De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 2 augustus pagina 2

2 augustus 1891 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na 736 Er bestaat groote behoefte aan niet te moeielijke kleiue klavierstukken voor vier handen, die bq het onderwijs gebruikt kunnen worden. Ieder Kerkje op dit gebied, dat practisch geschreven ia, is welkom. De heer Hutschenruyter heeft dus met zijn elfde werk aan eene behoefte willen te gemoet komen. De Marsch is hoogst eenvoudig, doch goed bewerkt, de bassen bewegen zich op vloeiende en natuurlijke wijze. Ook in de Polonaise die iets moeielijker te spelen is, zijn de bassen op dezelfde wijze bewerkt, terwijl in de rechterhand van de tweede partij als hoofdfiguur de traditioneele polonaisebegeleiding is aangewend, Bij het trio zou een ander begeleiding!-Iguur mij liever geweest zijn, daar dit meer tegenstelling zou hebben gegeven. Aan jonge aanstaande pianisten en piani«tjes kunnen deze nummers als verpoozing, na vlijtig toonladdels en vingeroefeningen te nebben be studeerd, zeer aanbevolen worden. 2. Romance für Horn mit Begleitung des Klayiers, van Wouter Hutschenruyter opus 12. 2) Het blijkt dat deze componist een practiscn mensch is, want ook deze Romance voorziet in eeue behoefte. Het is bekend, hoe weinig goede muziek er geschreven is voor blaasinstrumenten die als solo instrument kunnen in aanmerking komen. De meeste blazers moeten gewoonlijk tot allerlei slechte arrangementen of transcripties hun toe vlucht nemen, wanneer zij zich als solist willen doen hooren. (Ik heb o. a. wel eens liedene i voor sopraan met veel gevoel op de trombone hooren voordragen (!) terwijl ik evenmin in he rinnering behoef te brengen van welk gehalts ge woonlijk de soli voor fluit zijn, die men meestal te hooren krijgt.) Voor' hoorn is nog minder geschreven dan voor bovengenoemde blaasinstru menten, en dus was het een zeer goede gedachte van den heer Hutschenruyter, een dankbaar ka merstuk voor den hoorn te componeeren, temeer daar dat instrument door zijn nobelen toon zich voor de voordracht van romances of melodieën zoo bijzonder goed leent. Deze romance zal met genoegen gehoord en met genoegen door hoornisteu gespeeld worden. De hoornpartij blijft in gedragen stijl, terwijl de begeleiding »oller bewerkt is dan bij eenvou dige romances voor andere instrumenten gewoonIgk het geval is; hetgeen m. i. goed geziei is omdat de hoorn vanzelf veel klank ontwikkelt. Het stuk staat in Esdur (dus een der gemak kelijkste toonaarden voor dit instrument). Het eerste thema is gedragen en het tweede thema meer bewegelijk. Het eigenlijke culmi natiepunt is bereikt in het middengedeelte. (Dit gedeelte In Besdur staat bij mij dan ook boven aan) Het eerste thema, hoewel dankbaar, is op zichzelf niet zoo belangrijk, doch wordt het door de bewerking van de begeleiding. Onpractische figuren zijn in de hoornpartij ge heel vermeden, terwijl dit nummer als geheel *eer gunstige getuigenis aflegt van de kennis en het compositietalent van den heer Hutschen ruyter. Allen goede hoornisten zij dus de^e ro mance aanbe olen. Het komt mij voor, dat enkele maten rust hier en daar gewenscht zouden geweest zijn, voor het behoud t->t het einde toe van goede embouchure. Dit is geen beawaar voor de uitstekende hoornisten, doch de aankomende zullen waarschijnlijk dit bezwaar ondervinden. v Mojje dit voorbeeld, dankbare en goed be werkte kleinere solonummers voor blaasinstru menten te componeeren, door velen worden nage^oUid ! 3. Fekroonde werken uitgegeven door de Ned. Toonkunstenaars-vereeniging in 1890. 1. Lentelied, gedicht van Mr. I. F. A. Leesberg, muziek van Ph. Loots ; 2. Kom, dat ik u kusse, gedicht van P. A. M. Boele van Hensbroek, muziek van Arnold Spoel; 3. De wilde roze en 4 In 't a ondduister dwaal ik, gedichten van Vosmaer, muziek van L. Adr. van Tettarode; 5. Welaan mijn lied, gedicht van Antheunis, muziek van Van Tetterode; 6. Imprompta a la Mazurka voor piano en 7. Drie Fanttniestuklcen die over waren ? »Ja! en een nachtjak dat nog witfc best was," vult zijn vrouw aan. »0, Mietje! je valt me zóó uit de hand bitter uit de hand!" »En heb je geen dubbeltje ekstra gehad voor 't schrobben van den kelder, hè?* Mietje knikt zwijgend. »God weet hoe Jang je me al besteelt neen! schud nou maar niet van neen, ik geloof je toch niet ik miste al heel dik wijls wat, heel dikwijls .. ." »Nee! waarachtig niet, zoo waar as er 'n God leeft niet. Vroeger nooit, eerst voor drie..." Mietje schreit en snikt zóó, dat ze niet verder spreken kan. «Praatjes, kletsen!" »Nee, nee! Och Jesis, juffrouw! geloof uwe me dan toch?" «Mensch ! hoe kan ik je nou gelooven 'n dief is immers 'n leugenaar ook en 'n leugenaar is 'n dief. Waarom deêje 't dan?" De oude vrouw draait krampachtig de rafelende punt van haar voorschoot, tusschen haar kromgewerkte vingers, in elkaar en zegt dof: »Och, uwe kan zoo ies niet begrijpe, uwe is nooit in de ellende, uwe heit je brood en " »En heb jij dat dan niet? Verdien je hier geen zestig centen per dag en 'n boterham mee naar huis ?" »Jawel juffrouw, daar blijf ik ook dankbaar voor maar.... ik heb nog 'n dochter, die ging ook uit werke . .. ." »Dat's wel mogelijk, maar dat doet aan deze zaak niks af niks!" »Jawel; meheer! dat doet 't wel." voor viool en piano, beiden van Joh. Wagenaar 3). Over dezen bundel behoef ik eigenlijk geene kritiek te schrijven, want zij zijn reeds door autoriteiten op het gebied van compositie beoor deeld en bekroond; doch juist om die reden be hoort de aandacht er op gevestigd te worden. De uitgave van een bundel bekroonde kleinere werken zal voortaan ieder jaar door de Ned. Toonkunstenaarsvereeniging geschieden ; dat dit door ieder die belangsielt in de Ned. toonkunst met vreugde zal vernomen worden, behoef ik niet te verzekeren. Met groote belangstelling heb ik met dit ze vental werkjes kennis gemaakt en het bleek mij dat alle nummers de kennismaking ruim waard waren. De zorg voor goede en juiste declamatie bleek uit alle liederen, terwijl die op sommige plaatsen vaak verrassend was (b. v. bij de liederen van Van Tetterode). Als ik de schojnheden en de opvatting van de verschillende zanguummers vergelijkenderwijs moest beschouwen, zou mijn oordeel zijn dat de liederen van Van Tetterode het hoogst staan, Vervolgens komt dat van den heer Spoel eu ten laatste dat van den heer Loots (hoewel bij Loots de degelijke begeleiding zeer moet worden ge prezen). Het meest beviel mij in Loots' lied het gedeelte: Ja, of 't dertel vinkje fluit, Laura, Laura is uw bruid! Zoo moet ik nog opmerken dat er in Spoel's liedje Kom dat ik u kusse, wel wat heel veel gekust wordt (O maal). Alles heeft toch zijne grenzen (de dichter van Loots1 )''ed laat Laura slechts eenmaal omhelzen, hetgeen ik heel be scheiden van hem vind). Zeer degelijk en muiikaal zijn ook de instrumentaalnummers van den Utrechtschen compo nist Joh. Wagenaar. De muziek van de Mazurka heeft een nobel karakter, terwijl iu de drie Fan tasiestukken veel belangrijks is. Als stijl heeft No. 2 (Andanto con moto) mij het meest geboeid, terwijl No. 3 bij eene leven dige scherp gerhythmeerde voordracht veel karakter zal verkrijgen. Met groote sympathie zie ik de volgende uit gave van de Ned Toonkunstenaarsvereeniging te gemoet. Aan al de leden is deze bundel gezon den ; doch aan alle iiiet-leden van deze Vereeniging raad ik de kennismaking ten zeerste aan. VAX MILUGÜH: 1) Uitgegeven bij F. J. Weijgand en Co. (J. F. A. Muzerie) Den Haag, prijs ieder num mer ?0.40. 2) Uitgegeven bij J. B. Schott te Mainz Prijs Mark 2.25. 3) Uitgegeven bij W. F. Lichtenauer te Rotterdam; prijs No. l /'O.üO, No. 2 ?0.00, No. 3 ?0.75, No. l ?0.45, No. 5 ?0.45, No. ?030, No. 7 ?1.35. AANTEEKENINGEN SCHILDERKUNST. Met grond werd hier verleden week de lijst van bekroonden op de Berlijnsche tentoonstelling, die de Kölnische Zeitung den 21sten gegeven had, onder reserve aanvaard. Dat blijkt slechts een voorloopige opgave geweest te zijn. Er zijn er nu nog een honderdtwintigtal bijgekomen, hoogere en lagere onderscheidingen. Van de zeven en twintig eerediploma's werden er drie aan Hollandsche schilders uitgereikt: Jozef Israëls, Jakob Maris en H. W. Mesdag. Een kleine goudon medaille won de Duitsche graveur Rud. Stang, die als professor aan een Hollandsche Academie bij de onzen exposeerde. Eervolle vermelding verkregen de Hollanders B. J. Blommers, W. B. Tholen, L. Apol, F. J. du Chattel, H. Valkenburg^ H. Luijten, C. L. Dake en Th. Zilcken. Bijna de helft van de exposanten in onze afdeeling dus, verwierf zoodoende een attentie. KATHOLIEKE LETTEREN. Bloemen, Kruid en Stekelblaadjes uit (Uu Hof van Ferdinand. Met een Brief aan den auteur van «Camera Obscura". Amsterdam, C. L. van Langenhuysen, 1891. Het werkje, waarvan wij den titel hierboven »Zoo ? En waarom ?" /)Ze is al veertien weke zoo ziek en ? zes kleine kindere." «Praatjes!" »Nee, meheer de zuivere waarheid. Ik woon bij d'r in ik geef alles af wat 'k verdien maar zij kan nies doen we hebbe eerst alles weggebracht en toen hadden we niks meer voor de lommerd en de schaapies hadde toch zoo'n honger. En, zestig cente is niet veul ik heb alleenig uwe en maar vier dage in de week." >.0ok wel 'reis vijf, Mietje !" ?»Nou ja juffrouw, maar zeldzaam, en m'n zoon Willem deêook al wat ie kon , maar die heit zelvers 'n zwaar huishouvve, en ..." »0nzins! je mag daarom toch niet stelen ?" ?>Nee meheer! dat is recht en billijk; ik heb me an uwes cente vergrepe, och God! ik weet 't wel maar och ! juffrouw, uwe heit toch ook 'n moederhart, uwe zal begrijpe dat ik 't niet langer kon anzien ze moes te alle dage zonder brood naar school en als ze weerom kwame was d'r weer niks en 's avonds zaten de kindere me voor de deur, op straat, optewachte." ? Mietje houdt even op om met de punt van haar jak neus en oogen aftewisschen xlau riepe ze : Omoe hei je cente, krijge we brood ? En uwe betaalt alleen Zaterdags en d'r binne zeuve dage in de week Och, meheer, ik deê't toch vroeger nooit, alleen toen 't laaste stukkie de kamer afwas. En ze haddc zoo'n honger en ze binne nog zoo jong en nou weet uwe alles." »Zoo!" zegt de juffrouw die haar mede lijden voelt ontwaken »was 't zóó gesteld, afschreven, zoude eenvoudig met een paar woordjes van aankondiging den geen hooge eisch^n stel lenden katholieken lezers gepresenteerd kunnen worden, als eene verzameling stukjes in prozaen versvorm in het genre, dat men gemeenlijk in populaire katholieke week- en maandbladen zoo ruimschoots vertegenwoordigd vinut, ware het niet dat de auteur zijn geesteskind opgesmukt heeft met een tooi van letterkundige bedoelingen, zoo zwaar en proportieloos, dat het arme wicht er bijna geheel onder bezwijkt en zich daaren boven onwederstaanbaar belachelijk maakt. Het kan niet alleen de taak van een beoor deelaar geacht worden te ziju, eeii boek in te zien, te besluiten of het al dan niet een zeer waarde-vol letterkundig produkt is om het, zoo ja, hetnel-hoog te verheften, en het, zoo neen, geheel en al af te takelen. Men heeft, behalve met de ab-tolute letterkundige waarde van een werk, rekening te houden met de verscheiden maatschappelijke, verstandelijke, en gevo ls-ontwikkeling der legers, die men in de groote maat schappij aantreft, en te bedenken dat een boek werk, behalve ziju objektieve letterkundige waarde, ook hoedanigheden van onderhoudendheid en als uitspaom'ngslektuur kan bezitten, die het voor menigeen aantrekkelijk tullen maken. Die schrijft om het publiek ia te lichien, moet zijn lezers attent maken op de nieuwe gelegenheden tot uitspanning of bezig-houding die er zich voor hen aanbieden. Een boek en eene letterkundige uiting is niet hetzelfde. Een Hendschel, een keukenhoek en een anekdoten-verzameling zijn ook boeken, en niemand zal misprijzen dat zij geen letterkundige waarde vertegenwoordigen. Zij kunnen daarom in hun soort zeer goei zijn. En daar er nu geen scherp afgebakend onderscheid is aan te geven tusschen een anekdoten-verzame ling, het mengelwerk van een provincialen alma nak en een bundeltje verhalen of novellen, zno kao aan al die soort voortbrengselen hun betrek kelijk recht van bestaan niet ontzegd worden. Daar is lektuur voor kinderen, voor ambachts lieden, voor naaistertjes, voor de jeunesse dor^e, voor dames, voor geleerden, enz. Zoo is er ook lektuur voor de verschillende omstandigheden van het leven en de verschillende uren vau den dag, spoorweglektuur, slaapkarnerlektuur, lektuur waar een jonge Vanderbildt op een Augustusmiddag mede in zijn zijdf-n hangmat gaat liggen, en lektuur waar een kunstenaar zich mede in vervoering brengt 's winters 's avonds in zijn atelier of studeervertrek. Maar indien de auteur van een boek zelf zegt: :>zie hier mijn boek, het H een werk van zeld zame letterkundige waarde, de verschijning is een gebeurtenis in de letterkunde van dezen tijd," dan, ja dan zal de beoordeelaar toch wel niei anders kunnen doen dan het hem aangeboden werk aan zuiver letterkundige eischen toetsen. Nu schrijft natuurlijk deze auteur niet letter lijk van ziju eigen produkt: Zie hier een werk van zeldzame letterkundige waarde", zoo doet, het spreekt van zelf, niemand. Maar uit zijn motto's, uit zijn deviezen, uit zijn spreuken en citaten, uit al de beweringen zijner voorrede, bedoelt hij niets minder of meer dan: voor het Katholieke Nederland van het laatst der negen tiende eeuw te doen, wat Hildebraud met zijne Camera Obscura, naar de meening van dezen zijnen tardieven leerling althans, gedaan heeft voor het Protestantsche Nederland van de eerste helft der eeuw. Indien het woord »konkelen" niet een bewust veinzende of draaierige manier van doen aan duidde, die wij volstrekt niet in dezen schrijver veronderstellen, zouden wij gaarne den brief aan den auteur van Camera Obscura" waar mede het boekje begint, een brief noemen van ongeloofelijk gekonkel samengesteld. De auteur is echter zeer zfker geheel oprecht, het gekonkel dat wij bespeuren, is alleen toe te schrijven aan een, inderdaad merkwaardige, als 't ware scheef en bochtig gegroeide ontwikkeling van de een voudigste gedachten en begrippen. Zoo vangt de schrijver de laatste bladzijde van zijn brief aan met de woorden : «Allerminst dan o;ik heeft deze bundel de pretentie gelezen en saamgevoegd te zijn op den hum! maar zie je Mietje, stelen is toch zonde ... ." zij ziet haar man beschroomd en vragend aan. »Ken je begrijpen! ik zal me door zoo'n praatje in de luren laten leggen die his tories ken ik al van buiten zóó praten ze allemaal." »0ch, meheer!'' »Niks, och! ik laat me zoo makkelijk niet lijmen als 'n vrouw als ik je liet gaan, lachte je me later achter m'ii rug uit en zei: nou heb ik dien kruienier eens lekker te pakken gehad. Neen hoor! mijn maak je niks wijs. Aha! daar is Jan met 'n agent allo! nou naar den winkel; bijden commissaris ken je de rest vertellen?Vooruit!" »O Jesis! genade meheer!" »Man ! luister 'ris even ';'" vraagt de juf frouw, achter hen aankomend, »man, als ''t nou toch 'ris waar was dan . . . ." »Allemaal onzins, ik zal d'r nou voor goed onschadelijk maken voor een huisbreker kan iemand z'n deur sluiten maar voor een huisdief niet en daarom....!" Man ?" : Neen ! ik wil niets hooren. Meneer de agent hier is een vrouw, die ik zooeven, on der getuigen, getrappeerd heb met 'r hand in m n centenbakje wil je die 'ris in rukken en ...." Verder komt hij niet, want zoodra de agent de oude schoonmaakster ziet, wordt hij vaalbleek en grijpt met de linkerhand naar de toonbank, als zocht hij steun. Mietje doet haastig een paar passen voor uit, vat met beide handen de slap langs het lijf' neerhangende rechterhand van den agent en roept eensklaps snikkend: »Nee, Willem! weg, waar ik u heel uit de verte gekroond zie met den altijd groenenden lauwer'1. Men ziet dat hier op een schooljongensachtige wijze, de, op zich zelve trouwens zeer loffelijke deujjd der bescheidenheid, overschreden en oelachelijk gemaakt wordt, want dat de schrijver juist bedoelt: «allermeest dan ook heeft deze bundel de pretentie van gelezen en saamgevoegd te zijn op den weg, waar ik u heei uit de verte" enz. Het is immers reeds bescheiden genoeg, indien de schrijver als de hoogste pretentie, die zij n bundel durft maken, aanwijst, dat hij gele zen en saamgevoegd is op een weg, waar hij heel uit de verte den meester gekroond ziet, enz.? Maar nu lijkt deze volzin daarom zulk een toonbeeld van konkelen, wijl al de vorige blad zijden gebruikt zijn juist om aan alle kanten duidelijk te maken, dat de schrijver bedoelde een tweede Camera Ob*cura te leveren. Het is een zeldzaamheid iemand te vinden, die er in slaagt op zulk een omslachtige wijze te zeggen juist het tegendeel van wat hij eigenlijk zeggen wil, als de schrijver van dezen brief en bundel. Hij gaat de geheele Hollandsche letterkunde van deze eeuw na. noemt Potgieter, Huet, Vos maer, Tuijm, Hofdijk, Van Lennep, Toussaint, Cremer, Kneppelhout, Damas, Ten Brink, Schaepman, «Van Hoogstraten", Margadant, Justus van Maurik, alle mogelijke Hollandsche belletristische tijdschriften, om tot de gevolgtrekking te komen, dat men in de werken van geea enkel auteur iets viadt als eea Camera Obscura. «Voor een tweede Camera Obscura is schier geen kijk meer," zegt de schrijver. En nu.... nu biedt hij dit zijn boekje aan .... als een proeve vau een tweede Camera. Naar onze overtuiging hebben Kneppelhout en Vau Maurik voortbrengselen gele?erd, die met de beste gedeelten der oude Camera min stens gelijk in waarde staan, terwijl verscheidene der andere genoemde auteurs in alle opzichten werk van mér waarde hebben nagelaten. Doch hierin ligt het misverstand niet zoozeer. Het misverstand, zoo groot, dat wij geen oogenblik durven hopen den schrijver van die opvatting eeuigszins terug te brengen, moet gezocht wor den ia het feit, dat de schrijver de werken van al deze letterkundigen noemt?naar aanleiding der verschijning van zijn eigen boekje. Het gaat ons aan 't hart, dat wij ons ver plicht gevoelen het te schrijven, doch: dit vol komen onbeduidend werkje, waar nauwelijks een paar bladzijden in voorkomen, die men min ef meer ^onderhoudend" zoude kunnen noemen, heeft met de letterkunde hoegenaamd niets te maken. De gegrondheid van dit oordeel is niet met bewijzen te staven. De grenzen der letterkunde zijn niet eren duidelijk bepaald eo aan te wijzen als de geslachten der woorden. Het zal steeds een zaak van waardeering blijven. Wij willen dan ook, ofschoon de gelegenheid verlokkelijk is, den schrijver vau dit misverstand geen verwijt maken. Hij is blijkbaar in de let terkunde een vreemdeling. Heeft hij werkelijk de door hem opgenoemde auteurs gelezen of slechts hun namen uit een handboek bijeen ge gaard 'i Het is een niet nader verklaarbaar ver schijnsel. 30 Juli '91. A. J. EEN VOORLOOPSTER VAX JULES VERNE. In eene studio over Mad. de Genlis, wijst Marceilin Pellet op den vooruitgang^, dien de kinder litteratuur in weinige tientallen van jaren heeft gemaakt. Smaak, amusement en eenige juiste en nuttige gegevens vormen nu het hoofdbestanddeel van hetgeen ieder jaar in honderden nieuwe deelen aan de jeugd wordt aangeboden; het is nog geen honderd jaar geleden, dat men de dorste, vervelendste moraal zonder eenigen smaak, en om wikkeld met eene romantiek, die het taaiste geduld van groote menschen zou uitputten, voor hen nauwelijks vervelend genoeg vond. Als voor beeld dienen hem de Reis om de ^oereld in tachtig da/jcn en de andere wonderreizen van Jules Verne, tegenover een degelijk boek, dat dat kan niet; je ouwe moeder kan je niet inrukke. Ja, jonge! ik heb eente wegge nome van" zij ziet even om :>meheer daar maar jij weet wel dat ik niet zóó slecht ben, en dat we 't zoo ellendig arm hebbe O, Jesis! Willem, zeg je nou niks moet ik dan toch mee na 't bero zeg jij toch dan aan meheer dat 't waar is hij gelooft me niet!" De agent blijft zwijgen maar ziet, terwijl hij de oude vrouw ondersteunt, door zijn arm om haar heen te slaan, angstig vragend naar den kruidenier, die met half geopendcn mond en verbaasde oogeu de tragische groep bekijkt. Eindelijk zegt hij, even met de hand langs zijn oogen en baard strijkecd, langzaam en toonloos : »Ja, meneer, 't is m'n moeder en ze spreekt de waarheid... IK kan?? haar niet. .." »Man ?" vraagt de juffrouw. »IIei je ooit zoo iets casuweels gezien", fluistert de winkelknecht tot Jan, die stiekum. een paar groote vijgen in den mond stekend, terug fluistert: *Nee, maar ze heit toch gegapt, en . .." ;>'Nou, man?" herhaalt de juffrouw: ;>ik kan 't niet langer aanzien jij ?" De kruidenier schudt even 't hoofd eu wenkt dan met de hand naar buiten. aDank u!" komt, diep ademhalend, de agent en brengt de oude, schreiende vrouw haastig op straat. De winkelier keert zich norsch en zwijgend om en de juffrouw schommelt naar achteren terwijl ze hoofdschuddend roept: >AYat 'ü. sjène wat 'n sjène !"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl