De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 23 augustus pagina 4

23 augustus 1891 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 739 eogen uitsteken, alsof men met die afbeeldingen den rebellen een heilzamen vrees wilde inboeze men. Hun goden wurgen zelf de wilde dieren; zij zijn afstammelingen van Nimrod, den grooten jager voor den Heere. Het beek van Maspéro kan niet in plaats komen TOor een historieboek, maar het Egypte en Assyri der geschiedenis leeft voor de lezers, en doet hen in de feiten en jaartallen meer verband zien. VARIA. TOONEEL EN MUZIEK. Uit Algiers wordt het overlyden bericht van de Beroemde tragédienne Agar. Zij overleed te Mustapha aan eene beroerte; reeds had eenigen ty'd geleden een dergelyke attaque haar verlamd. Agar heette Florence Léonide Charvin, en was te Saint-Claude (dep. du Jura) geboren, in 1836. In 1853 kwam zij naar Parys, vM moed en ijver en met een krachtige stem, maar zonder de ge ringste middelen. Zij zong er in het café-concert, en kon weldra 15 francs per avond verdienen. De leeraar Ricourt merkte op, welk eene macht zy' in haar ontluikende declamatie kon leggen; hij deed haar van den zang afzien, en in 1859 debuteerde zy in de Ecole Lyrique de La Tour d'Auvergne, als Maritana in bet drama Don César de Bazu,n\ zy' nam toen als nom deguerre Agar" aan. Het succes was zoo groot, dat de tooneeldirecteuren haar elkander betwistten. Nu was zij eene ster geworden. Zij werd aan het Odéon verbonden en speelde er in Phèdre en JHorace; toen kwam zij aan de Porte-SaintMartin als Faustine, en aan de Gaité, waar zij in La Tour de Nesle het publiek deed rillen. Weer in het Odéon, speelde zij er het geheele tragische repertoire; een der gedenkwaardigste avonden was er die, waarin zij als de courtisane Sylvia in Le Passant van Coppée optrad, en Sarah Bernhardt naast haar de rol van de jongen F!orentynschen knaap vervulde. Dit was in 1869; zij kwam toen voor korten tijd by het Théatre Francais, waar zij ook vroeger zeer kort geweest was. Zij was toen in de cou lissen gestruikeld, lang ziek geweest, en had met de administratie moeielijkheden gehad. Toen de oorlog kwam, werd zij ziekenoppasster in de am bulances; hare medewerking destijds in een liefdadigheidsconcert voor de weduwen en weezen der gevallen communards, is haar Jater scherp verweten. In 1872 verliet zij het Théatre Francais weer, en ging kunstreizen maken, in de provinciën en in het buitenland, waar zij in verschillende tragische rollen optrad. Ook in Parijs kwam zij weer enkele malen, speelde de Agrippine in Brittannicus in de Porte-Saint-Martin, en de Ptièdre in het Renaissance-Théatre, en kwam nog eens een korten tijd aan de ComéJie-Francaise. Zij creëerde er toen Madame B^rnard in Les Fourehambault van Emile Augier, en de rol der Ko ningin in Hamlet. Agar's talent lag vooral in haar diepe innig tragische stem; de uitbarstingen en vervoeringen van heiligen hartstocht, wist zij beter dan iemand weer te geven; hiertoe werkten ook haar blik vol uitdrukking, matte tint, regel matige krachtig geteekende trekken, haar sculp turale houding, fraaie gestalte en majestueuze schoonheid mede. Zij had iets buitengewoons, dat sympathie en aandoening inboezemde. Haar vele teleurstellingen waren ook aan het heftige en driftige van haar persoonlijkheid te wy'ten. Dette de Haine." Uit Parijs schrijtt men: Georges Ohnet, die in zy'ne laatste werken naar de hoogere psychologie en zelfs naar de theologie afgeweken is, is weder tot zijn vroegere manier teruggekeerd. Dette de Haine" is niets meer dan een spannend verhaal, waarin haat tegen liefde, waarheid tegen bedrog strijdt en het goede beginsel zegeviert. Wie niet meer in een roman denkt te vinden, zal dit boek met een even groot genoegen lezen als Serge Panine of Le maitre de jorges. De diepzinnigheid, waarnaar Ohnet vroeger zonder gevolg gestreefd heeft, bevindt zich hier alleen nog in de onderteekening aan het slot, waar Ohnet ons te kennen geelt, dat hij het boek op zijn landgoed Les Abirnes geschreven heeft. Ik weet niet, of Ohnet zeil zijn fraai landgoed aan de Marne zoo genoemd, dan of hÜhet gekocht heeft, omdat het dezen afgronddiepen naam droeg. Wy zy'n tevreden, wanneer by den afgrond in zy'ne werken niet tracht te doen verschijnen. De gehate, waarnaar de roman betiteld is, is een voortreffelijk marineofficier, hij heeft een Italiaanschen spion in een duel gedood, die eene van zijne beide nichten verleid en hierop gepocht heeft. De Italiaan sterft, zonder te ver raden, of het de donkeroogige Creoolsche Lydie of de Engelsche blondine Thérèse geweest is, die het lichte offer van zy'ne verleidingskunst was geworden. De officier laat zich door den schijn misleiden en gelooft dat Thérèse schuldig is. Daarenboven had hij zich reeds voor zijn vertrek naar Tonkin met Lydie verloofd en bemint haar als waanzinnig. Hij biijft daarom in den waan en Thérèse, die hem werkelijk bemint, -waagt het niet, hem nader in te lichten, omdat zij voor eene tragische catastrophe bevreesd is. Lydie van haren kant trouwt haar neef uit wraak, om hem voor den dood van den Italiaan te straften. Zij ruïneert hem vooreerst financieel, doordat zij hem in slechte speculaties stort, en wordt hem ver volgens ontrouw, door met een sportsman te vluch ten, op wiens hand zij rekent, om haar man dood te schieten, zooals hij den Italiaan gedaan heeft. Maar het duel eindigt doodelijk voor den sports man, terwyl de officier er met een zware wonde afkomt. Lydie vlucht met een millioen, dat zij buiten weten van haar man aan de beurs ver worven heeft, en sterft te Napels aan typhus, zoodat haar weduwnaar, die hare schandelijkheden thans alle doorziet, de engel Thérèse naar het altaar kan voeren. Zola's Argent" heeft zonder twijfel veel invloed op Ohnet uitgeoefend, want ook hij verhaalt ons nu op zijne wijze den kracht van de Union Générale. Hij heeft uit Zola vooral op gemerkt dat men de geldmannen niet noodzakelijk als domkoppen of schurken behoeft te teekenen, en in zy'n Bernheimer een zeer aanneembare figuur geschapen. Bernheimer maakt de schoone Creoolsche het hof en tracht deze er volstrekt niet af te brengen, haar echtgenoot te misleiden; zoodra echter het wraakzuchtige, wreede karakter van de dame heeft doorzien, moet hij bekennen dat zulk een lieve duivel een gevaarlijke gezellin is, ly kiest nu met warmte de partij van haar edelen ichtgenoot en de engelachtige Thérèse. LETTEREN EN WETENSCHAP. In de laatste zitting van de Fransche Academie der Wetenschappen verklaarde de permanente secretaris Bertrand op een navraag omtrent het egaat van 100000 francs, dat eene dame als prijs voor de tot stand brenging van eene correspon dentie der aarde met den planeet Mars, zou hebjen vermaakt, dat de Academie tot nog toe geen geschrift van dien inhoud was toegekomen. Hij bad wel in de bladen gelezen, dat zulk een testamentaire schenking was uitgeloofd voor den gene wien het gelukte eene ster een ot ander :eeken te geven en daarop antwoord te ontvan gen", maar was van meening, dat, indien het aan bod bij de Academie kwam, deze het om de aan gehaalde voorwaarde van het testament moest afwijzen. Zij kon het alleen dan aannemen, waa neer haar toegestaan werd, de som tot belooninj;en voor geleerden te besteden die de kennis van ons zonnestelsel of de betrekkingen der aarde tot dit stelsel door volkomener physische of op tische instrumenten of door andere middelen wer kelijk en wetenschappelijk vooruitgebracht hadden. De Fransche Academie zou waarschijnlijk deze beschouwing van haren secretaris doelen; daar zij iChter van zulk een geschenk nog niets weet, schijnt de geheele geschiedenis een canard" te zy'n, wellicht in Fiammarions observatorium uit gebroed, en die in de stilte van den zomer met iucces de wereld rondgevlogen is. Do schrijver Paul Foucher, heeft een interessant proces met zijn uitgever het huis Dentu. Van zijn laatsten roman, Monsieur Bienaimé, heeft de heer Dentu op den omslag de vierde en vijfde editie vermeld. Nu de schrijver hiervan zijn honorarium wil ontvangen, schrijft de heer Dentu hem, dat deze vermelding fictief is, en verwondert zich dat de heer Foncher hiermede geen genoegen neemt, daar toch deze vermelding nog meer ter wille van de ijdelheid der schrijvers, dan als reclame voor het boek dient. Er zijn maar achttienhonderd exemplaren van het boek gedrukt. Er zullen bij het proces (de Sociélédes gens de lettres treedt voor Paul Foucher op), mis schien curieuse bijzonderheden aan 't licht komen. De uitgevers goven, naar het schijnt, 35, 40 50 centimes per exemplaar aan den schrijver, alleen Guy de Maupassant en Zola ontvangen een franc. Vroeger was het de gewoonte, dat de schrijver als controle, ieder exemplaar teekende, maar, dat gaat by de 80.000 of 100.000 stuks, die vau Zola, Daudet, Ohnet of Maupassant gedrukt worden, niet meer. Het is dus eene zaak van vertrouwen, en daar zij nog niet veranderd is, schijnen de schrij vers zich er wel bij te bevinden. Het Journal de Bruxelles doet opmerken, dat de uitgevers Lemerre, Michel Lévy, Marpon, vele malen millionnair zijn en de schrijvers zelden; maar ook Zola, Duuias en De Maupassant hebben mooie huizen en buitenplaatsen met hun romans verdiend. Wetenschap. GEÏE EN KRANKZINNIGHEID. Een Engelsche Swart Abrahamsz. is J. F. Nisbet, die in zijn werkje Isanity of Genius" tracht aan te toonen, dat alle personen van groot talent in meerdere of mindere mate krankzinnig zijn. Overeenkomstig zijne allervroolijkste leer over krankzinnigheid,' idiotisme, vallende ziekte, tering, jicht, dronkenschap, misdaad en genie verschil lende vormen van zenuwlijden, vau neurasthenie of althans van neuropathische neigingen en ze komen dan ook klaarblijkelijk altijd ia dezelfde lamiliën voor. Aan families met dien treurigen erfelijken aanleg behept, zijn wij intusschen veel zaken verschuldigd, als daar zijn, onze gevange nissen en krankzinnigengestichten, de wet der zwaartekracht en de stoommachine, Mozart en Mendelssohn, Vanity Fair en David Coppei'field, onze zakkenrollers en onze koloniën, Luther en Bunyan, onze wijsgeeren en ingenieurs, staatslie den en moordenaars. Inderdaad na de lezing van dit werkje krijgen we dan indruk, dat alle menschen en alle dingen, die de moeite waard zijn, van Napoleon en Cromwell tot Jack the Ripper, van Shakespeare en Newton tot de ongelukkige idioten in onze gestichten, aan zitkelvjke neigingen in bepaalde familiën hun ontstaan hebben te danken. Nu komt het ons voor, dat hierbij wel wat al te veel gegeneraliseerd wordt. Een Engelsen blad, dat aan de zaak een woordje wijdt, heeft er, meenen wij, een helderder inzicht in. Het geeft toe, dat bij het scheppen van een werk van fictie een zekere mate van overspanning bevorderlijk kan zijn voor 't bereiken van het grootsche resultaten en dat er een soort van gemis aan zenuw-eijuillbrium zal kunnen worden geconstateerd bij Swift, Byron; Rousseau, Poe, Balzac en Coleridge, maar wij kunnen nog maar niets, wat aan krankzinnig heid doet denken, vinden in Shakespere, Milton, Wordsworth, Raphael, Michel Angelo, Thackeray, George Eliot, de Pitts en Warren llastings. De heer Nesbit gaat evenwel nog verder, ook veldheeren, staatslieden en uitvinders worden erin ge haald; niemand komt vrij, noch Alexander, noch Caesar, noch Marlborough; Mahomet en Jeanne d'Are zijn even gek geweest als Flaubert en Ckarlotte Bronte; Victor Hugo vooral niet meer dan Herschell, Faraday, Davy, Copernicus, Galileï, Kepler en Socrates. Spoorwegen en stoombooten, telegrafen en drukpersen zoowel als organisatie, diplomatie, -wijsbegeerte, wetenschap en kunst zijn voortgesproten uit het neurasthenisch temperament. Zou de Engelsche schrijver gelijk hebben? Wij twijfelen er aan en op deze gronden. Onze be schaving is een zeer ingewikkeld iets. Mannen en vrouwen, die zij omhoog brengt, moeten zeer vee'l van hun zenuwstelsel vergen en bovendien, als iemand op den voorgrond treedt, weten wij al spoedig veel omtrent zijne familie, terwijl we bij iemand, die obscuur blijft, niet gaan informeeren, hoe zijne ouders en grootouders, zijne zusters, neven en tantes waren. Als de heer Nisbet zijne stelling had willen bewijzen, had hy eene verge lijkende studie moeten leveren tusschen de lami liën der groote denkers en genieën, en die van een andere groep, stel bakkers of beursheeren of 3ehangersknechten en ook daar precies moeten onderzoeken, hoe veelvuldig er jicht en tering en suikerziekte en dronkenschap en misdaad voor kwamen. En dan, behalve de treurigheid der theorie, die ons niet zou beletten, haar aan te nemen, kleeft baar deze schaduwzijde aan, dat ze de ergste vooroordeelen der groote menigte voedt. Welja, dat heb ik altijd wel gezegd," redeneert Droog stoppel, die vent, die zooveel van mij verschilt, is gek!'' Neen, studie en onderzoek geven evenveel recht tot eene tegenovergestelde zienswijze! Of worden niet de krankzinnigengestichten en inrichtingen voor zenuwlnders gevuld door de kleine, beperkte, ziekelijke, bekrompen, in zicbzelven opgaande na turen, en zou niet ruimte van blik en diepte van inzicht, zou een groote levensopvatting, een hoog ideaal en vooral een warme menschelijke sympa thie geen heerlijke wapenrusting zijn tegen den door dit geslacht gevreesden waanzin? Beproeven wij het er althans maar mee! F. J. v. U. HET KLEINE STADJE. Schetsen door MAK C. IV. Keuring voor de Schut/f r/j. Cornelis Gorsel, »de jonge Gorsel", ?ooals hij werd genoemd omdat zijn broers nog al te jong waren om zelfs voor den titel van »rie jonge" iu aanmerking te kunnen komen, was in Augustus 1890, vijf en twintig jaar. Hij was bij zijn vader in de zaak, een wél-beklante kleedermakers- en lakenkoopersaftaire. Het vorig jaar, om dezen tijd, toen Cornelis eigenlijk al in de schutterij" had moeten «val len", was hij voor de zaak juist een paar maanden buitenslands geweest en, zooals het wel eens gaan wil : men had hem ter sfcretarie vergeten en : hij had toen zelf ook maar voorloopig zijn burgerplicht meenen te mogen vergeten. Of lie ver : hij had niet gemeend zich te moeten aan geven, omdat hij toch zeker was vrijgesteld te zullen worden om : rijn o 'gen. Cornelis had rare oogen, niet alleen keken rij nooit beide dezelfds richting uit, maar ook kon bij met zijn linker oog alleen goed van dicht-bij zien en inet het rechter alleen goed in de verte. Nu, hij vond dat zelf zoo kwaad niet, en had er allerlei redeneerinkjes over in voorraad om zich van het practische nut van dat gebrek te over reden. Maar al dit geredeneer en al deze overreding belette niet, dat toen Cornelis, juist boven voor bet venster zittende en met lijn twee oogen in twee richtingen te gelijk turend, plotseling een bibberkoortsje door zijn leden kreeg, toen hij den omroeper vlak voor bet huis zag pal staan en hem ter algemeene kennis hoorde brengen, dat alle mannelijke ingezetenen, die dit jaar bun vijf en twintigste levensjaar waren ingetre den zicb binnen de eerste drie weken ter secretarie hadden te doen inschrijven voor den schuttersdienst met gelijktijdige opgave hunner eventueele bezwaren. Cornelis was een beetje verlegen uitgevallen en alleen de gang naar het stadhuis om aangifte te doen en vooral de keuring, die later volgen zou, want op vrij loten was bijna geen kans bij die beroerde schutterij vond hij al een verschrikkelijk onaangename zaak. Hij dacht nog met angst terug aan zijn bezoet indertijd aan de militiezaal, nu zes jaar geleden, ofschoon hij toen toch zeker wist, dat bij er ongedeerd van af zou komen, wijl zijn, sedert overleden, broer een plaatsvervanger had gehad. Cornelis vroeg zich nu af of het niet het beste zoude wezen evenals verleden jaar te ttachten zich stikem te houden, om z >o aan de nare verplichting te ontsnappen. Daar waren er wel meer op die manier voor goed vrijgebleven...., de controle ging zoo nauwlettend niet... Maar och, dacht bij, en zoo oordeelden zijn ouders ook, wat kan 't mij schelen ! Ik ga liever den royien weg, nu ik toch zeker weet dat ik af gekeurd zal worden Ik zal mij maar asngeven, dan ben ik er al gauw voor goed af, terwijl ik anders, als ze eens mochten merken dat ik mij van den domme houd, nog de kans loop dat ze mijn gebrek te licht wegen en mij toch in lijven, juist om mij te straffen. Voor alle sekurigheid besloot hij eerst den huisdokter te raadplegen om te weten, in hoever hij nu feitelijk al of niet schutterige oogen had. Met een geheel verlicht hart verliet hij de woning van den dokter. Met zijn rechter oog zag hij wel goed genoeg, maar het linker was ?éer bijziende, en, wat den doorslag gaf, met zijn oogen was het zoo zonderling gesteld, dat als hij met beiden tegelijk een en dezelfde richting uitkeek, het gezichtsvermogen van het bijziende linker oog dat van het vér-ziende rechter neu traliseerde, zoodat, als hij een bril met twee verschillende glazen opzette, waarvan elk voor een zijner oogen was berekend, hij daardoor volstrekt niets kon zien. U zult stellig afge keurd worden," was des dokters Laatste wo_rd geweest. Met een parmantigheid, die hem anders vol strekt Biet eigen was, tapte hij den volgenden dag raar 't stadhuis, en met een moedigen glimlach, zoo. als ware hij krijgshaftig van nature en als vond hij het heerlijk zijn jeugdige krachten aan de verdediging des vaderlands te kunnen wijden, meldde hij zich bij den secretaris als schutterplichtige aan. Op de vraag: hebt u ook bezwaren in te dienen?" antwoordde hij: vja, ik ben wat bijziende" op een toon. als wilde hij zeggen: maar het is zoo weinig, dat ik er gelukkig zeker van ben dat dit geen beletsel wezen zal." Op den dag der keuring, om tien uur des ochtends, wandelde Cornelis met loome schreden en een kloppend hart naar bet raadhuis, want, hoe zeker bij ook mocht zijn van den goeden uitslag, zoo gevoelde bij zich toch do T een ergen angst beklemd en hij reciteerde het versje, dat hij, in o >genMikken van zelfbespiegeling gaarne op zich zelveu toepaste. CorEelis had een glas gebroken Voor aan de straat, Schoon hij den stukken had verstoken, Hij wist geen raad. Beneden in het oude raadhuis op de blauw steenen vloer van het lage, ruime voorportaal, sto< den de aanstaande dapperen tusschen de witgekalkte muren bijeen. De meesten waren boerenjongens met donkerblauwe kielen aan, spijkerschoenen, die omaugeuaam krasten op het plaveisel. Zij stonden in een groepje bij deii ingang. En bij de eikenhouten trap aan den tchterkant stonden de heeren schutterplichtigen. Het waren meest winkel- en kantoorbedienden, met ronde zwarte hoedjes een weinig schuin op het hoofd gezet om zoodoende erg onvervaard te lijken, tn met pakjes uit conftctie-magazijnen, goedkoop en net. De heeren waren wat zenuwachtig. Een stond er zijn snorretje op te krullen en op de nagels te bijten, letterlijk zijn ongeduld verbijtend. Een ander had de oogen half dicht geknepen en tuurde zoo in 't rond. om nu al reeds zoo dui delijk mogelijk den indruk te makfn van zeer bij'iend te zijn. Een der ie stond met bet hoofd op de hand geleund in diep gepeins verzonken. Een vierde liep met kalme stappen heen en we der van de boerengroep naar de heerengroep, het h ofd trotsch lu den nek gedrukt en leven dig met zijn wandelstokje zwaaiend, om zijn onverschillige hooghartigheid te kennen tégeven. Twee anderen stonden luidde te schertsen en te sc-aterlachen, om te d -en bemerken dat het gebeele geval hun voorkwam niet meer dan een grap t« zijn. Corcelis sprak den jongen Theunis?en aan, den zoon van den anderen kleedermaker. Zij gedroegen zich anders steeds als concurrenten, tegenover elkander en passeerden elkaar niet zel den op straat zouder een groet te wisselen. Maar nood breekt wetten en gebruiken. En de twee jeugdi.e c ncurrenten begouueu een vriendschap pelijk gesprek. Theunisseu vertelde dat hij een verstuikten vinger had, die i em ongetwijfeld vrij zou doen kot,en en Cornelis informeerde met e^u o erdreven belangstelling naar dien vinger, omdat hij het ge-pr<-k gaande wilde houden, daar op die wijze de tijd en het wachten minder drukkend scheen te zijn. Eindelijk kwam er een mager en grijzend heertje binnen, ietwat aanmatigend in houding en klee ing, die de groepjes met een doften blik monsterde, en de trap opging. «Dokter Verbeuk" fluisterden de stemmen, trillend, omdat zij wisten dat nu het ge.vicb.tig oogenb.ik naderde. Een oogenblik later kwam f r dan ook een kommies van de secretarie, een dik mannetje met rauw-roode wangen en wiens gelaat niet meer expressie had dan een biefstuk, tot halver wege de trap af. 't Is tijd,'' zei hij tot de scbutterplichtigen, wil u maar boven komen ?" Nu stommelden allen de trap op en begon in den lagen bo«engang bet wachten opnieuw. Allen stonden nu te samen bij den ingang van een awaldeur, die door een conciërge werd be waakt. De namen werden een voor een afgeroepen. Waren dragers der namen er niet, dan ztide de conciërge: >>tf\vezig", warea zij er wel, dan moesten zij binnenkomen. ? Cornelis Sebastiaan Hendrik Gorsel!" Einde lijk begon de gewichtige gebeurtenis. In de lage groote zaal, waar een fraaie ge beeldhouwde zestiende-eeuwsche schoorsteen een mal figuur maakte te midden van stijllooze, witte muren, vensters, stoelen en banken, stond in 't midden een zeer lange en breede ta'el met een groen kleed geheel bedekt. Achter deze tafel zaten drie der gewichtigste gemeente-per sonages : de kommandant van de schutterij in unifoim, een gezet en breedgeschouderd man met grijzen krullebol, de burgemeester, wiens purper roode wangen zooveel als eene voortdu rende advertentie voor zijn wijuzaak waren, en eindelijk een tengere wethouder. De beide laatste heeren deftig geheel in 't zwart en vol waardigheid. Aan een kant van de tafel zat de stcretaris-komrnieB met zijne pa pieren. Cornelii kreeg een geweldigen indruk van de plechtige stilte in de zaal en toen de drie daar gezetenen hem aankeken, terwijl hij voor de tafel stond, voelde hij zich eenigszius alsof hij gedoodvonnist moest worden. Hij moest nog maals zijn bezwaar opgeven, kreeg een papiertje in de hand, en werd toen uitgenoodigd achter de balustrade in de zaal zelf bij de vensters te gaan wachten. Dat was nu een moeilijk geval: hij alleen in de zaal met die deftige heeren, die als inquisiteuren daar zaten. Ging bij uit de vensters staan kijkei', dan draaide hij hun zijn mg toe, dat kon niet. Bleef bij met zijn gezicht naar beu toegekeerd staan, dan zou bij hen moeten aan zien. Dat ging ook niet. Hij besloot toch tot bet laatste, wat hoffelijkheid, dat zou de heeren misschien geuadiglijk stemmen. En DU richtte hij zijn oogen maar naar boven, als was hij in extaze verzonken voor bet gemeentewapen, dat boven den schoorsteen geschilderd was. Al spoedig werd hij evenwel uit zijn neteligen toestand verlost, maar om in een nog neteliger te komen. Hij ging, na een eerbiedige buiging voor de heeren, de zaal uit, door de groep der andere schutterplichtigen heen over het portaal en de keuringzaal binnen. Weder een tafel met een groen kleed, maar ditmaal bedekt met geneeskundige boeken en instrumenten. Dokter Verbeuk, met zijn klein iezegrimmig hoofdje, en dokter Timmerman, de militaire gereesheer, in uniform en met sporen aan de laarzen zouden zijn gebrek daar onder zoeken.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl