Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 737
ig? Ga naar de parfumerie Parsifal! Het is
warm; hier hebt ge waaiers met portretten van
den meester en tooneelen uit zijn werken. Wie
dorst heeft, gaat naar een restauratie en drinkt
Klingsor's tooverdrank", en als het Fraulein"
?wat langzaam loopt, brullen tien stemmen
tegeIjjk: Kundry!"
Kundry ia toch de jonkvrouw, die de Graalrid
ders bedient. En de drank zelf wordt gebracht
in een graal", een soort van misbeker van twij
felachtig kristal, die van wit naar boven rose
wordt, en waarop een notenbalk het Graalmotief"
aanduidt."
In het Juli-nummer der revue Aus Fremden
Zungen, uitgave van Joseph Kiirschner te
Stutfgart, komt voor: Der Helm von Pons de Bligny,
novelle van Finre della Neve, vertaald door Mevr.
Ida Frick te Miinchen.
Bjna ieder jaar komt het concours van het
Conservatoire weer in de Fransche bladen ter
sprake. Henry Maret schrijft er over:
.Het is spjkers op laag water zoeken, als men
een bepaalden professor ot een bepaalde les aan
valt. De waarheid i-t deze: er zourlen even goede
zangers zijn als vroeger, als ze noodig waren;
maar het wordt voor de werken der nieuwe school
niet meer verlangd. Voor groote werken hebben
nooit de vertolkers ontbroken. Er is een geheime
wet, die tegelyk de componisten en degenen die
waardig zgn hen te vertolken doet geboren wor
den. Het romantisch drama heeft van nature zyne
acteurs gevonden; Frédéric correspondeert met
Victor Hugo. De lialiaansche school had hare
pleiade van sterre:'. Nu zijn er geen drama
acteurs meer, want drama's missen wij. Elk genre
brengt zijn stralenkrans mee; Rossini en Donizetti
hadden Albani's en Mario's noodig; zij kregen ze.
Meyerbeer moest iets andere hebben, Dupréen
Marie Sasse, hij kreeg ze. De vroegere op
racomique vond haar Capoul, haar Montabry, Miolan,
Egalde, enz.; onze tegenwoordige rekenmeesters
kr\jgen de valsche stemmen en schrille intonatiën
die bühun tweeslachtige melopeeën passen. Ieder
op zijn plaats, zoo is de kunst goed bewaard."
,En Caliban (Bergerat):
Wat wordt er wel geconserveerd en waartoe,
in die conservatoriums, juist op den tijd van het
inmaken? Provisie voor den winter? Och kom!
Als Paganini vooibij komt, wie speelt daar dan
viool? Als Rubiiistein of Paderewsky te Parijs
komen, welke pianisten durven zich dan noemen?
Antoine, gisteren nog een gaswerker, en nooit in
Rodogune's tempel gezien, heeft op het tooneel
onbekende effecten, die Got, Delaunay en Worms
versteld doen staan. Eh bienalors? Ieder jaar laat
men nit de kooi van Ambroise Thomas de vogels
los, die daar volgens de wetten der officieele
vliegkunst fladderen geleerd hebben, noch te hoog,
noch te laag; dan gaan ze op bet stokje zitten.
Maar dan komt er een dichter, die stormwind
blaast; waar zijn ze dan, de mooie sijsjes en lieve
parkietjes? Daarginds, dik in hun veeren ge
doken, onder een steen, 't Is waar, hoe verder
we komen, des te zeldzamer zijn die soort van
onweersstormen. Misschien juist daarom en omdat
men in de kooi toch geen vliegen leert. Vliegen
leert men enkel in de vrye lucht; de storm
wind alleen geeft kracht aan den adelaar, waar
Jupiter op rijdt."
Eene nieuwe rol voor Sarah BernJtardt. Uit
Sydney wordt van 30 Juni geschreven: Sarah
Bernhardt heeft hare gastvoorstellingen te
Melbourne den vorigen Vrijdag ten einde gebracht, en
is reeds den volgenden dag op het stoomschip
Oroya met haar gansche gezelschap naar Adelaide
afgereisd, waar zij vijf avonden geeft.
Haar seizoen te Sydney begint op 8 Juli, en
duurt drie weken, dan volgen nog acht dagen te
Brisbane, en daarmede is de tournee afgeloopen.
Maar z\j heeft reeds bepaald beloofd, over twee
jwen terug te zullen komen. Hier, waar Sarah
Bernhardt in het Majesty's Theater optreedt, zal
de reeks met La dame aux camélias geopend
worden, dan volgen waarschijnlijk in dezelfde orde
als te Melbourne Fédora> La Tosca, Jeanne
d'Are, Cléopdtre, Adrienne Lecouvreur en Th
odora. Maar daarenboven zal de kunstenares te
Sydney nog een nieuw stuk creëeren en daarmede
is men er zeer gevleid. Het heet Paulint
Blanchard, en is door haren reisgenoot PaulDarmond
geschreven. Het zal de eerste maal zijn, dat
Sarah Bernhardt buiten Parijs in eene nieuwe rol
optreedt; hiertoe moeten twee omstandigheden
geleid hebben, ten eerste dat Darmond met haar
samenspeelt, ten tweede dat zij in Australiëeen
décoratieschilder naar haren smaak heeft gevonden,
wiens naam echter niet genoemd wordt.
Omtrent de gegevens van het nieuwe stuk hoort
men het volgende: Pauline Blanchard is ergens
te een afgelegen dorpje van Frankrijk opgevoerd.
Zij is het kind van eenvoudige lieden, en alle
hartstochten zijn haar vreemd. Stil en vreedzaam,
eenvormig vliet haar leven voort, tot op zekeren
dag haar hart getroffen wordt. Zij bemint, en
met de liefde ontwaken alle sluimerende harts
tochten. Willoos geeft zij zich aan de geliefde
over. Voor hem is zij slechts een speelgoed, dat
hij wegwerpt, zoodra het hem verveelt. In zooverre
zou het eene zeer alledaagsche geschiedenis zijn,
zonder een clou, die ons nog niet verteld wordt,
en het tragische einde. Als Pauline plotseling van
de trouweloosheid van haren minnaar overtuigd
wordt, neemt zij de sikkel, waarmede zij in het
veld werkt, stort op hem toe en doodt hem, en
daarna zich zelve. Dit slot, eene nieuwe manier
om op het tooneel te sterven, en de voorafgaande
scène, een prachtige climax van hartstochten,
moeten Sarah overgehaald hebben.
LETTEREN EN WETENSCHAP.
De Eclair heeft een aantal brieven van koning
Milan van Serviëen zijn omgeving weten machtig
te worden, en geeft er nu en dan uittreksels van.
Dezer dagen was het een brief van den koning
aan eene dame, wier naam niet genoemd wordt,
in 1887 geschreven. De koning teekent er zich
zelf vooral niet gunstiger in, dan de personen
over wie hij spreekt.
Ma chère amie. Mijn lot is allerellendigst. Ik
word omgeven door vijanden; de ergste ervan is
die vrouw, die ik tot vorstin en daarna tot ko
ningin van Serviëmaakte. Geloof mij, lieve vrien
din, Xantippe was een engel, in vergelijking met
deze Russo Roemeensche furie. Gevloekt zij de
dag, toen ik haar naar het altaar leidde. Gij zijt
mijn vreugde, mijn lieveling, mijn zonneschijn.
Verbeeld u, de (hier volgt een leelijke naam
voor zijn zoon) begrijpt volkomen in zijn kinderlijk
instinct, dat het zijne moeder is, die mij onge
lukkig maakt. Hij toont die vrouw de grootste
koelheid en mij de grootste hartelijkheid. Bedenk
dat ftaraschanin, Horvatovich en al dat canaille
mijn vijanden zijn. Ik kan niet vertrouwen op
Ristitch of op zijn partij. Ristitch is mijn ver
klaarde vijand, en kon mij heel wat kwaad doen,
was zijn naam niet zoo gemengd in de geschie
denis der dynastie Obrenovitch, dat mij vernieti
gen ook voor hem zelfvernietiging beteekenen zou.
Garaschanin en Horvatovich zijn beiden onder den
invloed van Madame N.itaüe. De eenige man, dien
ik heb overgehouden en die bruikbaar is, is
Nicolaas Ristitch, maar hij is gehoorzamer aan mijn
vader dan aan mij. Ik zal hem den een of an
deren dag floofd van het kabinet kunnen maken,
en dan zal hij mij van Natalie Kecbko afmaken.
Ik ben overtuigd dat die clown der Servische di
plomatie, Mijatovich, die nu Madame Natalie vleit
en cajoleert, als ik hem eens minister gemaakt
heb,' een der eersten zal zijn om eene rol te
spelen in de echtscheidingszaak.
Ik heb groote verplichtingen te vervullen jegens
den keizer van Oostenrijk. Ik houd het voor be
langrijk, hem aan mijne zijde te hebben. Wat
Rusland betreft, ik vrees dat ik daar in ongenade
ben (indien de Czaar al ooit goedgezind jegens
mij is geweest) wegens mijn eeelijke neiging voor
Oostenrijk. Toch moet ik beproeven, de toege
negenheid van den Czaar aan mijn zoon te verze
keren; hij zal die noodig hebben. Maar hoe ik dat
zal aanleggen, houd ik nog geheim.
Ik zal dit radicale kabinet nog aanhouden tot
ik eenige leeningen in orde heb, die alleen een
radicaal kabinet toegestemd kan krijgen; maar als
dit eenmaal klaar is, zend ik ze naar hun eigen
zaken, ontbind de Skoeptchina en laat dan door
den ouden grenskorporaal Nicolaas Ristich een
echtscheidings-kabinet samenstellen.
Als ik van tijd tot tijd .slecht gehumeurd schijn,
is dat omdat ik mij over mij zelf schaam; maar
die veraf.-chuwde vrouw is de oorzaak van alles."
Koning Milan maakt dan nog de gezanten van
Oostenrijk en Duitschland belachelijk, en eindigt
den brief met allerlei complimentj"s en lieve
woordjes aan zijne schoone correspondente.
Joseph, vrijheer von Xedlitz. Uit Weenen wordt
van 3 dezer bericht: Gisteren heeft in de stad
Jauernig in de tegenwoordigheid van talrijke gas
ten van buiten en niet medewerking van een mi
litaire rauziekkapel uit Olmütz, de onthulling van
het monument voor den dichter vrijheer von
Zedlitz plaats gevonden. Het feest was met veel
plechtigheid ingericht. De leeraar Neugebauer van
het gymnasium te Weidenau hield de feestrede.
Joseph Christiaan, vrijheer van
Zedlitz-Niramersatt, werd den 28sten Februari 1790 op het slot
Johannesberg bij Jauernig geboren en stierf als
K. K. hof- en ministeriaalraad den loden Maart
1862 te Weenen. Zedlitz heeft zich als lyrisch
dichter, dramaturg en vertaler een naam ver
worven. Zijn graf bevindt zich op het kerk
hof te Matzleinsdorf te Weenen, rechts van de
kapel. De grafkelder, waarin nevens den dich
ter zijne echtgenoote, en zijne zuster Amalie bij.
gezet zijn, is verwaarloosd en het opschrift ter
eere van Zedlitz: Hij heeft voor Oostenrijk ge
streden, geleefd en gezongen, doch zijn naam
zweeft ver buiten Oastenrijksch grenzen," is nauwe
lijks meer te ontcijferen. Van Zedlitz dramatische
werken werden, zooals de Wiener Abendpost me
dedeelt, vijf in het Ilofburgtheater, te zamen 36
maal, opgevoerd en wel: Turturell, treurspel in
vijf bedrijven \ZweiNiiehte von
Va,lladolid,toonee\stuk in vijf bedrijven; Liebe findet ikre Wege,
blijspel in vier bedrijven; Kerker und Krone,
treurspel in vijf bedrijven, naar Lope de Vega.
De tien geboden der pers. Door de talrijke
brieven en aanvragen, welke dagelijks bij de
redacties aankomen, worden verscheidene couran
ten genoodzaakt, den Ipzers en medewerkers de
volgende raadgevingen ter welwillende inachtne
ming aan te bevelen: 1. Wat gij ook aan een
courant wilt mededeelen, doe het vlug en zend
het terstond in, want wat nieuw is, wanneer ge
het bedenkt, zal dat misschien na een uur niet
meer zijn. 2. Wees kort, ge spaart daardoor den
tijd van den lezer en uw eigen. Uw beginsel zij:
feiten, geen phrases, geen overpeinzingen. 3.
Wees duidelijk, schrijf leesbaar, vooral namen en
cijfers. 4. Schrijf niet gisteren" of vandaag'1
maar den dag en den datum. 5. Zet meer punten
dan komma's, maar vergeet geen van beiden. 6.
Verbeter nooit een naam of een getal, schrap
het verkeerde woord door en schrijf het juiste
daarboven of daarnaast. 7. De hoofdzaak:
beschrijf nooit beide zijden van het blad. Hon
derd regels, op eene zijde geschreven, kunnen
spoedig verknipt en onder de zetters verdeeld
worden; op beide zijden vorderen ze het werk
van n zetter gedurende langen tijd. Daardoor
gebeurt het dikwijls, dat een bijdrage heden
geen opneming meer vinden kan" en voor morgen
ter zijde gelegd moet worden of ook in 't geheel
niet in aanmerking wordt genomen. 8. Wat ge
schrijft, onderteeken steeds met uw naam. Men
moet steeds den moed van zijne overtuiging hebben.
9. Geef' uw adres op en wees daarbij gerust, dat
de naam van een correspondent, wanneer hij het
wenscht, onder alle omstandigheden geheim wordt
gehouden. 10. Lees steeds het geschrevene, eer
gij het verzendt, nog eens door; bevalt het u zelf
niet, werp het dan in de papiermand. Frankeer
alle brieven aan de couranten voldoende.
DE BANDISTEX" TE PARIJS.
De bandisten" te Parijs, dat wil zeggen, de
adressenschrijvers op kruisbanden, hebben zich
thans ook tot een genootschap vereenigd. Deze
arme drommels noemen zich bandisten", van
bande'', kruisband, omdat hunne voornaamste
bezigheid in het vervaardigen van adressen op
kruisbanden bestaat. Duizend adressen worden
hun met 1.25 fr. tot 1.80 fr. voor kruisbanden,
en met 2 fr. voor enveloppes betaald. Om echter
een duizend op een dag gereed te maken, moet
men jong, betrekkelijk krachtig, en zeer vlijtig
zijn, vooral daar slecht werk niet geduld, maar
leesbaar, net handschrift vereischt wordt. Een
bejaard man, wiens hand reeds een weinig beeft,
moet langzaam schrijven, wanneer zijn schrift
nog duidelijk wil blijven, en hij kan hoogstens
l fr. tot 1.20 fr. dagelijks verdienen. Een
bandist", die het tot 2 fr. per dag brengt, wordt als
een wonder beschouwd. Hoe gaat hij te werk,
om van zijne verdienste te leven?
Natuurlijk voert hij geen satrapenleven, maar
Parijs biedt voor wie er den weg weet gelegen
heden en middelen van bestaan aan, die het
nogtans mogelijk maken, ook met zulk een klein in
komen rond te komen. De bandist bewoont een
garni" in een der oude wijken om de Halles, om
de Place Maubert, enz. In Je rue St. Victor is
een hotel", beter een herberg, alleen door
bandisien bewoond. Een kamer kost 50 ctra. per
nacht. Dikwijls vereenigen twee hunne middelen,
om dezen prijs te bereiken. De slaaphuizen, die
veel goedkooper prijzen voor een onderkomen
toestaan, kent men te Parijs niet. Het ontbijt ge
bruikt de bandist bij zijn patroon Hij koopt voor
tien centimes brood en voor hetzelfde bedrag
afsnijdsel" bij den varkenslager. Dit afsnijdsel"
of raclure" bestaat uit de kleine, zeer dunns
schijfjes worst en ham, die de slager naar Parijsch
gebruik van de snijdvlakte van de uitgesneden
worst afsnijdt, zoo dikwijls hij voor een kooper een
stuk van zijn waar aflevert; deze oppervlakte
droogt namelijk uit, en den kooper mag men
alleen frissche en smakelijke waar leveren. Elders
denkt men of niet aan zulk eene gedienstigheid,
of wanneer men de verkoopwaar opfrischt, dan
wordt die afval aan den hond overgelaten. Hier
echter gaat niete verloren, men weet uit alles wat
te trekken, en de afval geeft een goedkoop en
welkom toevoegsel aan het anders slechts uit
droog brood bestaande ontbijt van den bandist"
of dergelijke hongerlijders.
Een tweede maaltijd heeft eerst 's avonds, nadat
het dagwerk volbracht is, plaats. De bandist gaat
naar de Rue de Bièvre, naar de Bibine", een
inrichting, waar men alleen bier en boonen ver
koopt en anders niet. Ken glas dun bier kost 5
centimes, een flinke portie boonen 10 centimes;
Wil de bandist ook nog brood erbij eten, dan
moet hij het afzonderlijk betalen. Hij koopt het
meestal aan de poorten der kazernes van de sol
daten. De getrouwde bandist er zijn er ook
koopt voor 15 tot 20 centimes, afval van vleesch
bij den slager en daarvan maakt zijne vrouw hem
dan een avondmaal gereed. Wanneer hij een goe
den dag heeft gehad, gaat hij in een volksgaar
keuken en heeft het genot van goed klaarge
maakte spijzen, waarvan eene portie 20 centimes
kost. De grootste moeite voor een bandist is, zich
behoorlijk te kleeden. Uitdragers, die eiken avond
bij de Binine" verschijnen, maken hem dat ge
makkelijker. Zij bieden hem een hoed aan voor
15 centimes, een jas of een broek voor 50, zegge
vijftig centimes (24 centen!) Dat men voor dezen
prijs het kleedingstuk niet eens uit courantpapier
zou kunnen maken, kan iedereen wel begrijpen.
En toch zijn deze onwaarschijnlijke kleederen uit
stof gemaakt, en schijnen door hun vorm, door
knoopen, zakken enz. toch jassen of broeken te
te zijn. Men staat hier weer voor een der talrijke
geheimen van de groote stad. Schoeisel is in ver
houding duurder dan het overige bekleedsel. Een
paar lederen schoenen kost licht 40 centimes, en
zelfs een enkele schoen nog 15. Want er worden
ook enkele schoenen verkocht, die men schilder
achtig orphelins noemt; maar het artikel is niet
steeds voorhanden. Door deze prijzen is bet te
begrijpen, dat vele bandisten kunnen verzekeren,
dat zij dagelijks met 75 centimes kunnen uitko
men, en er derhalve niet toe te krijgen zijn,
nog eene pen in te doopen, wanneer zij dit be
drag hebben verdiend. Anderen werken den
geheelen dag en verdienen het dubbele, maar
geven ook 50 tot 60 centimes voor absinth uit.
Want velen hunner zijn dronkaards, en de
ondeugd der dronkenschap is oorzaak, dat zij
tot bandisten zijn gezonken, een beroep, dat
als 't ware het groote vuilnisvat voor alle mis
lukten uit hoogere betrekkingen is. Midden in
den zomer neemt het werk af en is er eigenlijk
alleen voor de beste en vertrouwdste bandisten
nog werk, aan wie de aannemer steeds werk be
zorgt, om ze te behouden. De anderen besteden
den onwillekeurigen vrijen tijd, om buiten of aan
zee van de vermoeienissen der werkmaanden uit
te rusten. Natuurlijk is hun vacantiereis eenigzins
anders ingericht als die der rijken. Zij gaan eerst
in een asyl voor zwervers. Daar worden ze vol
gens het reglement drie nachten achter elkaar
toegelaten, en wanneer zij dan verklaren, dat zij
Parijs willen verlaten, om buiten arbeid te zoe
ken, worden zij ook volgens het reglement koste
loos van papieren voorzien, die beletten, dat zij
onderweg als landloopers worden aangehouden;
alleen moeten zij nauwkeurig aangeven, waarheen
zij zich denken te begeven, en hunne
bewi.sstukken geven de aangewezen streek aan. Zij krijgen
ook een kleinen reispenning (meestal l fr. 50 ets.)
mede, waarvoor zij een paar reserve-schoenen
koopen. Want de reis wordt natuurlijk te voet
gemaakt. De reisweg wordt vooraf zorgvuldig over
wogen en bepaald; en een bandist deelt den ander
broederlijk zijne ondervonden ervaringen mede.
Xiets is merkwaardiger dan zulk een
armen-Baedekcr, zooals er een groot aantal in manuscript
bestaan, te zien. In plaats van bezienswaardighe
den zijn de boerenwoningen aangeteekend, waarin
men licht een stroo- of hooileger en een stuk
brood en spek verkrijgt. Waar dn boer in een
goeden luim nog oen teug cider bijvoeg*", wordt
de plaats met twea sterretjes aangeduid. Bij de
dorpsherbergen wordt voor eenige gewaarschuwd,
omdat daarin het ongedierte zelfs voor zulk een
zwerver te erg is.
Wanneer de bandist bij een boer logeert, ver
telt hij in zooveel mogelijk goed gekozen uitdruk
kingen cindelooze geschiedenissen van Parijs en
het Parijsche leven. Zijn taal, mooi gesproken,
maakt op den Franschman, zells op dien der laag
ste klassen, steeds een voortreffelijken indruk, en
de landbouwer stelt zooveel belang in Parijsche
verhalen, dat hij daarvan nooit genoeg hooren
kan. Is de bandist wat welsprekend en waarom
zouden mislukte studenten, uit de toga ontsnapte
geestelijken,'gewezen professoren, dokters, ambte
naars, dat niet zijn! dan wordt hij bij den boer
goed verzorgd en krijgt licht b;j zijn afscheid ook
nog eenige koperen munten en misschien ook een
brood of een worst mee. Zoo trekt de bandist
welgemoed in de kortst mogelijke dagreizen naar
de zee en weder terug, en begeeft zich, na een
zwerftijd van twee of drie maanden, bij het begin
van den herfst opnieuw gesterkt aan zijn stillen
en harden arbeid
Alles wel beschouwd is dus het bestaan van
een bandist toch niet zoo vreeselijk, als het den
verwende op het eerste oogenblik wel toeschijnt,
en vele bandisten zullen werkelijk het copi
erberoep, nadat zij zich er eenmaal aan gewend
hebben, niet meer verlaten.
HERTOGIN".
Zij was lang en smal, een tenger halsje, op een
dorren boezem Zij was wit, doorschijnend, met
op het gezicht een grijze schaduw, die door geen
glimlachje werd verjaagd. Zij was brunette, en
onder dikke wenkbrauwen staarden de groote
holle oogen. De hertogin leefde geen leven meer,
nog slechts een schijn, een schemering van leven.
Opgesloten in haar hotel, beschermd door
portières en dubbele ramen, in het diepst harer ver
trekken nog ingebakerd, te midden der lauwe
serre-lucht, als de gevoelige zuiderplan ten, wier
zwakke stengels men in watten wikkelt, bracht
zij haar dagen door in den wanhopigen strijd
tegen de tering.
Zij wist den dood, tegen alle waarschijnlijkheid
in, zijn prooi nog te ontworstelen ; het was, zeide
men om haar heen, iets onbegrijpelijks hoe zij
nog bewaard kon blijven. En de haren begonnen
bijna te hopen, dat de kwaal, die niet triomfeeren
kon, vluchten zou.
De patiënte zelf' vergiste zich er niet op, maar
zij gebruikte al hare corpieüerie, al haar moed,
om niets te laten blijken. Zij zorgde er voor, aan
haar gesprek iets vlugs, vroolijks, geestigs te ge
ven, met treurige opgewondenheid spottend over
de belachelijke" zorgen, die haar toestand
vereischte. Maar als zij alleen was.... wat een stor
men, wat een machtclooze woede in dat jonge, onaf
hankelijke wezen, dat met iederen dag de levens
sappen voelde opdrogen, 's Morgens vooral, 's mor
gens, als duizend onbekende voorgevoelens met
de wolken van den dageraad omhoog zweven, het
herleven van iederen dag, dat de bekommernissen
en onrust van den vorigen avond komt verdrij
ven, het bracht aan de hertogin slechts teleur
stelling en bitterheid. Bleek als een lijk, dat het
graf verlaat, ontvluchtte de levend-doode haar leger,
trad op het raam toe, schoof de gordijnen op zijde
.en keek in de straat, waar het leven woelde en
voorbijtrok.
Na de menschcn die het trottoir hadden geveegd,
kwamen de krachtige melkboeren, rammelend met
hun blikken emmers; de dikke welgevoede be
dienden kwamen, gapend van welbehagen, op de
drempel der deftige woningen; dan kwam de
langzame optocht van den kleinhandel, zijn
handkarren voortduwend en luide zijn groenten en
viscb uitschreeuwend. Onder allen was er eene
vrouw met een stentorstem, die de aandacht der
hertogin trok en haar lang aan de vensterruit
boeide, liet was een groot dik wijf, vierkant,
massief, zonder figuur, met een geruiten doek om
het hoofd geknoopt en bloote armen, dat de voor
bijgangers dreigend hare waren in bet oor don
derde ; zij lachte en keef met de koopers, en vulde
de geheele straat mot de uitbundigheid van haar
gezondheid en levenslust. Was het koud of warm, re
gende het of stikte men in den mist, alle ochten
den kwam de kolos voorbij, achter haar grooten
wagen met visch, en voor het hotel schreeuwde
zij haar dreunende keelmodulatiën uit, als om de
zieke te bespotten. Zij schreeuwde, het
straatmensch, en de hertogin was zoo zwak, dat zij
haar eigen stem niet meer hooren kon; het was
of' men een stem uit de verte door een flauwe
echo hoorde natiuisteren. De vischvrouw trot
seerde alle weer; de hertogin was de slavin van
den thermometer die in hare hand beefde, en
durfde de slaapkamer niet uitgaan. Zij veraf
schuwde langzamerhand deze reuzin, die iede
ren morgen haar stervende zwakheid kwam be
spotten; de verschijning, met haar vuurrood,
vroolijk gezicht, vervolgde haar in den slaap ; zij
droomde ervan, en zoodra in de verte de stem
klonk, kreeg zij hartkloppingen. lederen morgen
scheen de spottende stem haar toe te roepen:
Hoe gaat bet vandaag, moedertje'/ Wel, wel, je
kwijnt weg, je hebt geen adem meer, beste
mevrouwtje. en ik... luister maar: Levende
schellevisch en baktongen!"
Als zij naar haar vermagerd gelaat keek, in
den spiegel, dan kwam het lachend gezicht van
den ventster daarnaast grijnzen, den rooden mond
van het eene oor tot liet andere opengesperd en
schaterend van levenslust.
Hoe ernstig van gedachten ook. hoe kiescli en
beschaafd, kon de groote dame haar geest niet
losmaken van dat alledaagsche; zij bewonderde
het kolossale wijf, ze benijdde haar, en verweet
zich haar ijlen titel, die haar geen ander recht
gaf dan te sterven onder damasten draperieën,
te midden der livreien met hun goed betaalde
smart. Als zij als vischvrouw geboren was
En toch, wie weet,1' zeide zij eens bij zich
zelve, wie weet of ik nog niet, ondanks mijn
kwaal, de gelukkigste ben van ons beiden."
De hertogin had pbilosophie bestudeerd, en
geloofde aan het compenratie-stelsel. Die vrouw,
die den hooien dag haar kar duwde, zooals een galei
boef zijn kogel sleept, zou zeker al de kwellingen
der ellende verduren; tot die slavernij veroordeeld,
moest haar leven een lang martelaarschap zijn,
terwijl voor de zieke bet leven voorbijging als
een halve sluimering, bijna aangenaam, als een
langgerekte droom.
In haar gedrukten geest ram de zieke met
graagte deze onderstelling aan, die, na eenige