De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 9 augustus pagina 4

9 augustus 1891 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 737 ig? Ga naar de parfumerie Parsifal! Het is warm; hier hebt ge waaiers met portretten van den meester en tooneelen uit zijn werken. Wie dorst heeft, gaat naar een restauratie en drinkt Klingsor's tooverdrank", en als het Fraulein" ?wat langzaam loopt, brullen tien stemmen tegeIjjk: Kundry!" Kundry ia toch de jonkvrouw, die de Graalrid ders bedient. En de drank zelf wordt gebracht in een graal", een soort van misbeker van twij felachtig kristal, die van wit naar boven rose wordt, en waarop een notenbalk het Graalmotief" aanduidt." In het Juli-nummer der revue Aus Fremden Zungen, uitgave van Joseph Kiirschner te Stutfgart, komt voor: Der Helm von Pons de Bligny, novelle van Finre della Neve, vertaald door Mevr. Ida Frick te Miinchen. Bjna ieder jaar komt het concours van het Conservatoire weer in de Fransche bladen ter sprake. Henry Maret schrijft er over: .Het is spjkers op laag water zoeken, als men een bepaalden professor ot een bepaalde les aan valt. De waarheid i-t deze: er zourlen even goede zangers zijn als vroeger, als ze noodig waren; maar het wordt voor de werken der nieuwe school niet meer verlangd. Voor groote werken hebben nooit de vertolkers ontbroken. Er is een geheime wet, die tegelyk de componisten en degenen die waardig zgn hen te vertolken doet geboren wor den. Het romantisch drama heeft van nature zyne acteurs gevonden; Frédéric correspondeert met Victor Hugo. De lialiaansche school had hare pleiade van sterre:'. Nu zijn er geen drama acteurs meer, want drama's missen wij. Elk genre brengt zijn stralenkrans mee; Rossini en Donizetti hadden Albani's en Mario's noodig; zij kregen ze. Meyerbeer moest iets andere hebben, Dupréen Marie Sasse, hij kreeg ze. De vroegere op racomique vond haar Capoul, haar Montabry, Miolan, Egalde, enz.; onze tegenwoordige rekenmeesters kr\jgen de valsche stemmen en schrille intonatiën die bühun tweeslachtige melopeeën passen. Ieder op zijn plaats, zoo is de kunst goed bewaard." ,En Caliban (Bergerat): Wat wordt er wel geconserveerd en waartoe, in die conservatoriums, juist op den tijd van het inmaken? Provisie voor den winter? Och kom! Als Paganini vooibij komt, wie speelt daar dan viool? Als Rubiiistein of Paderewsky te Parijs komen, welke pianisten durven zich dan noemen? Antoine, gisteren nog een gaswerker, en nooit in Rodogune's tempel gezien, heeft op het tooneel onbekende effecten, die Got, Delaunay en Worms versteld doen staan. Eh bienalors? Ieder jaar laat men nit de kooi van Ambroise Thomas de vogels los, die daar volgens de wetten der officieele vliegkunst fladderen geleerd hebben, noch te hoog, noch te laag; dan gaan ze op bet stokje zitten. Maar dan komt er een dichter, die stormwind blaast; waar zijn ze dan, de mooie sijsjes en lieve parkietjes? Daarginds, dik in hun veeren ge doken, onder een steen, 't Is waar, hoe verder we komen, des te zeldzamer zijn die soort van onweersstormen. Misschien juist daarom en omdat men in de kooi toch geen vliegen leert. Vliegen leert men enkel in de vrye lucht; de storm wind alleen geeft kracht aan den adelaar, waar Jupiter op rijdt." Eene nieuwe rol voor Sarah BernJtardt. Uit Sydney wordt van 30 Juni geschreven: Sarah Bernhardt heeft hare gastvoorstellingen te Melbourne den vorigen Vrijdag ten einde gebracht, en is reeds den volgenden dag op het stoomschip Oroya met haar gansche gezelschap naar Adelaide afgereisd, waar zij vijf avonden geeft. Haar seizoen te Sydney begint op 8 Juli, en duurt drie weken, dan volgen nog acht dagen te Brisbane, en daarmede is de tournee afgeloopen. Maar z\j heeft reeds bepaald beloofd, over twee jwen terug te zullen komen. Hier, waar Sarah Bernhardt in het Majesty's Theater optreedt, zal de reeks met La dame aux camélias geopend worden, dan volgen waarschijnlijk in dezelfde orde als te Melbourne Fédora> La Tosca, Jeanne d'Are, Cléopdtre, Adrienne Lecouvreur en Th odora. Maar daarenboven zal de kunstenares te Sydney nog een nieuw stuk creëeren en daarmede is men er zeer gevleid. Het heet Paulint Blanchard, en is door haren reisgenoot PaulDarmond geschreven. Het zal de eerste maal zijn, dat Sarah Bernhardt buiten Parijs in eene nieuwe rol optreedt; hiertoe moeten twee omstandigheden geleid hebben, ten eerste dat Darmond met haar samenspeelt, ten tweede dat zij in Australiëeen décoratieschilder naar haren smaak heeft gevonden, wiens naam echter niet genoemd wordt. Omtrent de gegevens van het nieuwe stuk hoort men het volgende: Pauline Blanchard is ergens te een afgelegen dorpje van Frankrijk opgevoerd. Zij is het kind van eenvoudige lieden, en alle hartstochten zijn haar vreemd. Stil en vreedzaam, eenvormig vliet haar leven voort, tot op zekeren dag haar hart getroffen wordt. Zij bemint, en met de liefde ontwaken alle sluimerende harts tochten. Willoos geeft zij zich aan de geliefde over. Voor hem is zij slechts een speelgoed, dat hij wegwerpt, zoodra het hem verveelt. In zooverre zou het eene zeer alledaagsche geschiedenis zijn, zonder een clou, die ons nog niet verteld wordt, en het tragische einde. Als Pauline plotseling van de trouweloosheid van haren minnaar overtuigd wordt, neemt zij de sikkel, waarmede zij in het veld werkt, stort op hem toe en doodt hem, en daarna zich zelve. Dit slot, eene nieuwe manier om op het tooneel te sterven, en de voorafgaande scène, een prachtige climax van hartstochten, moeten Sarah overgehaald hebben. LETTEREN EN WETENSCHAP. De Eclair heeft een aantal brieven van koning Milan van Serviëen zijn omgeving weten machtig te worden, en geeft er nu en dan uittreksels van. Dezer dagen was het een brief van den koning aan eene dame, wier naam niet genoemd wordt, in 1887 geschreven. De koning teekent er zich zelf vooral niet gunstiger in, dan de personen over wie hij spreekt. Ma chère amie. Mijn lot is allerellendigst. Ik word omgeven door vijanden; de ergste ervan is die vrouw, die ik tot vorstin en daarna tot ko ningin van Serviëmaakte. Geloof mij, lieve vrien din, Xantippe was een engel, in vergelijking met deze Russo Roemeensche furie. Gevloekt zij de dag, toen ik haar naar het altaar leidde. Gij zijt mijn vreugde, mijn lieveling, mijn zonneschijn. Verbeeld u, de (hier volgt een leelijke naam voor zijn zoon) begrijpt volkomen in zijn kinderlijk instinct, dat het zijne moeder is, die mij onge lukkig maakt. Hij toont die vrouw de grootste koelheid en mij de grootste hartelijkheid. Bedenk dat ftaraschanin, Horvatovich en al dat canaille mijn vijanden zijn. Ik kan niet vertrouwen op Ristitch of op zijn partij. Ristitch is mijn ver klaarde vijand, en kon mij heel wat kwaad doen, was zijn naam niet zoo gemengd in de geschie denis der dynastie Obrenovitch, dat mij vernieti gen ook voor hem zelfvernietiging beteekenen zou. Garaschanin en Horvatovich zijn beiden onder den invloed van Madame N.itaüe. De eenige man, dien ik heb overgehouden en die bruikbaar is, is Nicolaas Ristitch, maar hij is gehoorzamer aan mijn vader dan aan mij. Ik zal hem den een of an deren dag floofd van het kabinet kunnen maken, en dan zal hij mij van Natalie Kecbko afmaken. Ik ben overtuigd dat die clown der Servische di plomatie, Mijatovich, die nu Madame Natalie vleit en cajoleert, als ik hem eens minister gemaakt heb,' een der eersten zal zijn om eene rol te spelen in de echtscheidingszaak. Ik heb groote verplichtingen te vervullen jegens den keizer van Oostenrijk. Ik houd het voor be langrijk, hem aan mijne zijde te hebben. Wat Rusland betreft, ik vrees dat ik daar in ongenade ben (indien de Czaar al ooit goedgezind jegens mij is geweest) wegens mijn eeelijke neiging voor Oostenrijk. Toch moet ik beproeven, de toege negenheid van den Czaar aan mijn zoon te verze keren; hij zal die noodig hebben. Maar hoe ik dat zal aanleggen, houd ik nog geheim. Ik zal dit radicale kabinet nog aanhouden tot ik eenige leeningen in orde heb, die alleen een radicaal kabinet toegestemd kan krijgen; maar als dit eenmaal klaar is, zend ik ze naar hun eigen zaken, ontbind de Skoeptchina en laat dan door den ouden grenskorporaal Nicolaas Ristich een echtscheidings-kabinet samenstellen. Als ik van tijd tot tijd .slecht gehumeurd schijn, is dat omdat ik mij over mij zelf schaam; maar die veraf.-chuwde vrouw is de oorzaak van alles." Koning Milan maakt dan nog de gezanten van Oostenrijk en Duitschland belachelijk, en eindigt den brief met allerlei complimentj"s en lieve woordjes aan zijne schoone correspondente. Joseph, vrijheer von Xedlitz. Uit Weenen wordt van 3 dezer bericht: Gisteren heeft in de stad Jauernig in de tegenwoordigheid van talrijke gas ten van buiten en niet medewerking van een mi litaire rauziekkapel uit Olmütz, de onthulling van het monument voor den dichter vrijheer von Zedlitz plaats gevonden. Het feest was met veel plechtigheid ingericht. De leeraar Neugebauer van het gymnasium te Weidenau hield de feestrede. Joseph Christiaan, vrijheer van Zedlitz-Niramersatt, werd den 28sten Februari 1790 op het slot Johannesberg bij Jauernig geboren en stierf als K. K. hof- en ministeriaalraad den loden Maart 1862 te Weenen. Zedlitz heeft zich als lyrisch dichter, dramaturg en vertaler een naam ver worven. Zijn graf bevindt zich op het kerk hof te Matzleinsdorf te Weenen, rechts van de kapel. De grafkelder, waarin nevens den dich ter zijne echtgenoote, en zijne zuster Amalie bij. gezet zijn, is verwaarloosd en het opschrift ter eere van Zedlitz: Hij heeft voor Oostenrijk ge streden, geleefd en gezongen, doch zijn naam zweeft ver buiten Oastenrijksch grenzen," is nauwe lijks meer te ontcijferen. Van Zedlitz dramatische werken werden, zooals de Wiener Abendpost me dedeelt, vijf in het Ilofburgtheater, te zamen 36 maal, opgevoerd en wel: Turturell, treurspel in vijf bedrijven \ZweiNiiehte von Va,lladolid,toonee\stuk in vijf bedrijven; Liebe findet ikre Wege, blijspel in vier bedrijven; Kerker und Krone, treurspel in vijf bedrijven, naar Lope de Vega. De tien geboden der pers. Door de talrijke brieven en aanvragen, welke dagelijks bij de redacties aankomen, worden verscheidene couran ten genoodzaakt, den Ipzers en medewerkers de volgende raadgevingen ter welwillende inachtne ming aan te bevelen: 1. Wat gij ook aan een courant wilt mededeelen, doe het vlug en zend het terstond in, want wat nieuw is, wanneer ge het bedenkt, zal dat misschien na een uur niet meer zijn. 2. Wees kort, ge spaart daardoor den tijd van den lezer en uw eigen. Uw beginsel zij: feiten, geen phrases, geen overpeinzingen. 3. Wees duidelijk, schrijf leesbaar, vooral namen en cijfers. 4. Schrijf niet gisteren" of vandaag'1 maar den dag en den datum. 5. Zet meer punten dan komma's, maar vergeet geen van beiden. 6. Verbeter nooit een naam of een getal, schrap het verkeerde woord door en schrijf het juiste daarboven of daarnaast. 7. De hoofdzaak: beschrijf nooit beide zijden van het blad. Hon derd regels, op eene zijde geschreven, kunnen spoedig verknipt en onder de zetters verdeeld worden; op beide zijden vorderen ze het werk van n zetter gedurende langen tijd. Daardoor gebeurt het dikwijls, dat een bijdrage heden geen opneming meer vinden kan" en voor morgen ter zijde gelegd moet worden of ook in 't geheel niet in aanmerking wordt genomen. 8. Wat ge schrijft, onderteeken steeds met uw naam. Men moet steeds den moed van zijne overtuiging hebben. 9. Geef' uw adres op en wees daarbij gerust, dat de naam van een correspondent, wanneer hij het wenscht, onder alle omstandigheden geheim wordt gehouden. 10. Lees steeds het geschrevene, eer gij het verzendt, nog eens door; bevalt het u zelf niet, werp het dan in de papiermand. Frankeer alle brieven aan de couranten voldoende. DE BANDISTEX" TE PARIJS. De bandisten" te Parijs, dat wil zeggen, de adressenschrijvers op kruisbanden, hebben zich thans ook tot een genootschap vereenigd. Deze arme drommels noemen zich bandisten", van bande'', kruisband, omdat hunne voornaamste bezigheid in het vervaardigen van adressen op kruisbanden bestaat. Duizend adressen worden hun met 1.25 fr. tot 1.80 fr. voor kruisbanden, en met 2 fr. voor enveloppes betaald. Om echter een duizend op een dag gereed te maken, moet men jong, betrekkelijk krachtig, en zeer vlijtig zijn, vooral daar slecht werk niet geduld, maar leesbaar, net handschrift vereischt wordt. Een bejaard man, wiens hand reeds een weinig beeft, moet langzaam schrijven, wanneer zijn schrift nog duidelijk wil blijven, en hij kan hoogstens l fr. tot 1.20 fr. dagelijks verdienen. Een bandist", die het tot 2 fr. per dag brengt, wordt als een wonder beschouwd. Hoe gaat hij te werk, om van zijne verdienste te leven? Natuurlijk voert hij geen satrapenleven, maar Parijs biedt voor wie er den weg weet gelegen heden en middelen van bestaan aan, die het nogtans mogelijk maken, ook met zulk een klein in komen rond te komen. De bandist bewoont een garni" in een der oude wijken om de Halles, om de Place Maubert, enz. In Je rue St. Victor is een hotel", beter een herberg, alleen door bandisien bewoond. Een kamer kost 50 ctra. per nacht. Dikwijls vereenigen twee hunne middelen, om dezen prijs te bereiken. De slaaphuizen, die veel goedkooper prijzen voor een onderkomen toestaan, kent men te Parijs niet. Het ontbijt ge bruikt de bandist bij zijn patroon Hij koopt voor tien centimes brood en voor hetzelfde bedrag afsnijdsel" bij den varkenslager. Dit afsnijdsel" of raclure" bestaat uit de kleine, zeer dunns schijfjes worst en ham, die de slager naar Parijsch gebruik van de snijdvlakte van de uitgesneden worst afsnijdt, zoo dikwijls hij voor een kooper een stuk van zijn waar aflevert; deze oppervlakte droogt namelijk uit, en den kooper mag men alleen frissche en smakelijke waar leveren. Elders denkt men of niet aan zulk eene gedienstigheid, of wanneer men de verkoopwaar opfrischt, dan wordt die afval aan den hond overgelaten. Hier echter gaat niete verloren, men weet uit alles wat te trekken, en de afval geeft een goedkoop en welkom toevoegsel aan het anders slechts uit droog brood bestaande ontbijt van den bandist" of dergelijke hongerlijders. Een tweede maaltijd heeft eerst 's avonds, nadat het dagwerk volbracht is, plaats. De bandist gaat naar de Rue de Bièvre, naar de Bibine", een inrichting, waar men alleen bier en boonen ver koopt en anders niet. Ken glas dun bier kost 5 centimes, een flinke portie boonen 10 centimes; Wil de bandist ook nog brood erbij eten, dan moet hij het afzonderlijk betalen. Hij koopt het meestal aan de poorten der kazernes van de sol daten. De getrouwde bandist er zijn er ook koopt voor 15 tot 20 centimes, afval van vleesch bij den slager en daarvan maakt zijne vrouw hem dan een avondmaal gereed. Wanneer hij een goe den dag heeft gehad, gaat hij in een volksgaar keuken en heeft het genot van goed klaarge maakte spijzen, waarvan eene portie 20 centimes kost. De grootste moeite voor een bandist is, zich behoorlijk te kleeden. Uitdragers, die eiken avond bij de Binine" verschijnen, maken hem dat ge makkelijker. Zij bieden hem een hoed aan voor 15 centimes, een jas of een broek voor 50, zegge vijftig centimes (24 centen!) Dat men voor dezen prijs het kleedingstuk niet eens uit courantpapier zou kunnen maken, kan iedereen wel begrijpen. En toch zijn deze onwaarschijnlijke kleederen uit stof gemaakt, en schijnen door hun vorm, door knoopen, zakken enz. toch jassen of broeken te te zijn. Men staat hier weer voor een der talrijke geheimen van de groote stad. Schoeisel is in ver houding duurder dan het overige bekleedsel. Een paar lederen schoenen kost licht 40 centimes, en zelfs een enkele schoen nog 15. Want er worden ook enkele schoenen verkocht, die men schilder achtig orphelins noemt; maar het artikel is niet steeds voorhanden. Door deze prijzen is bet te begrijpen, dat vele bandisten kunnen verzekeren, dat zij dagelijks met 75 centimes kunnen uitko men, en er derhalve niet toe te krijgen zijn, nog eene pen in te doopen, wanneer zij dit be drag hebben verdiend. Anderen werken den geheelen dag en verdienen het dubbele, maar geven ook 50 tot 60 centimes voor absinth uit. Want velen hunner zijn dronkaards, en de ondeugd der dronkenschap is oorzaak, dat zij tot bandisten zijn gezonken, een beroep, dat als 't ware het groote vuilnisvat voor alle mis lukten uit hoogere betrekkingen is. Midden in den zomer neemt het werk af en is er eigenlijk alleen voor de beste en vertrouwdste bandisten nog werk, aan wie de aannemer steeds werk be zorgt, om ze te behouden. De anderen besteden den onwillekeurigen vrijen tijd, om buiten of aan zee van de vermoeienissen der werkmaanden uit te rusten. Natuurlijk is hun vacantiereis eenigzins anders ingericht als die der rijken. Zij gaan eerst in een asyl voor zwervers. Daar worden ze vol gens het reglement drie nachten achter elkaar toegelaten, en wanneer zij dan verklaren, dat zij Parijs willen verlaten, om buiten arbeid te zoe ken, worden zij ook volgens het reglement koste loos van papieren voorzien, die beletten, dat zij onderweg als landloopers worden aangehouden; alleen moeten zij nauwkeurig aangeven, waarheen zij zich denken te begeven, en hunne bewi.sstukken geven de aangewezen streek aan. Zij krijgen ook een kleinen reispenning (meestal l fr. 50 ets.) mede, waarvoor zij een paar reserve-schoenen koopen. Want de reis wordt natuurlijk te voet gemaakt. De reisweg wordt vooraf zorgvuldig over wogen en bepaald; en een bandist deelt den ander broederlijk zijne ondervonden ervaringen mede. Xiets is merkwaardiger dan zulk een armen-Baedekcr, zooals er een groot aantal in manuscript bestaan, te zien. In plaats van bezienswaardighe den zijn de boerenwoningen aangeteekend, waarin men licht een stroo- of hooileger en een stuk brood en spek verkrijgt. Waar dn boer in een goeden luim nog oen teug cider bijvoeg*", wordt de plaats met twea sterretjes aangeduid. Bij de dorpsherbergen wordt voor eenige gewaarschuwd, omdat daarin het ongedierte zelfs voor zulk een zwerver te erg is. Wanneer de bandist bij een boer logeert, ver telt hij in zooveel mogelijk goed gekozen uitdruk kingen cindelooze geschiedenissen van Parijs en het Parijsche leven. Zijn taal, mooi gesproken, maakt op den Franschman, zells op dien der laag ste klassen, steeds een voortreffelijken indruk, en de landbouwer stelt zooveel belang in Parijsche verhalen, dat hij daarvan nooit genoeg hooren kan. Is de bandist wat welsprekend en waarom zouden mislukte studenten, uit de toga ontsnapte geestelijken,'gewezen professoren, dokters, ambte naars, dat niet zijn! dan wordt hij bij den boer goed verzorgd en krijgt licht b;j zijn afscheid ook nog eenige koperen munten en misschien ook een brood of een worst mee. Zoo trekt de bandist welgemoed in de kortst mogelijke dagreizen naar de zee en weder terug, en begeeft zich, na een zwerftijd van twee of drie maanden, bij het begin van den herfst opnieuw gesterkt aan zijn stillen en harden arbeid Alles wel beschouwd is dus het bestaan van een bandist toch niet zoo vreeselijk, als het den verwende op het eerste oogenblik wel toeschijnt, en vele bandisten zullen werkelijk het copi erberoep, nadat zij zich er eenmaal aan gewend hebben, niet meer verlaten. HERTOGIN". Zij was lang en smal, een tenger halsje, op een dorren boezem Zij was wit, doorschijnend, met op het gezicht een grijze schaduw, die door geen glimlachje werd verjaagd. Zij was brunette, en onder dikke wenkbrauwen staarden de groote holle oogen. De hertogin leefde geen leven meer, nog slechts een schijn, een schemering van leven. Opgesloten in haar hotel, beschermd door portières en dubbele ramen, in het diepst harer ver trekken nog ingebakerd, te midden der lauwe serre-lucht, als de gevoelige zuiderplan ten, wier zwakke stengels men in watten wikkelt, bracht zij haar dagen door in den wanhopigen strijd tegen de tering. Zij wist den dood, tegen alle waarschijnlijkheid in, zijn prooi nog te ontworstelen ; het was, zeide men om haar heen, iets onbegrijpelijks hoe zij nog bewaard kon blijven. En de haren begonnen bijna te hopen, dat de kwaal, die niet triomfeeren kon, vluchten zou. De patiënte zelf' vergiste zich er niet op, maar zij gebruikte al hare corpieüerie, al haar moed, om niets te laten blijken. Zij zorgde er voor, aan haar gesprek iets vlugs, vroolijks, geestigs te ge ven, met treurige opgewondenheid spottend over de belachelijke" zorgen, die haar toestand vereischte. Maar als zij alleen was.... wat een stor men, wat een machtclooze woede in dat jonge, onaf hankelijke wezen, dat met iederen dag de levens sappen voelde opdrogen, 's Morgens vooral, 's mor gens, als duizend onbekende voorgevoelens met de wolken van den dageraad omhoog zweven, het herleven van iederen dag, dat de bekommernissen en onrust van den vorigen avond komt verdrij ven, het bracht aan de hertogin slechts teleur stelling en bitterheid. Bleek als een lijk, dat het graf verlaat, ontvluchtte de levend-doode haar leger, trad op het raam toe, schoof de gordijnen op zijde .en keek in de straat, waar het leven woelde en voorbijtrok. Na de menschcn die het trottoir hadden geveegd, kwamen de krachtige melkboeren, rammelend met hun blikken emmers; de dikke welgevoede be dienden kwamen, gapend van welbehagen, op de drempel der deftige woningen; dan kwam de langzame optocht van den kleinhandel, zijn handkarren voortduwend en luide zijn groenten en viscb uitschreeuwend. Onder allen was er eene vrouw met een stentorstem, die de aandacht der hertogin trok en haar lang aan de vensterruit boeide, liet was een groot dik wijf, vierkant, massief, zonder figuur, met een geruiten doek om het hoofd geknoopt en bloote armen, dat de voor bijgangers dreigend hare waren in bet oor don derde ; zij lachte en keef met de koopers, en vulde de geheele straat mot de uitbundigheid van haar gezondheid en levenslust. Was het koud of warm, re gende het of stikte men in den mist, alle ochten den kwam de kolos voorbij, achter haar grooten wagen met visch, en voor het hotel schreeuwde zij haar dreunende keelmodulatiën uit, als om de zieke te bespotten. Zij schreeuwde, het straatmensch, en de hertogin was zoo zwak, dat zij haar eigen stem niet meer hooren kon; het was of' men een stem uit de verte door een flauwe echo hoorde natiuisteren. De vischvrouw trot seerde alle weer; de hertogin was de slavin van den thermometer die in hare hand beefde, en durfde de slaapkamer niet uitgaan. Zij veraf schuwde langzamerhand deze reuzin, die iede ren morgen haar stervende zwakheid kwam be spotten; de verschijning, met haar vuurrood, vroolijk gezicht, vervolgde haar in den slaap ; zij droomde ervan, en zoodra in de verte de stem klonk, kreeg zij hartkloppingen. lederen morgen scheen de spottende stem haar toe te roepen: Hoe gaat bet vandaag, moedertje'/ Wel, wel, je kwijnt weg, je hebt geen adem meer, beste mevrouwtje. en ik... luister maar: Levende schellevisch en baktongen!" Als zij naar haar vermagerd gelaat keek, in den spiegel, dan kwam het lachend gezicht van den ventster daarnaast grijnzen, den rooden mond van het eene oor tot liet andere opengesperd en schaterend van levenslust. Hoe ernstig van gedachten ook. hoe kiescli en beschaafd, kon de groote dame haar geest niet losmaken van dat alledaagsche; zij bewonderde het kolossale wijf, ze benijdde haar, en verweet zich haar ijlen titel, die haar geen ander recht gaf dan te sterven onder damasten draperieën, te midden der livreien met hun goed betaalde smart. Als zij als vischvrouw geboren was En toch, wie weet,1' zeide zij eens bij zich zelve, wie weet of ik nog niet, ondanks mijn kwaal, de gelukkigste ben van ons beiden." De hertogin had pbilosophie bestudeerd, en geloofde aan het compenratie-stelsel. Die vrouw, die den hooien dag haar kar duwde, zooals een galei boef zijn kogel sleept, zou zeker al de kwellingen der ellende verduren; tot die slavernij veroordeeld, moest haar leven een lang martelaarschap zijn, terwijl voor de zieke bet leven voorbijging als een halve sluimering, bijna aangenaam, als een langgerekte droom. In haar gedrukten geest ram de zieke met graagte deze onderstelling aan, die, na eenige

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl