Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOB NEDERLAND.
Na. 748
den helderen, levendigen opslag zijner oogen, de
friscbhekl zijner gelaatskleur, de mannelijke
vastbendenüeid eii kracht, die uit al zijne bewegin
gen spieekt, onmiddellijk in het oog valt.
lij heeft zijne plaats aan de achterste der twee
hoefijeervormige tafels en daar deze op eene kleine
yerhevenheid staat, blikt bij over het eerwaardige
hoofd des vóór hem zittenden heeren Van Weede
yrij- en blijmoedig de zaal rond.
Vrijmoedigheid en blij moedigheid dit zijn bij
nadere en nauwkeurige beschouwing de meest
keamerlende eigenschappen van den heer Reiger.
Een zoogenaamd »zuur gezicht" vertoont hij, al
thans in den gemeenteraad, nooit. Doch evenmin
wordt zijn gelaat ontsierd door den eeuwigen glim
lach, dien sommige menschen zoo mooi vinden, dat
zij- er zelfs hunne photografie mede laten maken,
tengevolge waarvan hun conterfeitsel nog verve
lender is dan zij zelf zijn.
Neen, het gezicht van onzen wethouder verveelt
niet om naar te zien. Op dat van den heer uyvis
na, is 't het beweeglijkste gezicht van den
geheelen Raad.
De gedachten, die zijn brein doorkruisen, alle
indrukken, die zijne collega's of hetgeen door hen
gesproken wordt, op hem maken, weerspiegelen
aksh op zijn gelaat; en aangezien de heer Reiger
nimmer gedachteloos in 's Blaue hinein staart, maar
altijd met bewijstzijn om zich heen kijkt, verandert
d» uitdrukking van zijn wezen a k minute en kan
men hem in ue raadszitting wel met tien ver
schillende gezichten zien.
Over het algemeen straalt er, wanneer men hem
Hing gadeslaat, uit zijn geheele persoon iets
ikben-ik-achtigs. Men kan het hém aanzien »hij
voelt zich"! Maar hij heeft volstrekt niets van
dat pedante en geaffecteerde, dat anderen die zich
0»k ,voelen", ofschoon er dikwijls niet veel te
?woelen valt, kenmirkt.
Als hij daar zoo op zijn gemak gezeten is, dan
overtuigt hij door zijne kalme houding ieder, die
het aanschouwt, dat hij zich volstrekt niet onge
rust maakt over hetgeen hem gebeuren kan. Hij
weet w»t hij wil, hij weet wat hij kan, bij weet
wat hij weet... en bovenal, hij weet wat hij niet
weet. Vandaar dan ook zijne dikwijls herhaalde
openhartige verklaring, dat hij van de juristerij
Yolstrekt geen verstand heeft en dus de beslissing
ia zaken, waarbij deze nobele wetenschap te pas
komt, aan zijne juridische medeleden gaarne over
laat. Maar n ding moet bij toch zeggen ..."_
En dat ne ding is dikwijls oorzaak, dat zijne
juridische medeleden, hoe gevleid zij ook zijn
door de erkenning van hun meesterschap, met
elkander verschrikkelijk aan het harrewarreu raken
oror het onderwerp in quaestie. l an verheft zich
mr.. P. Verloren van Themaat van zijnen zetel,
mr. Melvil van Lijnden doet hetzelfde. Mr. Van
Lier vliegt er maar zelden in en bewaart zijne
juridieke wijsheid heel verstandig voor de
pleitzaal en dan is het een waar genot om den
sportenden glans op te merken, die uit de oogen
van onzen wethouder Reiger straalt. Hij kijkt
dos, beleefiheidshalve natuurlijk, nooit naar de
iechtsgeleerde heeren die het alweer niet niet
elkaar eens zijn ; want, hoezeer hij zijne gelaats
trekken ook in bedwang heeft, hij schijnt te be
grijpen, dat zijne oogeu hem verraden zouden.
Daarom laat hij die oogen maar dansen over al
lerlei onzijdige personen of voorwerpen, zooals :
verslaggevers, looden inktpottcn of boden enz. en
blijkbaar verkneutert, hij er zich in weer zoo'n
twistappeltje, waar hij geen verstand van heeft,
ter tafel te hebben gebracht.
Doch in den regel heeft de wethouder van de
zaken, die behandeld worden, wM verstand, en
bespreekt hij die op eeue wijze, die van zijn
helder doorzicht, niet minder dan voor zijn
practischen zin getuigt. Hij zet zijne denkbeelden
steeds zoo klaar en duidelijk uiteen en is in zijn
betoog zoo wars van alle kleingeestighcden, en
wat hij zegt kan zoo den toets van het gezond
verstand doorstaan, dat hem te hooren gewoonlijk
gelijk staat met hem gelijk te geven.
Dit iaatste doet de Raad dan ook in den regel,
eene zaak door den heer Reiger verdedigd, kan
Tooraf reeds als gewonnen beschouwd worden.
Dat houd je toch geen uur uit.
Zachts zoolang als jij.
Dat zullen we zien. Het zal lang duren
vóór ik je het recht geef, je mond open te
doen.
Hij wierp het brood dwars door de kamer,
in de geopende kast. Toen ging hij naar de
schuur om zijn netten na te kijken, telkens
voorbij de deur draaiend en een blik in de
kamer werpend om de oude vrouw te be
spieden.
Gewoonlijk hield ze nooit een oogenblik
haar mond bij haar heen en weer gaan door
de kamer, 't zij dat ze uit de verte met haar
man sprak of wel meÉde kat of de ekster
babbelde. En wanneer ze niet sprak, zong
ze het hoogste lied uit, als een blindgemaakte
vink.
Daarom had de oude visscher gedacht: ze
zal wel spoedig haar zwijgen opgeven.
Maar tot zijn groote verwondering, veegde
ze de kamer, sponsde de tafel en de ruiten
af, joeg de ekster weg, die op het bed was
gevlogen, maakte de groenten schoon, en
zette zich eindelijk met haar breiwerk neer,
zonder een woord gesproken te hebben.
Alle duivels, wat een stijfkoppigheid,
bromde de oude man vol verbazing in zich
zelven.
De ochtend ging voorbij in deze
wederzijdsche stijfhoofdigheid. Beiden waren vast
besloten, niet toe te geven, niet de rste te
zijn om een woord te spreken.
Drie of viermaal liet de visscher zijn werk
in den steek en kwam de kamer binnen,
waar hij vlak voor zijn vrouw ging staan,
die nog altijd breide. Hij zag op haar neer,
de armen gekruist, met een uitdagend glim
lachje. Wat moest ze zich inhouden, zij, die
zoo graag babbelde! Hij maakte de
beweToch gebeurt het niet zelden, dat de wethouder
geroepen wordt eene zaak die hij al heeft verde
digd en gewonnen, na korter of langer tijd nog
eens en zelfs herhaaldelijk weer te verdedigen
tegen eenig raadslid, die van oordeel is, dat een
afgevaardigde geen beter indruk op zijne kiezers
kan maken, dan door maar steeds oppositie te
voeren het komt er niet op aan waarover.
En dan openbaart zich bij den heer Reiger een
gebrek, dat eigenlijk geen gebrek is, zoo nabij
komt het aan eene deugd.
Dan rekent hij met zoo'n knaagdier van een
raadslid hengelaars zouden hem een zabbelaar
noemen zoo ineens en zoo voorgoed af, toont
hem en allen, die het hooren of lezen willen, zoo
duidelijk aan, dat zijne zoo dikwijls herhaalde en
telkens weerlegde bezwaren eigenlijk nul en van
geener waarde zijn, en hij doet dat op zoo'n
kalme, maar tevens zoo scherpe wijze, met zoo'n
wreedcn, spottenden blik, die, terwijl hij spreekt,
op iedereen een oogenblik rust, behalve op zijn
slachtoffer, dat hem daardoor juist het best kan
opmerken, dat zoo'n raadslid gelukkig hebben
we maar een unicum van dat soort wel een
jaar noodig heeft om weer een beetje op zijn
verhaal" te komen.
Nu, iedereen heeft vijanden, en vooral een knap
man heeft er vele. Het is voor een of ander
middelmatig mensch veel gemakkelijker om zich
algemeen bemind te maken, dan voor een knap
man, gesteld dat deze er al ooit in slagen mocht
of behoefte mocht gevoelen aan zoo'n generale
liefde.
De erkenning van iemands knapheid gaat bij
velen in den regel met eenigen wrevel gepaard,
omdat zij meeuen, dat daarin de erkenning van
eigen minderheid ligt opgesloten; en wie doet dit
laatste gaarne ?
Neen, dan valt de verklaring vrij wat gemak
kelijker van zoo'n mediocriteit te geven: 't is
toch een goeie kerel. Dat woordje toch vooral
doet het 'm. Het is geen koe, het is geen haas
i k ben het wel niet, maar het is toch geen kwaie
vent.
Zoo heeft ook de heer Reiger zijne talrijke
benijders ik wil het nu nog niet eens vijanden
noemen; en zoo hebben we hier talrijke raads
leden, die gebukt gaan onder de getuigenis hunner
vrienden: 't is toch geen kwaie vent!
Dit heeft ten gevolge, dat, als de wethouder
zoo'n goeie kerel" of zoo'n geen kwaie vent/'
bij voorkomende gelegenheid eens fliuk op zijn
nommer gezet heeft, er «nder des heeren Reigers
benijders een stil gemompel rondwaart. Men zou
haast bang worden om zijne gedachten uit
tespreken," fluistert men; en ja, 't is waar, ge
dachten die eigenlijk geen gedachten zijn, omdat
er nog nooit over gedacht is, doet, men ook maar
beter voor zich te houden altijd, maar vooral
als de lieer Reiger er bij is en als men er wat
dikwijls mede aankomt.
*
?* *
De heer Reiger draagt zijn welig- blond haar
in het midden gescheiden, gebruikt geen pommade
en kapt zich blijkbaar eigenhandig, want hij ziet
er nooit uit of hij zóó van den kapper komt.
Integendeel, er zit nogal eens een weerspan
nig haartje op zijn kruin, dat zich aan alle boeien
onttrekt en, vrijmoedig als zijn drager, over alle
andere de wereld in kijkt.
Ook zijn welgevulde knevel, ofschoon hij vol
strekt niet aan een slordigen meiiscli doet deuken,
legt. de openbare getuigenis af, dat de heer Reiger
is een iiii.n van zaken, in wiens hoofd geen plaats
en in wiens tijd geen tijd is voor urenlange nauw
lettende zorg voor zijn toilet.
Bij brand is hij dan ook bijna altijd numero
n van de autoriteiten, die in courantenstijl
op de plaats des onheus werden opgemerkt."
Als ik wel beu ingelicht dan heeft de heer Rei
ger den lande" ook als olücier gediend. Ver
moedelijk is hem uit dien tijd de zuinigheid en
het verstandig beheer bijgebleven, die hem als
wethouder van financiën kenmerken. Want een
knap financier is hij! Dat geven hem zelfs zijne
benijders na !
En in de dagen van de jongste miuist.crieele
ging van den hongerigen, jongen spreeuw
met zijn vingers; zij zag niet eens op door
haar brilleglazen.
De oude man bromde in zijn baard: Wel
alle duivels !
Hij voelde, dat hij kans had overwonnen
te worden, want de toorn krieuwelde hem in
zijn keel, maakte zijn ooren warm en deed
zijn neus en kin trillen. Als dat zoo een
vol uur voortging, zou hij lust krijgen met
de gesloten vuist op tafel te slaan en een j
vreeselijken vloek door de kamer te schreeu
wen, waarvan de ekster misschien zou schrik
ken, maar waarbij zijn vrouw gelijk zou
krijgen, wat ze 's avonds aan de buren zou
gaan vertellen. Xeen, hij moest overwinnen
en daarvoor moest hij een krijgslist bedenken.
Eindelijk vloog er een voldane glimlach
over zijn gelaat. Hij had een idee, een
prachtig idee.
Hij trad weer in de kamer en rxiar de
etenskast gaande, nam hij daaruit een jjlas,
dat l*j op tafel zette. Toen ging hij vast
besloten weer naar de kast. Van de hoogste
plank greep hij een flesch, die zorgvuldig
gesloten was. Hij krabde, met zijn mes lang
zaam het roodc lak er af, nam de flesch
tusschen zijn knieën en trok met groot ge-raas
de kurk.
Zijn vrouw verroerde zich niet.
Toch was het een van de dingen, waar ze
maanden lang nauwlettend opgepast had.
Het was een flesch brandewijn, die niet ge
dronken mocht worden, vóór de terugkomst
van den jongsten zoon, die voor het eerst
zijn groote zeereis maakte. De oude vrouw
had nooit willen toestaan, dat haar man een
woordje sprak met de flesch, ondanks zijn
bewering, dat hij zien wou of de alcohol zich
wel goed hield.
crisis liep er zelfs een gerucht, dat men den
kabinetsformeerder, mr. Van ienhoven, in de Malie
baan had zien loopen, waar de heer Reiger woont.
Ongelukkig misschien voor den wethouder, maar
gelukkig zeker voor Utrecht is hij nog niet tot
minister van' financiën benoemd.
Wij kunnen hem hier noode missen en zeer
vele stadgenooten zijn er zelfs, die hem gaarne
door nog nauweren band aan Utrecht zouden
wenschen verbonden te zien.
Vooral door de langdurige ongesteldheid van
onzen burgemeester inr. W. R. Boer, is maar al
te duidelijk aan het licht getreden, hoe groote be
hoefte we hier hebbeu aan een leider met vaste
hand en vasten wil, van grooten ijver en werk
kracht, van bekwaamheid en toewijding.
En dit alles zijn eigenschappen, die de heer
Reiger in hooge mate bezit. Wat hij begint en on
derneemt, daaraan wijdt hij zich geheel en dat, brengt
hij ook steeds tot een goed einde. Ik heb het
nog niet bijgewoond, dat in eenige gewichtige
zaak de bestrijders zijne overtuigende argumenten
vermochten te ontzenuwen. Hij kent wat niet
van iedereen gezegd kan worden ??zijne zaken
door en door en komt steeds zoo wel toegerust
ter vergadering, dat hij voor sommigen daar als
in een wapenrusting staat.
Dit maakt hem bij die sommigen niet zeer be
mind en vandaar dat er bij de onlangs plaats ge
had hebbende verkiezingen, zelfs nog zwakke
pogingen werden in het werk gesteld om hem uit
den Raad te verdrijven.
Ofschoon niemand aan het welslagen dier po
gingen geloofde, waren er toch nog enkele zijner
vrienden die, om de keuze van den heer Reiger
te verzekeren, een klein verkieziiigsmanocuvertjc
op touw wilden zetten. Maar daarvan wilde hij
volstrekt niet gediend zijn.
Wanneer de burgerij mij niet gaarne heeft om
hare belangen te behartigen, dan zal ik mij gaarne
terugtrekken," zoo luidde zijne uitspraak.
En de burgerij heeft getoond dat zij hem wel
gaarne had en daarmede weer voor geruimen tijd
een man aan haar bestuur verbonden, die na het
vele gewichtige dat hij reeds voor de stad tot
stand bracht, allen grond geeft tot, de verwachting,
dat er door zijn krachtig initiatief nog veel goeds
zal worden gesticht.
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
Grand Théatre (Vereenigde Rotterdamsche
Tooneelisten): Aleid. Een Ut f des-duel.
Tot mijn verwondering en teleurstelling had de
eerste voorstelling van de Vereenigde Rotterdam
sche Tooneelisten, directie: Le Gras en Haspels,
voor een weinig talrijk publiek plaats. Bezit
Multatuli's naam zoo weinig aantrekkingskracht ?
of heeft hij die zoo spoedig verloren 'l Ik had
gehoopt en verwacht, dat de schouwburgzaal te
klein zou blijken, nu men in de gelegenheid werd
gesteld met een paar blijspelfraginenten van den
dichter van den Max Havelaar" kennis temaken.
Het Rotterdamsehe gejelschap is toch evenmin
een onbekende; bij de vertooning van Vorsten
school" trok het afgeronde en artistieke ensemble
terecht ieders aandacht. De afwezigen hadden
ongelijk, want de aanwezigen hebben hun gang
waarschijnlijk geen oogenblik betreurd.
Van welk jaar Aleid, aldus betitelde men de
fragmenten, dagteekent, is mij onbekend; zoo ik
een vermoeden zou moeten uitspreken, zou ik het
voor een arbeid uit 's dichters eerste periode,
misschien uit zijn jeugd willen houden. De
Multatuli, die ons steeds onmiddellijk voor den geest
staat, de vlijmende en striemende satirist, do on
verbiddelijke en meedoogenlooze beeldenstormer,
is in Aleid niet in de eerste plaats aan bet woord,
al komt hij ook van tijd tot om den hoek kijken.
De grondtoon der fragmenten is bitter noch
scherp, eerder jubelend vrooüjk, gemoedelijk he
kelend, overmoedig spottend, Zijn zij misschien
een uitspanning, een verpoozing van ernstiger
arbeid geweest, een buytenwerck of bijwerck", als
Het geluid der springende kurk was dus
als een pistoolschot in haar hart. Niettegen
staande maakte zij geen enkele beweging,
zelfs niet, toen de visscher voor de tweede
maal zijn glas vulde en het neerzette met
een vroolijk gezicht, ten teeken dat het liem
goed had gedaan.
Toch was hij inwendig zoo opgewekt niet.
Hij was namelijk terneergeslagen over het
mislukken van zijn list. Hij keerde naar
zijn netten terug, langen tijd vergeefs zijn
oud hoofd brekend, dat bekwamer was om den
visschen, dan om een vrouw een strik te
spannen. Met gesloten vuisten lieen en weer
loopend, herhaalde hij verscheidene malen,
om zich te verlichten :
Wel, alle duivels alle duivels!
Gedurende uren ging liet zwijgen voort,
terwijl ieder zijn werk deed, beiden even
stijfhoofdig.
Daar hoorde de vrouw haar man weer
binnen komen.
Hij kan het niet meer uithouden, hij
zal het eerste spreken, sprak ze in zich
zelf, met een (riomfeerend lachje.
Maar zonder een woord tot haar te rich
ten, ging de visscher alweer naar do kast.
Ditmaal nam hij er niet de flesch uit, maar
kreeg een bankje en begon daarop staande,
op de bovenste plank te zoeken, als iemand
die iets verloren heeft, wat hem aan hei hart
gaat.
Een voor een keek hij zorgvuldig de plan
ken na. Toen hij niet scheen te vinden,
wat hij zocht, begon hij aan de tweede kast.
Hij haalde de stapels lakens en ander goed er
uit, dat hij op het bed legde, ieder hoekje
en vouwtje nauwlettend onderzoekend. Alles
nam hij van zijn plaats: doozen, kistjes,
snuisterijen, die daar gedurende een halve
Huygens dat noemde ? Ook dit is niet onmogelijk.
Het fragmentarische zou zich hierdoor als van
zelf verklaren De dichter bracht ze in een opge
wekte bui op het papier, om ze na het afdreven
daarvan onat'gewerkt te lat en liggen. Of zij tol een
goed geheel zouden aangegroeid zijn ? Wie zal
het zeggen ! Hoogstens mag men het n op grond.
van hun eigen waarde n met het oog op 's dich
ters aanleg, zich in zijn overige werken
afteekenende, betwijfelen. Multatuli was geen dramaticus,
evenmin als bij voorbeeld Büderdijk dit is ge
weest ; beiden misten de hiervoor levenskwestie
zijr.de objectiviteit. In Vorstenschool" is het
Multatuli, die aan het woord is bij monde van de
koningin; in Aleid is het wederom Multatuli,
een geestige, dartele, uitgelaten Multatuli, die
aan het woord is bij monde van bijna alle per
sonen. Aleid en haar familie schijnen een wed
denschap aangegaan te hebben, wie het tot de
meest verpletterende geestigheid weet te bren
gen ; dat zij in het vuur van den strijd vergeten,
hoe gezocht en précieux zij niet zelden worden,
is eerder te begrijpen dan te vergeven. Aleid dient
als farce opgevat, als farce vertolkt te worden;
wie naar waarheid, werkelijkheid of
waarschynlijkheid gaat zoeker, doet den dichter onrechten
zich zelf schade. Als geniale fumisterie getuigt
het van geest en fantasie, van meesterschap
over de taal en in den dialoog; als kalm
tooneelspel, als ernsfig blijspel is het overladen, ge
wrongen en vermoeiend.
Zou Aleid, tot blijspel in 4 of 5 bedrijven vol
tooid, voldaan, dat is geboeid of vermaakt heb
ben? Ik betwyfel het. Geest, welk een voortref
felijk surrogaat ook, is niet steeds en overal
vol- en afdoende. De intrige, de handeling
zou zonder twijfel de zwakke zijde van het
voltooide blijspel zijn geweest. Het eerste frag
ment laat zich als expositie uitstekend den
ken. De opgewekte, levenslustige Aleid verveelt
zich in het gezelschap van haar kalmen, bedaar
den vader, haar dwaze aan liefdadigheidskoorts
laboreerende, niet meer jeugdige tante, haar gedwee
en volgzaam nichtje en haar koelen, ernstigen
neef. Toch blijkt het reeds spoedig dat de laatste
juist misschien om beider verschil van tempera
ment, haar gedachten meer bezig houdt, dan zij
zich zelf en anderen wil bekennen. De scher
mutselingen, de strijd, verzoening en vereeniging
van dezen zou zonder twijfel het onderwerp van
het blijspel hebben moeten uitmaken. Het tweede
fragment zou dan echter vrijwel een hors d'oeuwe
zijn geweest; het speelt in een studentenkroeg,
wemelt van kostelijke dwaasheden, doch brengt
E och de karakters noch de handeling iets verder.
In zyn verbrokkelden vorm toont Aleid zich
misschien van zijn voordeeligste zijde; als de
vluchtige schetsen van een vernuftig man, als de
voorstudieën en materialen voor een mogelijk blij
spel zijn zij verre van waardeloos; een groot talent
in négligé, velen zullen het met Lessing eens zijn,
is steeds wel zoo aangenaam gezelschap als een
nul in zondagspak.
Tegen de vertolking, hoe voortreffelijk als ge
heel ook, heb ik het bezwaar, dat zij te tam,
te slepend, waa. Onbetaalbaar kostelijk was me
vrouw van Kerkhoven?Jonkers als tante Temia ;
de dwaze rol wordt eerst door zulke zwierige
gebaren en ruischende intonaties pittig en pi
kant. Juffrouw Klein (Aleid) wa? in het eerste
bedrijf te dot en lusteloos ; in het tweede be
haalde zij een groot en welverdiend succes; hoe
uitdagend dwaas, hoe heerlijk overmoedig was
zij! hoe natuurlijk ging de zotternij haar af'! De
heer De Vries (Frits) stond in dit opzicht te ver bij
haar achter; de ingewikkelde volzinnen door den
schrijver hem in den mond gelegd, zeide hij met
de noodige radheid, doch niet met de noodige
overtuiging; de woorden gingen te veel buiten
hem om; ook had hij jonger, bewegelijker,
uitgelatener moeten zijn; het fantasie studentje had
met meer fantasie moeten vertolkt worden. De
kleinere rollen waren alle in bevoegde handen.
Een liefdes-duel (Bataille de dames), het
overbekende komedietje van Scribe, vermaakte,
gelijk het reeds veertig jaar heeft gedaan en nog
vele zal doen. Dergelijke blijspelen verouderen
bijna ouverdragelijk
in Godsnaam, toch?
eeuw bewaard werden als relieken. Er waren
vaasjes, gekocht op een kermis en voorwer
pen, van verre zeereizen meegebracht; het
horloge van den oudste, gestorven, ver weg,
op de groote zee, en de bruidsmuts van de
oude vrouw, die in een blauw kartonnen
doos werd bewaard.
De visscher onderzocht al die kostbaar
heden terdege, ieder voorwerp nauwkeurig
beziende en het voorzichtig uitschuddend,
alsof er iets uitvallen kon, dat verlo
ren was.
Met een scherp oog volgde de oude vrouw
al zijn bewegingen. Naarmate hij langer
zocht, voelde ze haar nieuwsgierigheid
groeien, die allen;.
werd.
Wat zoekt hij,
sprak ze in zich zelf.
En met een geduld, dat zij niet bezat en
i u stilte verfoeide, ging hij voort met zijn
nazoekinsien. zonder een woord te vragen.
Zij werd steeds nieuwsgieriger.
De avond begon te vallen. Het werd tijd
om naar de boot te gaan zien, maar hij
j scheen er niet aan te denken. Zij wilde hem
i niet waarschuwen, ofschoon de woorden op
haar lippen brandden.
Toen hij de tweede kast ook doorsnuf
feld had, stak hij een kaars aan en ging,
op den buik liggend, onder het bed kijken.
Nu kon de oude vrouw zich niet langer
inhouden en terwijl haar stijfhoofdigheid
zich vergat in een brandende, onbedwing
bare nieuwsgierigheid, riep zo overwonnen :
Mijn hemel, wat zoek je dan toch?
Ondeugend glimlachend, stond de oude maa
op en antwoordde :
.lou tong, oudje, en ik heb ze gevon
den ook.