Kruid en Stekelblaadjes
uit (Uu Hof van Ferdinand. Met
een Brief aan den auteur van
«Camera Obscura". Amsterdam, C. L.
van Langenhuysen, 1891.
Het werkje, waarvan wij den titel hierboven
»Zoo ? En waarom ?"
/)Ze is al veertien weke zoo ziek en ?
zes kleine kindere."
«Praatjes!"
»Nee, meheer de zuivere waarheid. Ik woon
bij d'r in ik geef alles af wat 'k verdien
maar zij kan nies doen we hebbe eerst
alles weggebracht en toen hadden we niks
meer voor de lommerd en de schaapies hadde
toch zoo'n honger. En, zestig cente is niet
veul ik heb alleenig uwe en maar vier
dage in de week."
>.0ok wel 'reis vijf, Mietje !"
?»Nou ja juffrouw, maar zeldzaam, en m'n
zoon Willem deêook al wat ie kon , maar
die heit zelvers 'n zwaar huishouvve, en ..."
»0nzins! je mag daarom toch niet
stelen ?"
?>Nee meheer! dat is recht en billijk; ik
heb me an uwes cente vergrepe, och God!
ik weet 't wel maar och ! juffrouw, uwe
heit toch ook 'n moederhart, uwe zal begrijpe
dat ik 't niet langer kon anzien ze moes
te alle dage zonder brood naar school
en als ze weerom kwame was d'r weer niks
en 's avonds zaten de kindere me voor
de deur, op straat, optewachte." ? Mietje
houdt even op om met de punt van haar
jak neus en oogen aftewisschen xlau
riepe ze : Omoe hei je cente, krijge we brood ?
En uwe betaalt alleen Zaterdags en d'r binne
zeuve dage in de week Och, meheer, ik
deê't toch vroeger nooit, alleen toen 't laaste
stukkie de kamer afwas. En ze haddc zoo'n
honger en ze binne nog zoo jong en nou
weet uwe alles."
»Zoo!" zegt de juffrouw die haar mede
lijden voelt ontwaken »was 't zóó gesteld,
afschreven, zoude eenvoudig met een paar woordjes
van aankondiging den geen hooge eisch^n stel
lenden katholieken lezers gepresenteerd kunnen
worden, als eene verzameling stukjes in
prozaen versvorm in het genre, dat men gemeenlijk in
populaire katholieke week- en maandbladen zoo
ruimschoots vertegenwoordigd vinut, ware het
niet dat de auteur zijn geesteskind opgesmukt
heeft met een tooi van letterkundige bedoelingen,
zoo zwaar en proportieloos, dat het arme wicht
er bijna geheel onder bezwijkt en zich daaren
boven onwederstaanbaar belachelijk maakt.
Het kan niet alleen de taak van een beoor
deelaar geacht worden te ziju, eeii boek in te
zien, te besluiten of het al dan niet een zeer
waarde-vol letterkundig produkt is om het, zoo
ja, hetnel-hoog te verheften, en het, zoo neen,
geheel en al af te takelen. Men heeft, behalve
met de ab-tolute letterkundige waarde van een
werk, rekening te houden met de verscheiden
maatschappelijke, verstandelijke, en gevo
ls-ontwikkeling der legers, die men in de groote maat
schappij aantreft, en te bedenken dat een boek
werk, behalve ziju objektieve letterkundige waarde,
ook hoedanigheden van onderhoudendheid en als
uitspaom'ngslektuur kan bezitten, die het voor
menigeen aantrekkelijk tullen maken. Die schrijft
om het publiek ia te lichien, moet zijn lezers
attent maken op de nieuwe gelegenheden tot
uitspanning of bezig-houding die er zich voor
hen aanbieden. Een boek en eene letterkundige
uiting is niet hetzelfde. Een Hendschel, een
keukenhoek en een anekdoten-verzameling zijn
ook boeken, en niemand zal misprijzen dat zij
geen letterkundige waarde vertegenwoordigen. Zij
kunnen daarom in hun soort zeer goei zijn. En
daar er nu geen scherp afgebakend onderscheid
is aan te geven tusschen een anekdoten-verzame
ling, het mengelwerk van een provincialen alma
nak en een bundeltje verhalen of novellen, zno
kao aan al die soort voortbrengselen hun betrek
kelijk recht van bestaan niet ontzegd worden.
Daar is lektuur voor kinderen, voor ambachts
lieden, voor naaistertjes, voor de jeunesse dor^e,
voor dames, voor geleerden, enz. Zoo is er ook
lektuur voor de verschillende omstandigheden
van het leven en de verschillende uren vau den
dag, spoorweglektuur, slaapkarnerlektuur, lektuur
waar een jonge Vanderbildt op een
Augustusmiddag mede in zijn zijdf-n hangmat gaat liggen,
en lektuur waar een kunstenaar zich mede in
vervoering brengt 's winters 's avonds in zijn atelier
of studeervertrek.
Maar indien de auteur van een boek zelf zegt:
:>zie hier mijn boek, het H een werk van zeld
zame letterkundige waarde, de verschijning is
een gebeurtenis in de letterkunde van dezen tijd,"
dan, ja dan zal de beoordeelaar toch wel niei
anders kunnen doen dan het hem aangeboden
werk aan zuiver letterkundige eischen toetsen.
Nu schrijft natuurlijk deze auteur niet letter
lijk van ziju eigen produkt: Zie hier een werk
van zeldzame letterkundige waarde", zoo doet,
het spreekt van zelf, niemand. Maar uit zijn
motto's, uit zijn deviezen, uit zijn spreuken en
citaten, uit al de beweringen zijner voorrede,
bedoelt hij niets minder of meer dan: voor het
Katholieke Nederland van het laatst der negen
tiende eeuw te doen, wat Hildebraud met zijne
Camera Obscura, naar de meening van dezen
zijnen tardieven leerling althans, gedaan heeft
voor het Protestantsche Nederland van de eerste
helft der eeuw.
Indien het woord »konkelen" niet een bewust
veinzende of draaierige manier van doen aan
duidde, die wij volstrekt niet in dezen schrijver
veronderstellen, zouden wij gaarne den brief
aan den auteur van Camera Obscura" waar
mede het boekje begint, een brief noemen van
ongeloofelijk gekonkel samengesteld. De auteur
is echter zeer zfker geheel oprecht, het gekonkel
dat wij bespeuren, is alleen toe te schrijven aan
een, inderdaad merkwaardige, als 't ware scheef
en bochtig gegroeide ontwikkeling van de een
voudigste gedachten en begrippen.
Zoo vangt de schrijver de laatste bladzijde
van zijn brief aan met de woorden :
«Allerminst dan o;ik heeft deze bundel de
pretentie gelezen en saamgevoegd te zijn op den
hum! maar zie je Mietje, stelen is toch
zonde ... ." zij ziet haar man beschroomd en
vragend aan.
»Ken je begrijpen! ik zal me door zoo'n
praatje in de luren laten leggen die his
tories ken ik al van buiten zóó praten
ze allemaal."
»0ch, meheer!''
»Niks, och! ik laat me zoo makkelijk niet
lijmen als 'n vrouw als ik je liet gaan,
lachte je me later achter m'ii rug uit en
zei: nou heb ik dien kruienier eens lekker
te pakken gehad. Neen hoor! mijn maak
je niks wijs. Aha! daar is Jan met 'n
agent allo! nou naar den winkel; bijden
commissaris ken je de rest vertellen?Vooruit!"
»O Jesis! genade meheer!"
»Man ! luister 'ris even ';'" vraagt de juf
frouw, achter hen aankomend, »man, als ''t
nou toch 'ris waar was dan . . . ."
»Allemaal onzins, ik zal d'r nou voor
goed onschadelijk maken voor een
huisbreker kan iemand z'n deur sluiten maar
voor een huisdief niet en daarom....!"
Man ?"
: Neen ! ik wil niets hooren. Meneer de
agent hier is een vrouw, die ik zooeven, on
der getuigen, getrappeerd heb met 'r hand
in m n centenbakje wil je die 'ris in
rukken en ...."
Verder komt hij niet, want zoodra de
agent de oude schoonmaakster ziet, wordt hij
vaalbleek en grijpt met de linkerhand naar
de toonbank, als zocht hij steun.
Mietje doet haastig een paar passen voor
uit, vat met beide handen de slap langs het
lijf' neerhangende rechterhand van den agent
en roept eensklaps snikkend: »Nee, Willem!
weg, waar ik u heel uit de verte gekroond zie
met den altijd groenenden lauwer'1.
Men ziet dat hier op een schooljongensachtige
wijze, de, op zich zelve trouwens zeer loffelijke
deujjd der bescheidenheid, overschreden en
oelachelijk gemaakt wordt, want dat de schrijver
juist bedoelt: «allermeest dan ook heeft deze
bundel de pretentie van gelezen en saamgevoegd
te zijn op den weg, waar ik u heei uit de verte"
enz. Het is immers reeds bescheiden genoeg,
indien de schrijver als de hoogste pretentie, die
zij n bundel durft maken, aanwijst, dat hij gele
zen en saamgevoegd is op een weg, waar hij
heel uit de verte den meester gekroond ziet, enz.?
Maar nu lijkt deze volzin daarom zulk een
toonbeeld van konkelen, wijl al de vorige blad
zijden gebruikt zijn juist om aan alle kanten
duidelijk te maken, dat de schrijver bedoelde een
tweede Camera Ob*cura te leveren. Het is een
zeldzaamheid iemand te vinden, die er in slaagt
op zulk een omslachtige wijze te zeggen juist
het tegendeel van wat hij eigenlijk zeggen wil,
als de schrijver van dezen brief en bundel.
Hij gaat de geheele Hollandsche letterkunde
van deze eeuw na. noemt Potgieter, Huet, Vos
maer, Tuijm, Hofdijk, Van Lennep, Toussaint,
Cremer, Kneppelhout, Damas, Ten Brink,
Schaepman, «Van Hoogstraten", Margadant, Justus van
Maurik, alle mogelijke Hollandsche belletristische
tijdschriften, om tot de gevolgtrekking te
komen, dat men in de werken van geea enkel
auteur iets viadt als eea Camera Obscura. «Voor
een tweede Camera Obscura is schier geen kijk
meer," zegt de schrijver. En nu.... nu biedt
hij dit zijn boekje aan .... als een proeve vau
een tweede Camera.
Naar onze overtuiging hebben Kneppelhout
en Vau Maurik voortbrengselen gele?erd, die
met de beste gedeelten der oude Camera min
stens gelijk in waarde staan, terwijl verscheidene
der andere genoemde auteurs in alle opzichten
werk van mér waarde hebben nagelaten. Doch
hierin ligt het misverstand niet zoozeer. Het
misverstand, zoo groot, dat wij geen oogenblik
durven hopen den schrijver van die opvatting
eeuigszins terug te brengen, moet gezocht wor
den ia het feit, dat de schrijver de werken van
al deze letterkundigen noemt?naar aanleiding
der verschijning van zijn eigen boekje.
Het gaat ons aan 't hart, dat wij ons ver
plicht gevoelen het te schrijven, doch: dit vol
komen onbeduidend werkje, waar nauwelijks een
paar bladzijden in voorkomen, die men min ef
meer ^onderhoudend" zoude kunnen noemen,
heeft met de letterkunde hoegenaamd niets te
maken.
De gegrondheid van dit oordeel is niet met
bewijzen te staven. De grenzen der letterkunde
zijn niet eren duidelijk bepaald eo aan te wijzen
als de geslachten der woorden. Het zal steeds
een zaak van waardeering blijven.
Wij willen dan ook, ofschoon de gelegenheid
verlokkelijk is, den schrijver vau dit misverstand
geen verwijt maken. Hij is blijkbaar in de let
terkunde een vreemdeling. Heeft hij werkelijk
de door hem opgenoemde auteurs gelezen of
slechts hun namen uit een handboek bijeen ge
gaard 'i
Het is een niet nader verklaarbaar ver
schijnsel.
30 Juli '91. A. J.
EEN VOORLOOPSTER VAX JULES VERNE.
In eene studio over Mad. de Genlis, wijst
Marceilin Pellet op den vooruitgang^, dien de kinder
litteratuur in weinige tientallen van jaren heeft
gemaakt. Smaak, amusement en eenige juiste en
nuttige gegevens vormen nu het hoofdbestanddeel
van hetgeen ieder jaar in honderden nieuwe
deelen aan de jeugd wordt aangeboden; het is
nog geen honderd jaar geleden, dat men de dorste,
vervelendste moraal zonder eenigen smaak, en om
wikkeld met eene romantiek, die het taaiste geduld
van groote menschen zou uitputten, voor hen
nauwelijks vervelend genoeg vond. Als voor
beeld dienen hem de Reis om de ^oereld in
tachtig da/jcn en de andere wonderreizen van
Jules Verne, tegenover een degelijk boek, dat
dat kan niet; je ouwe moeder kan je niet
inrukke. Ja, jonge! ik heb eente wegge
nome van" zij ziet even om :>meheer
daar maar jij weet wel dat ik niet zóó
slecht ben, en dat we 't zoo ellendig arm
hebbe O, Jesis! Willem, zeg je nou niks
moet ik dan toch mee na 't bero zeg jij
toch dan aan meheer dat 't waar is hij
gelooft me niet!"
De agent blijft zwijgen maar ziet,
terwijl hij de oude vrouw ondersteunt, door
zijn arm om haar heen te slaan, angstig
vragend naar den kruidenier, die met half
geopendcn mond en verbaasde oogeu de
tragische groep bekijkt.
Eindelijk zegt hij, even met de hand langs
zijn oogen en baard strijkecd, langzaam
en toonloos : »Ja, meneer, 't is m'n moeder
en ze spreekt de waarheid... IK kan??
haar niet. .."
»Man ?" vraagt de juffrouw.
»IIei je ooit zoo iets casuweels gezien",
fluistert de winkelknecht tot Jan, die stiekum.
een paar groote vijgen in den mond stekend,
terug fluistert: *Nee, maar ze heit toch
gegapt, en . .."
;>'Nou, man?" herhaalt de juffrouw: ;>ik
kan 't niet langer aanzien jij ?"
De kruidenier schudt even 't hoofd eu
wenkt dan met de hand naar buiten.
aDank u!" komt, diep ademhalend, de
agent en brengt de oude, schreiende vrouw
haastig op straat.
De winkelier keert zich norsch en zwijgend
om en de juffrouw schommelt naar achteren
terwijl ze hoofdschuddend roept: >AYat 'ü.
sjène wat 'n sjène !"