De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 27 september pagina 7

27 september 1891 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 744 DE AUSTEBDAMMER, WEEKBLAD VOOH NEDEHXAND. Sequah en de Amsterdamsche Stedemaagd. AMSTERDAMSCHE STEDEMAAOU. Kunt u mij genezen, meneer Sequah? rhumatiek, gasrhuniatiek, waterleidingsrlmraatiek.... en geen centen. SEQUAH. Onder die omstandigheden, juffrouw, is het geval mij te ingewikkeld. -JÜLIÜS PRUTTELMAN BROMMEIJER. Als je in de krant ,gaat schrijven, mag ? je wel een huid als «en olifant hebben. Wat heb ik, nu ik ?de zaken een beetje ernstig aanpak, al «en last gehad. Ja, dat 's gek, juist die brave, zachte menschen, die van vergeven en liefheb ben aan elkaar zou den moeten hangen, zijn het venijnigst tegen me. In plaats ?dat ze mijn fouten ?ondersteld dat ik die heb met den man tel der liefde bedek ken, hebben zij er pleizier in, mij voor al wat leeliik is uit te schelden. Ze zouden in staat zijn een rel letje op de Beurs te maken, om mij er af te dringen. Ze zouden zeg ik, want het zijn natuurlijk allemaal lui, met zulke zoete ge dichten, dat zij zich op de Beurs niet wagen, uit vrees van door al dat gokkersgespuis in de maling te zullen worden genomen ... en 't is ook de vraag of ze wel een kwartje kunnen missen orn de entree te betalen. Maar niet genoeg, dat ze hier in Amster??datn me beginnen te bijten en te prikken, nu hebben ze 't zoo waar ook al in de provincie ?over me. Jawel, ik ben in de laatste weken uitgemaakt voor een gifmenger. En waarom'.' 't Is ongelooflijk.... Omdat ik gewoon ben mijn besten vriend bij zijn voornaam te noemen. Nu vraag ik toch elk verstandig mensch, is dat nu geen vitten ? Ik zou tegen van Tienhoven niet Gijs mogen ?zeggen. De man, met wien ik soms armpje ?door loop, met wien ik de kabinetsformatie op touw zette, iemand, dien ik niet tranen in de oogen omhelsd heb . -. zou ik van Tien hoven moeten noemen, omdat, als ik Gijs tegen hem zeg, ik het gezag ondermijn." Wie heeft ooit gehoord, dat een voornaam iemand onteerde? Ik stem toe er zijn ver doemd leelijke voornamen, zooals bijna alle, <iie met een H. beginnen: daar heb je Hannes, Harmen, Henk, Hans, Huib ... ja, dat zijn namen om er van weg te loopen; maar als iemand een fatsoenlijken voornaam heeft, waarom zou je dien dan niet gebruiken ? Neen, ik ben niets onredelijk, ook niet op dit punt. Toen ik las. dat zekere heer De Kanter het verkeerd vond met het oog op het gezag, dat men sprak van Harmen Smeenge, gaf' ik hem in mijn hart gelijk. Harmen is ?ook eigenlijk geen voornaam, dat is meer een ?scheldwoord. Verbeeld je eens, dat we een koning hadden die Harmen heette; Harmen I. Je kunt er zeker van zijn, dat de lui de gouden tientjes niet zouden willen aannemen, waarop zoo iets gestempeld stond. Maar aan dat Harmen ben ik volmaakt onschuldig. Ik wist niet eens dat er iemand leefde die Hmeenge heette, laat staan Harmen Smeenge, tot Tooi die zoo wat alles weet, wat er te weten is me vertelde, dat er werkelijk zoo iemand existeerde; een Drent, die door zijn eigen vrienden bij de ^verkiezing was aanbevolen met het rijmpje: Kiest onzen een'gen Harmen Smeenge'', enfin die be schuldiging trek ik mij dus niet aan. Maar daar wou ik op komen : Gijs is een nette naam, een echte gezagsnaam,denk maar aan Gijsbrecht van Aemstel, en als iemand bij een netten naam genoemd wordt, hoe zou dat nadeelig kunnen zijn voor het gezag? Onze koning heette immers ook altijd alleen maar Willem. Nooit van Oranje of van Nassau, maar uit sluitend Willem, en dat heeft toch, voor zoo ver ik weet, aan het gezag geen afbreuk ge daan. En om nu nog dichter bij huis te blijven, mijn eigen vrouw noemt mij altijd bij mijn voornaam Julins, soms nog wel verkort Juul, en het gezag, mijn gezag, heeft daaronder, dat verzeker ik dien heer De Kanter, niets geleden, absoluut niets Ik herinner me den tijd iiitt, dat zij het hait gehad heeft, me tegen te spreken of het moes t zij n, alszewist, dat ik wel tegengesproken zou worden, zooals na de lunch bij de regentes, toen ik zei, dat ik me aan het Hof toch eigenlijk niet recht thuis gevoeld had. Juul, sprak ze, ik hoor het nog dat geloof ik niet, want je hebt zoo'n bescheiden vrijmoedigheid over je en zoo iets aantrekkelijks in je manieren, dat ik, als ik koningin was. je zeker de hand zou toe steken om ze te laten kussen. Inmiddels heb ik mij, uitgenomen over die naam-quaestie, niet warm kunnen maken over den Hoornschen verkiezingsstrijd. Ferf «f Treub, 't is, zou ik meenen, lood om oud ijzer. Of je van den hond of van de kat ge beten wordt, het komt op hetzelfde neer, ten minste als ze allebei dol zijn. En dat waren ze. Hoe luider die Treub begon te blaffen, des te harder die Ferf begon te bla zen ; in Edam, hoor ik, kon hij zelfs niet achter zijn adem komen ; de een was net zoo goed als de ander voor hervormingen in het voordeel van het plebs en daar moet ik niets van hebben. Toch, had ik moeten stemmen, dan zou ik, denk ik, aan Ferf de voorkenr hebben gegeven. Want ik redeneer zoo bij me zelf: die mijnheer De Kanter, die mij kwalijk neemt dat ik mijn vriend Gijs noem,moet een weergaasch nauwgezet man zijn, anders zou hij in iets zoo onschuldigs niet een doodzonde zien ; en hij protesteert tegen het gebruik maken van ten voornaam uit liefde voor het Gezag. Hij is dus, net als ik, iemand die het Gezag graag hoog houdt. Dat wekt vertrouwen. n als nu zoo iemand op reis gaat om Ferf aan te bevelen en hij spaart zich geen moeite om te vertellen wie Treub en wie Ferf is, en hij zegt, dat die Treub eigenlijk Janus moest heeten van zijn voor naam en Scheurmaker van zijn -van", en dat Ferf een bovenste beste kerel is en je weet dan, dat hij het niet van hooren zeggen heef t, daar de Ferfs uit Bergum komen en De Kan ter zelf voor Bergum in de Kamer zit. en ook dat Ferf hoofdcommissaris is van de Holl. Mij. v. Landbouw, terwijl De Kanter di recteur is van de Onderlinge verzekeringmaatschappij, die daarvan uitgaat, met andere woorden dat hij dus Ferf in zijn nieren kent dan begrijp je, dat ik wel geneigd was daar naar te luisteren. En nu zal die De Kanter bij zichzelf den ken, wat is die Brommeijer tocli eenjuweelig man. Terwijl ik op hem heb staan hakken te Hoorn en Edam, komt hij ongevraagd mij publiek in de hoogte steken . . . dat noem ik nu eerst flink, royaal, breed, grootmoedig. onpartijdig. ,Ja, ik kan me best begrijpen, dat hij morgen tegen Ferf zegt: we moeien dien vent toch eens de hand gaan drukken in de Bocht. 't Is waar, opmerkelijk is 't, dat ik zoo iets goedguls over me heb in 't waardecren en in het vergeven zoo vlot ben. Ik heb het, al meer gedacht: wie doet me dat na? Bij ongeluk mag ik iemand eens een duw of een trap geven, maar dat zal ieder van Brommeijer moeten getuigen, hij kan zelf ook tegen een stootje, en zoo venijnig kan een mensch niet tegen hem zijn, of hij blijft fatsoenlijk wel willend, en stapelt hem kolen vuurs op het hoofd. Sapperloot, terwijl ik deze eenvoudi.se waar heden neerschrijf, krijg ik daar een kaartje... Vening Meinesz. Laat mijnheer binnenkomen ! Vening Meinesz! Ik vermoedde niet, dat een van zijn eerste visites bij mij zou zijn. Ik ken hem maar matig, een paar maal met hem gedineerd bij zijn schoonvader. Maar dit heb je nu er van, als ze weten, dat je attaches met het Hof hebt en een vriend van Gijs bent. Ik heb in den laatsten tijd een gevoel, alsof ik een rok met massief gouden knoopen aan had. Ieder komt bij je, en wil 7.00 familaar mogelijk met je worden. . .. om je aan zoo'n knoop te kunnen trekken ... natuurlijk met het doel om te probeeren, of hij hem er ook af kan draaien. Enfin, Veiling Meinesz, vlei je niet. Brommeijer's knoopen zitten vast. AAN Mr. IIARMEX SMEENGE. NYhat's in a name'? l ^Ik zing den man, die kloek en stout, 1 En toch vervuld van groot erbarmen, Den moeden Ferf ter hulpe toog: Gij kent hem: het is Meester Harmen. ^Sints Smeenge Meppel's eenge is, Klinkt zelfs tot Elberfeld en Bannen De mare: groot, maar tevens goed Is Smeenge, onze eenge Harmen! Geen korenmaat bedekt zijn licht; In Meppel schijnt het voor de armen Van geest, maar in Wcstfriesland ('nik. Zoo'n edel man is onze Ilarmen! Men hoort in Hoorn een redevloed En bijna raakt men in de war: men Vertwijfelt haast. Een telegram Meldt: «Morgen, vrienden, komt uw Ilarmen.'' röblij verwachten' Als do gloed Van 't borrel tje door keel en '"darmen, Zoo stroomt der Ferf getrouwe schaar De hoop door 't hart de hoop op Harmen. Men haalt hem juublend van den trein; Het rijtuig wordt een zegekar; men Verdringt zich om een groei, een knik, Een handdruk van den groolen Harmen. Men prijst hem als toreador. Misschien wel op do wijs uit ' 'nnurn, Want bij de horens pakt den stier (Den boozen Treub) de fiere Harmen. <) zegt niet meer: irlmt's in n n/jute? Die naam reeds is een fel alarm en Een oorlogskreet; want legerhoofd Is immers Heirman, Herman. Harmen1/ Maar toch men waarschuwt hem ; men zegt Neem u in acht, die Treub is bar!'' Men Verdenkt zijn moed niet, maar zijn krach!. -Woest maar niet bang!" zegt dappre Harmen. 't Bekwam hem droevig. Zijn vriend Hui b Kon ook de kiezers n iel verwarmen. Toch gunt men Ferf op 't Binnenhof Een plaatsje l/i.wlifn llutb en ll'truicii. SNUIFJES. De Regeering in de Troonrede en de Ka mer in het adres van antwoord hebben beiden er voor gezorgd, dat we niet uit hare woor den zou kunnen opmaken, wat zij van plan zijn te doen. Dat is een heel verstandige tactiek van twee corporaties die voorbeschikt zijn, zoodra zij samen iets gaan doen, ruzie te krijgen. Daarom hoop ik dat zij nog lan-. gen tijd er in zullen slagen op deze manier' met elkander te blijven converseeren. * * * Het nieuwe ministerie moge een ietwat | duistere troonrede hebben gegeven, het is in i elk geval begonnen met Lands belangen beter te behartigen dan het deedt. Het heeft s Lands vooruitgang in de Xlanltirottrant gedecreteerd, en 's Lands aangezicht lacht van vergenocgdheid. Dit noem ik nu eerst tooveren. ^ Dat was me te Hoorn, te Pui-merend, tu Edam en te Monnikendam een 1,'ninor i/t '?;'-sv{ ?'.Nog erger dan toen Teuthof er over Socialisme luid gelezen. Maar ik heb allij.t wel gedacht, dat Ferf het daar halen zou; want er is geen hoekje op de wereld waar ze zoo dol zijn op verf als in het kaasland. \\ aarmee zou je die menschen meer kunnen doen schrikken dan met de bedreiging, dat zij in het vervolg het zouden moeten stellen zonder verf in de kamer? Voor velen hunner was deze strijd tusschen twee politieke kleuren eenvoudig een verf-quaestie- Toen ik dan ook een mijner landelijke vrienden vroeg, wat doen jelui met de Kanter, waarom neem je Ferf zelf niet, kreeg ik tot antwoord : ja, ziet u aan verf op zichzelf heb je niet veel, als e-r geen kwast is om hem uit ie strijken. .ie moet met die boeren maar be ginnen !! Van Hjuten heeft gevraagd of do weg van de Regentes naar Tak over v. Tienhovcn heen hoeft geloopen. Dat had nu iets van het vragen naar den bekenden weg. Van Houten immers wist heel goed, dat Van Tiehhoven van de Regentes naar Tak is geloopen. Van Tienhoven is een bijzonder welwillend man, maar over zichzelf heen loopen doet hij nog niet. * * Ze hebben in de Kamer gelachen, toen Schaepman mededeelde, dat hij namens z; n politieke vrienden sprak. Dit was, dunkt me, zeer onbeleefd. Wanneer ik Schaepman was zou ik die iui wel vinden: ik zou in het ver volg namens mijn politieke vrienden zwijgen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl