De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 25 oktober pagina 4

25 oktober 1891 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 748 enfin het boek eindigt met den zelfmoord van den man. Dit is een eenvoudig geval, een reëel geval, het is een realistische roman. Hjj noemt zijn boek een analyse van een gemnnültorntnnrl"; hij ontleedt, zooals men dat wel «cus noemt, de psychische oogenblikken zijner meii&chen, en vooral van zijn held. En nu ligt voor my' in de woorden realiteit", analyse" en psychologie" het kunstkenmerk van Wagenvoort. Ik stel hem m\j voor te hebban gewerkt als volgt: by' heeft gezocht naar een reëel''of waarschynlijk geval; dat heeft hy willen analyseeren", en maakte daarbij gebruik van de psychologie"'. Dit is, zou ik haast zeggen, de aangewezen manier, waarop de jonge artiesten, die nu aan 't werk zyn gegaan, trachten om iets nieuws" te leveren; zy hebben een afkeer van het onjuiste waarnemingsvermogen en de scheeve manier van voorstellen van de mannen van '50; en zij bevei ligen zich 't eerst tegen deze kwade eigenschap pen door zuiver te gaan zien, scherp, koud, hard, zich verplaatsend te midden hunner subjectieve realiteit; en dat geziene, waargenomene trachten zy daarna ook nieuw" weer te geven, door zui vere, scherpe beelden. Dit is tusschen 1880 en 1890 de natuurlyke zuiveringsmanier geweest van haast alle jonge prozaschrijvers, die om zich zelf te worden eerst nog iets van 't oude hadden over boord te gooien: zy begonnen met in d«n engen zin van t woord, realist te zy'n, en realistiesch te schrijven. Uit het Leven" van Ary Prins is realistische kunst; Een Liefde" van Van Deyssel ook: Martha de Bruyn'' van Van Groeningen ook het is afgekeken, subjectieve realiteit. Zoo zijn zij be gonnen, maar toen zij eenmaal zich zelve had den, hebben zij dingen gemaakt, die met jarenkunstwtrden van hun realisme gescheiden waren. En nu staat Wagenvoort op het standpunt, waarop wy vyf jaren geleden waren, en dat wij nu by'na als een jeugd beschouwen; hij doet in 1891 wat wy in 1885?86 gedaan hebben hij is zich aan 't zuiveren door te werken als realist. Een Passie" acht ik hoog, als een mooi stuk kunst, om de door het geheele boek volgehouden stemming de egale stemming van een goed menscb, van een krachtig man met temperament, van een artiest, die gevoelig aangedaan is door die realiteit van het ware leven. Zie-je, zal hij zeggen, het leven is toch een beroerde boel, zoo zuur, zoo kwetsend 't fijnste wat je in je hebt. Wat wil 't, dat doelloos, blind ding dat leven ? Het kwetst, 't scheurt, 't doet je pijn, en 't weet zelf niet waarom, of zelf, dat het 't doet. ... 'n Rare boel! En sta daar nu maar eens tegenover met je voornemens, je be grippen, je liefdes, en probeer nu maar eens te doen wat je zoudt willen. ... Ja, daar komt wat van terecht!. . . . Enfin, 't beste is je kalm te houden en de boel z'n eigen gang te laten gaan; je kunt er toch niet bij; en ondertusschen te nemen wat je krijgen kunt. Want zóó hopeloos is 't 'och nog niet; er zijn toch ook nog wel gpeje menschen, met ware liefde, eenvoudige, goeje zielen, die je niet ziet, die je misschien nooit leert kennen. . . . Nou, en daar moet-je je dan maar mee tevreden stellen. ... 'n schrale troost misschien, maar enfin en hij haalt de schou ders op. Die hevige passie, vleeschelijke en cerebrale passie, in het maagdelijke lichaam, in den liefdesmaagdelyken kop van Cornelis Verbruggen heeft Wagenvoort hier en daar goede, heel-goede stukken laten schrijven dat wandelen in het Vondelpark 's avonds, die tocht langs den Amste), ook 's avonds, met dien harden huilenden wind: mooi, mooie kunst. En dan dat terugvallen van Cornelis met zijn wild lichaam, zijn wilden kop, in die doodleuke atmosfeer der twee bur gershuishoudens zijner vader en moeder en zijner onderhuren twee puike interieurs voor het Hollandsche réalisme van een Hollandschen realist, knap omlijnd en in kleur gehouden ; en dan die zacht-lieve stemming om te aaien. Begrip en gevoel voor sentiment, stemming, voor toon en kleur hij heeft 't Wagenvoort, ja Wagenvoort je hebt 't, en die kleine, eenvoudige aandoenykheid van je 'n beetje ontstemd Hollandsch gemoed over zulke nare dingen, we kennen ze bijna allen, en je hebt ze weer eens heerlijk wakker gemaakt. Je hebt een hier-en-daar goed boek geschre ven, in goed Hollandsch, waar nog wel veel imi tatie, veel copie van je vijf jaren ouderen in zit, maar waar je toch zelf wel uit los zult komen ; behalve je leelijke slot, je gemaakt boekenslot, waarin dat meisje maar moet gaan worden als haar moeder, volgens een heel grof herediteitsbegrip, zoo'n echt modern tintje, heel even, van iets gelezen te hebben uit Zola behalve dat slot vind ik veel mooie kunst in je boek. Maar Wagenvoort zal zich ook wel gaan los maken van dat realisme, en ik heb vertrouwen in zijn toekomst, omdat hij temperament heeft, en ik moet mij al heel erg vergissen, als we nog niet eens bepaald mooie dingen van hem te ver wachten hebben; ik geloof wel, dat 't in hem zit, dat hij kracht zal hebben het er uit te brengen. * * # Wat ik gewild heb met deze dingen te schrij ven over hem en zijn boek ik wou wel de rol spelen van dien vriend tegenover mij, die mij zei: dat boek moet je 's lezen"; ik wou wel zoo iets willen zeggen tegen de raenscben, die mij kennen in de pers, en ook hen aanraden dit goeje boek van Hollandsche kunst bij gelegenheid eens te lezen. Straks zit ik miss'-hien weer heelemaal in die moderne Fransche kunst, de kunst die mij ner veus inviteert en gelukkig maakt van bizarre pijn, en als ik dan denk aan jou, Wagenvoort, aan je stuk Hollandsch réalisme, en als ik dan zoo eventjes van tijd tot tijd tot mij zelve zeggen kan, dat je over eenigen tijd weer komen kunt met iets, dat mooi kan zijn, dan ben ik blij dat je ook bent gaan schrijven. FEAXS NE *) Een Passie"; analyse van een gemoedstoestand, door Vosmeer cte Spie. Amsterdam, D. Uuys Dz. VARIA. PLASTISCHE KUNST. Aan den Parijschen kunstcriticus Germain Bapst, eene autoriteit op kunstgebied en wien men ver scheidene verdienstelijke opstellen over kunstin dustrie te danken heeft, werd tydens de Parijsche tentoonstelling van 1889 het verslag over de panorama's opgedragen. Hij heeft dit verslag thans tot een fraai kunst-historisch boek uitge breid, met honderden feiten, datums en bijzonder heden in een klein bestek; het is, met eenige interessante schetsteekeningen van de schilders Detaille en De Neuville en andere afbeel dingen versierd, dezer dagen bij Masson ver schenen. Hoe eenvoudig het ook schijnen mag, een panorama te schilderen en den beschouwer in het midden ervan te plaatsen, de zaak moest toch eerst uitgevonden worden. De uitvinder is een Schotsch schilder geweest, genaamd Barker, die de ingeving aan zijne scbulden moet te dan ken hebben. Hij zat namelijk in de gijzeling te Edinburg in eene cel, welke haar licht door een luchtgat van boven ontving, en lette op de leven dige verlichting, die daardoor op den vertikalen muur viel. Dit bracht hem op de gedachte groote schilderijen slechts van boven te belichten. Toen hij uit de gevangenis ontslagen was, nam hij in het jaar 1787 een patent en toonde in het jaar 1792 te Londen zijn eerste panorama, dat de Engelsche vloot voor Portsmouth voorstelde. Eene aardige plaat illustreert deze mededeling. In het jaar 1799 nam zijn landsman Fulton in Frankrijk een patent voor panorama's, daar hy' echter de mid delen niet bezat om er een gebouw voor te zet ten, verkocht hij zijn patent aan James Thayer, besteedde de som tot mechanische proefnemingen en deed eene uitvinding, welke die van het pano rama ver in de schaduw plaatste, die van het stoomschip. Thayer bouwde terstond twee pano rama's naast elkander op de Boulevard Montmartre die reeds lang verdwenen zijn, maar aan de passage aldaar hunnen naam hebben achter gelaten; nog heden ten dage toch kent ieder de Passage des Panoramas. In het eene panorama zag men Parijs en om streken, iu het andere den aftocht der Engelschen uit Toulon. De beroemde schilder David was over deze toch nog zeer onvolmaakte panorama's zoo verrukt, dat hij zeide men moet bierheen ko men, om de natuur te bestudeeren". Ook keizer Napoleon vond smaak in de panorama's, als tem pels van den roem. In zijn tijd was er te Parijs ook een panorama van Amsterdam bij regenach tig weer" dat er al heel somber moet uitgezien hebben; een bericht zegt: Al de personen die er op voorkomen schijnen uit begraven te gaan". Napoleon wilde in de Champs ? Elysées niet minder dan acht panorama's bij elkaar laten oprieh en, die zijne grootste veldslagen moesten voorstellen. Voor elk panorama bestemde hij 45,( 00 francs. Maar de gebeurtenissen van het jaar 1812 verhinderden de uitvoering. Te Amster dam had men in 1806 het panorama Gelderland door Van de Wal. In Duitschland voerde Barker zijne panorama's onder deu zonderlingen titel van nausorama's (scheepsgezichten) in. Het eerste pa norama dat in Duitschland te zien kwam, was De Kngelsclie vloot voor Portsmouth, het werd te Hamburg en te Leipzig vertoond. Daarna kwam een oorspronkelijk; het stelde Rome voor, door Breysig. Deze had reeds, voordat het eerste pa norama van Barker in Duitschland gekomen was, de theorie van het panorama in een boek ont wikkeld en had een grooten naam voor bet plaat sen van boschschildenngen in Engelsche tuinen. Te Parijs kwamen in de jaren 20?30 de pa norama's weder uit de mode. In het jaar 18i!l werden die van Thayer afgebroken. Toen bracht kapitein Langlois onder de Juli-regecrirg het oorlogspanorama in zwang, dat tot nog toe voort geduurd en in den Stag van Rfzonmlle van De Neuville zijn volmaaktste product bereikt heeft. Den beroemden chemikus Chevreul, die 100 jaar werd, dankte Langlois de nieuwigheid, dat de onderste rand van het panorama door het arran gement van den bodem langzamerhand tot de werkelijkheid overgaat. De Slag van Solferino, die in het jaar 18(55 in het panorama van Lang lois verscheen, bood het eerste die verbetering aan. die wel is waar in artistiek opzicht weinig waard is, maar tot de illusie veel afdoet. Bapst verraadt ons dat de schilders van panorama's rechte lijnen op den voorgrond gebogen moeten schilderen, opdat zij recht zullen tchy'nen en dat, wegens het licht vooruitspringen van den onder sten rand van de schilderij, hetgeen de verlich ting verbetert, bet benedenlichaam der figuren kunstig moet worden verlengd. Mogen nu ook De Neuville, Detaille, Stevens, Gervex en andere schilders van beteekenis nog zooveel talent aan hunne panorama's hebben besteed, toch ver minderen deze kunstgrepen wel een weinig den indruk, dien Bapst wil geven, dat de panorama's ware kunstwerken zouden zijn; het laatste pano rama, het Panorama du Siïcle van Stevens en Gervex, is dan ook geen echt panorama, maar bestaat uit vier aan elkander geschoven afzonder lijke schilderijen. De platen die het bock hiervan bevat, doen zien dat het uitstekend afgewerkt en hoogst interessant is. TOONEEL EN MUZIEK. De jury, door de Naainlooze Vennootschap Vereenigde liotterdainsche ToonceHxlen, Directie Le Gras en Haspels, uitgenoodigd om haar van ad vies te dienen omtrent de vraag, welk der tooneelstukken, ingezonden op de door haar uitge schreven prijsvraag, voor het toekennen van den prijs ad f' 1000.?in aanmerking kan komen, heeft bij gemotiveerd schrijven als haar oor deel medegedeeld : ,.Hoewel de jury geen der stukken den uitgeloofden prijs heeft kunnen waardig keuren, is er n dat zich door genoeg goede eigenschappen oederscheidt, om een plaats op het répertoire van het gezelschap te verdienen. Als zoodanig is het onder 't motto Duo ingekomen tooneelspel dan ook door haar aanbevolen. Onder de overblijvende stukken zijn er voorts enkele, waarin de jury zooveel hoedanigheden gewaardeerd heeft, dat zij meent de Directie in overweging te mogen geven, zich met de schrijvers ervan in betrekking te stellen, om dezen aan te moedigen tot het wagen van een nieuwe poging, of hen op te wekken tot het aanbrengen van zoo danige wyzigingen, dat hun stuk ter vertooning geschikt wordt." De jury bestaat uit de H.H. Dr. G. Pekelharing en Th. Nolen te Rotterdam en L. Simons Mz. te Amsterdam. Nieuwe uitgaven. Bij den uitgever A. C. Boldingh te Hoorn is verschenen een blijgeefetigkamerspel in 4 bedrijven van Betsy Perk, getiteld: 't Recept van den dokter. Aan tooneelvereenigingen en liefhebberijgezelschappen zal dit stukje welkom zijn. LETTEREN EN WETENSCHAP. Onder de moderne, ultramoderne Fransche schrijfsters blijft Gyp" (gravin de Alartel-Mirabeau) haar positie ais origineele satirieke zedenschilderes met talent handhaven. Haar gedialogi seerde schetsen uit de Parijsche sociétéhebben haar niet alleen tot den voornaamsten steun van het blad La vie Parisienne gemaakt, maar ver heugen zich ook in boekvorm in een verbazend debiet. Toch heeft Gyp het hierbij niet gelaten, maar, ofschoon een harer bundels onder dec titel Ohé, les psychologues'1 den spot drijft met Paul Bourget enlJe Scendhal, toet een psychologisch werk geschreven, Mademoiselle Ece, dat iu de van ouds ernstige Revue des deux Mondes ver schenen is. Dit was iu den vorm van eene comédie in drie bedrijven, maar haar volgend pro duct was een werkelijke, tragisch eindende psycholo gische roman, Une passionnette, en is weer zeer mo dern, maar zeer goed geschreven. Het i» waar, dat naar Liane de Gueldre in 't geheel niet aan Paul Bourget's heldinnen doet denken; terwijl toch deze den schijn bewaren en de zaak licht opvatten, is Gyp's heldin schijnbaar zeer geëman cipeerd en boven alle vooroordeelen verheven, maar inderdaad zeer nauwgezet van geweten. Liane houdt niet van haren man, et pour cause, maar ofschoon zij reeds diep in de dertig is, heeft zij niemand anders lief. Haar trouwe vereerder zegt haar, dat ook voor haar eenmaal het uur eener passionnette zal slaan, en dit gebeurt ook. Maar Amor is blind als altijd en doet Liane ont vlammen voor een zeer gewonen jongen landedelman, die in eene relatie tot de beroemde en vereerde Liane de Gueldre slechts eene bevredi ging voor zijne ijdelheid zoekt. Door den schijn bedrogen, meent hij ook, dat zij vóór hem reeds eene gansche reeks amouretten heeft gekend, en houdt al hare verzekeringen voor coquetterie. Nadat hij het zoover gebracht heeft, uat men hem voor haren amant houdt, is zijne ijdelheid bevredigd; hij tracht zelfs niet naar de werkelijkheid, en verstoot haar zonder meer, zoo dra zijn familie hem een voordeelig huwelijk aan de hand doet. Dan vergiftigt Liane zich, en sterft met de woorden: Mon Dieu, pas de pas sionnette Ki-haut, n'est-ce-pas?" Gyp's meening is misschien, dat als Liane hare passionnette jaren vroeger geliad had, zij wellicht een betere keus zou gedaan hebben, of nog eer, dat eene getrouwde vrouw geen passionnette moet hebben; dit zoo plomp te zeggen, zou Gyp intusschen wat bourgeois en weinig gedistingeerd zijn voorgekomen. Gyp's laatste werk is Monsieur Fred. en zeer goed. liet behoort tot haar komische reeks, maar heeft een treurigen achtergrond. Monsieur Fred is een jonge hertog, door zijn vertrouwende on verstandige moeder slecht opgevoed, en achter haar rug geneigd tot alle booze streken die een jongen met te veel geld in Parijs maar kan uit halen. Eenige avonturen van Victor Hugo's klein zoon, dien men ten laatste maar in de marine terecht heeft gebracht, omdat hij zich te Parijs onmogelijk had gemaakt, zijn door Gyp op reke ning van haren petit duc gesteld. liet fraaiste is, dat Monsieur Fred, die zoo handig is in het be driegen van zijne moeder, en vol ondengenden Parijschen geest is, zelf op de snoodste wijs be drogen wordt door eene oude coiiuette en haar handlangers, en bijvoorbeeld voor heel veel geld een assortiment oude dameshoeden overneemt. Monteur Fred is minder beminnelijk dan Loulou en Bob, twee door Gyp geschapen bekoorlijke kinderiiguren, maar hij heeft een dieper gaande moreelc en sociale beteekenis. Onder de Duitsche geleerden is over het nieuw ontdekte werk van Aristoteles eene polemiek ont staan, die evenals polemieken tusschen geleerden in vroeger eeuwen in persoonlijke aanvallen is ontaard. Dr. Gompertz beschuldigt Dr. Iluhl van .feitelijke dwalingen'', de heer Ruhl beweert dat Gompertz van zijne argumentatie de hoofdzaken onbeantwoord heeft gelaten en do rest niet begrepen hooft. Dr. llasch daarentegen zal, volgens Ruhl, zelf nadere verklaringen moeten geven eer men hem begrijpen kan. Gcorge Ebers heeft na twee jaar werker.s een grooten roman in twee doelen voltooid, die de volgende maand to Stuttgart in de Deutsche Verlagsanstalt verschijnen zal. Hij heet Per «s;>cr<7 (langs ruwe paden) en speolt te Alexandriëinde dorde eeuw na Christus, ten tijde van keizer 1 Caracalla; verteld wordt hoe de heldin in oen der moeilijkste perioden der wereldgeschiedenis u<l ast ra wist te geraken. De h.h. Fredcrik Muller & Co., Doelenstraat 10 te Amsterdam, hebben den catalogus verspreid van eene verzameling juridische werken, voor oen doel l afkomstig uit de bibliotheek van wijlen den rechter j Mr. M. D. Binger. De boeken zijn tot de aange geven prijzen verkrijgbaar. Hetgeen telkens moor de opmerking trekt, is de uitmuntende wijze, l waarop de h.h. Fredcrik Muller de catalogi in richten: eerst naar do vakken on hunne onderdcelen, dan alphabetisch naar do schrijvers, ein delijk niet allerlei bijzonderheden die van belang i kunnen zijn voor den deskundige. Wetenschap. ALGEMEENE EN PLAATSELIJKE TIJD. Tot maatstaf voor den tijd is natuurlijk niets zoo goed geëigend als eene regelmatige beweging en deze vinden wij in den loop der groote wereldklok, d. i. de draaiing der aarde om hare as en den loop der aarde om de zon. Deze rotatie en revolutie zijn de grondslag onzer ty'drekening ge worden. Wij onderscheiden waren of zonnetijd en mid delbaren tijd en naar den eersten hebben de menschen het vroegüt gerekend. De stand der zon en het vallen der duisternis regelden de be zigheden der oudste aardbewoners. De dag was de tijd van weiken, de nacht die van rust. Tot op dit oogenblik volgt het leven der natuurvolken bijna even nauwkeurig den loop der zon als planten en dierenleven dat doen. Zij kennen alle slechts waren, d. i. plaatselijken tijd. Men weet dat de ongelijke snelheid, waarmee de aarde op hare elliptische baan om de zon be weegt, ten gevolge heeft, dat de zonnedagen (een zonnedag is de tijd, die er verlooi t tusschen twee opeenvolgende culminaties van de zon) niet altijd even lang zijn. Daar echter slechts eene gelijk matige beweging maa' voor den tijd kau zijn, rekenen wij in bet burgerlijke leven naar gemid delde zonnedagen, gemeten naar een zon, die met evenredige snelheid aan den hemelaequator wordt gedacht. Op vier dagen van het jaar, 14 April, 14 Juni, 31 Augustus en 23 December, gaat deze gelijktijdig met de ware zon door den meridiaan. Dan is dus het verschil in tijd tus schen den waren en den middelbaren tijd nul; tweemaal in het jaar is er een positief verschil, n.l. op 11 Februari van 15 en op 26 Juli van 6 minuten en tweemaal in het jaar een negatief verschil, n.l. op 14 Mei van 4 en op 2 November van 16 minuten. Op de beide eerstgenoemde da tums is de zon nog niet in den meridiaan, als wij reeds middag hebben, op de beide laatste is zij er reeds in geweest. Vandaar dat we het len gen der dagen altijd het best in den namiddag waarnemen en dat we in den herfst 's morgens meer licht hebben dan na den middag. Door de berekening van den middelbaren tyd beeft men nu een ge'.ijken maatstaf voor alle plaatsen op aarde. Denzelfden maatstaf ja, maar zeer ongelijken tijd. Daar de zon schijnbaar de 360 graden in 24 uren att-'gt, maakt elke graad verschil in lengte een onderscheid van 4 minaten. en men weet, hoe het handelsverkeer op zee met dit feit rekent door de vaststelling van de datumgrens, zoodat op 180°L. VBH Greenwich oost waarts gaande schepen eenen dag dubbel rekenen en westwaarts gaande eenen overspringen. Het snelle vorkoor te land heoft echter nog meer hinder van de tijdverschillen. In het belang der veiligheid en der nauwkeurigheid zou het zoker zijn, als de spoorwegen op hunne lijnen den eenheidstijd invoerden. Daarom is men al begonnen met de instelling van den nutionalen tijd, gere geld naar den meridiaan der hoofdstad; zoo heeft men Parijschen tijd, Berlijnschen, Amsterdamschen en Moskauschen tijd. Hierdoor ontstaan op de landgrenzen storende sprongen in den tijd en zoo verschilt de tijd der Noordduitsche spoorwegen 44 minuten vari dien der Fransche on l uur 7 minuten van dien der Westrussische. Om dit bezwaar te ontgaan heeft men eenen zekeren regelmaat in de sprongen gebracht en zo aan bepaalde meridianen gebonden. Men verdeelt de aarde in 24 tijdzonen, elk met een uur verschil en verkrijgt zoo den meridiaanof zonnetijd. Op het to Keulen gehouden congres voor inter nationaal recht in 1881 werd de vraag naar een eenheidstijd het eerst opgeworpen, daarna werd ze besproken in 1883 op het geodelisch congres in Rome on vervolgens in 1884 te Washington op de merediaanconferentie. Men kwam er op voor eenen universeelen tijd, die n aan de we tenschap n aan het internationaal verkeer groote ! diensten zou bewijzen en een van de te Rome genomen besluiten luidde : De conferentie beveelt i als uitgangspunt voor den eenheidstijd, den mid dag van (ireenwich aan en acht hot aanbevelenswaard, de uren van O?'24 te stollen/' In het dagelijksch verkeer is de vraag naar den eenheidstijd nog onbeslist gebleven. De zonetijd, waarvan wc boven spraken, is echter reeds in enkele landen in gebruik bijv. in Zweden de tijd l van 15C O.L. van Greenwich, in Engeland die van 0°, in Japan die van 135°. In Duitschland rekenen de Noordduitsebe sporen naar Berlijnschen tijd; ! die in Beieren naar Münchener, die van Baden naar Karlsruher tijd, alles overblijfselen uit den i tijd der groote versnipporirg van Duitschland. De Pruisische spoorwcgbssturen habbensedert verleden '. jaar hunne pogingen om den Berlijnschen tijd tot nationalcn tijd to ver'.ictf'en opgegeven, ten gunste i van de klok van Stargard in I'ommeren, diejuist n uur die van Grcopwich vooruit is en volgers veler meening kans hooft als Middeleuropeesche j tijd door Zweden, Noorwegen, Denemarken, Zwitserland, Duitschland, Oostenrijk on llalië!o worden aangenomen on waarnaast dan de Westetiropee?che tijd door Engeland, Frankrijk, Ne derland, Spanje on Po tugal zou worden aange nomen en de Oo-tourop escliedoor Rusland en 't Balkar schiereiland. Men moet wel toegeven, dat eenheid van tijd in het handelsverkeer een groot gemak zou op| leveren. Veranderingen in spoorwegregelingep, ! vooral in kritieke tijden soms noodig, zouden j veel vlugger kunnen geschieden; tijd, werkkracht on geld konden worden gespaard en de veiligheid dor reizigers kon beter verzekerd zijn. Toch blijft hot de vraag, of tegen dit in menig opzicht burcaukratisch voordeel de nadeelen opwegen, die j noodzakelijk er het gevolg van zijn voor die in woners van eenig rijk, die slechts nu en dan iets i met do middelen van vorkeer te maken hebber.. Als men bedenkt, dat in Duitschland 42 pCt. der bevolking mot den landbouw, 35 p('t. in de nij verheid bozig zijn, zoodat bijna '/?> c'-r inwoners aan een bepaalde plaats zijn gebonden, terwijl slechts 10 pCt. in handel en verkeer hun brood verdienen, dan schijnt hot dat aan het personen verkeer en den gocderenruil door een dergelijke regeling teveel aandacht zou worden geschonken. Hot zou werkelijk beter zijn, slechts dat gedeelte der bevolking met den eenheidstijd gelukkig te maken, dat middellijk of onmiddellijk bij het verkeer is betrokken, dus spoorweg-, post- en telegraaf beambten, bcroepsreizigers enz., dan zou het omrekenen van eenheidstijd in plaatseüjken

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl