Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 748
enfin het boek eindigt met den zelfmoord van
den man. Dit is een eenvoudig geval, een reëel
geval, het is een realistische roman.
Hjj noemt zijn boek een analyse van een
gemnnültorntnnrl"; hij ontleedt, zooals men dat wel
«cus noemt, de psychische oogenblikken zijner
meii&chen, en vooral van zijn held.
En nu ligt voor my' in de woorden realiteit",
analyse" en psychologie" het kunstkenmerk van
Wagenvoort.
Ik stel hem m\j voor te hebban gewerkt als
volgt: by' heeft gezocht naar een reëel''of
waarschynlijk geval; dat heeft hy willen analyseeren",
en maakte daarbij gebruik van de psychologie"'.
Dit is, zou ik haast zeggen, de aangewezen
manier, waarop de jonge artiesten, die nu aan 't
werk zyn gegaan, trachten om iets nieuws" te
leveren; zy hebben een afkeer van het onjuiste
waarnemingsvermogen en de scheeve manier van
voorstellen van de mannen van '50; en zij bevei
ligen zich 't eerst tegen deze kwade eigenschap
pen door zuiver te gaan zien, scherp, koud, hard,
zich verplaatsend te midden hunner subjectieve
realiteit; en dat geziene, waargenomene trachten
zy daarna ook nieuw" weer te geven, door zui
vere, scherpe beelden. Dit is tusschen 1880 en
1890 de natuurlyke zuiveringsmanier geweest van
haast alle jonge prozaschrijvers, die om zich zelf te
worden eerst nog iets van 't oude hadden over boord
te gooien: zy begonnen met in d«n engen zin van
t woord, realist te zy'n, en realistiesch te schrijven.
Uit het Leven" van Ary Prins is realistische
kunst; Een Liefde" van Van Deyssel ook: Martha
de Bruyn'' van Van Groeningen ook het is
afgekeken, subjectieve realiteit. Zoo zijn zij be
gonnen, maar toen zij eenmaal zich zelve had
den, hebben zij dingen gemaakt, die met
jarenkunstwtrden van hun realisme gescheiden waren.
En nu staat Wagenvoort op het standpunt,
waarop wy vyf jaren geleden waren, en dat wij
nu by'na als een jeugd beschouwen; hij doet in
1891 wat wy in 1885?86 gedaan hebben hij
is zich aan 't zuiveren door te werken als realist.
Een Passie" acht ik hoog, als een mooi stuk
kunst, om de door het geheele boek volgehouden
stemming de egale stemming van een goed
menscb, van een krachtig man met temperament,
van een artiest, die gevoelig aangedaan is door
die realiteit van het ware leven.
Zie-je, zal hij zeggen, het leven is toch een
beroerde boel, zoo zuur, zoo kwetsend 't fijnste
wat je in je hebt. Wat wil 't, dat doelloos, blind
ding dat leven ? Het kwetst, 't scheurt, 't doet
je pijn, en 't weet zelf niet waarom, of zelf, dat
het 't doet. ... 'n Rare boel! En sta daar nu
maar eens tegenover met je voornemens, je be
grippen, je liefdes, en probeer nu maar eens te
doen wat je zoudt willen. ... Ja, daar komt wat
van terecht!. . . . Enfin, 't beste is je kalm te
houden en de boel z'n eigen gang te laten gaan;
je kunt er toch niet bij; en ondertusschen te
nemen wat je krijgen kunt. Want zóó hopeloos
is 't 'och nog niet; er zijn toch ook nog wel
gpeje menschen, met ware liefde, eenvoudige, goeje
zielen, die je niet ziet, die je misschien nooit
leert kennen. . . . Nou, en daar moet-je je dan
maar mee tevreden stellen. ... 'n schrale troost
misschien, maar enfin en hij haalt de schou
ders op.
Die hevige passie, vleeschelijke en cerebrale
passie, in het maagdelijke lichaam, in den
liefdesmaagdelyken kop van Cornelis Verbruggen
heeft Wagenvoort hier en daar goede, heel-goede
stukken laten schrijven dat wandelen in het
Vondelpark 's avonds, die tocht langs den Amste),
ook 's avonds, met dien harden huilenden wind:
mooi, mooie kunst. En dan dat terugvallen
van Cornelis met zijn wild lichaam, zijn wilden
kop, in die doodleuke atmosfeer der twee bur
gershuishoudens zijner vader en moeder en zijner
onderhuren twee puike interieurs voor het
Hollandsche réalisme van een Hollandschen realist,
knap omlijnd en in kleur gehouden ; en dan
die zacht-lieve stemming om te aaien. Begrip en
gevoel voor sentiment, stemming, voor toon en
kleur hij heeft 't Wagenvoort, ja Wagenvoort
je hebt 't, en die kleine, eenvoudige
aandoenykheid van je 'n beetje ontstemd Hollandsch
gemoed over zulke nare dingen, we kennen ze
bijna allen, en je hebt ze weer eens heerlijk
wakker gemaakt.
Je hebt een hier-en-daar goed boek geschre
ven, in goed Hollandsch, waar nog wel veel imi
tatie, veel copie van je vijf jaren ouderen in zit,
maar waar je toch zelf wel uit los zult komen ;
behalve je leelijke slot, je gemaakt boekenslot,
waarin dat meisje maar moet gaan worden als
haar moeder, volgens een heel grof
herediteitsbegrip, zoo'n echt modern tintje, heel even, van
iets gelezen te hebben uit Zola behalve dat
slot vind ik veel mooie kunst in je boek.
Maar Wagenvoort zal zich ook wel gaan los
maken van dat realisme, en ik heb vertrouwen
in zijn toekomst, omdat hij temperament heeft,
en ik moet mij al heel erg vergissen, als we nog
niet eens bepaald mooie dingen van hem te ver
wachten hebben; ik geloof wel, dat 't in hem
zit, dat hij kracht zal hebben het er uit te
brengen.
* *
#
Wat ik gewild heb met deze dingen te schrij
ven over hem en zijn boek ik wou wel de rol
spelen van dien vriend tegenover mij, die mij zei:
dat boek moet je 's lezen"; ik wou wel zoo iets
willen zeggen tegen de raenscben, die mij kennen
in de pers, en ook hen aanraden dit goeje boek
van Hollandsche kunst bij gelegenheid eens te
lezen.
Straks zit ik miss'-hien weer heelemaal in die
moderne Fransche kunst, de kunst die mij ner
veus inviteert en gelukkig maakt van bizarre pijn,
en als ik dan denk aan jou, Wagenvoort, aan je
stuk Hollandsch réalisme, en als ik dan zoo
eventjes van tijd tot tijd tot mij zelve zeggen kan,
dat je over eenigen tijd weer komen kunt met
iets, dat mooi kan zijn, dan ben ik blij dat je
ook bent gaan schrijven.
FEAXS NE
*) Een Passie"; analyse van een gemoedstoestand,
door Vosmeer cte Spie. Amsterdam, D. Uuys Dz.
VARIA.
PLASTISCHE KUNST.
Aan den Parijschen kunstcriticus Germain Bapst,
eene autoriteit op kunstgebied en wien men ver
scheidene verdienstelijke opstellen over kunstin
dustrie te danken heeft, werd tydens de
Parijsche tentoonstelling van 1889 het verslag over
de panorama's opgedragen. Hij heeft dit verslag
thans tot een fraai kunst-historisch boek uitge
breid, met honderden feiten, datums en bijzonder
heden in een klein bestek; het is, met eenige
interessante schetsteekeningen van de schilders
Detaille en De Neuville en andere afbeel
dingen versierd, dezer dagen bij Masson ver
schenen. Hoe eenvoudig het ook schijnen mag,
een panorama te schilderen en den beschouwer
in het midden ervan te plaatsen, de zaak moest
toch eerst uitgevonden worden. De uitvinder is
een Schotsch schilder geweest, genaamd Barker,
die de ingeving aan zijne scbulden moet te dan
ken hebben. Hij zat namelijk in de gijzeling te
Edinburg in eene cel, welke haar licht door een
luchtgat van boven ontving, en lette op de leven
dige verlichting, die daardoor op den vertikalen
muur viel. Dit bracht hem op de gedachte groote
schilderijen slechts van boven te belichten. Toen
hij uit de gevangenis ontslagen was, nam hij in
het jaar 1787 een patent en toonde in het jaar
1792 te Londen zijn eerste panorama, dat de
Engelsche vloot voor Portsmouth voorstelde. Eene
aardige plaat illustreert deze mededeling. In het
jaar 1799 nam zijn landsman Fulton in Frankrijk een
patent voor panorama's, daar hy' echter de mid
delen niet bezat om er een gebouw voor te zet
ten, verkocht hij zijn patent aan James Thayer,
besteedde de som tot mechanische proefnemingen
en deed eene uitvinding, welke die van het pano
rama ver in de schaduw plaatste, die van het
stoomschip. Thayer bouwde terstond twee pano
rama's naast elkander op de Boulevard
Montmartre die reeds lang verdwenen zijn, maar aan
de passage aldaar hunnen naam hebben achter
gelaten; nog heden ten dage toch kent ieder de
Passage des Panoramas.
In het eene panorama zag men Parijs en om
streken, iu het andere den aftocht der Engelschen
uit Toulon. De beroemde schilder David was over
deze toch nog zeer onvolmaakte panorama's zoo
verrukt, dat hij zeide men moet bierheen ko
men, om de natuur te bestudeeren". Ook keizer
Napoleon vond smaak in de panorama's, als tem
pels van den roem. In zijn tijd was er te Parijs
ook een panorama van Amsterdam bij regenach
tig weer" dat er al heel somber moet uitgezien
hebben; een bericht zegt: Al de personen die er
op voorkomen schijnen uit begraven te gaan".
Napoleon wilde in de Champs ? Elysées niet
minder dan acht panorama's bij elkaar laten
oprieh en, die zijne grootste veldslagen moesten
voorstellen. Voor elk panorama bestemde hij
45,( 00 francs. Maar de gebeurtenissen van het
jaar 1812 verhinderden de uitvoering. Te Amster
dam had men in 1806 het panorama Gelderland
door Van de Wal. In Duitschland voerde Barker
zijne panorama's onder deu zonderlingen titel van
nausorama's (scheepsgezichten) in. Het eerste pa
norama dat in Duitschland te zien kwam, was
De Kngelsclie vloot voor Portsmouth, het werd te
Hamburg en te Leipzig vertoond. Daarna kwam
een oorspronkelijk; het stelde Rome voor, door
Breysig. Deze had reeds, voordat het eerste pa
norama van Barker in Duitschland gekomen was,
de theorie van het panorama in een boek ont
wikkeld en had een grooten naam voor bet plaat
sen van boschschildenngen in Engelsche tuinen.
Te Parijs kwamen in de jaren 20?30 de pa
norama's weder uit de mode. In het jaar 18i!l
werden die van Thayer afgebroken. Toen bracht
kapitein Langlois onder de Juli-regecrirg het
oorlogspanorama in zwang, dat tot nog toe voort
geduurd en in den Stag van Rfzonmlle van De
Neuville zijn volmaaktste product bereikt heeft.
Den beroemden chemikus Chevreul, die 100 jaar
werd, dankte Langlois de nieuwigheid, dat de
onderste rand van het panorama door het arran
gement van den bodem langzamerhand tot de
werkelijkheid overgaat. De Slag van Solferino,
die in het jaar 18(55 in het panorama van Lang
lois verscheen, bood het eerste die verbetering
aan. die wel is waar in artistiek opzicht weinig
waard is, maar tot de illusie veel afdoet. Bapst
verraadt ons dat de schilders van panorama's
rechte lijnen op den voorgrond gebogen moeten
schilderen, opdat zij recht zullen tchy'nen en dat,
wegens het licht vooruitspringen van den onder
sten rand van de schilderij, hetgeen de verlich
ting verbetert, bet benedenlichaam der figuren
kunstig moet worden verlengd. Mogen nu ook De
Neuville, Detaille, Stevens, Gervex en andere
schilders van beteekenis nog zooveel talent aan
hunne panorama's hebben besteed, toch ver
minderen deze kunstgrepen wel een weinig den
indruk, dien Bapst wil geven, dat de panorama's
ware kunstwerken zouden zijn; het laatste pano
rama, het Panorama du Siïcle van Stevens en
Gervex, is dan ook geen echt panorama, maar
bestaat uit vier aan elkander geschoven afzonder
lijke schilderijen. De platen die het bock hiervan
bevat, doen zien dat het uitstekend afgewerkt en
hoogst interessant is.
TOONEEL EN MUZIEK.
De jury, door de Naainlooze Vennootschap
Vereenigde liotterdainsche ToonceHxlen, Directie Le
Gras en Haspels, uitgenoodigd om haar van ad
vies te dienen omtrent de vraag, welk der
tooneelstukken, ingezonden op de door haar uitge
schreven prijsvraag, voor het toekennen van den
prijs ad f' 1000.?in aanmerking kan komen,
heeft bij gemotiveerd schrijven als haar oor
deel medegedeeld :
,.Hoewel de jury geen der stukken den
uitgeloofden prijs heeft kunnen waardig keuren, is er
n dat zich door genoeg goede eigenschappen
oederscheidt, om een plaats op het répertoire van
het gezelschap te verdienen. Als zoodanig is het
onder 't motto Duo ingekomen tooneelspel dan
ook door haar aanbevolen.
Onder de overblijvende stukken zijn er voorts
enkele, waarin de jury zooveel hoedanigheden
gewaardeerd heeft, dat zij meent de Directie in
overweging te mogen geven, zich met de schrijvers
ervan in betrekking te stellen, om dezen aan te
moedigen tot het wagen van een nieuwe poging,
of hen op te wekken tot het aanbrengen van zoo
danige wyzigingen, dat hun stuk ter vertooning
geschikt wordt."
De jury bestaat uit de H.H. Dr. G. Pekelharing
en Th. Nolen te Rotterdam en L. Simons Mz.
te Amsterdam.
Nieuwe uitgaven.
Bij den uitgever A. C. Boldingh te Hoorn is
verschenen een blijgeefetigkamerspel in 4 bedrijven
van Betsy Perk, getiteld: 't Recept van den
dokter. Aan tooneelvereenigingen en
liefhebberijgezelschappen zal dit stukje welkom zijn.
LETTEREN EN WETENSCHAP.
Onder de moderne, ultramoderne Fransche
schrijfsters blijft Gyp" (gravin de
Alartel-Mirabeau) haar positie ais origineele satirieke
zedenschilderes met talent handhaven. Haar gedialogi
seerde schetsen uit de Parijsche sociétéhebben
haar niet alleen tot den voornaamsten steun van
het blad La vie Parisienne gemaakt, maar ver
heugen zich ook in boekvorm in een verbazend
debiet. Toch heeft Gyp het hierbij niet gelaten,
maar, ofschoon een harer bundels onder dec titel
Ohé, les psychologues'1 den spot drijft met Paul
Bourget enlJe Scendhal, toet een psychologisch
werk geschreven, Mademoiselle Ece, dat iu de
van ouds ernstige Revue des deux Mondes ver
schenen is. Dit was iu den vorm van eene
comédie in drie bedrijven, maar haar volgend pro
duct was een werkelijke, tragisch eindende psycholo
gische roman, Une passionnette, en is weer zeer mo
dern, maar zeer goed geschreven. Het i» waar,
dat naar Liane de Gueldre in 't geheel niet aan
Paul Bourget's heldinnen doet denken; terwijl
toch deze den schijn bewaren en de zaak licht
opvatten, is Gyp's heldin schijnbaar zeer geëman
cipeerd en boven alle vooroordeelen verheven,
maar inderdaad zeer nauwgezet van geweten.
Liane houdt niet van haren man, et pour cause,
maar ofschoon zij reeds diep in de dertig is, heeft
zij niemand anders lief. Haar trouwe vereerder
zegt haar, dat ook voor haar eenmaal het uur
eener passionnette zal slaan, en dit gebeurt ook.
Maar Amor is blind als altijd en doet Liane ont
vlammen voor een zeer gewonen jongen
landedelman, die in eene relatie tot de beroemde en
vereerde Liane de Gueldre slechts eene bevredi
ging voor zijne ijdelheid zoekt. Door den schijn
bedrogen, meent hij ook, dat zij vóór hem
reeds eene gansche reeks amouretten heeft
gekend, en houdt al hare verzekeringen voor
coquetterie. Nadat hij het zoover gebracht heeft,
uat men hem voor haren amant houdt, is zijne
ijdelheid bevredigd; hij tracht zelfs niet naar de
werkelijkheid, en verstoot haar zonder meer, zoo
dra zijn familie hem een voordeelig huwelijk aan
de hand doet. Dan vergiftigt Liane zich, en
sterft met de woorden: Mon Dieu, pas de pas
sionnette Ki-haut, n'est-ce-pas?"
Gyp's meening is misschien, dat als Liane hare
passionnette jaren vroeger geliad had, zij wellicht
een betere keus zou gedaan hebben, of nog eer,
dat eene getrouwde vrouw geen passionnette moet
hebben; dit zoo plomp te zeggen, zou Gyp
intusschen wat bourgeois en weinig gedistingeerd
zijn voorgekomen.
Gyp's laatste werk is Monsieur Fred. en zeer
goed. liet behoort tot haar komische reeks, maar
heeft een treurigen achtergrond. Monsieur Fred
is een jonge hertog, door zijn vertrouwende on
verstandige moeder slecht opgevoed, en achter
haar rug geneigd tot alle booze streken die een
jongen met te veel geld in Parijs maar kan uit
halen. Eenige avonturen van Victor Hugo's klein
zoon, dien men ten laatste maar in de marine
terecht heeft gebracht, omdat hij zich te Parijs
onmogelijk had gemaakt, zijn door Gyp op reke
ning van haren petit duc gesteld. liet fraaiste is,
dat Monsieur Fred, die zoo handig is in het be
driegen van zijne moeder, en vol ondengenden
Parijschen geest is, zelf op de snoodste wijs be
drogen wordt door eene oude coiiuette en haar
handlangers, en bijvoorbeeld voor heel veel geld
een assortiment oude dameshoeden overneemt.
Monteur Fred is minder beminnelijk dan Loulou
en Bob, twee door Gyp geschapen bekoorlijke
kinderiiguren, maar hij heeft een dieper gaande
moreelc en sociale beteekenis.
Onder de Duitsche geleerden is over het nieuw
ontdekte werk van Aristoteles eene polemiek ont
staan, die evenals polemieken tusschen geleerden
in vroeger eeuwen in persoonlijke aanvallen is
ontaard. Dr. Gompertz beschuldigt Dr. Iluhl van
.feitelijke dwalingen'', de heer Ruhl beweert dat
Gompertz van zijne argumentatie de hoofdzaken
onbeantwoord heeft gelaten en do rest niet
begrepen hooft. Dr. llasch daarentegen zal, volgens
Ruhl, zelf nadere verklaringen moeten geven eer
men hem begrijpen kan.
Gcorge Ebers heeft na twee jaar werker.s een
grooten roman in twee doelen voltooid, die de
volgende maand to Stuttgart in de Deutsche
Verlagsanstalt verschijnen zal. Hij heet Per «s;>cr<7
(langs ruwe paden) en speolt te Alexandriëinde
dorde eeuw na Christus, ten tijde van keizer
1 Caracalla; verteld wordt hoe de heldin in oen der
moeilijkste perioden der wereldgeschiedenis u<l
ast ra wist te geraken.
De h.h. Fredcrik Muller & Co., Doelenstraat 10
te Amsterdam, hebben den catalogus verspreid van
eene verzameling juridische werken, voor oen doel
l afkomstig uit de bibliotheek van wijlen den rechter
j Mr. M. D. Binger. De boeken zijn tot de aange
geven prijzen verkrijgbaar. Hetgeen telkens moor
de opmerking trekt, is de uitmuntende wijze,
l waarop de h.h. Fredcrik Muller de catalogi in
richten: eerst naar do vakken on hunne
onderdcelen, dan alphabetisch naar do schrijvers, ein
delijk niet allerlei bijzonderheden die van belang
i kunnen zijn voor den deskundige.
Wetenschap.
ALGEMEENE EN PLAATSELIJKE TIJD.
Tot maatstaf voor den tijd is natuurlijk niets
zoo goed geëigend als eene regelmatige beweging
en deze vinden wij in den loop der groote
wereldklok, d. i. de draaiing der aarde om hare as en
den loop der aarde om de zon. Deze rotatie en
revolutie zijn de grondslag onzer ty'drekening ge
worden.
Wij onderscheiden waren of zonnetijd en mid
delbaren tijd en naar den eersten hebben de
menschen het vroegüt gerekend. De stand der
zon en het vallen der duisternis regelden de be
zigheden der oudste aardbewoners. De dag was
de tijd van weiken, de nacht die van rust. Tot
op dit oogenblik volgt het leven der natuurvolken
bijna even nauwkeurig den loop der zon als planten
en dierenleven dat doen. Zij kennen alle slechts
waren, d. i. plaatselijken tijd.
Men weet dat de ongelijke snelheid, waarmee
de aarde op hare elliptische baan om de zon be
weegt, ten gevolge heeft, dat de zonnedagen (een
zonnedag is de tijd, die er verlooi t tusschen twee
opeenvolgende culminaties van de zon) niet altijd
even lang zijn. Daar echter slechts eene gelijk
matige beweging maa' voor den tijd kau zijn,
rekenen wij in bet burgerlijke leven naar gemid
delde zonnedagen, gemeten naar een zon, die
met evenredige snelheid aan den hemelaequator
wordt gedacht. Op vier dagen van het jaar, 14
April, 14 Juni, 31 Augustus en 23 December,
gaat deze gelijktijdig met de ware zon door den
meridiaan. Dan is dus het verschil in tijd tus
schen den waren en den middelbaren tijd nul;
tweemaal in het jaar is er een positief verschil,
n.l. op 11 Februari van 15 en op 26 Juli van 6
minuten en tweemaal in het jaar een negatief
verschil, n.l. op 14 Mei van 4 en op 2 November
van 16 minuten. Op de beide eerstgenoemde da
tums is de zon nog niet in den meridiaan, als
wij reeds middag hebben, op de beide laatste is
zij er reeds in geweest. Vandaar dat we het len
gen der dagen altijd het best in den namiddag
waarnemen en dat we in den herfst 's morgens
meer licht hebben dan na den middag.
Door de berekening van den middelbaren tyd
beeft men nu een ge'.ijken maatstaf voor alle
plaatsen op aarde. Denzelfden maatstaf ja, maar
zeer ongelijken tijd. Daar de zon schijnbaar de
360 graden in 24 uren att-'gt, maakt elke graad
verschil in lengte een onderscheid van 4 minaten.
en men weet, hoe het handelsverkeer op zee met
dit feit rekent door de vaststelling van de
datumgrens, zoodat op 180°L. VBH Greenwich oost
waarts gaande schepen eenen dag dubbel rekenen
en westwaarts gaande eenen overspringen.
Het snelle vorkoor te land heoft echter nog
meer hinder van de tijdverschillen. In het belang
der veiligheid en der nauwkeurigheid zou het
zoker zijn, als de spoorwegen op hunne lijnen den
eenheidstijd invoerden. Daarom is men al begonnen
met de instelling van den nutionalen tijd, gere
geld naar den meridiaan der hoofdstad; zoo heeft
men Parijschen tijd, Berlijnschen, Amsterdamschen
en Moskauschen tijd.
Hierdoor ontstaan op de landgrenzen storende
sprongen in den tijd en zoo verschilt de tijd der
Noordduitsche spoorwegen 44 minuten vari dien
der Fransche on l uur 7 minuten van dien der
Westrussische. Om dit bezwaar te ontgaan heeft
men eenen zekeren regelmaat in de sprongen
gebracht en zo aan bepaalde meridianen gebonden.
Men verdeelt de aarde in 24 tijdzonen, elk met
een uur verschil en verkrijgt zoo den
meridiaanof zonnetijd.
Op het to Keulen gehouden congres voor inter
nationaal recht in 1881 werd de vraag naar een
eenheidstijd het eerst opgeworpen, daarna werd
ze besproken in 1883 op het geodelisch congres
in Rome on vervolgens in 1884 te Washington
op de merediaanconferentie. Men kwam er op
voor eenen universeelen tijd, die n aan de we
tenschap n aan het internationaal verkeer groote
! diensten zou bewijzen en een van de te Rome
genomen besluiten luidde : De conferentie beveelt
i als uitgangspunt voor den eenheidstijd, den mid
dag van (ireenwich aan en acht hot
aanbevelenswaard, de uren van O?'24 te stollen/'
In het dagelijksch verkeer is de vraag naar den
eenheidstijd nog onbeslist gebleven. De zonetijd,
waarvan wc boven spraken, is echter reeds in
enkele landen in gebruik bijv. in Zweden de tijd
l van 15C O.L. van Greenwich, in Engeland die van
0°, in Japan die van 135°. In Duitschland rekenen
de Noordduitsebe sporen naar Berlijnschen tijd;
! die in Beieren naar Münchener, die van Baden
naar Karlsruher tijd, alles overblijfselen uit den
i tijd der groote versnipporirg van Duitschland. De
Pruisische spoorwcgbssturen habbensedert verleden
'. jaar hunne pogingen om den Berlijnschen tijd tot
nationalcn tijd to ver'.ictf'en opgegeven, ten gunste
i van de klok van Stargard in I'ommeren, diejuist
n uur die van Grcopwich vooruit is en volgers
veler meening kans hooft als Middeleuropeesche
j tijd door Zweden, Noorwegen, Denemarken,
Zwitserland, Duitschland, Oostenrijk on llalië!o
worden aangenomen on waarnaast dan de
Westetiropee?che tijd door Engeland, Frankrijk, Ne
derland, Spanje on Po tugal zou worden aange
nomen en de Oo-tourop escliedoor Rusland en 't
Balkar schiereiland.
Men moet wel toegeven, dat eenheid van tijd
in het handelsverkeer een groot gemak zou
op| leveren. Veranderingen in spoorwegregelingep,
! vooral in kritieke tijden soms noodig, zouden
j veel vlugger kunnen geschieden; tijd, werkkracht
on geld konden worden gespaard en de veiligheid
dor reizigers kon beter verzekerd zijn. Toch blijft
hot de vraag, of tegen dit in menig opzicht
burcaukratisch voordeel de nadeelen opwegen, die
j noodzakelijk er het gevolg van zijn voor die in
woners van eenig rijk, die slechts nu en dan iets
i met do middelen van vorkeer te maken hebber..
Als men bedenkt, dat in Duitschland 42 pCt. der
bevolking mot den landbouw, 35 p('t. in de nij
verheid bozig zijn, zoodat bijna '/?> c'-r inwoners
aan een bepaalde plaats zijn gebonden, terwijl
slechts 10 pCt. in handel en verkeer hun brood
verdienen, dan schijnt hot dat aan het personen
verkeer en den gocderenruil door een dergelijke
regeling teveel aandacht zou worden geschonken.
Hot zou werkelijk beter zijn, slechts dat gedeelte
der bevolking met den eenheidstijd gelukkig te
maken, dat middellijk of onmiddellijk bij het
verkeer is betrokken, dus spoorweg-, post- en
telegraaf beambten, bcroepsreizigers enz., dan zou
het omrekenen van eenheidstijd in plaatseüjken