De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 16 augustus pagina 3

16 augustus 1891 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Ko. 738 DB AMSTERDAMMER, WEEKBLAD TOOB NEDERLAND. «rastig publiek geschreven; het is een veroordee ling, een vonnis, waarmede de een zal instemmen, welks rechtmatigheid de ander zal betwisten, dat niemand onverschillig laat. Voor jonge meisjes, trouwens Goethe zeide dat zij niet in den schouw burg behooren, is het niet geschikt. De hoofdpersonen, de dames Frenkel (Olympia) en Stoetz (Irmo), de heeren .Bouwmeester (de markies) en Clous (de graaf) gaven uitstekend verzorgd spel en samenspel Ie genieten. In de togie in het tweede bedrijf wordt den beiden eersten alsmede den heeren Schoonhoven (Mantrichard) en Van Zuylen (Adolphe) de meest mogelijke matiging aangeraden. Had mevrouw Stoetz haar rol als geheel niet te scherp geaccentueerd? Uitstekend gezien was het van mevrouw Frenkel in de eerste bedrijven vooral op het naïeve van baar verdorvenheid den nadruk te leggen. Dit is het eenige middel om de figuur van Olympia niet al te antipathiek te doen schijnen. De overige vertooners, zonder bijzonder uit te muuten, werkten tot een goed geheel mede. II. J. M. AANTEEKENINGEN SCHILDERKUNST. Dertig jaren geleden verkocht Méryon een eersten staat van zijn ets L'abside de Notre Dame de Paris" voor anderhalven franc, en nu, den IGden Juli jl. werd op een Londensche prenten-auctie zulk een druk van dezelfde ets verkocht voor honderd-vijf-en-twintig pond sterling. Dat is twee honderd duizend percent vermeerdering van waarde van die kunst binnen den tijd van een menschenleven, berekent The Globe. Reeds in 1877 noteerde Burty als iets bizonders dat dezelfde prent te Londen den toen al buitensporigen prijs van twintig pond sterling opbracht. Die aangrijpende prent L'abfiide de Notre Dame, die een wonder is van met stalen vastheid door gevoerde expressie van architektuur, werd door Méryon geëtst in dienzelfden tijd, dat hij, schoon gedwee en zachtaardig tegen de menschen en ongekrenkt in zijn artistieken wil, des nachts nachtmerriën van den gewezen zeevaarder zijn slaapstee dacht een schip te wezen dat wanhopig vocht tegen stormen op den oceaan, en de golven daarvan zag hij bloed te zijn. En heele da^en bracht bij door met te spitten in zijn tuintje, niet om er te planten of te zaaien, maar om te zoeken naar geheimzinnig begraven lijken, met denzelfden ijver waatmeêhij later in Charenton met kalmer zin dag aan dag zich wijdde aan zwaren landarbeid. In The Artist treft mij, wat maar al te zeld zaam schijnt in Engelsche bladen, dat werkelijk onbevangen gesproken wordt over het werk van die zeer geusurpeerde reputatie, den oin zijn schilderen zelfs geadelden John Millais. Millais zegt de schrijver van een overzicht der New-Gallery expositie daarin, was zoo voorzichtig maar n portret in te zenden, had hij maar voldoende voorzichtigheid getoond er heelernaal geen te sturen. Hij heeft indertijd enkele opmer kelijk mooie portretten geschilderd, maar het zou beter zijn voor zijn reputatie bij artiesten en kenners wanneer hij zich er van onthield producten van dezen aard te laten zien." Inderdaad als men denkt hoe Millais zijn carrière begon, is hetgeen hij thans laat zien, en dat omdat het van den grooten man komt, nog maar altijd door het Engelsche publiek schijnt te worden geslikt, wel ergerlijk. Verbazing over het blijvend succes van zulk werk deed mij, naar aanleiding van hetgeen Mü!ais..ilezen zomer in de Acade>mj zien liet, in een notitieboekje schrijven: het danvsportret van Millais is het comble van ordinairheid, van driest jedoeniaar vanwege het toch verzekerde succes, het is leelijker, luier dan een bonte chromo uit de Graphic, en Leightons gepomadeerde ernst wordt daar nobel naast. In het Vaderland en het Handelsblad lees ik: De firma Hachette te Parijs zal een prachtwerk uitgeven over de hoofdsteden van Europa. Amsterdam zal daarin beschreven worden door een medewerker van Figaro, en de illustraties zullen zijn van onzen landgenoot, den heer Zilken." Zooals het daar staat is het berichtje niet ge heel juist. Een arbeid gelijk het alleen illustreeren van zulk een werk xou de heer Ph. Zilcken niet op zich nemen. Jn de omvangrijke uitgave van het huis Hachette, Les granfles c/ijiitales de l'Enrope door Armand Dayot, inspecteur des Beaux Arts, zal ook een deel aan Amsterdam gewijd worden. En de heer Dayot is er op gesteld zijn werk met cliché's naar Hoilandsche kunst te verrijken. Zoa acht hij zich gelukkig er een houtsnede in te krijgen naar rlen grooten Jood van Jozef Israëls die in het Amster damsen Museum is. Hij zou meer van den lieer Israëls willen hebben, als er maar meer schilde rijen van den meester bestonden die betrekking hebben op de stad Amsterdam. Nog aan andere Hoilandsche artiesten vroeg hij fotografieën naar hun werk dat betrekking op Am sterdam kon hebben, en zoo verkreeg hij ook van den heer Ph. Zilcken vergunning enkele van diens Amsterdamsche etsen in zijn boek te rcproduceeren. De firma Buft'a exposeert deze weck het schil derij van mej. Suze tlobertson, dat op de tentoon stelling van de verloting voor het Burgorzickenhuis geweest is, verleden week was liet de fraaie schilderij van Poggenbeek uit dezelfde collectie afkomstig. Ben ik den tel niet kwijt, dan zijn er nu alleen bij deze firma al acht mee.rondeels be langrijke schilderijen van die tentoonstelling beland. En dit is zoo'n wonder niet. Als uit een verza meling kunst het lot u een prijs laat trekken, is het al een heel groot toeval wanneer dat. nu juist het schilderij i?, dat gij te bezitten wcrscht. Wie kunst wil hebben, kiest die zelf. Al trekt men een schilderij dat men aciit of waarvan men de waarde erkent, het is het rechte niet. Uit de zelfde verzameling zal men nog wel meer stukken bij de kunstkoopers en in do auctie zien komen. y. KATHOLIEKE LETTEREN. Naar aanleiding der beoordet-liu» van Bloemen, Kruid- en StekelLlaadjes uit den hof van Ferdinand''. (Amsterdammer, Weekblad van 2 Aug. 11.). Men kan niet zeggen, dat de redactie van het overigens met zooveel goeden smaak bestuurde Weekblad, altijd gelukkig is in de keuze der recensenten aan wie zij de blekwerken toever trouwt, welke haar ter beoordeeling worden ge zonder). Onlangs toch werd het nieuwe werk over Bilderdijk, den dichter bij uitnemendheid, doch gebrekkigen historicus, juut ter recensie ge-ou den aau een geleerde, prof. Blok, die natuurlijk het zwaaitepunt van zijn kritiek zou doen neerkomtn op Bilderdijk's zwakste zijde, waarin hij, de beoordeelaar, zijn grootste kracht vin-<t. Het gevolg was dan ook, dat Dr. Kollewija's boek lang niet de waardeering vond, welke een letterkundige, die van Bilderdijk geen eenzijdige keni.is heeft, daaraan niet zou onthouden hebben. De keuze vau de redactie was niet minder ongelukkig, toen zij het werkje van Ferdinand, Blotntcn, kruid- en &tekelblaadjes, in handen gaf aan A. J., die door zijn recensie in het nummer van verleden Zondag, blijk geeft, geen groote geschiktheid voor de hein opgedragen taak te beziuen. Hij mist den takt, dien eeu recensent behooit te hebben, om zich in de omgeving te kunnen verplaatsen waarvoor dit boek geschre ven is; ooi zich rekenschap te geven van de juiste bedoelingen des schrijvers. L e auteur vau genoemden b'mdel had wel kunnen verwachten dat zijn boekje (waarvaneen der hoofdstukken Onticyde Graf kransen heet, en weinig vleiende wootden bevat over de arti kelen in de Amsterdammer aan Tbijm's nage dachtenis gewijd,) i' dit blad geen o'ii-'enterde sympathie zou opwekken en tot een ongu; stige recensie aauleidiag kuuneo geven. Dat <>e beoor deeling echter onjuist en onbillijk is, valt op g^en enkelen grond te verklaren of te verdedigen. De redeneering vau A. J. komt, indien ik hem goed begrijp, in 't kort hierop neer. Het boekje zoudrf eenvoudig vermeld kunnen worden »al« een verzameling stu/yts, in proza en remeurm in htt genre, dut men gemeenlijk in populaire katho lieke week- en maaitd'd'iden zoo ruimschoots KTtegtnwibrdigd vinat." Maar de auteur beeft een overdreven letterkundige waarde aan die verza meling wHen jseren. Daar i.u een beoordeelaar, zoo redeneert A. J., niet slechts naar het boek in zich moet besluiten if het een waarde vul (itertlieoll) letterkundig product is, maar ook rekening moet houden met de verscheiden (mrschiede-ii) gevoelsont wikkeling der lezers, en beu attent moet maken op de nieuwe gelegenheden tot beuïyhou'iing; en eeu boek, be.üalve zijn objec tieve letterkundige waarde ook nog als uitspannirjgslec'uur aantrekkelijk kan zijn, dasr.mi maakt de criticus onderscheid bij ziju aanbevelingen tusschen een boek en een letterkundige uiting", als b. v. b. een Hend.-chel's reisb <ek, een keuken hoek en een letterkundig werk, o. a. het Almanakmengelwerk, en een bundel verhalen en novellen. Onder de op n na laatste rubriek schijnt A. J. bet bundeltje dan wel te willen rangschikken. eri het zijn »betrekkelijk recht vau bestaan" iiiet te ontzeggen. Maar, da\r heeft Ferdinar.d de »pr..teutie" gehad om zijn boek vau een Brief aan Rildebrund te voorzien en dut komt zoo weiuig te pas bij »het genre dat men gemeenlijk in populaire katholitke weck- en maandbladen vindt," dat Ferdinand daarom al esn geduchte afstraffing verdieut. De groote vraag komt EU maar hier op neer: is dan bij dat «genre" van katholieke literatuur van zelf alle letterkundige waarde uitgesloten '? En verdient het iu de en bundel iiu alleea maar de aau:Sacht, omdat Ferdinand's vermeende pre tentie weerlegd moet worden, en zijn boek >aan zuiver letterkundige eiscben" getoetst ? De criticus zal toch wel niet durven beweren dat de voldoening aan dergelijke ei cheti een on mogelijkheid zoude ziju in de katholieke tijd schriften ! Ik wil geen moeite doen om hem het tegendeel te bewijzen. Het versje van Alberdingk Tüijm, dat; aan den bundel voorafgaat, herinnert dat deze fijne kenner ook aan dit »genre" niet geheel vreenul was, en in 't bijzonder aan destuk jes van Ferdinand volstrekt geen letterkundige waarde ontzegde. Ve!e onzer beste letterkundige opstellen wer den het eerst gediukt in almanar*keu eu popu laire tijdschriften ; men decke slechts aan Hase broek's, Ten Kate's eu Thijm's eerstelingen. Deze bijzondere soort letterkunde behoort dus volstrekt niet per se ouder de sreond mie literatuur te worden gerangschikt, welke -eenvoudig met een paar woordjes van aankondiging den geen hooge eischen stellenden lezer gepresenteerd kan wor den." Maar welke zijn dan wel die < zuiver let terkundige ejschen" waaraan A. J. liet werk van Ftrdiuaud -toetsen'' wil? Deze ei.-cben worden toch op de eerste plaats omschreven door hetgeen de auteur, iu ver band met het publiek waarvoor hij optreedt, bedoeld beeft te leveren. Welnu, zoowel uit fijn voorrede, a's uit elke bladzijde vaa zijn bundel strault door, dat hij eenvoudige, voor iedereen leesbare schetsen heeft willen sreven. in den trant der Giniera, van liet leven der kleine katholieke burgerij in ons vadeihiLd en in onzen tijd, afgewisseld rr.et meer ernstige, soms heke lende opstellt-n. En daarin is hij zeer iroed ge slaagd, getuige de beoordetliogeu zoowel iu ka tholieke, als oiikatholieke bladen gegeven. Er is dus geen grond om te meeueji, dat de schrijver bedoelde een tweede Camera Ob-cuta te leveren.1' Dau had hij den inhoud geheel anders moeten samenstellen! Zoolun;.; n u de heer A. J. ziju tegenover^e steld, onbillijk oordeel meent te kunnen volhou den rri.-t eenvoudig te zeggen: »De gegrondheid van dit (:.fin) oordeel is niet met bewijwn te staven.... l'et za' steeds (en z/isV van waar deen n g blijven," zoolang erkuit Lij zijn e: L-t n onkunde, en bewijst hij niet op de hoos*.e te zi'n v:ni den letterkundigen sinfl.-ik diV-r: het katholieke publiek aau den <I«g legt. Hij miei rijn waardeering af naar zijn eigen, niet onbe vangen, gevotJ. Wellicht zou A. J. wel willen, dat de Nederlandtche katholieken meer in de hedendaagsche snoodlot-letterkuude" vieler, of liever Ibsea's en Tolst 's vertaulde wrerken aau hun kinderen in handen gaven ...! »Maar het is dwaasheid, heeft eeks zeker bekend criticus in een der gelijke receu.sie gezegd, een dichter (of schrij ver) te gispen omdat fcij een reeks onderwerpen behandelt, terwijl zijn beoordeelaar aan een an dere reeks de voorkeur geeft." 1) Ongelukkig heeft A. J. zich voor die dwaasheid niet kunnen behoeden. Maar, wat erger is in zijn critiek, hij dicht Ferdinai'd uitdrukkingen en bedoelin gen toe, die hij niet heeft geuit, en grondt daarop zijn ongunstig oor ieel. Moet er vau konkelen gesproken worden (het woord is van A. J.) dan geeft de recensent daarvan een treurig voorbeeld. Zoo tchrijft de auteur (wat A. J. ook wil distilleeren) niet alleen niet: «Ziehier een werk van zeldzame letterkundige waarde," enz. ; maar in geheel zijn boek is nergens de bedoeling te ontdekken om dit den lezer te doen riteenen. En deze ondergeschoven uitdrukking moet als uit gangspunt dienen voor A. J.'s ongunstige critiek! Ferdinund zegt verder tot Hildebrand : «Aller minst dan ook heeft deze bundel de pretentie gelezen en saamgevoegd te zijn op den weg, waar ik u heel uit de verte gekroond zie met den altijd groenenden lauwer," Met welk recht leest A. J., zonder nader bewijs daaruit, dat de auteur eigenlijk bedoeld hieft: Allons donc! heet dat eerlijke critiek f Is dat «toetsen aan letterkundige ei=chen?" Kon omnibus idem est Quod placet: hie s\n-,as cMiijit, ille rosas. Gevoelt A. J. rn^er trek om duornc-n te zoe ken in Ferdinand's bloemhof, dat laten wij gaaree aan ziju natuurlijke geneigdheid over ; het groote publiek hecht meer aan de nueri. Maar dat hij voorgeeft zich te prikken niet slechts aan denkbeeldige doorutjes, maar zelfs au I roept en de bloemen vertrapt, wanneer hij zich de handen krabt aan de spelden, waarmee hij zijn eigen letterkundige plunje bijten tracht te houden, kijk ! dat toont op merkwaardige wijze de ongeschiktheid van onzen recensent om als zoodanig voor (;ea dag te komen. Sommige boekenk-urders meenen nog altijd, walmeer het een product van Katholieke lette ren geldt, hun «slachtoffer" eenvoudig met een trotsch poliiee cer.so-geba.ar uit de wereld te moaen helpen. Wij keueen d>.t van ouds! wij herinneren ons nog goed wat in De Oiis, I8T."> over chaepman's s,Ultramonfaansi-he Poi'-.te" werd gezegd; wij weten, dat Tbijm in 1S40, niet zonder reden. over zijn recensenten het volger.de acrostichon aan Cramer dichtte, en 't later vnak nog bad kunnen herhalen : «Abracadabra is zijn Iie3." Aldus de bloem der lletensenter, Su jaar op jaar, en anders iet. >-<\iezuur eu rijm voor pi ^ie te venten Rechtuit gezcid. dat is wat kras. .... Ach ' eu als dau zijn rijm nog maar verstaaubüar waa. Maar onzin is 't.... of vloekbre pupevij . . .." Eilieve, Wini, mijn oude voogd ben jij, ited, recenseer die goede lièu en rnij ! O, die vermeende paperij brengt zooveel, anders «goede liêu",in de war! Maar wanneer dergelijke letterkundige Iinpertitores geen S'erkeje bewijzen van hun nincbi kunnen leveren dan A. J. in de Ani-tvrdanfner van l' Aug. 1.1., die (wtl iiiet zonder reden) ziju naam verzwijgt, dan sterft hel geluid hunner uitspraken weg a's een umclitelooze echo, dan hooren wij geen and-ren nagalm als het ecutonig-klagende A. 1. ! A. I. !, ir r ir i/l u-ij 1/ecl i,i de rerte gekroond p, i-en .... een koning : Midaa, Ie roi Midas ! Met plaatsing vau het bovenstaande verplicht de Iteditctie, JAX F. M. Sn-.uric. Amsterdam, l Aug. 'l'l. l', is. Die naam ;,Van Hoogslr.itfn" tusscliMi aui' aliiigsteekens is ook vennakelijk ! O leiudum caput A. 1. ! Keut gij zijn Studiën >n Kritieken dan niet? Ziker ook te .populair Katholiek". 1) Ch Buissevain, fiiila lS,."i. GEDACHTENWLSSELIS'G OVER LETTER KUNDE. Er wordt heden ten dage in ons land eigenlijk te weinig aan letterkundige polemiek gedaan. ?. Dat is niet een iu sdlo opzichten verblijdend j verschijnsel, want het bekende spreekwoord, dat i uit de botsing der meeniiigen de wuarheidsvonk ; ontspringt, blijft altijd eenigerinate waar. L HerXundue polemiek bivngt wat leven in : de brouwerij en is eene 0'-feiii:ig zoowel voor j schrijvers vnu beroep als vo r schrijvers uit litfhebberij. Het leert vooral jiauwkturigbeid en : zorgvuldigheid bij het opsleile.ii te betrachten, ^ want de letterkundige po'.eu.i-t \vret. dat allei ' l wat bij schrijft nu dubbel scherp bekeken zal l worden en als hij zich bloot mocht geven, de : tegenstand-r, die daarop loeit, hem zijne fouten ; dubbel boog zal aanrekenen. | j Wij zijn daarom niet onverheug.l. t1 a t zich i thans gelegenheid tot een gewagende ontmoeting j voordoet: moge de ijver bij het uitvallen en afi weren (enigermate de nietigheid van het strijd- ? j motief doeii vergeten. j Want het w;is toch waarlijk niet te voorzien. '. dat de door het onscliuldisr bedoeld opMellelje over -^Katholieke Letteren" te verwekken verontwaardigiiigs-storm zich, hoe weinig ook, nog el ders /.oude doen gevoelen, dau alleen iu het glas water dat de uitgever van het misprezen werkje i bij het lezen der beoordeeüng voor den schrik j zoude driiiken. j Aua dcri iu/ei.der van de vorige week een | enkel woord. Hij gispt de ter loops getrokken i parallel" tu.-,-d,e:i de .-.Caüiera"' van Hildebraud j ei! de werken van Ju-Ue- van Mtuuik. Eiko-ver{.'elijLii.L', dm mce/jt hij, gaat mank, en althans j (iez:1. Wel naint Van Maurik iu komische kracht l boven Hildebrand uit, maar Hikiebraod aet in fijn stijlgevoel van Van Jtfjiurik. JSiets verbindt trouwens deze beide schrijvers en men kan ze v-itft met elkander vergelijken. Nu is het antwoord op deze j-aumerking, dat niet de eigenaardigheid, bet karakter, van de Camera met het werk van Van Maurik werd vergeleken, doch alleen : de waarde. Letterkundige werken, die geheil verschil lend in wezen zij", kunnen in waarde gelijk staan. Een stuk bouwgrond kan in waarde gelijk staan met een edelsteen. De edelsteen munt uit door zijn bijzondere eigenschappen, het stuk bouwgrond weder door geheel andere, Tochhtbben zij dezelfde waarde. Zoo kan het eene letter kundige werk b. v. door komische kracht of »cherp<i opmerkingsgave boven het andere uit munten, en het andere weder door fijn gevoel boven dat eene, terwijl toch hun waarde gelijk is. Niet waar? Van twee tooneelspelers kan men zeggen, dat de een voortreffelijk de minnaarsrollen vervult en de andere zeer fraai het em plooi van korn'ek waarneemt, en dat beiden een even groot talent hebben. Het wezen hunner kunst verschilt, hun kracht, hun echtheid, hun waarde is gelijk. De inzender v-an deze week schijnt een weinig minder goed geoefend in het letterkundig twis ten te ziju dan de eerstgenoemde. Wat hij geeft lijkt zeer »petit jeu." Hem zij er derhalve vooreerst op gewezen, dat het schermen met verdacht-makenda zinspe lingen en niet geheel fijne spotternij in de rich ting van het masker vao een naam of onderteek eningsletterw tot de wendingen behoort, die e*en verouderd zijn als de eenigszius nietige speldeprikken der spraakkunst-vilterij. Men vecht met degens, niet met spelden. Hoe moeilijk te hanteeren zelfs het laatst genoeaide wapen voor onzen scbermutselaar is, blijkt uit zijne beeldspraak owr doorntjcs, bloemen en spelden, die aan duidelijkheid wel iets te wensche-i overlaat. Men zoude althans, wil men de gebruiken der hoogere steekspelktu,st allén volgen en niet aan die der lagere doen, dezen twister niet gaarne zijn eiiren stijlbloemeu weder op de mouw spel den. Of wat zoude hem wel dunken, a's er, in antwoord op zijn berisping over het gebruik van sommige grammatieke taalvormen, die hij ten onrechte ;ii.j het bijzonder eigendom der Duitsche taal wil aangemerkt zien. met de syn taxis op ziju vingers werd getikt, waar hij, willeude aanduiden dat Bilderdijk meer verdienste heeft als d'chti r dan als geschiedkundige, liilderdijk den dichter bij uitnemendheid" noemt, wat iiiet anders beteekent dan daf Bilderdijk de grootste aller dichters is; of waar hij bang is dat de Xederlandsche Katholieken in eene nood lot letterkut-de" zouden rallen, als hij bedoelt dat zij daaraan de voorkeur zouden geven. Wij zouden den Ntderïamlschen Katholieken overi gens zulk een buiteling ontraden, daar zij zoo doende zouden vallen met de deur in een huis, waar zij noch verwacht, noch bemind worden. En hos zoivie onze tournooi liefhebber wel oordeelen, indien /ijn halsbrekende toeren over de UMiien «Van Hoogstraten" eu de letters onzer onuerteekening gepareerd werder», door de mede deling, dat wij dien eersten naam juist tusschen HMihaliugsteekens tchre-en omdat wij de lading der werken, die door deze vlag gedekt worden zeer goed keni.en en daarom juist den naam mi-pLiatst achtten tusschen de grootste letter kundige nsmen van ons land ; en dat wij een anderen naam, iu een derte'ijk verband voor komend, wel tusscl.-en dubbele aanhalingsteekeiis geneigd zouden zijn te vatten, daar wij er niet onkundig van zijn dat hij het meil; is van eenige histor scb-litlerarische en polemische produkten die men niet beter zoude kunnen kinsehetsen dan als onvoldragru afstammelingen van Alberdingk Thijm, op Sterek-water V Doch wij wenscl.en oi,s in een dergelijk spel va i voetzoekers en zevenklappeis niet te ver meien. De inzender z;;l er het onbehoorlijke van hebben beseft. Het is ons niet te doen om el kander te pingen; m .ar on; ophelderi;-ir van het geschil. Wij hebbeu dau volstrekt iiiet te kennen wil len geven, dat in ten Katholiek lijiisehrift on mogelijk iets vau letterkundige Hiiarde zeilde kunnen voorkomen. Die zoo dwa s kou ziju iets dergelijks ie dei,ken, zoude toch /nik e ei. e zinnelooze stelling niet openbaar durven maken. De bewering is alleen, dat het grootste deel ^aii den inhoud der Katholieke tijdschriften niet heeft w/it meu letterkundige waarde iii.eiiit. \v"ij hebben verder, juist in het gelaakte opstel, uitetn ge/et, d;it die toestand zier goed is zooitls hij is. Waarom zoude het grootste deel van den inhoud der Katholieke tijdschriften lt Ucrlunjigc v>:utrde moe.ten hebben? Dit behoeft volstrekt Lier. Wij hebben dit iu het vorig artikeltje dui delijk gemaakt. Dat bij uitzondering in Katholieke almaunkken eu tijdschrifieii bijdragen gevonden werden en i:og gevonden kunnen worden, die wel letter kundige waarde hebben, wij geven dut gaarne toe. Doch dut alles is riet de groote vraag, waar h-el iiu hier o;i necikoml." De vraag, die de kern van htt geschil uitriiuukt, doch die wij xoo heel groot i.u toch niet vinden, is t w-, e'omlig en luidt: f:ehoort lul werkje, dat ons bezig houdt, tot de bij uitzondering in Katholieke tijdschriften voovküiüei.de l'ij-uai'x'u met letterkundige waar de? E; liet zonde zeker v>:or den se'.rijver van het boek pleiten, indien de eerste vraag bevestigend en i'e tweede oLtkenneud beantwoord kon worden. "Wij hebbeu echter in oi:ze beoordeiliug het tegendeel betoogd. Wij zijn v:ui gevoelen, dut het werkje niet letterkundige v. aan'e hei ft en dat, de auteur zich gedraagt als hadd' het die wél. De eitchcn, die men aan een werk dat aan

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl