De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 1 november pagina 1

1 november 1891 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

749 DE AMSTEEDAMMEE A'. 189 L WEEKBLAD YOOK NEDERLMD Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAURIK Jr. Ieder nommer bevat een Plaat. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam. Singel bij de Vijzelstraat 542. Zondag 1 November Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar , . mail 12. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . , O.lf* Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer .... 0.20 Reclames per regel 0.40 I W H O B Di VAN VERRE EN VAN NABIJ. FEUIL LETON: Verdwaald. KUNST EN LETTE REN: Het tooneel te Amsterdam, door H. J. M. Muziek in de hoofdstad, door Van Milligen. Muzikale kritieken, door Van Milligen. Aanteekeningen Schilderkunst, door V. Parijsche brieven, door T. J. Z. Aan Frans Netscher, door Jo van Sloten. VARIA. SCHAAK SPEL. WETENSCHAP. Aan den zwarten vijver, een beeld uit het Chineesche leven, naar H. von Moltke. Voor Dames, door E-e. ALLERLEI. RECLAMES PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN. Van verre en van nabij. De Fransche Kamer heeft hare zittingen hervat en een aanvang gemaakt met de be handeling der begrooting. Het meest hebben daarbij natuurlijk de discussiën over het budget, van buitenlandsche zaken de aan dacht getrokken. De heer Eibot werd geinterpelleerd over allerlei zaken, over de Engelsche bezetting van Egypte, over de verhouding tot Italië, over den gezantschapspost bij het Vatikaan. Het bleek dat men dezen minister, onder wiens bestuur de toe nadering tot Rusland is tot stand gekomen, een goed hart toedroeg, want de verschil lende motiën, die eene afkeuring van zijn beleid uitspraken, werden met aanzienlijke meerderheden verworpen. Wat Engeland betreft, zeide de minister, dat het Frankrijk's plicht was, deze mogend heid voortdurend hare verplichtingen ten opzichte van Egypte te herinneren. Het blijven der Engelsche troepen in het Nijldal was eigenlijk het eenige verschil tusschen de beide mogendheden. Wat de minister .niet zeide, maar wat de Fransche pers des te duidelijker doet uitkomen, is, dat niemand, althans niet in Frankrijk, gelooft aan eene vrijwillige ontruiming van Egypte door Engeland. De houding van de Italiaansche regeering bij het incident met de Fransche pelgrims te Rome was, volgens den heer Ribot, volFeuilleton. Verdwaald. »Help! Help ! Is er dan niemand !'' Op een sterk hellend bergpad aan den rand van een steil afvallenden rutswand, aan welks voet zich op eene tamelijke diepte een vredig weiland uitstrekte, stond eene slanke vrouwengestalte, met den eenen arm om een dennenstam geslagen en met den andere op een bergstok steunende. Een toeristenhoedje met een sluier bedekte hare zware, bruine vlechten, die op het achterhoofd waren op gestoken en gedeeltelijk waren losgegaan; het fijn besneden gelaat zag blozend van inspanning van het klimmen, misschien ook \rel van angst en opgewondenheid. Het costuum der dame, hoewel opvallend eenvou dig en gemakkelijk, was niettemin zeer ele gant; de geheele jeugdige verschijning droeg het onbeschrijfelijke en toch onmiskenbare stempel van echte voornaamheid. Verschei dene malen achtereen had de verdwaalde haar hulpgeroep reeds laten klinken, toen ein delijk uit de diepte antwoord klonk. 't Was een krachtige mannenstem, die zich liet hooren. »Hoiho ! Wat is er ? Wie is daar boven ?" klonk het kort na elkander. Onder aan den bergwand vertoonde zich de gestalte van een boer in hemdsmouwen, den lederen gordel om de heupen, het wollen buis met de vuurroode opslagen over den schouder geworpen. »Hoiho !" schalde het opnieuw naar boven en nogmaals klonk het hulpgeroep der toeriste omlaag. Schielijk had het geoefend oog van den man in de diepte de gestalte op de hoogte waargenomen. »Blijf staan daar! Ik kom dadelijk boven!" riep hij terug, wierp zijn buis in het gras en was in twee sprongen bij de rotshelling, die hij onmid dellijk begon te bestijgen. Een bizonder waagstuk was die klimpartij voor den geoefenden bergbewoner oogenschijnlijk niet, want reeds na enkele minuten dook zijn ge bruind gelaat, dicht onder de plek, waarop de dame een onzeker steunpunt had gevonkomen correct geweest, en het Vatikaan had de circulaire van den minister Fallières aan de bisschoppen volstrekt niet kwalijk geno men. Misschien zal men op het Vatikaan deze bewering verrassend vinden; de Itali aansche bladen echter toonen zich met de verklaringen van den heer Ribot zeer in genomen. Eindelijk kwam ook de verhouding tot Rusland ter sprake. »0nze betrekkingen tot de overige groote mogendheden," zeide de heer Ribot, na over Engeland en Italiëaf zonderlijk te hebben gesproken »geven geenerlei aanleiding tot bezorgdheid. In Europa bestaat algemeen de indruk, dat de vrede nooit beter verzekerd is geweest dan thans, omdat het evenwicht der Europeesche krachten een nieuwen waarborg heeft ver kregen. Gij heiinnert u, wat de kanselier van een naburig rijk (de heer Von Caprivi) over dit punt heeft gezegd. Men heeft dit resultaat hoofdzakelijk te danken aan de tot stand gekomen toenadering tusschen Rusland en Frankrijk. Niemand verwon dert zich over deze toenadering, over dit nauwer aanknoopen van een bond, die niet slechts het gevolg is van oude sympathieën maar ook van een gemeenschap van belan gen, welke solidair zijn en als zoodanig worden erkend. Deze verstandhouding is een nieuwe waarborg voor den vrede on de rust van Europa. Zonder op te houden waakzaam te zijn, mag Frankrijk met ver trouwen de toekomst tegemoet zien. Het is met recht trotsch op de gevoelens van sym pathie en achting, die het inboezemt. Deze gevoelens gelden hun, die sedert 20 jaren hunne krachten opnieuw wisten te verzame len, die bewijzen gaven van de volharding en de geestkracht, door welke Frankrijk in de wereld weder do plaats kon veroveren, waarop het aanspraak kan maken." De Duitsche bladen troosten zich met de gedachte, dat blijkens de mededeelingen van den heer Ribot, een geschreven verdrag tusschen Frankrijk en Rusland niet schijnt te bestaan. Eene merkwaardige tegenstelling met het den, op; nog n sprong en met zekeren tred stond hij naast haar op de ter nauwernood een hand breede ruimte. De schilder achtige dracht der Meraner boeren kleedde de slanke en toch krachtig gebouwde ge stalte van den nauwelijks dertigjarigen rnan voortreffelijk; het knappe gezicht waarin twee donkere, zwaarmoedig blikkende oogen glansden, prijkte geheel in strijd met de mode der bewoners dier streek, met een overmoedig kneveltje, waaronder twee rijen blinkend witte tanden tusschen frisch roode lippen doorgluurtlen. »Ja, mijn beste juffertje," begon hij, »hoe ben je daar zoo gekomen ? Dat's een onge makkelijke plaats." »'k Ben in 't bosch verdwaald en toen ben ik uitgegleden ; als die boom er niet gestaan had, lag ik nu beneden ! Wees zoo vriende lijk en help me omlaag; ik zal u goed beloonen." «Dadelijk, dadelijk ; dat zullen we gauw opknappen! Laat eerst die den los en geef mij de hand. AVees maar niet bang, je kunt je gerust op mij verlaten. Zóó, zet hier nu den linkervoet, en nu den anderen hier ; dan kun je veilig loopcn. Alleen niet naar be neden kijken, anders zou je licht duizelig worden." Zoo begon hij haar stap voor slap omlaag te geleiden, zorgzaam iedere plek aanwijzend, waar zij den voet moest zetten, haren arm steunend en haar met een vroolijk woord geruststellend, wanneer zij voor een steile plek terugdeinsde. »Zoo gaat het al! Zoo gaat het al. De groote lui zijn het klauteren ook niet zoo gewend als wij boeren. AVel, daar ben ik als jongen al honderden malen op- eu af'geklommen." Nu moesten zij een sterk hellend rotsblok over, waarnaast de afgrond loodrecht uit du diepte oprees; slechts hier en daar waren handbreede plekken, die een steunpunt boden voor den voet; n misstap, en de val was onvermijdelijk. De dame schrok en verbleekte; hare oogeu sloten zich, een ril ling doorliep haar geheele lichaam. Haar gids bezon zich een oogenblik, daarna, eer zij den tijd vond zich te verzetten, had hij optimisme van den heer Ribot, dat van diens standpunt niet slechts verklaarbaar, maar ook gerechtvaardigd is, vormen de nijdige artikelen van vorst Bismarck's orgaan, de Hamburger Nachriehten, en de brochure, on langs onder den titel: »Aannemen of ver werpen" door Lothar Bucher, een der ver trouwden van den voormaligen rijkskanselier geschreven. Met groote bitterheid wordt daarin gesproken over de schandelijke misktnning van den man, die meer dan eenig ander voor zijn land heeft gedaan, over het afnemen van Duitschland's prestige onder het tegenwoordig régime, over de slechte raadslieden van den keizer, die dezen om trent den waren toestand misleiden; de con clusie is natuurlijk, dat slechts de terug roeping van vorst Bismarck tot den post van rijkskanselier en zijn herstel in al zijne vorige ambten en waardigheden aan den rampzaligen toestand een einde kan maken. Immers alleen Bismarck is in staat, de banden weder los te maken, die tusschen Rusland en Frankrijk zijn aangeknoopt. Kan de keizer besluiten, de begane fout goed te maken en de leiding der zaken weder op te dragen aan den ouden, beproef den raadsman der Kroon, dan zal het Duitsche volk hem toejuichen als nooit te voren. Doet AVilhelm II dien stap niet, dan zal een Europeesche oorlog niet uitblijven, en dan moet men eigenlijk wenschen, dat die oorlog hoe eer hoe beter uitbreke, want een oorlog zou onfeilbaar Bismarck aan het roer brengen, en Caprivi aan het hoofd van een legerkorps, waardoor elk dezer mannen beter op zijn post zou zijn dan thans. Het merkwaardigste van deze phantastische toekomstbespiegelingen is misschien nog de voorspelling omtrent de maatregelen, waar mede vorst Bismarck do nieuwe aera op het gebied der binnenlandsche politiek zou in wijden. Hij zou, volgens Lothar Bucher, de graanrechten, op welker vermindering, ja, geheele afschaffing thans zoo sterk wordt aan gedrongen, verhoogen, en eveneens de invoer rechten op spoorwegrails hooger stellen. Dus zou de heer Von Bismarck, in wiens naam den de slanke gestalte, die hem zoo licht als een veertje scheen, in zijn armen opgetild ; drie stappen en de gevaarlijke plaats was overschreden. Aan den overkant, op den zachtcn weidegrond, zette hij zijn lichten last weer neder. Een oogenblik stonden zij zoo tegenover elkaar; hij met een zachten, goedigen glim lach, zij een weinig verward en beschaamd. Toen, als wilde hij haar uit de verlegenheid redden, wees hij in de diepte, waar, om geven door akkers en weilanden, beschut door de knoestige takken van reusachtige kastanjeboornen, een ouderwetsche- boerenhofstede met een vooruitspringende veranda en een met klimop omgrneidc poort lag, als een beeld van landelijken vrede en kalme behaaglijkheid. »Daar ligt mijn huis," zeide hij niet zon der eenigen trots ; »dc akkers, het bosch en de weilanden daarachter zijn alles mijn eigendom! Daar moet je eens mee heen gaan, juffertje, en wat uitrusten!'' En als wilde hij geen weigerinü; afwachten, begon hij het smalle pad, dat zich van hier af veilig langs een grazige heuvelglooiing slin gerde, af te dalen. Eenige minuten later waren zij bij de hofstede aangekomen, die, van dichtbij gezien, een bijna nog gezelliger aanblik opleverde, dan van uit de hoogte. Op het verweerde, met steenen bezwaarde spanen dak rustte het volle loof der kastanjeboomen, zware, koelel schaduw versprei dend over den zinde ijk geveegden deel. Naast het huis, op welks gewitten muur een bont geschilderde zonnewijzer en het ver bleekte wapen van een of ander lang uit gestorven adellijk geslacht te zien waren, lag een klein, goed onderhouden moestuintje, omringd door een heg, waarboven het don kergroen gebladerte van eeuwenoude beuken uitwies. Daarachter in het veld de bijenstal, waaromheen het vroolijk zwermde en gonsde, en verder, tot aan de ernstige dcnnenstammen van het hoogwoud, een lieflijke, lachende wereld vol boschgeur, beckgeklater en vogelgezang, vol helderen zonneschijn en donkere boomschaduwen. In de gclijkvlocrsche pronkkamer, die naar ]andso;ebn.ük was beschoten en welker wanden keizer en diens raadslieden wordt verweten, dat zij de nooden en behoeften van het volk miskennen, zich vrienden willen maken door een geschenk uit de zakken der burgerij aan te bieden aan de groot-grondbezitters en de »ijzerbaronnen". Inderdaad een aanlokkelijk vooruitzicht. Of de vrienden van den heer Von Bis marck zei ven gelooven aan de verwezenlijking dezer droomen van hernieuwde glorie, weten wij niet. Doch ook wanneer de heer Von Bismarck niet weder in genade wordt aan genomen, kan hij lastig genoeg worden. Er schijnt ernstig sprake van te zijn, dat hij als gewoon lid in den Rijksdag zal verschij nen, om daar de politiek der regeering te bestrijden. Ongetwijfeld zou ook daar zijn invloed zich nog zeer doen bemerken. Maar niet minder duidelijk zou het verschil zijn tus schen het gezag van een Bismarck, spre kende uit naam van keizer en Bondsraad, en een Bismarck, optredende als leider eener ultra-conservatieve en protectionistische min derheid. Groot zou de phalanx zeker niet zijn, die zich om den ouden strijder verza melde. Het is alsof keizer AVilhelm door de aan vallen der kleine Bismarck-fractie geprikkeld wordt om te toonen, dat hij minder dan ooit geneigd is, zijne persoonlijke politiek op te offeren voor de inzichten van een raadsman, wiens macht de zijne feitelijk zou overtref fen. AVederom heeft de Rcichsrtnx.eigcr een van die uitingen van 's keizers wil en mee ning gepubliceerd, die door geen verantwoor delijk minister zijn gecontrasigneerd. Naar aanleiding van een geruchtmakend proces, dat op de verdorvenheid van de zedelijk het laagst staande klassen der Berlijnsche be volking een schol licht werpt, heeft hij zijne meening uitgesproken over de noodzakelijke verbetering van betreurenswaardige toestan den, «ver het optreden van justitie en po litie, over verkeerdheden en tekortkomingen bij de rechtspleging, en wel op eene wijze, die zijn »l'indsvaderlijk" hart de uitdruk king is door hem zelven gebezigd alle met bonte heiligenportretten en een crucifix in den hoek versierd waren, noodigde de boer zijn gast uit, aan de eiken tafel voor het hoekraam plaats te nemen, terwijl hij zich verwijderde, om eenige verfrissching te'halen. Na een paar minuten keerde hij terug met een steenen wijnkruik in de eene en een bord met huisbakken brood in de andere hand. Daarna zocht hij nog een poosje in een spinde aan den muur, bracht glazen en wat fruit te voorschijn en zette alles voor de dame op tafel. »Zoo! daarmee moet je 't voor lief nemen. Meer heb ik op 't oogenblik niet. De huis houdster is met het volk op liet veld, 'n vrouw heb ik niet; anders liet ik wat voor je klaar maken. Drink dus maar en tast toe, dat je weer op krachten komt!" Hij schonk de glazen vol. »Je welzijn, jufier! De wijn is niet kwaad; uit het dal wat daar boven op de hellingen wast, is niemendal waard!" Daarna ging hij aan den anderen kant van de tafel zitten, nam een stevigen slok en haalde een klein pijpje, waar ternauwer nood een vingerhoed tabak in ging, te voor schijn, dat hij ijverig begon te stoppen en aanstak, echter niet zonder eerst »met per missie!'' te zeggen. Terwijl hij hiermede bezig was en zijn gast zich met brood en wijn verkwikte, ontstond er een kleine pauze. Eindelijk verbrak de dame het stilzwijgen en begon over do schoon heid dezer streek uit te wijden, die haar dag aan dag verleidde, nu deze, dan gene hoogte te bestijgen, meestal alleen, daar slechts enkelen harer kennissen lust tot zulke zwerf tochten gevoelden, maar hoe zij voor alle moeiten en inspanningen steeds ruimschoots beloond was geworden, door de onvergelijke lijke pracht der natuur; toen zij echter de opmerking maakte, dat hij zich trots alle natuurpnieht, toch erg eenzaam op zijn hoogte moest gevoelen, antwoordde hij ontwijkend, dat men er zelden iets van merkte, omdat er altijd volop werk was Daarna begon hij van lieverlede eerst weifelend, doch weldra zonder eenigen schroom, alsof het hem goed deed, zijn hart eens lucht te kunnen geven, over zijn eenvoudig, werkzaam, sober leven

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl