De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 9 augustus pagina 2

9 augustus 1891 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na 737 worden, zoodra het ontwerp gereed is. Wan neer dit het geval zal zijn, vertelde de mi nister niet. , De Belgische arbeiderspartij is over dit eindelooze uitstel evenmin tevreden. Met reden vreest men, dat het dreigement met een algemeene werkstaking in het najaar, indien de herziening niet ernstig wordt ter hand genomen, meer is dan een loos middel om tot handelen aan te manen. En met het oog op den toestand in Europa, vooral in Duitschland en Engeland, zou het raadzaam zijn, dat in Belgiëgeen gevaarlijke proef nemingen werden gedaan, om te zien hoever het geduld van de arbeiderspartij strekt. Kunst en Letteren. EEN VROOLIJK BLIJSPEL. Geoaar voor Oorlog, Blijspel in vijf bedrijven. Door Henry van Meerbeke. Schrijver vaa: Waarnemingen en Waarheden," Zoo wordt men lid van de Tweede Kamer," Een Ministeriëele crises" enz. Blom & Olivierse, Culemborg. Deze schrijver, Henry van Meerbeke," is een oude bekende van het Nederlandsen publiek. Doch h\j laat slechts zelden iets van zich hooren. Hij is een van die, in oas land zoo zeldzame, menschen, die, na jaren lang in de gelegenheid te zijn geWeest in de eene of andere officiëele of officieuse positie de coulissen van het hoogere staatkundig Iwen eenigzins van nabij te leeren kennen, zon der aan dat leven nu juist aktief deel te nemen, er nu een aangenaam vermaak en tijdverdrijf in vinden, op hun gemak, geenszins als beroep doch geheel en al als liefhebberij, in letterkundigen vorm met die staatkunde een weinig den draak te steken. Er is iets gedistingeerds, iets Disraeli-achtigs in deze wijze van doen, die aantrekkelijk is. Een politiek straatslenter of koffiehuis-babbelaar zal zijn grove grappen over de staatkunde aan de bittertafel debiteeren, maar een ontwikkeld man van goeden huize, die zin heeft voor letterkunde, wil er eene dramatische satyre van maken, die waard is door goede tooneelspelers vertolkt te worden. Uit het korte voorbericht blijkt, hoezeer de schrijver er zich rekenschap van geeit of een tooneelspel alleen voor lezers of voor lezers en toe schouwers bestemd is. Zijn vorig stuk, Een, ministrieële crisis, was men zal een tooneelschrijver niet dikwijls dit zelf hooren verklaren alleen voor lezers bedoeld, de schrijver gaf derhalve slechts aarzelend zijne instemming tot de opvoe ring ; maar Gevaar voor oorlog maakte hij van den beginne af aan met het oog op lezers en toe schouwers. Het ware niet onbelangrijk te vernemen geweest, waarin nu eigenlyk de schrijver het onderscheid zocht. Benige mededeelingen daarover zouden goede bijdragen kunnen zijn ter vermeerdering der vak kennis van tooneelschrijvers. Indien het verschil alleen in de afmetingen der clausen gezocht moet worden, en de schrijver die het ook voor toeschou wers bestemde blijspel slechts wat korter heeft gemaakt dan in het voor lezers bestemde, is het waagstuk gemakkelijk opgelost. Zoo niet, dan zoude de schrijver door het verstrekken van eenige inlichtingen de belangstelleaden ongetwijfeld ver plichten. Ook voor de geschiedenis ven het too neelspel van vroeger tijd zouden de ophelderin gen interessant kunnen zijn. Wellicht zoude men tot de ontdekking komen, dat de verveling, welke ons bevangt bij het aan schouwen en aanhooren van sommige oude treur spelen of drama's, gedeeltelijk verklaard kan worden uit de bijzonderheid, dat de schrijvers dier stukken alleen op lezers hadden gerekend. De schrijver van Gevaar voor oorlog behoeft overigens niet, zoo als hij daarvan in het voorbericht spreekt beducht te zijn dat door het gemis van het relief en don glans, die de mise-en-scène en het keurig spel van het voor treffelijk kunstgezelschap der [Koninklijke] Vereeniging er aan verleenden, [uet stuk] alle aan trekkelijkheid heeft verloren." Naar het ons voorkomt, is het stuk aardig van oom Barker geplunderd hebben. Wat nog rest is nu bedekt met een grijze laag, die er op zal blijven tot nicht in het voor jaar de gewone Hollandsche schoonmaakkoorts krijgt en den heelen rommel door elkaar gooit. De boeken trekken dus onze aandacht niet, maar wel een kleine schaafbank, «en draaibank en een bak vol gereedschap pen en vele dingen meer, die gewoonlijk een timmermanswinkel versieren. Driehoeken en zwaaihaken hangen aan den wand, platte beitels en gutsen steken achter latten, een hand- en een spanzaag staan tegen den muur en een groote lijmpot staat op den grond op een verroest ijzeren komfoor. In dit vertrek vervaardigt de kapitein de vogelkooien voor zijn kanaries. Hier lijmt hij de kistjes, die in de bonds dagen weer uit elkaar vallen. Hier repa reert hij de muziekdoos van den dokter en de viool van den ontvanger met zulk goed gevolg, dat de doos onder het spelen ieder oogenblik ophoudt en dan van zelf weer be gint, en dat de viool onder de voordracht rammelt als een oude diligence van Van Gen d en Loos. Als de kapitein niet knutselt in zijn ate lier, dan is hij bij goed weer in den tuin en knutselt daar zoolang tot de tuinman komen moet om, zoo mogelijk, te herstellen, wat .bedorven is. Geen grooter vreugde dan wanneer onze dilettant-botanist een schoteltje aardbeien mag plukken, die nog al rood en rijp zijn gebleven, zoo als het daar ligt, en kan men zich met de lezing een uurtje vermaken. Het stuk is eene satyre op het hofleven in constitutioneele staten en toont met glimlachenden ernst aan ridendo dicere virum ??hoe luchtig er soms met vraagstukken van oorlog en vrede wordt te werk gedaan. De eigenlijke ver dienste, het onderdeel, dat dit blijspel eenigermate verheft boven een operette-tekst, waar het voor het overige wel nu en dan aan doet denken, is het goed gezien belachelijk-maken van de wijze, waarop ministers en hofdignitatissen zich in aan raking begeven met demagogen, om volksbewe gingen te veroorzaken, waarvan zij zich willen bedienen ter bereiking van 't een of ander staat kundig doel. De schryver schijnt ons echter zijn motto: Piu'tk's are like to iislt, 't is sïiid, The iil directs tliem, iiot the henil, minder goed gekozen te hebben, daar het feitelijk Camariria, de afgezant, en Ferdinand, de Prins, zijn, die den strijd in het blijspel beheerschen. De een wil den oorlog en verwekt daarom een volksoproer, de ander den vrede, die alleen door zijne verliefdheid op de Princes van het bijna vijandelijk geworden Hof gehandhaafd blijft. Het zijn dus enkele aanzienlijke personen die het partijleven leiden. De volksmassa is het niet. 5 Aug. '91. A. J. VANHO Komantische opera, naar Walter Scott's roman bewerkt door Julian Sturgis, muziek van Sir Arthur Sulli-an. Voor eenige maanden heeft de redactie van dit weekblad, getrouw aan hare leus, de lezers zooveel mogelijk op de hoogte te stellen van alles wat er nieuws op het gebied van kunst en letteren in binnen- eu buitenland voorvalt, reeds melding gemaakt van de opvoering van deze opera in »the Roval English Opera". Met groote belangstelling heb ik toen de vermelding gevolgd. Het is dus niet meer dan natuurlijk dat ik, voor eenige dagen te Londen vertoevende, de Engelsche bladen raadpleegde of loanlioe nog op het repertoire voorkwam, en dat ik, toen ik dit be vestigd zag, mij haastte eene voorstelling van dit werk bij te wouen. Het is niet de eerste maal dat Scott's novcl als operastof dient. Men weet dat Marschner's Tcmpkr und Jüdin eveneens naar dezen roman bewerkt is en in veel opzichten met dat scenario overeenkomt. Vooral de scène waarin Richard Leeuwenhart bij den kloosterbroeder Tuck vertoeft, benevens die waar Rebecca in den toren gevangen zit, hebben zeer veel verwant schap. Eerstgenoemde scène verdient in het Engelsche libretto de voorkeur, daar hier de monnik als hij te veel wijn heeft gedronken, in zijn drinklied niet na iederen regel het huichelach- ? tige : Ora pro nobis laat hooren, hetgeen in het Duitsche libretto een smakeioozen indruk maakte. Bij de Engelsche bewerking is het echter noodig dat men Scott's verhaal goei kent, daar (Ie libret tist u dadelijk middenin de handeling verplaatst, zonder de vertooners aan elkander voldoende te laten verhalen wat de hoorder tot goed begrip van het geheel behoort te weten. Men heeft Wagner wel eens verweten dat hij in de eerste acten van sommige opera's zulke lange verhalen laat doen (o. a. door Gurnemanz ia Piirsifal en door Siegmund in Die Wal/cüre) doch die toe lichtingen kunnen niet goed gemist worden. De librettist zal echter verondersteld hebben, dat ieder beschaafd Engelschman die geschiedenis door en door kent. De drie bedrij v-en van deze opera zijn ieder weer in drie tableaux verdeeld, n.l. in de eerste acte: 1. The hall of Rotherwood, 2. An antechambre in Rotherwood en 3. The lists at Ashby de la Zouche. In de twee ie acte: l.TheForest. Friar Tuck's Hut at Copman»hurst, 2. Passage way in the Costle of orquilstone, 3. urret Chamber in Torquilstone, en in de derde acte : 1. Room in Torquilstone, The Assault, The Burning of the Castle, 2. The Forest, 3. The Preceptory of Templestowe. Uit deze opsomming heeft de lezer reeds eenig inzicht in 'den loop eu de indeeling van dit libretto en dus stip ik alleen een en ander van de muziek en de opvoering aan. Dat ik, na slechts eene auditie, zonder inzage van de partigeworden; of de drie of vier perziken, die aan de vernielzucht van wespen en oorwor men zijn ontsnapt. De aardbeien worden dan in twee gelijke portiën verdeeld, een voor den kapitein en een voor nicht, op een sneetje wittebrood gelegd, goed besuikerd en dan verorberd met het zalig bewustzijn vruchten uit eigen tuin te eten. De perziken worden eerst een paar dagen op een schotel tje onder een bierglas bewaard, om ze aan (lezen of genen bezoeker als monsterproducteii te kunnen toonen, en daarna onder plechtig zwijgen na het diner ontveld. Met zijn zestal kippen is Barker vrij ge lukkig. Hij raadpleegt voor de opvoeding dier beestjes een soort van kippen-pedagogie en krijgt nu, tengevolge eener gepaste ver zorging, in het voorjaar twee, soms drie eieren daags, die hem dan wel op een dub beltje het stuk komen, maar ook door en door versch zijn en bijzonder lekker. Dit laatste is voor hem het voornaamste, want de kapitein is een iijnproever en toont, dit door zijn smaak voor alles wat in bus sen bewaard wordt: schildpadsoep, kreeft, cornedbeef, sardines, zalm, enz. Deze lekkernijen en hartversterkingen ontbreken dan ook niet in zijn provisiekast. Hij gaat niet naar stad of hij brengt een paar blik jes mee. De smaak daarvoor is hem nog bijgebleven uit de dagen, dat hij als luite nant op kamers woonde en heerlijke soupertjes wist te bereiden voor zich en zijn vrienden. Die liefhebberij kostte wel veel geld, maar als men jong is, ziet men op tie te hebben gebad, slechts een oppervlakkigen indruk kan geven, spreekt van zelf. Vooral moet ik met bijzonderen lof gewagen van de zeldzaam schoone mise-en-scèae en de decors. Dit bij ons zoo vaak verwaarloosde en toch zoo belangrijk deel van eene opera-op voering bleek hier een machtige bondgenoot van een gr oten indruk te zijn. De feesthal van Cedric met de prachtige groepeeriog en het eigenaardige halfduister door het licht van vetkaarsen verkregen, terwijl de maan op den achtergrond een blauwachtig licht wierp, maakte dadelijk een verrassenden indruk. Tot nu toe kende men Sullivan buiten Enge land alleen als operette-componist. Ik vermoedde dus dat de componist in de ernstige gedeelten te kort zou schieten, doch werd al dadelijk van het tegendeel overtuigd. In deze muziek vond ik vet l dramatiek en veel hartstocht, terwijl de gehetIe bewerking getuigde van zeer groote routine op dit gebied. Vooral was het culminatiepunt op de juiste plaats be reikt efr hoewei ikv wat stijl aangaat, op weinig plaatsen bepaald 'oorspronkelijke of hervormde denkbeelden vond, zoo ontdekte ik ook nergens bepaalde reminiscen*en. Wat vorm aangaat was de nieuwera weg gevolgd, zoodat ieier tableau n geheel was, eri waardoor de handeling bijna nergens door afgesloten gedeelten wer.i verstoord; ook was de declamatiestijl veelvuldig aangewend terwijl de componist zich van de goedkoope efïvcten van tremolo's »oor viool in de hoogere liggiog heeft weten te onthouden. In de scène vau Friar Tuck met Rich»rd Leeuwenhart komt echter de operetten-componist om het hoekje kijken. In dit gedeelte had de muziek, otdaoks het komische karakter, wel wat nobeler kunnen zijn, getuige de scèae als de mu-iek tracht te schilderen hoe verkeerd de schamele kloosterspijs dea smulgragen monnik in de maag valt, terwijl hij den koning van zijn lievelingsschotel, de in Engeland zoo geliefkoosde Pte ziet eten. Dit gedeelte doet de zaal schudden van het lachen. In het eerste tableau is de muziek passend, doch eerst in het tweede tableau van de eerste acte begon de muziek mij blonder te boeien. Vooral de solo van Lady Rowcna bij het maan licht en het duet van haar met Ivanhoc maak ten vee! indruk. In de volgende scène, het groote tourncoi te Ashby, treedt de kloosterbroeder voor het eerst op. De muzikale teekening vau zijn persoon is zoo ni-t da gewichtigste, dan toch ontegenzeggelijk de karakteristieksie, zooals da delijk bij zijn eerste solo bleek, als de koning als zwarte ridder optreedt: Whith'er away, Sir Sluggard? Hola! Get thee to horse and strike the Templar's shield Don 't steal so cowardlike away. Hola! Hola, I sayl Sir Sluggard. Ouder de schoonste scènes reken ik de duo's van het Joodsche me!fje Rebecca met den Com mandeur der Tempelridders, Sir Brian de Boisóuilbert. Oak Brian's solo, als hij alles wil verzaken om Rebecca te beziiten, is met harts tocht uitgedrukt: O maid of Judah, trembling in my arms, Proud is thy fate to own my conquering sword; Though Heil oppose, wilh aïl fts dire alarms, This hour is mine, and I thy ruthless lord. Come Night, come Death, so this wild hour be (mine. Door d< n heer Eugene Oudin werd deze rol op voortreffelijke wijze vertolkt, terwijl Miss Tnudichum in veel opzichten een zeer schoune Rebecca was, zoowel in zang a's spel. Het spel is trouwens van bijna al e medewerkers bijzonder goed. De heer O'Mara, die de I vanhoe vertolkte, is .een zeer beschaafd lyri-oh zanger, die zijn stern goed weet te gebruiken, terwijl de zaugeres die Lady H-nvena zou ver.uilen, ongesteld was en op voldotnde, doch niet buitengewone wijze ver vangen werd. De partij van de heidensche waarzegster Ulriea, door Miss Marie Grotbl vertolkt, voldeed mij zeer. De muziek is bij hare ouhei spellende waar zegging zeer karakteristiek. Het bewegelijke en sombere violonctlfiguur geeft er bovendien een mystiek waas aan. De geheele slotscène van de tweede acte is in muzikaal opzicht voor mij het be angrijkste. Ia geen dubbeltje. De kapitein is buiten komen wonen om van het buitenleven te genieten. Hij is dus veel uit. 's Morgens na het ontbijt maakt hij een wandeling en komt tegen half elf thuis, dikwijls met een paar planten, die in den tuin worden gepoot. Ka de koffie maakt hij zijn vogelkooien schoon, poetst de wapens van zijn tropeeeen beetje op, geeft zijn kippen een handvol voer eu kuiert dan langs allerlei binnen paden, om een omweg te maken, naar de »Zon" waar hij een bittertje gebruikt en de couranten van eergisteren eens inziet. Om drie uur dineeert hij : wat later dan de boeien en wat vroeger dan de deftige lui in de stad. Na het diner gaat hij voor een uur onder zeil, botaniseert daarna bestaande in het verdelgen van slakken en rupsen en drinkt thee in het weesje met nicht, die onderwijl kousen maast. De kapitein brengt op die wijze drie kwart van den tijd buitenshuis door. 's Avonds zelfs is hij uit. Dan zit hij in de »Zon" aan een lange pijp te zuigen, in gezelschap van den burgemeester, den sec retaris en den ontvanger. En dan worden de gemeente-belangen met veel vuur besproken. Dan ziet de kapi tein er volstrekt geen been in, om de leden van den gemeenteraad, met den voorzitter er bij, duchtig door te halen over denslechde liefjescènes heeft deie componist het beste gegeven. In de behandeling van de eerste scène van de derde acte straalt vooral veel tooneelkennis door, doch de twee laatste tableanx hebben mij iu muzikaal opzicht volstrekt niet meer kunnen boeien. Bet Jswam mij voor dat de componist die ge.tfe'ten zonder enthousiasme gecomponeerd ht-eft. Het schoone decoratief en de spannende handeling korjdeu hier de muziek niet redden en daaraan schrijf ik het dan ook toe, dat ik betrekktlijk on«old-au den schouwburg verliet. Deze opera bezit m. i. vele eigenschappen die het succes (ik woonde de 150ste voo'stellingbij) rechtvaardigen, terwijl de directie alles heeft aan gewend oui haar <oo schitterend mogelijk ten toonee'e te voeren, «i dit is dan ook bij dit werk een gebiedende eisch. Al de Wüpenru->tingen zijn naw liet model ge nomen van degenen die in denïower uit die periode bewaard worden, terwijl de inrichting van de vertrekken geheel h storisch trouw is, naar ik vernam. De koren klinken goed, doch zijn weiuig door gewerkt, terwijl de instrumentatie zeer kleurrijk en belangrijk is, en dus kan men in Sullivan een componist begroeten die een groot dramatisch talent bezit. Het bleek mij tevens dat het Engelsch Inden mond van beschaafde zangers en zangeressen zeer welluidend en muzikaal klinkt, hetgeen ik nooit heb willen gelooven. Dit i* trouwens niet te verwonderen, daar wij ten onzent alleen En gelsche caféchautant zangeressen te hooren krij gen, die er zich op toeleggen zoo scherp enkrijbchend mogelijk te zingen. De drie eerste oproeringen op 31 Jan., 2 Febr. en 4 Febr. werden door den componist geleid met nagenoeg dezelfde bezetting als ik thans hoorde. Met genoegen zag ik dat de zangeressen en zangers er geen notitie van namen wanneer zij teruggeroepen werden gedurende de handeling. Zij toonden daardoor at het niet te pas komt de liandeiiug en de schildering van het orkest door ontijdig applaus te (erstoren. Wanneer zal meu dat ten onzent ook eens gaan begrijpen ? In de voo-uaamste Duiische tneaiers is het den artisten streng verboden bij open doek terug te komen om te buigen en daardoor den orkestmeester te noodzaken midden in een tusschenspel af te breken. Ik gun den medespelers gaarne hun succes, doch zij kunnen de hulde evengoed in ontvangst, nemen nadat het scherm gevallen is. Berlioz verhaalt dat toen hij tn Duitschland den Fidelio vaa Beethoven bijw-jonde, het hem eerst verbaasde dat het publiek z ch onder de geheele uitvoering doodstil hield, doch toen het geheele werk was afgeloopen in een donderend applaus losbarstte. Hij «as nog zoo gewead aan het on tijdig applaus vau de claque te Parijs. Hij voegde er bij : A la honne lieure, maïs U tait temps. Non, je me trompe : il tait tempf, mais a la honne Iteiire '.'' Moge dit goede voorbeeld van Engeland en Duitschland ook spoedig bij ons navolging vinden. AANTEEKEMNGEN SCHILDERKUNST. In een der door de redactie in haar prospectus aangekondigde aesthetische opstellen over schoone kunsten" van Elsevier's Geïllustreerd Maand schrift, een uitvoerig artikel dat aan de glorie van Hendrik Willem Mesdag gewijd is, trof mij onder tal van wetenswaardigheden de volgende terloopsche verzekering : De ouden, de zeventiend'eemvers, ook zij had den het machtige element (de zee namelijk) in lijn en kleur op het doek trachten te brengen; maar niet dan als achtergrond waartegen de roem rijke zeegevechten met Spaansche galjoenen en Kngelsche driemasters moesten uitkomen. De zee om de zee en haar gezien op geheel eigene wijze, dat was Mesdag's oorspronkelijke opvatting". Nu is liet niets nieuws dat ora het beeld van een bepaalde figuur op stevigen basis en breeden voet to doen verrijzen, er eerst een Hinke plaats wordt leeg gemaakt. Hetgeen vroeger geweest is wordt gaarne genihileerd om het latere daardoor gr&oter te doen zijn. Ja ik veroorloof inij zelfs heel stilletjes, het, mooi-prijzen van het eene ten koste van wat anders, een ongeneeselijkc ziekte ren toestand der wegen en over het gemis van een vonder over zekere sloot, welk gemis hem lederen morgen dwingt een grooten omweg te maken. De burgemeester en de secretaris lachen natuurlijk om de klachten van den kapi tein en wijzen hem op den slechten staat der gemeentekas, wat Barker dan aanlei ding geeft om te pruttelen over het hooge bedrag, waarvoor hij in de gemeente-lasten is aangeslagen. De iioogc politiek is ook vaak een onder werp van gesprek. De kapitein is voor een geheele zuivering van de staatkundige atmosphcer: hij wil alle burgemeesters en gouverneurs en leden der Tweede Kamer aan den dijk zetten en vervangen door een heel nieuw stel liberale lui. De burgemeester is ook voor verbetering, maar wenscht alleen eenige ingrijpende ver anderingen in de pensioenwet te maken en wil zelfs alle pensioenen afgeschaft hebben, omdat de Staat niet als armverzorger mag optreden en op de belangen van bijzondere personen niet letten mag. De secretaris gaat een stap verder; hij is voor geheele geheele afdanking van het leger; hij zou alleen de schutterij willen verbeteren en dan alle soldaten en officieren naar huis sturen, waar ze dan meer productief zouden kunnen werkzaam zijn. De rijks-ontvanger schenkt aan dit gevoelen zijn adhaesie niet, wijl hij bang is, dat het belastingkantoor weinig of geen werk zou krijgen en hij zelf, als ge volg daarvan, onnoodig zou worden.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl