Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 739
eogen uitsteken, alsof men met die afbeeldingen
den rebellen een heilzamen vrees wilde inboeze
men. Hun goden wurgen zelf de wilde dieren; zij
zijn afstammelingen van Nimrod, den grooten jager
voor den Heere.
Het beek van Maspéro kan niet in plaats komen
TOor een historieboek, maar het Egypte en Assyri
der geschiedenis leeft voor de lezers, en doet hen
in de feiten en jaartallen meer verband zien.
VARIA.
TOONEEL EN MUZIEK.
Uit Algiers wordt het overlyden bericht van de
Beroemde tragédienne Agar. Zij overleed te
Mustapha aan eene beroerte; reeds had eenigen ty'd
geleden een dergelyke attaque haar verlamd.
Agar heette Florence Léonide Charvin, en was
te Saint-Claude (dep. du Jura) geboren, in 1836.
In 1853 kwam zij naar Parys, vM moed en ijver
en met een krachtige stem, maar zonder de ge
ringste middelen. Zij zong er in het café-concert,
en kon weldra 15 francs per avond verdienen.
De leeraar Ricourt merkte op, welk eene macht
zy' in haar ontluikende declamatie kon leggen;
hij deed haar van den zang afzien, en in 1859
debuteerde zy in de Ecole Lyrique de La Tour
d'Auvergne, als Maritana in bet drama Don César
de Bazu,n\ zy' nam toen als nom deguerre Agar"
aan. Het succes was zoo groot, dat de
tooneeldirecteuren haar elkander betwistten.
Nu was zij eene ster geworden. Zij werd aan
het Odéon verbonden en speelde er in Phèdre
en JHorace; toen kwam zij aan de
Porte-SaintMartin als Faustine, en aan de Gaité, waar zij
in La Tour de Nesle het publiek deed rillen.
Weer in het Odéon, speelde zij er het geheele
tragische repertoire; een der gedenkwaardigste
avonden was er die, waarin zij als de courtisane
Sylvia in Le Passant van Coppée optrad, en Sarah
Bernhardt naast haar de rol van de jongen
F!orentynschen knaap vervulde.
Dit was in 1869; zij kwam toen voor korten
tijd by het Théatre Francais, waar zij ook vroeger
zeer kort geweest was. Zij was toen in de cou
lissen gestruikeld, lang ziek geweest, en had met
de administratie moeielijkheden gehad. Toen de
oorlog kwam, werd zij ziekenoppasster in de am
bulances; hare medewerking destijds in een
liefdadigheidsconcert voor de weduwen en weezen
der gevallen communards, is haar Jater scherp
verweten. In 1872 verliet zij het Théatre Francais
weer, en ging kunstreizen maken, in de provinciën
en in het buitenland, waar zij in verschillende
tragische rollen optrad. Ook in Parijs kwam zij
weer enkele malen, speelde de Agrippine in
Brittannicus in de Porte-Saint-Martin, en de Ptièdre
in het Renaissance-Théatre, en kwam nog eens
een korten tijd aan de ComéJie-Francaise. Zij
creëerde er toen Madame B^rnard in Les
Fourehambault van Emile Augier, en de rol der Ko
ningin in Hamlet. Agar's talent lag vooral in
haar diepe innig tragische stem; de uitbarstingen
en vervoeringen van heiligen hartstocht, wist zij
beter dan iemand weer te geven; hiertoe werkten
ook haar blik vol uitdrukking, matte tint, regel
matige krachtig geteekende trekken, haar sculp
turale houding, fraaie gestalte en majestueuze
schoonheid mede. Zij had iets buitengewoons,
dat sympathie en aandoening inboezemde. Haar
vele teleurstellingen waren ook aan het heftige
en driftige van haar persoonlijkheid te wy'ten.
Dette de Haine." Uit Parijs schrijtt men:
Georges Ohnet, die in zy'ne laatste werken naar
de hoogere psychologie en zelfs naar de theologie
afgeweken is, is weder tot zijn vroegere manier
teruggekeerd. Dette de Haine" is niets meer
dan een spannend verhaal, waarin haat tegen
liefde, waarheid tegen bedrog strijdt en het
goede beginsel zegeviert. Wie niet meer in een
roman denkt te vinden, zal dit boek met een
even groot genoegen lezen als Serge Panine of Le
maitre de jorges. De diepzinnigheid, waarnaar
Ohnet vroeger zonder gevolg gestreefd heeft,
bevindt zich hier alleen nog in de onderteekening
aan het slot, waar Ohnet ons te kennen geelt,
dat hij het boek op zijn landgoed Les Abirnes
geschreven heeft. Ik weet niet, of Ohnet zeil zijn
fraai landgoed aan de Marne zoo genoemd, dan of
hÜhet gekocht heeft, omdat het dezen
afgronddiepen naam droeg. Wy zy'n tevreden, wanneer
by den afgrond in zy'ne werken niet tracht te
doen verschijnen.
De gehate, waarnaar de roman betiteld is,
is een voortreffelijk marineofficier, hij heeft
een Italiaanschen spion in een duel gedood, die
eene van zijne beide nichten verleid en hierop
gepocht heeft. De Italiaan sterft, zonder te ver
raden, of het de donkeroogige Creoolsche Lydie of
de Engelsche blondine Thérèse geweest is, die
het lichte offer van zy'ne verleidingskunst was
geworden. De officier laat zich door den schijn
misleiden en gelooft dat Thérèse schuldig is.
Daarenboven had hij zich reeds voor zijn vertrek
naar Tonkin met Lydie verloofd en bemint haar
als waanzinnig. Hij biijft daarom in den waan en
Thérèse, die hem werkelijk bemint, -waagt het
niet, hem nader in te lichten, omdat zij voor
eene tragische catastrophe bevreesd is. Lydie van
haren kant trouwt haar neef uit wraak, om hem
voor den dood van den Italiaan te straften. Zij
ruïneert hem vooreerst financieel, doordat zij hem
in slechte speculaties stort, en wordt hem ver
volgens ontrouw, door met een sportsman te vluch
ten, op wiens hand zij rekent, om haar man dood
te schieten, zooals hij den Italiaan gedaan heeft.
Maar het duel eindigt doodelijk voor den sports
man, terwyl de officier er met een zware wonde
afkomt. Lydie vlucht met een millioen, dat zij
buiten weten van haar man aan de beurs ver
worven heeft, en sterft te Napels aan typhus,
zoodat haar weduwnaar, die hare
schandelijkheden thans alle doorziet, de engel Thérèse naar
het altaar kan voeren. Zola's Argent" heeft
zonder twijfel veel invloed op Ohnet uitgeoefend,
want ook hij verhaalt ons nu op zijne wijze den kracht
van de Union Générale. Hij heeft uit Zola vooral op
gemerkt dat men de geldmannen niet noodzakelijk
als domkoppen of schurken behoeft te teekenen, en
in zy'n Bernheimer een zeer aanneembare figuur
geschapen. Bernheimer maakt de schoone Creoolsche
het hof en tracht deze er volstrekt niet af te
brengen, haar echtgenoot te misleiden; zoodra
echter het wraakzuchtige, wreede karakter van
de dame heeft doorzien, moet hij bekennen dat
zulk een lieve duivel een gevaarlijke gezellin is,
ly kiest nu met warmte de partij van haar edelen
ichtgenoot en de engelachtige Thérèse.
LETTEREN EN WETENSCHAP.
In de laatste zitting van de Fransche Academie
der Wetenschappen verklaarde de permanente
secretaris Bertrand op een navraag omtrent het
egaat van 100000 francs, dat eene dame als prijs
voor de tot stand brenging van eene correspon
dentie der aarde met den planeet Mars, zou
hebjen vermaakt, dat de Academie tot nog toe geen
geschrift van dien inhoud was toegekomen. Hij
bad wel in de bladen gelezen, dat zulk een
testamentaire schenking was uitgeloofd voor den
gene wien het gelukte eene ster een ot ander
:eeken te geven en daarop antwoord te ontvan
gen", maar was van meening, dat, indien het aan
bod bij de Academie kwam, deze het om de aan
gehaalde voorwaarde van het testament moest
afwijzen. Zij kon het alleen dan aannemen, waa
neer haar toegestaan werd, de som tot
belooninj;en voor geleerden te besteden die de kennis
van ons zonnestelsel of de betrekkingen der aarde
tot dit stelsel door volkomener physische of op
tische instrumenten of door andere middelen wer
kelijk en wetenschappelijk vooruitgebracht hadden.
De Fransche Academie zou waarschijnlijk deze
beschouwing van haren secretaris doelen; daar zij
iChter van zulk een geschenk nog niets weet,
schijnt de geheele geschiedenis een canard" te
zy'n, wellicht in Fiammarions observatorium uit
gebroed, en die in de stilte van den zomer met
iucces de wereld rondgevlogen is.
Do schrijver Paul Foucher, heeft een interessant
proces met zijn uitgever het huis Dentu. Van zijn
laatsten roman, Monsieur Bienaimé, heeft de heer
Dentu op den omslag de vierde en vijfde editie
vermeld. Nu de schrijver hiervan zijn honorarium
wil ontvangen, schrijft de heer Dentu hem, dat
deze vermelding fictief is, en verwondert zich
dat de heer Foncher hiermede geen genoegen
neemt, daar toch deze vermelding nog meer ter
wille van de ijdelheid der schrijvers, dan als reclame
voor het boek dient. Er zijn maar
achttienhonderd exemplaren van het boek gedrukt.
Er zullen bij het proces (de Sociélédes gens
de lettres treedt voor Paul Foucher op), mis
schien curieuse bijzonderheden aan 't licht komen.
De uitgevers goven, naar het schijnt, 35, 40 50
centimes per exemplaar aan den schrijver, alleen
Guy de Maupassant en Zola ontvangen een franc.
Vroeger was het de gewoonte, dat de schrijver
als controle, ieder exemplaar teekende, maar, dat
gaat by de 80.000 of 100.000 stuks, die vau Zola,
Daudet, Ohnet of Maupassant gedrukt worden, niet
meer. Het is dus eene zaak van vertrouwen, en
daar zij nog niet veranderd is, schijnen de schrij
vers zich er wel bij te bevinden. Het Journal
de Bruxelles doet opmerken, dat de uitgevers
Lemerre, Michel Lévy, Marpon, vele malen
millionnair zijn en de schrijvers zelden; maar ook
Zola, Duuias en De Maupassant hebben mooie
huizen en buitenplaatsen met hun romans verdiend.
Wetenschap.
GEÏE EN KRANKZINNIGHEID.
Een Engelsche Swart Abrahamsz. is J. F. Nisbet,
die in zijn werkje Isanity of Genius" tracht
aan te toonen, dat alle personen van groot talent
in meerdere of mindere mate krankzinnig zijn.
Overeenkomstig zijne allervroolijkste leer over
krankzinnigheid,' idiotisme, vallende ziekte, tering,
jicht, dronkenschap, misdaad en genie verschil
lende vormen van zenuwlijden, vau neurasthenie
of althans van neuropathische neigingen en ze
komen dan ook klaarblijkelijk altijd ia dezelfde
lamiliën voor. Aan families met dien treurigen
erfelijken aanleg behept, zijn wij intusschen veel
zaken verschuldigd, als daar zijn, onze gevange
nissen en krankzinnigengestichten, de wet der
zwaartekracht en de stoommachine, Mozart en
Mendelssohn, Vanity Fair en David Coppei'field,
onze zakkenrollers en onze koloniën, Luther en
Bunyan, onze wijsgeeren en ingenieurs, staatslie
den en moordenaars. Inderdaad na de lezing van
dit werkje krijgen we dan indruk, dat alle
menschen en alle dingen, die de moeite waard zijn,
van Napoleon en Cromwell tot Jack the Ripper,
van Shakespeare en Newton tot de ongelukkige
idioten in onze gestichten, aan zitkelvjke neigingen
in bepaalde familiën hun ontstaan hebben te
danken.
Nu komt het ons voor, dat hierbij wel wat al
te veel gegeneraliseerd wordt. Een Engelsen blad,
dat aan de zaak een woordje wijdt, heeft er,
meenen wij, een helderder inzicht in. Het geeft toe,
dat bij het scheppen van een werk van fictie een
zekere mate van overspanning bevorderlijk kan
zijn voor 't bereiken van het grootsche resultaten
en dat er een soort van gemis aan
zenuw-eijuillbrium zal kunnen worden geconstateerd bij Swift,
Byron; Rousseau, Poe, Balzac en Coleridge, maar
wij kunnen nog maar niets, wat aan krankzinnig
heid doet denken, vinden in Shakespere, Milton,
Wordsworth, Raphael, Michel Angelo, Thackeray,
George Eliot, de Pitts en Warren llastings. De
heer Nesbit gaat evenwel nog verder, ook
veldheeren, staatslieden en uitvinders worden erin ge
haald; niemand komt vrij, noch Alexander, noch
Caesar, noch Marlborough; Mahomet en Jeanne
d'Are zijn even gek geweest als Flaubert en
Ckarlotte Bronte; Victor Hugo vooral niet meer dan
Herschell, Faraday, Davy, Copernicus, Galileï,
Kepler en Socrates. Spoorwegen en stoombooten,
telegrafen en drukpersen zoowel als organisatie,
diplomatie, -wijsbegeerte, wetenschap en kunst zijn
voortgesproten uit het neurasthenisch temperament.
Zou de Engelsche schrijver gelijk hebben? Wij
twijfelen er aan en op deze gronden. Onze be
schaving is een zeer ingewikkeld iets. Mannen en
vrouwen, die zij omhoog brengt, moeten zeer vee'l
van hun zenuwstelsel vergen en bovendien, als
iemand op den voorgrond treedt, weten wij al
spoedig veel omtrent zijne familie, terwijl we bij
iemand, die obscuur blijft, niet gaan informeeren,
hoe zijne ouders en grootouders, zijne zusters,
neven en tantes waren. Als de heer Nisbet zijne
stelling had willen bewijzen, had hy eene verge
lijkende studie moeten leveren tusschen de lami
liën der groote denkers en genieën, en die van
een andere groep, stel bakkers of beursheeren of
3ehangersknechten en ook daar precies moeten
onderzoeken, hoe veelvuldig er jicht en tering en
suikerziekte en dronkenschap en misdaad voor
kwamen.
En dan, behalve de treurigheid der theorie, die
ons niet zou beletten, haar aan te nemen, kleeft
baar deze schaduwzijde aan, dat ze de ergste
vooroordeelen der groote menigte voedt. Welja,
dat heb ik altijd wel gezegd," redeneert Droog
stoppel, die vent, die zooveel van mij verschilt,
is gek!''
Neen, studie en onderzoek geven evenveel recht
tot eene tegenovergestelde zienswijze! Of worden
niet de krankzinnigengestichten en inrichtingen
voor zenuwlnders gevuld door de kleine, beperkte,
ziekelijke, bekrompen, in zicbzelven opgaande na
turen, en zou niet ruimte van blik en diepte van
inzicht, zou een groote levensopvatting, een hoog
ideaal en vooral een warme menschelijke sympa
thie geen heerlijke wapenrusting zijn tegen den
door dit geslacht gevreesden waanzin? Beproeven
wij het er althans maar mee! F. J. v. U.
HET KLEINE STADJE.
Schetsen door MAK C.
IV. Keuring voor de Schut/f r/j.
Cornelis Gorsel, »de jonge Gorsel", ?ooals hij
werd genoemd omdat zijn broers nog al te jong
waren om zelfs voor den titel van »rie jonge" iu
aanmerking te kunnen komen, was in Augustus
1890, vijf en twintig jaar. Hij was bij zijn vader
in de zaak, een wél-beklante kleedermakers- en
lakenkoopersaftaire.
Het vorig jaar, om dezen tijd, toen Cornelis
eigenlijk al in de schutterij" had moeten «val
len", was hij voor de zaak juist een paar maanden
buitenslands geweest en, zooals het wel eens
gaan wil : men had hem ter sfcretarie vergeten
en : hij had toen zelf ook maar voorloopig zijn
burgerplicht meenen te mogen vergeten. Of lie
ver : hij had niet gemeend zich te moeten aan
geven, omdat hij toch zeker was vrijgesteld te
zullen worden om : rijn o 'gen.
Cornelis had rare oogen, niet alleen keken rij
nooit beide dezelfds richting uit, maar ook kon
bij met zijn linker oog alleen goed van dicht-bij
zien en inet het rechter alleen goed in de verte.
Nu, hij vond dat zelf zoo kwaad niet, en had er
allerlei redeneerinkjes over in voorraad om zich
van het practische nut van dat gebrek te over
reden.
Maar al dit geredeneer en al deze overreding
belette niet, dat toen Cornelis, juist boven voor
bet venster zittende en met lijn twee oogen in
twee richtingen te gelijk turend, plotseling een
bibberkoortsje door zijn leden kreeg, toen hij den
omroeper vlak voor bet huis zag pal staan en
hem ter algemeene kennis hoorde brengen, dat
alle mannelijke ingezetenen, die dit jaar bun
vijf en twintigste levensjaar waren ingetre
den zicb binnen de eerste drie weken ter
secretarie hadden te doen inschrijven voor den
schuttersdienst met gelijktijdige opgave hunner
eventueele bezwaren.
Cornelis was een beetje verlegen uitgevallen en
alleen de gang naar het stadhuis om aangifte te
doen en vooral de keuring, die later volgen
zou, want op vrij loten was bijna geen kans
bij die beroerde schutterij vond hij al een
verschrikkelijk onaangename zaak.
Hij dacht nog met angst terug aan zijn
bezoet indertijd aan de militiezaal, nu zes jaar
geleden, ofschoon hij toen toch zeker wist, dat
bij er ongedeerd van af zou komen, wijl zijn,
sedert overleden, broer een plaatsvervanger had
gehad.
Cornelis vroeg zich nu af of het niet het
beste zoude wezen evenals verleden jaar te
ttachten zich stikem te houden, om z >o aan de
nare verplichting te ontsnappen. Daar waren er
wel meer op die manier voor goed vrijgebleven....,
de controle ging zoo nauwlettend niet... Maar
och, dacht bij, en zoo oordeelden zijn ouders
ook, wat kan 't mij schelen ! Ik ga liever den
royien weg, nu ik toch zeker weet dat ik af
gekeurd zal worden Ik zal mij maar asngeven,
dan ben ik er al gauw voor goed af, terwijl ik
anders, als ze eens mochten merken dat ik mij
van den domme houd, nog de kans loop dat
ze mijn gebrek te licht wegen en mij toch in
lijven, juist om mij te straffen.
Voor alle sekurigheid besloot hij eerst den
huisdokter te raadplegen om te weten, in hoever
hij nu feitelijk al of niet schutterige oogen had.
Met een geheel verlicht hart verliet hij de
woning van den dokter. Met zijn rechter oog
zag hij wel goed genoeg, maar het linker was
?éer bijziende, en, wat den doorslag gaf, met zijn
oogen was het zoo zonderling gesteld, dat als
hij met beiden tegelijk een en dezelfde richting
uitkeek, het gezichtsvermogen van het bijziende
linker oog dat van het vér-ziende rechter neu
traliseerde, zoodat, als hij een bril met twee
verschillende glazen opzette, waarvan elk voor
een zijner oogen was berekend, hij daardoor
volstrekt niets kon zien. U zult stellig afge
keurd worden," was des dokters Laatste wo_rd
geweest.
Met een parmantigheid, die hem anders vol
strekt Biet eigen was, tapte hij den volgenden
dag raar 't stadhuis, en met een moedigen
glimlach, zoo. als ware hij krijgshaftig van
nature en als vond hij het heerlijk zijn jeugdige
krachten aan de verdediging des vaderlands te
kunnen wijden, meldde hij zich bij den secretaris
als schutterplichtige aan. Op de vraag: hebt u
ook bezwaren in te dienen?" antwoordde hij:
vja, ik ben wat bijziende" op een toon. als wilde
hij zeggen: maar het is zoo weinig, dat ik er
gelukkig zeker van ben dat dit geen beletsel
wezen zal."
Op den dag der keuring, om tien uur des
ochtends, wandelde Cornelis met loome schreden
en een kloppend hart naar bet raadhuis, want,
hoe zeker bij ook mocht zijn van den goeden
uitslag, zoo gevoelde bij zich toch do T een
ergen angst beklemd en hij reciteerde het versje,
dat hij, in o >genMikken van zelfbespiegeling
gaarne op zich zelveu toepaste.
CorEelis had een glas gebroken
Voor aan de straat,
Schoon hij den stukken had verstoken,
Hij wist geen raad.
Beneden in het oude raadhuis op de blauw
steenen vloer van het lage, ruime voorportaal,
sto< den de aanstaande dapperen tusschen de
witgekalkte muren bijeen. De meesten waren
boerenjongens met donkerblauwe kielen aan,
spijkerschoenen, die omaugeuaam krasten op het
plaveisel. Zij stonden in een groepje bij deii
ingang.
En bij de eikenhouten trap aan den
tchterkant stonden de heeren schutterplichtigen. Het
waren meest winkel- en kantoorbedienden, met
ronde zwarte hoedjes een weinig schuin op het
hoofd gezet om zoodoende erg onvervaard te
lijken, tn met pakjes uit conftctie-magazijnen,
goedkoop en net.
De heeren waren wat zenuwachtig. Een stond
er zijn snorretje op te krullen en op de nagels
te bijten, letterlijk zijn ongeduld verbijtend. Een
ander had de oogen half dicht geknepen en
tuurde zoo in 't rond. om nu al reeds zoo dui
delijk mogelijk den indruk te makfn van zeer
bij'iend te zijn. Een der ie stond met bet hoofd
op de hand geleund in diep gepeins verzonken.
Een vierde liep met kalme stappen heen en we
der van de boerengroep naar de heerengroep,
het h ofd trotsch lu den nek gedrukt en leven
dig met zijn wandelstokje zwaaiend, om zijn
onverschillige hooghartigheid te kennen tégeven.
Twee anderen stonden luidde te schertsen en
te sc-aterlachen, om te d -en bemerken dat het
gebeele geval hun voorkwam niet meer dan een
grap t« zijn.
Corcelis sprak den jongen Theunis?en aan,
den zoon van den anderen kleedermaker. Zij
gedroegen zich anders steeds als concurrenten,
tegenover elkander en passeerden elkaar niet zel
den op straat zouder een groet te wisselen. Maar
nood breekt wetten en gebruiken. En de twee
jeugdi.e c ncurrenten begouueu een vriendschap
pelijk gesprek.
Theunisseu vertelde dat hij een verstuikten
vinger had, die i em ongetwijfeld vrij zou doen
kot,en en Cornelis informeerde met e^u o
erdreven belangstelling naar dien vinger, omdat hij
het ge-pr<-k gaande wilde houden, daar op die
wijze de tijd en het wachten minder drukkend
scheen te zijn.
Eindelijk kwam er een mager en grijzend
heertje binnen, ietwat aanmatigend in houding
en klee ing, die de groepjes met een doften blik
monsterde, en de trap opging.
«Dokter Verbeuk" fluisterden de stemmen,
trillend, omdat zij wisten dat nu het ge.vicb.tig
oogenb.ik naderde.
Een oogenblik later kwam f r dan ook een
kommies van de secretarie, een dik mannetje
met rauw-roode wangen en wiens gelaat niet
meer expressie had dan een biefstuk, tot halver
wege de trap af.
't Is tijd,'' zei hij tot de scbutterplichtigen,
wil u maar boven komen ?"
Nu stommelden allen de trap op en begon in
den lagen bo«engang bet wachten opnieuw.
Allen stonden nu te samen bij den ingang van
een awaldeur, die door een conciërge werd be
waakt.
De namen werden een voor een afgeroepen.
Waren dragers der namen er niet, dan ztide de
conciërge: >>tf\vezig", warea zij er wel, dan
moesten zij binnenkomen.
? Cornelis Sebastiaan Hendrik Gorsel!" Einde
lijk begon de gewichtige gebeurtenis.
In de lage groote zaal, waar een fraaie ge
beeldhouwde zestiende-eeuwsche schoorsteen een
mal figuur maakte te midden van stijllooze,
witte muren, vensters, stoelen en banken, stond
in 't midden een zeer lange en breede ta'el met
een groen kleed geheel bedekt. Achter deze
tafel zaten drie der gewichtigste gemeente-per
sonages : de kommandant van de schutterij in
unifoim, een gezet en breedgeschouderd man
met grijzen krullebol, de burgemeester, wiens
purper roode wangen zooveel als eene voortdu
rende advertentie voor zijn wijuzaak waren, en
eindelijk een tengere wethouder.
De beide laatste heeren deftig geheel in 't
zwart en vol waardigheid. Aan een kant van de
tafel zat de stcretaris-komrnieB met zijne pa
pieren.
Cornelii kreeg een geweldigen indruk van de
plechtige stilte in de zaal en toen de drie daar
gezetenen hem aankeken, terwijl hij voor de
tafel stond, voelde hij zich eenigszius alsof hij
gedoodvonnist moest worden. Hij moest nog
maals zijn bezwaar opgeven, kreeg een papiertje
in de hand, en werd toen uitgenoodigd achter
de balustrade in de zaal zelf bij de vensters te
gaan wachten.
Dat was nu een moeilijk geval: hij alleen in
de zaal met die deftige heeren, die als
inquisiteuren daar zaten. Ging bij uit de vensters staan
kijkei', dan draaide hij hun zijn mg toe, dat
kon niet. Bleef bij met zijn gezicht naar beu
toegekeerd staan, dan zou bij hen moeten aan
zien. Dat ging ook niet. Hij besloot toch tot
bet laatste, wat hoffelijkheid, dat zou de heeren
misschien geuadiglijk stemmen. En DU richtte
hij zijn oogen maar naar boven, als was hij in
extaze verzonken voor bet gemeentewapen, dat
boven den schoorsteen geschilderd was.
Al spoedig werd hij evenwel uit zijn neteligen
toestand verlost, maar om in een nog neteliger
te komen. Hij ging, na een eerbiedige buiging
voor de heeren, de zaal uit, door de groep der
andere schutterplichtigen heen over het portaal
en de keuringzaal binnen.
Weder een tafel met een groen kleed, maar
ditmaal bedekt met geneeskundige boeken en
instrumenten. Dokter Verbeuk, met zijn klein
iezegrimmig hoofdje, en dokter Timmerman, de
militaire gereesheer, in uniform en met sporen
aan de laarzen zouden zijn gebrek daar onder
zoeken.