De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 25 oktober pagina 2

25 oktober 1891 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOB NEDERLAND. Na. 748 den helderen, levendigen opslag zijner oogen, de friscbhekl zijner gelaatskleur, de mannelijke vastbendenüeid eii kracht, die uit al zijne bewegin gen spieekt, onmiddellijk in het oog valt. lij heeft zijne plaats aan de achterste der twee hoefijeervormige tafels en daar deze op eene kleine yerhevenheid staat, blikt bij over het eerwaardige hoofd des vóór hem zittenden heeren Van Weede yrij- en blijmoedig de zaal rond. Vrijmoedigheid en blij moedigheid dit zijn bij nadere en nauwkeurige beschouwing de meest keamerlende eigenschappen van den heer Reiger. Een zoogenaamd »zuur gezicht" vertoont hij, al thans in den gemeenteraad, nooit. Doch evenmin wordt zijn gelaat ontsierd door den eeuwigen glim lach, dien sommige menschen zoo mooi vinden, dat zij- er zelfs hunne photografie mede laten maken, tengevolge waarvan hun conterfeitsel nog verve lender is dan zij zelf zijn. Neen, het gezicht van onzen wethouder verveelt niet om naar te zien. Op dat van den heer uyvis na, is 't het beweeglijkste gezicht van den geheelen Raad. De gedachten, die zijn brein doorkruisen, alle indrukken, die zijne collega's of hetgeen door hen gesproken wordt, op hem maken, weerspiegelen aksh op zijn gelaat; en aangezien de heer Reiger nimmer gedachteloos in 's Blaue hinein staart, maar altijd met bewijstzijn om zich heen kijkt, verandert d» uitdrukking van zijn wezen a k minute en kan men hem in ue raadszitting wel met tien ver schillende gezichten zien. Over het algemeen straalt er, wanneer men hem Hing gadeslaat, uit zijn geheele persoon iets ikben-ik-achtigs. Men kan het hém aanzien »hij voelt zich"! Maar hij heeft volstrekt niets van dat pedante en geaffecteerde, dat anderen die zich 0»k ,voelen", ofschoon er dikwijls niet veel te ?woelen valt, kenmirkt. Als hij daar zoo op zijn gemak gezeten is, dan overtuigt hij door zijne kalme houding ieder, die het aanschouwt, dat hij zich volstrekt niet onge rust maakt over hetgeen hem gebeuren kan. Hij weet w»t hij wil, hij weet wat hij kan, bij weet wat hij weet... en bovenal, hij weet wat hij niet weet. Vandaar dan ook zijne dikwijls herhaalde openhartige verklaring, dat hij van de juristerij Yolstrekt geen verstand heeft en dus de beslissing ia zaken, waarbij deze nobele wetenschap te pas komt, aan zijne juridische medeleden gaarne over laat. Maar n ding moet bij toch zeggen ..."_ En dat ne ding is dikwijls oorzaak, dat zijne juridische medeleden, hoe gevleid zij ook zijn door de erkenning van hun meesterschap, met elkander verschrikkelijk aan het harrewarreu raken oror het onderwerp in quaestie. l an verheft zich mr.. P. Verloren van Themaat van zijnen zetel, mr. Melvil van Lijnden doet hetzelfde. Mr. Van Lier vliegt er maar zelden in en bewaart zijne juridieke wijsheid heel verstandig voor de pleitzaal en dan is het een waar genot om den sportenden glans op te merken, die uit de oogen van onzen wethouder Reiger straalt. Hij kijkt dos, beleefiheidshalve natuurlijk, nooit naar de iechtsgeleerde heeren die het alweer niet niet elkaar eens zijn ; want, hoezeer hij zijne gelaats trekken ook in bedwang heeft, hij schijnt te be grijpen, dat zijne oogeu hem verraden zouden. Daarom laat hij die oogen maar dansen over al lerlei onzijdige personen of voorwerpen, zooals : verslaggevers, looden inktpottcn of boden enz. en blijkbaar verkneutert, hij er zich in weer zoo'n twistappeltje, waar hij geen verstand van heeft, ter tafel te hebben gebracht. Doch in den regel heeft de wethouder van de zaken, die behandeld worden, wM verstand, en bespreekt hij die op eeue wijze, die van zijn helder doorzicht, niet minder dan voor zijn practischen zin getuigt. Hij zet zijne denkbeelden steeds zoo klaar en duidelijk uiteen en is in zijn betoog zoo wars van alle kleingeestighcden, en wat hij zegt kan zoo den toets van het gezond verstand doorstaan, dat hem te hooren gewoonlijk gelijk staat met hem gelijk te geven. Dit iaatste doet de Raad dan ook in den regel, eene zaak door den heer Reiger verdedigd, kan Tooraf reeds als gewonnen beschouwd worden. Dat houd je toch geen uur uit. Zachts zoolang als jij. Dat zullen we zien. Het zal lang duren vóór ik je het recht geef, je mond open te doen. Hij wierp het brood dwars door de kamer, in de geopende kast. Toen ging hij naar de schuur om zijn netten na te kijken, telkens voorbij de deur draaiend en een blik in de kamer werpend om de oude vrouw te be spieden. Gewoonlijk hield ze nooit een oogenblik haar mond bij haar heen en weer gaan door de kamer, 't zij dat ze uit de verte met haar man sprak of wel meÉde kat of de ekster babbelde. En wanneer ze niet sprak, zong ze het hoogste lied uit, als een blindgemaakte vink. Daarom had de oude visscher gedacht: ze zal wel spoedig haar zwijgen opgeven. Maar tot zijn groote verwondering, veegde ze de kamer, sponsde de tafel en de ruiten af, joeg de ekster weg, die op het bed was gevlogen, maakte de groenten schoon, en zette zich eindelijk met haar breiwerk neer, zonder een woord gesproken te hebben. Alle duivels, wat een stijfkoppigheid, bromde de oude man vol verbazing in zich zelven. De ochtend ging voorbij in deze wederzijdsche stijfhoofdigheid. Beiden waren vast besloten, niet toe te geven, niet de rste te zijn om een woord te spreken. Drie of viermaal liet de visscher zijn werk in den steek en kwam de kamer binnen, waar hij vlak voor zijn vrouw ging staan, die nog altijd breide. Hij zag op haar neer, de armen gekruist, met een uitdagend glim lachje. Wat moest ze zich inhouden, zij, die zoo graag babbelde! Hij maakte de beweToch gebeurt het niet zelden, dat de wethouder geroepen wordt eene zaak die hij al heeft verde digd en gewonnen, na korter of langer tijd nog eens en zelfs herhaaldelijk weer te verdedigen tegen eenig raadslid, die van oordeel is, dat een afgevaardigde geen beter indruk op zijne kiezers kan maken, dan door maar steeds oppositie te voeren het komt er niet op aan waarover. En dan openbaart zich bij den heer Reiger een gebrek, dat eigenlijk geen gebrek is, zoo nabij komt het aan eene deugd. Dan rekent hij met zoo'n knaagdier van een raadslid hengelaars zouden hem een zabbelaar noemen zoo ineens en zoo voorgoed af, toont hem en allen, die het hooren of lezen willen, zoo duidelijk aan, dat zijne zoo dikwijls herhaalde en telkens weerlegde bezwaren eigenlijk nul en van geener waarde zijn, en hij doet dat op zoo'n kalme, maar tevens zoo scherpe wijze, met zoo'n wreedcn, spottenden blik, die, terwijl hij spreekt, op iedereen een oogenblik rust, behalve op zijn slachtoffer, dat hem daardoor juist het best kan opmerken, dat zoo'n raadslid gelukkig hebben we maar een unicum van dat soort wel een jaar noodig heeft om weer een beetje op zijn verhaal" te komen. Nu, iedereen heeft vijanden, en vooral een knap man heeft er vele. Het is voor een of ander middelmatig mensch veel gemakkelijker om zich algemeen bemind te maken, dan voor een knap man, gesteld dat deze er al ooit in slagen mocht of behoefte mocht gevoelen aan zoo'n generale liefde. De erkenning van iemands knapheid gaat bij velen in den regel met eenigen wrevel gepaard, omdat zij meeuen, dat daarin de erkenning van eigen minderheid ligt opgesloten; en wie doet dit laatste gaarne ? Neen, dan valt de verklaring vrij wat gemak kelijker van zoo'n mediocriteit te geven: 't is toch een goeie kerel. Dat woordje toch vooral doet het 'm. Het is geen koe, het is geen haas i k ben het wel niet, maar het is toch geen kwaie vent. Zoo heeft ook de heer Reiger zijne talrijke benijders ik wil het nu nog niet eens vijanden noemen; en zoo hebben we hier talrijke raads leden, die gebukt gaan onder de getuigenis hunner vrienden: 't is toch geen kwaie vent! Dit heeft ten gevolge, dat, als de wethouder zoo'n goeie kerel" of zoo'n geen kwaie vent/' bij voorkomende gelegenheid eens fliuk op zijn nommer gezet heeft, er «nder des heeren Reigers benijders een stil gemompel rondwaart. Men zou haast bang worden om zijne gedachten uit tespreken," fluistert men; en ja, 't is waar, ge dachten die eigenlijk geen gedachten zijn, omdat er nog nooit over gedacht is, doet, men ook maar beter voor zich te houden altijd, maar vooral als de lieer Reiger er bij is en als men er wat dikwijls mede aankomt. * ?* * De heer Reiger draagt zijn welig- blond haar in het midden gescheiden, gebruikt geen pommade en kapt zich blijkbaar eigenhandig, want hij ziet er nooit uit of hij zóó van den kapper komt. Integendeel, er zit nogal eens een weerspan nig haartje op zijn kruin, dat zich aan alle boeien onttrekt en, vrijmoedig als zijn drager, over alle andere de wereld in kijkt. Ook zijn welgevulde knevel, ofschoon hij vol strekt niet aan een slordigen meiiscli doet deuken, legt. de openbare getuigenis af, dat de heer Reiger is een iiii.n van zaken, in wiens hoofd geen plaats en in wiens tijd geen tijd is voor urenlange nauw lettende zorg voor zijn toilet. Bij brand is hij dan ook bijna altijd numero n van de autoriteiten, die in courantenstijl op de plaats des onheus werden opgemerkt." Als ik wel beu ingelicht dan heeft de heer Rei ger den lande" ook als olücier gediend. Ver moedelijk is hem uit dien tijd de zuinigheid en het verstandig beheer bijgebleven, die hem als wethouder van financiën kenmerken. Want een knap financier is hij! Dat geven hem zelfs zijne benijders na ! En in de dagen van de jongste miuist.crieele ging van den hongerigen, jongen spreeuw met zijn vingers; zij zag niet eens op door haar brilleglazen. De oude man bromde in zijn baard: Wel alle duivels ! Hij voelde, dat hij kans had overwonnen te worden, want de toorn krieuwelde hem in zijn keel, maakte zijn ooren warm en deed zijn neus en kin trillen. Als dat zoo een vol uur voortging, zou hij lust krijgen met de gesloten vuist op tafel te slaan en een j vreeselijken vloek door de kamer te schreeu wen, waarvan de ekster misschien zou schrik ken, maar waarbij zijn vrouw gelijk zou krijgen, wat ze 's avonds aan de buren zou gaan vertellen. Xeen, hij moest overwinnen en daarvoor moest hij een krijgslist bedenken. Eindelijk vloog er een voldane glimlach over zijn gelaat. Hij had een idee, een prachtig idee. Hij trad weer in de kamer en rxiar de etenskast gaande, nam hij daaruit een jjlas, dat l*j op tafel zette. Toen ging hij vast besloten weer naar de kast. Van de hoogste plank greep hij een flesch, die zorgvuldig gesloten was. Hij krabde, met zijn mes lang zaam het roodc lak er af, nam de flesch tusschen zijn knieën en trok met groot ge-raas de kurk. Zijn vrouw verroerde zich niet. Toch was het een van de dingen, waar ze maanden lang nauwlettend opgepast had. Het was een flesch brandewijn, die niet ge dronken mocht worden, vóór de terugkomst van den jongsten zoon, die voor het eerst zijn groote zeereis maakte. De oude vrouw had nooit willen toestaan, dat haar man een woordje sprak met de flesch, ondanks zijn bewering, dat hij zien wou of de alcohol zich wel goed hield. crisis liep er zelfs een gerucht, dat men den kabinetsformeerder, mr. Van ienhoven, in de Malie baan had zien loopen, waar de heer Reiger woont. Ongelukkig misschien voor den wethouder, maar gelukkig zeker voor Utrecht is hij nog niet tot minister van' financiën benoemd. Wij kunnen hem hier noode missen en zeer vele stadgenooten zijn er zelfs, die hem gaarne door nog nauweren band aan Utrecht zouden wenschen verbonden te zien. Vooral door de langdurige ongesteldheid van onzen burgemeester inr. W. R. Boer, is maar al te duidelijk aan het licht getreden, hoe groote be hoefte we hier hebbeu aan een leider met vaste hand en vasten wil, van grooten ijver en werk kracht, van bekwaamheid en toewijding. En dit alles zijn eigenschappen, die de heer Reiger in hooge mate bezit. Wat hij begint en on derneemt, daaraan wijdt hij zich geheel en dat, brengt hij ook steeds tot een goed einde. Ik heb het nog niet bijgewoond, dat in eenige gewichtige zaak de bestrijders zijne overtuigende argumenten vermochten te ontzenuwen. Hij kent wat niet van iedereen gezegd kan worden ??zijne zaken door en door en komt steeds zoo wel toegerust ter vergadering, dat hij voor sommigen daar als in een wapenrusting staat. Dit maakt hem bij die sommigen niet zeer be mind en vandaar dat er bij de onlangs plaats ge had hebbende verkiezingen, zelfs nog zwakke pogingen werden in het werk gesteld om hem uit den Raad te verdrijven. Ofschoon niemand aan het welslagen dier po gingen geloofde, waren er toch nog enkele zijner vrienden die, om de keuze van den heer Reiger te verzekeren, een klein verkieziiigsmanocuvertjc op touw wilden zetten. Maar daarvan wilde hij volstrekt niet gediend zijn. Wanneer de burgerij mij niet gaarne heeft om hare belangen te behartigen, dan zal ik mij gaarne terugtrekken," zoo luidde zijne uitspraak. En de burgerij heeft getoond dat zij hem wel gaarne had en daarmede weer voor geruimen tijd een man aan haar bestuur verbonden, die na het vele gewichtige dat hij reeds voor de stad tot stand bracht, allen grond geeft tot, de verwachting, dat er door zijn krachtig initiatief nog veel goeds zal worden gesticht. Kunst en Letteren. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Grand Théatre (Vereenigde Rotterdamsche Tooneelisten): Aleid. Een Ut f des-duel. Tot mijn verwondering en teleurstelling had de eerste voorstelling van de Vereenigde Rotterdam sche Tooneelisten, directie: Le Gras en Haspels, voor een weinig talrijk publiek plaats. Bezit Multatuli's naam zoo weinig aantrekkingskracht ? of heeft hij die zoo spoedig verloren 'l Ik had gehoopt en verwacht, dat de schouwburgzaal te klein zou blijken, nu men in de gelegenheid werd gesteld met een paar blijspelfraginenten van den dichter van den Max Havelaar" kennis temaken. Het Rotterdamsehe gejelschap is toch evenmin een onbekende; bij de vertooning van Vorsten school" trok het afgeronde en artistieke ensemble terecht ieders aandacht. De afwezigen hadden ongelijk, want de aanwezigen hebben hun gang waarschijnlijk geen oogenblik betreurd. Van welk jaar Aleid, aldus betitelde men de fragmenten, dagteekent, is mij onbekend; zoo ik een vermoeden zou moeten uitspreken, zou ik het voor een arbeid uit 's dichters eerste periode, misschien uit zijn jeugd willen houden. De Multatuli, die ons steeds onmiddellijk voor den geest staat, de vlijmende en striemende satirist, do on verbiddelijke en meedoogenlooze beeldenstormer, is in Aleid niet in de eerste plaats aan bet woord, al komt hij ook van tijd tot om den hoek kijken. De grondtoon der fragmenten is bitter noch scherp, eerder jubelend vrooüjk, gemoedelijk he kelend, overmoedig spottend, Zijn zij misschien een uitspanning, een verpoozing van ernstiger arbeid geweest, een buytenwerck of bijwerck", als Het geluid der springende kurk was dus als een pistoolschot in haar hart. Niettegen staande maakte zij geen enkele beweging, zelfs niet, toen de visscher voor de tweede maal zijn glas vulde en het neerzette met een vroolijk gezicht, ten teeken dat het liem goed had gedaan. Toch was hij inwendig zoo opgewekt niet. Hij was namelijk terneergeslagen over het mislukken van zijn list. Hij keerde naar zijn netten terug, langen tijd vergeefs zijn oud hoofd brekend, dat bekwamer was om den visschen, dan om een vrouw een strik te spannen. Met gesloten vuisten lieen en weer loopend, herhaalde hij verscheidene malen, om zich te verlichten : Wel, alle duivels alle duivels! Gedurende uren ging liet zwijgen voort, terwijl ieder zijn werk deed, beiden even stijfhoofdig. Daar hoorde de vrouw haar man weer binnen komen. Hij kan het niet meer uithouden, hij zal het eerste spreken, sprak ze in zich zelf, met een (riomfeerend lachje. Maar zonder een woord tot haar te rich ten, ging de visscher alweer naar do kast. Ditmaal nam hij er niet de flesch uit, maar kreeg een bankje en begon daarop staande, op de bovenste plank te zoeken, als iemand die iets verloren heeft, wat hem aan hei hart gaat. Een voor een keek hij zorgvuldig de plan ken na. Toen hij niet scheen te vinden, wat hij zocht, begon hij aan de tweede kast. Hij haalde de stapels lakens en ander goed er uit, dat hij op het bed legde, ieder hoekje en vouwtje nauwlettend onderzoekend. Alles nam hij van zijn plaats: doozen, kistjes, snuisterijen, die daar gedurende een halve Huygens dat noemde ? Ook dit is niet onmogelijk. Het fragmentarische zou zich hierdoor als van zelf verklaren De dichter bracht ze in een opge wekte bui op het papier, om ze na het afdreven daarvan onat'gewerkt te lat en liggen. Of zij tol een goed geheel zouden aangegroeid zijn ? Wie zal het zeggen ! Hoogstens mag men het n op grond. van hun eigen waarde n met het oog op 's dich ters aanleg, zich in zijn overige werken afteekenende, betwijfelen. Multatuli was geen dramaticus, evenmin als bij voorbeeld Büderdijk dit is ge weest ; beiden misten de hiervoor levenskwestie zijr.de objectiviteit. In Vorstenschool" is het Multatuli, die aan het woord is bij monde van de koningin; in Aleid is het wederom Multatuli, een geestige, dartele, uitgelaten Multatuli, die aan het woord is bij monde van bijna alle per sonen. Aleid en haar familie schijnen een wed denschap aangegaan te hebben, wie het tot de meest verpletterende geestigheid weet te bren gen ; dat zij in het vuur van den strijd vergeten, hoe gezocht en précieux zij niet zelden worden, is eerder te begrijpen dan te vergeven. Aleid dient als farce opgevat, als farce vertolkt te worden; wie naar waarheid, werkelijkheid of waarschynlijkheid gaat zoeker, doet den dichter onrechten zich zelf schade. Als geniale fumisterie getuigt het van geest en fantasie, van meesterschap over de taal en in den dialoog; als kalm tooneelspel, als ernsfig blijspel is het overladen, ge wrongen en vermoeiend. Zou Aleid, tot blijspel in 4 of 5 bedrijven vol tooid, voldaan, dat is geboeid of vermaakt heb ben? Ik betwyfel het. Geest, welk een voortref felijk surrogaat ook, is niet steeds en overal vol- en afdoende. De intrige, de handeling zou zonder twijfel de zwakke zijde van het voltooide blijspel zijn geweest. Het eerste frag ment laat zich als expositie uitstekend den ken. De opgewekte, levenslustige Aleid verveelt zich in het gezelschap van haar kalmen, bedaar den vader, haar dwaze aan liefdadigheidskoorts laboreerende, niet meer jeugdige tante, haar gedwee en volgzaam nichtje en haar koelen, ernstigen neef. Toch blijkt het reeds spoedig dat de laatste juist misschien om beider verschil van tempera ment, haar gedachten meer bezig houdt, dan zij zich zelf en anderen wil bekennen. De scher mutselingen, de strijd, verzoening en vereeniging van dezen zou zonder twijfel het onderwerp van het blijspel hebben moeten uitmaken. Het tweede fragment zou dan echter vrijwel een hors d'oeuwe zijn geweest; het speelt in een studentenkroeg, wemelt van kostelijke dwaasheden, doch brengt E och de karakters noch de handeling iets verder. In zyn verbrokkelden vorm toont Aleid zich misschien van zijn voordeeligste zijde; als de vluchtige schetsen van een vernuftig man, als de voorstudieën en materialen voor een mogelijk blij spel zijn zij verre van waardeloos; een groot talent in négligé, velen zullen het met Lessing eens zijn, is steeds wel zoo aangenaam gezelschap als een nul in zondagspak. Tegen de vertolking, hoe voortreffelijk als ge heel ook, heb ik het bezwaar, dat zij te tam, te slepend, waa. Onbetaalbaar kostelijk was me vrouw van Kerkhoven?Jonkers als tante Temia ; de dwaze rol wordt eerst door zulke zwierige gebaren en ruischende intonaties pittig en pi kant. Juffrouw Klein (Aleid) wa? in het eerste bedrijf te dot en lusteloos ; in het tweede be haalde zij een groot en welverdiend succes; hoe uitdagend dwaas, hoe heerlijk overmoedig was zij! hoe natuurlijk ging de zotternij haar af'! De heer De Vries (Frits) stond in dit opzicht te ver bij haar achter; de ingewikkelde volzinnen door den schrijver hem in den mond gelegd, zeide hij met de noodige radheid, doch niet met de noodige overtuiging; de woorden gingen te veel buiten hem om; ook had hij jonger, bewegelijker, uitgelatener moeten zijn; het fantasie studentje had met meer fantasie moeten vertolkt worden. De kleinere rollen waren alle in bevoegde handen. Een liefdes-duel (Bataille de dames), het overbekende komedietje van Scribe, vermaakte, gelijk het reeds veertig jaar heeft gedaan en nog vele zal doen. Dergelijke blijspelen verouderen bijna ouverdragelijk in Godsnaam, toch? eeuw bewaard werden als relieken. Er waren vaasjes, gekocht op een kermis en voorwer pen, van verre zeereizen meegebracht; het horloge van den oudste, gestorven, ver weg, op de groote zee, en de bruidsmuts van de oude vrouw, die in een blauw kartonnen doos werd bewaard. De visscher onderzocht al die kostbaar heden terdege, ieder voorwerp nauwkeurig beziende en het voorzichtig uitschuddend, alsof er iets uitvallen kon, dat verlo ren was. Met een scherp oog volgde de oude vrouw al zijn bewegingen. Naarmate hij langer zocht, voelde ze haar nieuwsgierigheid groeien, die allen;. werd. Wat zoekt hij, sprak ze in zich zelf. En met een geduld, dat zij niet bezat en i u stilte verfoeide, ging hij voort met zijn nazoekinsien. zonder een woord te vragen. Zij werd steeds nieuwsgieriger. De avond begon te vallen. Het werd tijd om naar de boot te gaan zien, maar hij j scheen er niet aan te denken. Zij wilde hem i niet waarschuwen, ofschoon de woorden op haar lippen brandden. Toen hij de tweede kast ook doorsnuf feld had, stak hij een kaars aan en ging, op den buik liggend, onder het bed kijken. Nu kon de oude vrouw zich niet langer inhouden en terwijl haar stijfhoofdigheid zich vergat in een brandende, onbedwing bare nieuwsgierigheid, riep zo overwonnen : Mijn hemel, wat zoek je dan toch? Ondeugend glimlachend, stond de oude maa op en antwoordde : .lou tong, oudje, en ik heb ze gevon den ook.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl