Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 738
spraak op letterkundige waarde maakt mag stellen,
worden, volgens onzen inzender, die zich inderdaad
moet oefenen in kalmer denkeu en schrijven,
»wel op de eerste plaats omschreven door het
geen de auteur, in verband met het publiek
waarvoor hij optreedt, bedoeld heeft te leveren."
Here lies the rub. Hier is de eerste vergissing.
Die eisenen worden natuurlijk geenszins om
schreven door hetgeen de auteur bedoeld heeft
met het oog op zijn publiek, of liever aan die
eischen wordt natuurlijk geenszins voldaan in
dien -een auteur maar iets gemaakt heeft dat ge
schikt is voor zijn publiek.
Het zijn juist de eischen, welke men aan werk
zonder letterkundige waarde stelt, die de iuzender
hier aangeeft.
De eischen, die men aan een werk, dat aan
spraak op letterkundige waarde maakt, mag
stellen, worden bepaald door het esthetisch
geToel, door den goeden smaak, da balezenheid en
de ervaring van den beoordeelaar. Daarom zei
den wij in het eerste opstel over dit onderwerp,
dat een door zulke eischen bepaald oordeel niet
met bewijzen te staven is en het ste:dseenezaak
Tan waardeering zal blijven.
Indien een werk, zooals de inzender beweert,
volstond met voor het publiek, dat het bedoelt
te bereiken, geschikt te zijn, om aan zuivere let
terkundige eischen te voldoen, dan zouden im
mers de kennisliedjes voor de straatjeugd ook
tot deze rubriek behooren l
Neen, wij zeggen eenvoudig: Naar het ons
voorkomt heeft dit werkje geen letterkundige
waarde; ziedaar eene meening, wij kunnen er de
waarheid niet van bewijzen.
Nu komt de tweede vraag.
Moest dit werkje aan zuiver letterkundige
eischen getoetst worden, m. a. w.: gedraagt de
auteur zich als hadd' het letterkundige waarde?
Wij hebben gezegd: ja, zoo doet de auteur.
Wij zeiden: h|j wil een tweede «Camera"
geven.
De inzender meent: hij wil iets »:n den trant"
der Camera geven.
Men ziet dat beide beweringen bijna eenslui
dend zijn.
Een schrijver, die iets in den trant der Ca
mera wil ge-'n, in d'n trant dus van een werk
van hooge letterkundige waarde, wil zelf iets
geven van letterkundige waarde, wil dus aan
letterkundige eischen voldoen, rekenf er dus op
dat men hem die zal stellen.
De inzender beweert vanden auteur, dien hij
In bescherming neemt: »in geheel zij u boek is
nergens de bedoeling te ontdekken om,.. den
lezer te doen meenen", dat het boek een »werk
van zeld/.ame letterkundige waarde" zoude zijn.
Wij hebben juist gemeend en er op geweien.
dat de geheele inleiding, de brief aan
Hildebrand, met gén andere bedoeling geschreven
kan zijn.
Indien een schrijver toch,'in zijn inleiding, al
onze beste proza-schrij ?ers noemt om tot de ge
volgtrekking te komen, dat geen dier auteurs
toch maar iets als een Camera heeft kunnen
leveren, en hij biedt z\jn eigen werk aan als
zijnde geschreven »in den trant" der Camera.
wat kan hij dan anders bedoelen dan de aan
dacht vestigen op de zeldzame letterkundige
waarde van zijn werk ?
Niet waar ? .. Komaan, mijnheer Sterck, laten
wjj elkander nu niet met open oogen voor den
gek staan houden.
De .nzender vraagt verder »met welk recht"
wg het in den brief aan Hildebrand voorkomende
woord »a'lemtws<" veranderd hebben in
»allermeest." Nu zouden wij op het punt zijn het
geduld een weinig er bij te verliezen. Hoe moet
dat nu? H^eft de schrijver iets willen geven
»in den trant" der Camera, ja of neen?
De inzender meent van ja (het zijn zijn eigene
woorden), wij meenen ook van ja. Wij houden
het er dus voor, dat de schrijver iets heeft willen
geven in den trant der Camera.
Indien nu een schrijver, blijkens de geheele
inleiding van lijn werk, en naar de getuigenis
van zijn vóór- en van zijn tegenstander, iets
heeft willen geven in den trant der Camera, dan
is het duidelijk dat hij het tegenovergestelde
van zijn bedoeling zegt, als hij den auteur der
Camera toevoegt: Allerminst dan ook heeft deze
bundel de pretentie" van geschre en te zijn ia
het genre dat door u zoo voortreffelijk beoefend is.
Dan is het duidelijk, dat hij, integendeel,
bedoelt: de hoogste pretentie van mijn bundel
zou wezen dat hij mocht blijken eenigszins >in
den trant" der Camera te zijn geschreven;" dan
is het duidelijk, dat hij bedoelt, zoo als wij
schreven: »aller-wee*t dan ook heeft deze bundel
de pretentie.." enz.
Bet was niet het recht van den sterkste, maar
het recht der meest elementaire logica, dat ons
den schrijver op deze fout deed wijzen.
Immers, als de bundel >aller?nt»wf", dus abso
luut niet, de pretentie heeft van gelezen en
saamgevoegd" te zijn op den weg waar de schrij
ver zijn vereerden meester Hildebrand »heel in
de verte gekroond ziet," op welken weg is
de bundel, volgens den auteur, dan wM gelezen
en saamgevoegd ?" En wie staat er dan gekroond
op het eind van dien anderen weg, waar de
bundel dan wul «gelezen n saamgevoegd" zoude
zijn?
Het is Hildebrand, die op den weg staat, en
Ferdinand is aan den anderen kant van den
zelfden weg aan 't bloempjes plukken. Er is
geen sprake van een anderen weg. En Ferdinand,
die Hildebrand zoo innig vereert, heeft als
hoogste, maar geenszins als minste, pretentie,
dat men ter dege aan zijn ruiker zal merken van
welke geurige gras-zoomen hij afkomstig is.
Waarde heer Sterck, het doet ons leed dat
wij u zoo in 't nauw dringen. Maar hier is,
dunkt ons, geen ontkomen aan. Gij wildet ons
betoog zoo flink doorsteken, maar wij twijfelen
of uw mes er tusschen kan.
Wij resumeeren:
Het werkje van Ferdinand heeft geen letter
kundige waarde.
En dit dient bekend gemaakt te worden omdat:
De auteur gedraagt zich als hadd' zijn werk
letterkundige waarde.
En hiermede brengen wij den tegenstander
onzen groet. Wij kunuen den geneesheer op het
hart drukken zijn wonden zorgvuldig te ver
plegen, dat hij weldra moge herstellen en eete
hoogere geestes-gezondheid moge verwerven dan
tot nu toe zijn deel schijnt geweest te zijn.
12 Aug. '91. A. J.
V A K I A.
PLASTISCHE KUNST.
De ^kracW' van het huis Borghese. Prins Paul
Borghese is geruïneerd en daarvan hypochonder
geworden. Men Jheeft hem (hij is met eene gravin
Apponyi getrouwd) naar Hongarije, naar de bloed
verwanten van zijne vrouw gebracht. Prins Paul
heeft zich door bouwspeculaties geruïneerd, en
nu zal de villa Borghese", voor de poorten van
Rome gelegen, met haar wonderschoon park, als
bouwterrein verkaveld worden, om het vorstelijk
deficit te dekken. Ook zal de schilderijen-ga
lerij de grootste particuliere galerij van Rome
met hare onvergelijkelijke Titiaans, verkocht wor
den, maar dit is niet zoo gemakkelijk, omdat de
Italiaansche wet de uitvoer van zulte kunstwer
ken verbiedt. Of er echter in Italiëkoopers voor
deze galerij zullen worden gevonden, is minstens
twijfelachtig. Waarom de familie van vorst Paul
hem niet te hulp zijn gekomen, is onbekend. Zijn
derde broeder, prins Giulio, heeft de eenige doch
ter van den laatsten prins Torlonia (tegenwoor
dig bestaat alleen nog de hertogelijke linie Tor
lonia) getrouwd en met haar ongeveer 180
millioen lire geërfd. Wanneer overigens bij deze ge
legenheid in enkele bladen zoo gesproken wordt,
alsof de Borgheses het oudste of ook slechts een
der oudste adellijke huizen van Rome waren, dan
is dit, zooals het Wiener Neue Tagbl. aanhaalt,
geheel onjuist. Hen met groote Middeleen wsche
dynastieke familiën van Colonna of Orsini te verge
lijken, is overdreven. De Borgheses zijn een be
trekkelijk jonge famil.e en hebben hun r.jkdom
en hunne beroemdheid aan de omstandigheid te
danken, dat een hunner paus werd onder den
naam Paul V. Deze heeft, het zij in 't voorbijgaan
gezegd, de Sint-Pieterskerk doen voltooien en de
familie het groote vermogen geschonken. Het is
waar, dat de Borgheses steeds vorstelijke bescher
mers van kunst en wetenschap waren. De over
grootvader van den tegenwoordigen prins was met
eene zuster van Napoleon I getrouwd.
TOONEEL EN MUZIEK.
Het tableau de la troupe der Nederlandsche
Opera, directeur en stichter J. G. de Groot, voor
het speelseizoen 1891?1892, is aldus samenge
steld: directie en administratie J. G. de Groot,
directeur, regisseur-generaal; L. van Westerhoven,
2e regisseur-tooneelmeester; S. Wigersma Tzn.,
boekhouder; Alb. J, J. Seidel, secretaris; A.
Overgauw, 2e tooneelmeester; J. N. Berkhout,
costumier; J. van der Hilst, decoratieschilder; M. E.
v. d. Beugel, kapper; S. Trijtel, souffleur en J.
Ilibbel, bureaulist en hoof d-controleur.
Dames artisten mevr. C. Dirckx?v. d. Weghe,
Ie zangeres falcon; mej. Wilhelmina Wille, Ie
zangeres falcon; mej. Johanna Erlé, dramatische
zangeres; mej. Cato Sewing, Ie colorateur zange
res; mej. Jeanne van Burghen, alt en mezzo
sopraan; mevr. A. Orelio, Ie dugazon & travestie;
mej. Anna Klimmerboom, 2e sopraan zangeres; mej.
A. Bremerkamp, 2e mezzo sopraan; mej. A. Brands,
2e dugazon; mevr. Bouwmeester?Clairmond, 2e
zangeres, en mej. Geertruida Donker, 2e zangeres.
Heeren-artisten D. Pauwels, Ie tenor van de
groote opera en traductie; H. van der Stappen,
Ie lyrische tenor en traductie; A. Deville, Ie
lyrische tenor en traductie; CorneUsse, 2e tenor;
J. M. Orelio, Ie baryton v. d. groote opera; J.
Florissen, baryton; J. Tijssen, 2e baryton; Ca.
Arnoldi, Ie bas; H. Engelen, basse chantant; L.
van Westerhoven, trial; J. Weiier, Raaymans en
A. Overgauw, kleine rollen.
Het koorpersoneel bestaat uit 24 dames en
24 heeren; het orkest heeft den heer C. van der
Linden tot Isten orkest- en concertmeester, den
heer A. de Leeuw tot 2den orkestmeester en
koorrepetiteur, den heer Koderitsch tot solo,
koorrepeliteur en pianist, en den heer E. Caron tot
concertmeester, en bestaat voorts uit 45 bekwame
musici. Ia een voorwoord wijst de directeur er
op, dat hij er steeds naar gestreefd heeft ge
lijk hij er naar zal blijven streven om van de
Nederl. Opera een kunstinstelling te maken, die
de vergelijking met buitenlandsche instellingen
van dien aard veilig kan doorstaan.
Terwijl het repertoire met tal van nieuwe
opera's uit den vreemde verrijkt werd, heeft hij
bovendien niet geaarzeld twee oorspronkelijke in
het voorgaande saizoen ten gehoore te brengen,
alhoewel dit met groote verliezen gepaard ging."
Dit jaar wordt de oorspronkelijke opera Floris V,
van Richard Hol, beloofd.
Behalve met deze oorspronkelijke opera, waar
voor de bekende dichteres Marie Boddaert den
tekst schreef, zal het repertoire dezen winter met
verscheidene nieuwe opera's vermeerderd worden,
waarvan reeds in studie zijn genomen: De
AfriIcaansche, Robert de Duivel, Jeruzalem, Ilanna
(l'Ombre) Fra Diavolo en Rienzi.
Even als het vorige jaar zullen de leden van
de Vereeniging tot bevordering van Dramatische
kunst, gedurende hst geheele speelsaizoen koste
loos plaatsen voor de voorstellingen kunnen be
spreken, terwijl aan donateurs die minstens 25
gulden per jaar betalen, bovendien gratis eene
extra-voorstelling zal worden aangeboden.
Op het theater te Spa zal gedurende dit saizoen
een interesante premirre gegeven worden, de
pantomime Le coeur de Saphir, geschreven door
den Parijschen dichter Catulle Mendès en een
jong mensch, Gabriel Pierné.
Voor het Théatre des Galeries te Brussel wordt
eene operette gemaakt van Daudet's Turtarin
de Tarascon, door den Belgischen schrijver Ilénory.
De groote opera te Brussel, in het Théatre de
la Monnaier heeft plan op een zeer ernstig saizoen.
Beloofd worden belangrijke reprises van
Loliengrin, La Fh'ite enchanti'e. Don Juan en Obi'ron;
als eerste nouveautc komt Le rêve van Zola en
Bruneau, dan Cavnllcria rusticana van Mascagni
en als belangrijke artistieke gebeurtenis, de Armide
van Gluck.
een
ICIflL VJJiWVjil,
De musicus Litolff is te Parijs overleden, een
luidruchtig en wereldsch man in de muzikale
wereld. Hij is viermaal getrouwd geweest: de
eerste maal met eene Engelsche, die hij schaakte,
de tweede maal met de weduwe van den
muziekuitgever Meyer, waar hij weer van scheidde; de
derde maal met eene dochter van graaf Wilfrid
de la Rochefoucauld, die zich na een concert te
Wiesbaden, door den reeds 42-jarigen Don Juan
liet schaken; de vierde maal met een heel mooie
jonge vrouw, die hem overleefd heeft. Lit Iff was
ook een heel knap man, zelfs nu nog, 71 jaar oud,
en eene bekende Parijsche figuur met zijn grooten
stralenkrans van witte haren, die hem un
Jupiter d'opéra-boufe" heeft doen noemen.
Litolff heeft een aantal operetten geschreven,
o. a. Hélotse et Abeilard, en tal van kunstreizen
gemaakt; dit alles is echter reeds lang geleden.
De betrekkelijk zeer koele opname van
zijn groote opera Les Templiers, eindelijk na
jaren te Brussel opgevoerd, en het slecht
succes van zijn laatste opéra comique,
L'escadron volant de la reine, deden hem veel
verdriet; toch liet hy zich niet ontmoedigen, en
was reeds weer aan eene nieuwe opera bezig,
Le roi Lear, die hij niet voltooid heeft. Een van
Litolffs gelukkigste eigenschappen trouwens was
het geloof aan zijn eigen genie, dat hem nooit
verliet en zelfs op zijne omgeving, en in een
zekere mate op al zijne tijdgenooten werkte.
LETTEREN EN WETENSCHAP.
Eene bekende figuur onder de Parijsche journa
listen, Auguste Vitu, de tooneelcriticus van den
Figaro, is verdwenen. Ieder kent zijne dubbele
résumés, een overzicht van het stuk vóór de pre
miere, een overzicht van de uitvoering daarna.
Hij had het talent, uitstekend te resumeeren, en
dat van uitstekend te zien, wat succes zou hebben,
wat niet. Hij schreef geen artistieken stijl, maar
was helder, klaar, duidelijk en verstandig.
Behalve journalist, was hij vroeger ook financier
en redacteur van financieele bladen geweest, en
had daarin zijn fortuin verloren. Hij was aller
aangenaamst causeur, en wist tal van feiten,
datums en bijzonderheden uit de geschiedenis van
tooneel en kunst. Behalve zijn tooneel- en
muziekkritieken zijn er honderden fantasieën, kronieken,
artikelen van hem, een boek over Molière, een
ander over Parijs, dit laatste een prachtwerk, vol
archaedogische en historische bijzonderheden.
Vitu heeft zijn tooneelkritieken verzameld in
Mille et une nuits du Ihéatre.
Hoe ontstaan droomen? In de Revue
scientifique verkondigt de Fransche onderzoe
ker Delage de volgende geestige hypothese
tot verklaring van de verschijnselen van den
droom: Het leven bestaat uit indrukken, die
bij zekere personen langzaam, bij andere weder
vlug werken, maar die zich zoowel in het eene
als in het andere geval terstond, nadat zij opge
nomen zijn, in de fijne zenuworganen nederlaten,
die onze hersenkas omgeeft. Elke indruk, dien
wij ontvangen, is begaafd met een grootere of
kleinere energie, al naar de waarde, die wij aan
de daad toeschrijven, die het uitgangspunt er van
was. Meestentijds echter ontwikkelt die indruk zich
niet volkomen. Integendeel! Nauwelijks is hij begon
nen ons bezig te houden, of daar komt reeds een
nieuwe indruk op en verdringt den eerste. Een derde,
een vierde volgt, en de een na de ander neemt
, de reeds bezeten plaats in en verhindert zoo den
indruk, op welks plaats hij zich dringt, de geheele
energie te ontwikkelen, die hij bevat. Eiken dag
zwerven er zoo duizende en duizende indrukken,
binnen het bereik van het vergeten gevangen.
Dat beduidt echter niet dat zij voor altijd in
het graf verzonken zijn. Zoodra de slaap komt,
beginnen deze cerebrale indrukken te ontwaken,
de denkbeelden, ontlast van het zware gewicht
van nieuwe, voortdurend weder ontstane denk
stof, maken zich gereed hunne afgebrokene
ontwikkeling weder op te nemen. Diegene,
welke gedurende den dag het volkomenst vergeten
werden, wier oorspronkelijke energie dus bijna
nog geheel voorhanden is, nemen ons nachtelijk
denken in beslag. En zoo treedt men het
droomland binnen, waar die indrukken van den dag,
welke door de op dezen tijd almachtige hersenen
verlaten en versmaad werden, hunne revanche
nemen en in onze sluimerende en ontwapende
hersenen rondtieren. Zoo gebeurt het b.v., dat
verliefden en verloofden nooit van elkaar droomen,
zoolang hun hartstocht met vollen gloed brandt.
Wanneer in een droom het boeld van de geliefde
verschijnt, dan beduidt dat, dat het vuur begint
te dooven; het droombeeld der geliefde ver
kondigt het opkomen van de schemering der liefde."
Tot de vervaardit/ing van een groot Latijnsch
woordenboek, dat door gemeenschappelijken arbeid
van een aantal klassieke philologen en op kosten van
den Pruisischen Staat zal worden vervaardigd,
worden thans plannen gemaakt. Aan het hoofd
van de onderneming staat prof. Martin Hertz,
van de universiteit te Breslau. Hertz heeft, nadat
hij reeds vroeger herhaaldelijk de noodzakelijk
heid had betoogd, den Latijnschen woordenschat
thans te verzamelen en te schiften, in het jaar
1889 bij de vergadering van philologen te Giirlitz
belangstelling voor een nieuw Latijnsch woorden
boek trachten op te wekken. Op zijn doorzetten
heeft ook de Staatsregeering de zaak van wat
naderbij beschouwd: vooral schonk de gewezen
minister van onderwijs v. Goszler zijn aandacht
aan het plan, Op zijn initiatief werd midden in
Februari van dit jaar tot bespreking der zaak
een vergadering in het ministerie van onderwijs
bijeengeroepen, waaraan onder leiding van don
geheimraad Altboff do professoren Mommsen,
Vahlen, Dicle en Hertz deelnamen. In opdracht
van dit college heeft thans prof. Hertz het plan
en de raming der. kosten uitgewerkt. Volgens dit
moet het lexicon 10 deelen,' groot quarto, elk
van 1200 bladzijden worden. De tijd der vol
tooiing van bet lexicon schat Hertz op achttien
jaar. Daarvan moeten zes tot det verzamelen van
materiaal worden besteed, en dubbel zooveel tot
het uitwerken en ter perse leggen. Voor het ver
zamelen van het materiaal moeten vijftig geleerden
worden aangeworven, die onder een directeur of eene
commissie van directie moeten staan. Met het uit
werken van het woordenboek zelf moeten nevens de
commissie 10 geleerden als hulpkrachten (3 assisten
ten en 7 onder-assistenten) aan het werk gezet wor
den. De gezamenlijke kosten schat Hertz op 500,000
mark. In het lexicon moet elk Latijnsch woord
worden opgeteekend, en wel op die wijze, dat z\jn
eerste optreden aangegeven, zijne veranderingen
nagegaan, en bj degenen, die uitsterven, de tyd
van het verdwijnen wordt aangeteekend. De be
wijsplaatsen moeten zeer rijkelijk worden vermeld.
Niet alleen het Latijn uit de klassieke periode,
maar ook het latere vulgaire Latijn moet in aan
merking genomen worden. Tot de uitgave van zijn
lexicon, zooals Hertz thans in den zin heeft, waren
reeds in het begin van deze eeuw door Friederich
August Wolff plannen gemaakt. Ook later is,
zooals Hertz mededeelt, nog opnieuw een gemeen
schappelijke arbeid van deze soort voorgesteld.
Hij kwam echter niet tot uitvoering. In 1859
scheen het eens, alsof de onderneming wer
kelijk zou worden begonnen. Toenmaals werd er
door Halms toedoen te München eene commissie
samengesteld, die reeds aan het lexicon begon te
werken. Tot redacteur was Prof. Buecheler (thans te
Bonn) benoemd. Tot medewerkers waren Vahlen,
Hübner, e. a. aangesteld. De kos en der voorbe
reidende werkzaamheden wilde koning Max II van
Beieren hoofdzakelijk bestrijden. De politieke ge
beurtenissen van het volgend jaar deden het plan
echter in duigen vallen. In den nieuweren tijd
heeft prof. Wölfflin te München de zaak opnienw
aangevangen, en wel wederom met ondersteuning
van Beiersche zijde. Met behulp van de academie
te München riep hij het archief voor Latijnsche
lexicographie in het leven, dat om zoo te zeggen
voor de voorbereidende werkzaamheden tot het
Latijnsche woordenboek een toevluchtsoord en be
waarplaats vormt.
Het is ons aangenaam, de aandacht te kunnen
vestigen op de keurige uitgave der premie van
het Weekblad: De Pelgrimstocht der Waarheid,
naar het Zweedsch van Erik Bógh door den dichter
C. Honigh bewerkt. Het is een allerliefst sprookje,
diep-symboliek van inhoud en bekoorlijk verteld;
de illustraticn van Carl Larsson komen door het
fraaie papier en den goeden druk tot hun volle
recht.
HET DOODE BOSCH.
Een plechtige heilige stilte. De natuur sluimert
haar doodenslaap. Een onnaspeurlijke,
tooverachtige, vioJet-roode schemergloed stroomt naar om
laag, alles hullend in een mysterieus fantastisch
schijnsel, noch aan zon noch aan maan herinne
rend.
Niets beweegt, geen enkel menschelijk geluid
doet zich hoorcn; zelfs de vogels vliegen angstig
weg van dit levenloos oord met zijn vreemd, wa
zig licht en duister, waar een hoog, ver, somber
ruischen het wee van vervlogen eeuwen schijnt te
vertolker, waar de menschelijke stem, door ont
roering bevangen, vol eerbied verstomt, want de
doodslaap der natuur is grootsch en ontzagwek
kend, grootscher nog dan haar luister,
ontzagwekkender nog dan de machtige volheid haars
levens.
Geen heldere, vroolijke, tintelende
zonnegloed mag haar doodenakker bestralen. Zij weeft
lichtbundels van goudbruin en rood en violet en
purper en deze zweven in vage schemertinten
naar omlaag, geruischloos, gcheimvol, spreidend
dit lichtend rouwfloers over de gewijde rustplaats
harer dooden.
In stille hoogheid rijzen zij ten hemel, de slanke
tempelzuilen, dragend een gewelf van bruinroode
kant.
En die kant daalt alom in wazige wolkachtige
sluiers neder, van zuil tot zuil zicli hechtend in
grillige, weelderige, waaierachtige, vederachtige
vormen, op titanensieraden gelijkend, al verderen
verder golvend en welvend in grootsche oneindig
heid.
En door dien geheimzinnigen, gedempten,
rossigen toovergloed omgeven, treden wij langzaam en
aarzelend voort, onze voeten drukkend een goud
bruin mozaïek, met groote lichtende plekken als
met edelgesteenten bezaaid. Wij denken aan de
door offeranden gewijde wouden der oudheid, aan
de hooge mysteriën der Graal-ridders; wij donken
aan reuzen en Asen, aan den fantastischen tocht
van Odin naar Ileia om de drie XoocHote-zusteren
te ondervragen. Wij denken aan alles wat niet
is van deze aarde, want wij bevinden ons in een
doodenhof, en als een gedempt koraal ruischt hoog
boven ons in sombere majesteit de lijkzang der
natuur.
Want al is de dorheid des doods met een zee van
purper overgoten, hier kan geen ontwaken volgen,
hier kan goen levenwekkende lenteadem ooit weer
dien lijkzang doen verstommen. Hier heerscht de'
Dood met onverbiddelijke gestrengheid. Daarom
heeft do natuur in rouwe dien fantastisch schoonen
tempel gesticht, getuigend van haar luister en
heerlijkheid tot zelfs in den eeuwigen slaap.
Met ingehouden adem gaan wij verder. Ge
ruischloos zijn onze voetstappen; der dooden rust
is heilig en mag door geen menschelijke gelui
den worden ontwijd.
Doch langzamerhand is het alsof de zuilenrijen
zich verbreedcn. Do kanton gewelven worden
ijler, doorzichtiger, het onaardsch tooverachtig
schijnsel vervloeit, zich oplossend in andere tinten,
meer en meer overgaand in bleek, helder zonne
licht.
Nog eenige schreden, en nog eenige, en wij
hebben den drempel van den doodenhof bereikt....
en dan, daar vóór ons, tintelt en lacht en jubelt
het plotseling met duizenden vrengdestemmen.
Alom straalt het heldere morgenlicht, een
symphonic van groen juicht ons tegen, hot trilt en
popelt om ons heen in diepe intense uitingen
van levensweekle.
Ons beschijnt weder het echte warme
zonnegoud, met olken polsslag het aanzijn schenkend
aan myriaden wezens van n dag een dag
voor hen een gansch lang leven vol worstelingen
strijd en wellust en stervensangst.
Maar wij menschen zien hun lijden niet en hun
sterven in het duister; wij zien hen slechts leven
en genieten, wij zien de natuur hoogtij vieren in
al hare bezielde en onbezielde schepselen, en wij
zijn dankbaar, wij ademen met genot de versche
woudgeuren in, ons zoo veilig en rustig gevoe
lend in deze wondere grootscho eenzaamheid,
achter deze ondoordringbare muren, ons schei
dend van de groote woelige menschenwereld.
In ondenkbare schoonheid troont zij hier de