De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 1 november pagina 2

1 november 1891 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, "WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 749 eer -aan doet, maar die opnieuw getuigt, dat hij zich van zijne plichten, zijne rechten en zijne macht eene voorstelling vormt, die niet van overdrijving is vrij te pleiten en die kwalijk past in de lijst van onzen tijd. Plicht besef is eene voortreffelijke eigenschap, die echter veel van hare aantrekkelijkheid en van haren invloed ten goede verliest, wan neer zij niet gepaard gaat met de beschei denheid, die het gevolg is van zelfkennis. Kunst en Letteren. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Grand Théatre: Oom Braesig. Théatre Tivoli: Modelmensclien. Franschelaan-Schouwburg: Zijn woord ge trouw. In hoe hoog aanzien de novellist Reuter bij een groot deel van ons volk staat, bewijzen de elkan der btfna onafgebroken opvolgende uitgaven, vooral volts- en goedkoope, van zijn vertaalde verken. Gezonde, somtijds een beetje nuchtere humor is te allen tijde een gewild artikel op onze boekenmarkt geweest. Dat den heeren Van Lier de gedachte, het publiek Reuter's populaire fleuren »ok in levenden lijve op het tooneel te doen zien, toelachte, kan niemand verwonderen. Betwijfeld aoet echter worden of zij een gelukkige keuze deden, toen zij op Oom Braesig, blijspel in 6 tafereelen, naar den roman Ut mine btromtid" voor et tooneel bewerkt door A. Junkermann, het oog lieten vallen. De bekende en ook bij ons beminde Duitsche tooneelspeler heeft het blijspel in elkaar gezet met een naïeve onbeholpenheid, een vorstelijke oageger.eerdbeid, een bgna komisch zelfvertrou wen, die gelukkig meer verbazen dan verstoren. Het dramatiseeren van een roman gaat met buiten gewone moeilijkheden gepaard. Junkermann zag dit waarschijnlijk in en gaf althans een bewijs Tan zijn slimheid door den moeilijkheden zonder omslag of bedenken uit den weg te gaan; gedra matiseerd heeft hij niets en nergens. De niet te weelderige handeling van den roman is hij, zooveel doenlijk, stipt getrouw gebleven; zijn hoofdarbeid beetond hierin dat hij ze in 6 stukken versneed. Toch gelijkt het blijspel helaas! en natuurlijk te weinig ep den roman; de stof is gebhven; de behande ling, die de stof aannemelijk, boeiend en vermakeIgk maakte, is verdwenen. Wat door Reuter's innemend verhaaltalent natuurlijk, waar, logisch scheen, is door den bewerker tot een mager, ba naal, kleurloos vertelseltje verwaterd. De geschie denis van Jonkheer Frans von Rambow, die door zjjn trote en eigenzinnigheid zijn vermogen ver liest, die, tot het uiterste gedreven, zich van het leven wil berooven, door Braesig hierin nog juist bijtijds verhinderd wordt, en ten slotte door dezen en Havermann, de personen, die hij steeds miskende, beschimpte en vernederde, in de gelegenheid wordt gesteld zijn zaken te herstel len, boeit ons geen oogenblik, omdat wij geen oogen b!ik er aan gelooven. Van de personen, die in den roman leven, tintelen, dartelen en joelen, schgnt op het tooneel de een ons nog onwezenIjjker en schimachtiger dan de ander. Met karak terverklaring en -ontleding heeft Junkermann, zich het hoofd geen oogenblik warm gemaakt; dacht hij werkelijk dat het aanging de pïfsonen maar zoo leukweg het tooneel op en af te laten wandelen, de feiten maar zoo onbehouwen uit de lucht te laten vallen? Doch wat vragen wij dit alles? Het beste is zonder twijfel aan te nemen, te praten. De hoeve behoorde hem alleen, zijn zusters waren alle getrouwd of jong ge storven, zijn twee broeders waren in den oorlog gesneuveld: de eene reeds bij Custozza, de andere in Bosnië. Zijn ouders waren ook reeds dood; eerst in het vorige jaar was zijn oud moedertje, dat hij tot haar einde had verpleegd, in hoogen ouderdom gestorven. De hoeve was iu de laatste jaren een weinig veronachtzaamd geworden, maar hij had nacht en dag gewerkt eu geen moeite ont zien, om zijn eigendom- weer in een goeden staat te brengen. En thans, nu hij alles zoo mooi bijeen heeft, dat geen andere boerderij in de gemeente zich met de zijne kan meten, ontbreekt hem eigenlijk niets meer, dan een jonge vrouw, die zich zoo maar in het warme nestje behoeft neer te zetten. »Nu, die zal wel te vinden zijn," meende de dame glimlachend ; zij was op hare wan deltochten reeds menige hupschc deern te gengekomen, die ongetwijfeld »ja'' zou zeg gen, als het hem waarlijk ernst was. De boer schudde het hoofd. Hij wilde er geen uit het dorp. Hij was ook in den vreemde en bij de groote lui geweest; hij wilde een huisvrouw hebben, die er oogelijk uitzag, en geen stalmeid, die zes dagen van de week ongekamd en ongewasschcn rond loopt. De groote lui hebben ook vaak uitge- j strekte landerijen, die zij bebouwen, en waar er geen' rentmeester of huishoudster op over kan j schieten, gaat de eigenaar zelf het veld in, en de vrouw houdt zelf toezicht in keuken en huis, maar daarom gaat ze toch altijd netjes en zindelijk gekleed, niet zoo slordig en vuil als onze boerenvrouwen. «Sjouwen en werken doe ik; daarvoor ben ik de man en heb ik de kracht er toe. K n als ik van het land thuis kom, moei, mijn hart opengaan van vreugde, als ik mijn wijfje zie, frisch en liefelijk als een pas ont loken bloem. Maar niet zoo, dat ik een j walg krijg, zooals iemand best gebeuren kan, als hij hier de boerinnen ziet, zelf» ia de beste hofsteden." )t$>De dame wilde spreken, iets troostend zeg gen, want gaandeweg was haars gaslheers stemming somber geworden, maar hij sneed direkt het woord af: »Ja, ja, ik weet dat het den Duitschen acteur in de eerste plaats om zijn eigen rol, om die van Braesig te doen was en het tooneelstuk als zoodanig hem weinig belang inboezemde. Oom Brasig is de eenige persoon, die vat op ons heeft, die ons door zijn luidruchtige scherts uit de dommeling weet te houden of te wekken. Als hij aan het woord is, wordt het tooneel gevuld, verdwijnt de leegte en de kilheid. Reuter's origineele schepping is bijna kant en klaar uit den roman in het blijspel over gestapt; Junkermann heeft aan de figuur weinig of niets veranderd en dued wijs hieraan. Dat zijn bhjspel nog zoo vaak een blijspel schijnt, heeft het enkel en uitsluitend aan Reuter te danken. Oom Braesig ia zoointer.s humoristisch geteekend, dat wij de sentimenteele intrige vergeten kunnen, dat wij Junkermann vergeten kunnen, om Reuter te bevronderen en toe te juichen. Tegen het goed humeur van den opgewonden inspector is zelfs de meest zwartgallige niet bestand; lachen moet men, lachen zal men, of men wil of niet. Het possenhafte, gemaniereerde en peuterachtige van de toestanden verdwijnt, als Broesig ze door zijn gezonden lach, Ie rire larqc et panoui, oli la raison fait la bas-e, die Augier in Libiche's blijspelen roemt en bewondert, in het zonnetje zet. De heer Bigot (Braesig) vervulde zijn dankbare doch vermoeiende rol met buitengewone opge wektheid en een groote mate van zekerheid en zelfvertrouwen. In zijn vertolking loof ik vooral het afgewerkte en afgeronde, het vasthouden aan de aangenomen opvatting. Het gemoedelijke, humane van de fiomr had meer op den voor grond kunnen treden; de grappen moeten in Braesig's temperament een achtergrond vinden en niet te zeur spontaan en onpersoonlijk worden voorgesteld. Van de overige personen, die allen weinig op den voorgrond treden, wist de heer Bouwmeester (de geldschieter Mozes) vooral in in het vierde tafereel den juisten toon zeer ge lukkig te treffen. De heer Lageman (Havermann) zy er op uit, afwisseling in zijn wijze van spreken te brengen; de heer Jurgens (Triddelfitz) badenke dat een schouwburg en een circus niet hetzelfde zijn. Ten slotte een vraag. Waar speelt da vertaalde Oom Braevig'i Ik hoorde tal van dialecten, Gro ningsen, Overijsselsch, Xoord-Hollandsch, misschien nog vele andere. Zou het niet beter zijn allen eenvoudig Nederlandsen te laten spreken? De geur van het oorspronkelijke moet bij een ver taling noodzakelijk eenigszins vervluchtigen, van al de ao's, ae 's, e tutti quanti wordt men spoedig wee; zonder deze gelooft men even goed of even slecht dat men mat boeren te doen heeft. Modelmenschen, blijspel in drie bedrijven van Marc-Michel, dat Dinsdag. 27 dezer, in Tivoli voor het voetlicht kwam, doet in menig opzicht aan Labiche's werken denken; trouwens AlarcMiehel was herhaaldelijk diens collaborateur. Het behoort tot de betere soort Fransche blijspelen, die haar kracht niet uitsluitend in tot het uiterste gedre ven verwikkelingen en quiproquo's zoekt, doch deze met de, zij het soms oppervlakkige, hekoling van personen en toestanden tracht te verbinden. De dwaasheden van een manzieke, trouwlnstige oudejongejuft'rouw, de onnoozole kunstgrepen van een toekomstig schoonvader om het karakter van zijn toekomstigen schoonzoon, zonder dat dfze dit bemerkt, te leeren kennen, worden in Mudtlmenfchen niet zelden met vrij wat geest aan de kask gesteld Van de vroeger in Tivoli vertoonde blijspelen onderscheidt het. zich door gematigd heid en ingetogenheid. Da vertolking concentreert zich bijna geheel in mevrouw di> la Mar (de oudejongejuffrouw); haar geestig, gloed- en kleural wat je zeggen wilt. Maar het is niet waar, het kan niet waar zijn. Ik zou een vrouwtje willen hebben, zoo fijn en en mooi als u zijt, en zoo eene neemt geen boer. Ik zou het niet eens durven probeeren !" »0, wie weet! ' meende do dame eenigszins verlegen. Zij voelde, hoe de donkere oogcn van den man haar bij die laatste woorden aangeblikt hadden, en hoe haar onwillekeurig een diepe blos naar het gelaat steeg. Het gesprek had zulk een zonderlinge wending genomen, dat het haar bijna als een welkome afleiding voorkwam, toen een oude muurklok op dat oogenblik met heeschen klank begon te slaan, /ij zag op haar horloge: »Mijn hemel, al zes uur ; 't, zal niet lang meer du ren, of' de zou gaat onder on 't is zeker nog een goed uur naar de stad. Ik moet ma ken dat ik op weg kom!'1 »Wou je nu al gaan, juffer," merkte hij aan, »'t duurt minstens drie uren eer hel nacht wordt. Kerst moet je mijn boeltje eens rondkijken ; de mooie kamers en 't vee in den stal en het grasperk achter het huis, met de prachtige vruchtboomen." Toen zij weifelde en eene bedenking wilde maken, zcide hij bijna smeekend: »Toe, als ik liet je v raag r1 Ken klein kwartiertje kun je me toch wel geven. D.in zal ik je ook da delijk den weg naar de stad wijzen, dat je onmogelijk dwalen kunt." Nu bleet' haar niets anders over dan toe te stemmen, en een zeldzaam gevoel steeg in haar op, toen zij de si ruiende vreugde zijngebruind gezicht zag vorklaren. Zoo toonde hij haar dan alles wat zijn eigendom was, voerde haar door de woning, waar alles van welstand en zindelijkheid getuigde, wees haar de schatten aan linnengoed in de kasten, do welgevulde rookknmor en wilde ook den wijnkelder voor haar ontsluiten, heigeen zij echter met dank afsloeg. Doch zij moest ten minste even binnenkijken en een buk op de statige rij vaten werpen, die hier op gesteld was. Daarna voerde hij haar in den stal naar het vee, dat den trots van eiken Tiroler boer uitmaakt.; in den moestuin en naar den bijenstal, in den boomgaard, en eindelijk bracht hij haar op een kleine hoogte, vanwaar ?nen het huis ca zijn gevol spel, draagt het stuk; dat zij tegen het slet een weinig overdreef, kunnen wij baar nauwelijks kwalijk nemen. Het tweede bedrijf, waarin zy niet optrad, sleepte en hinkte; het had zooveel meer genoegen kunnen geven; het avondpartij'je is werkelijk aardig geteekend. Wat meer warmte, leven en luchtigheid wordt hier allen aanbevo len; het geheel kan er slechts bij winnen, de totaalindruk er slechts door verhoogd worden. Zi/jn woord getrouw, drama in 5 bedrijven van Jean Kichepin, bevat slechts n goede rol e:i n fraai tooneel; bet laatste aan het slot van hst laatste bedrijf, wel wat erg laat volgens veler meening waarschijnlijk, ook volgens de mijne. Het is in den grond een ouderwetsch melodrama, in betere taal geschreven, doch op verre na niet zoo spannend en meesleep^nd als de echte van Denr.ery of Féval. Kichepin is veel meer lyricus dan drainaticus; van zijn tooneelwetkeu behaagden Le Flibusder,'' dojr het. Nederlandsen Tooneel inder tijd zoo fraai vertoond, en Monsieur Scapin", dezer dagen in het Théatre Francais in gewijzigden vorm weder voor het voetlicht gebracht, door de poesie en de details. In Zijn wiord getrouw zijn beide dun gezaiid of van alledaagsch allooi. De goede rol (Jean Feron) was bij den heer Veltman in uitstekende handen ; vooral in het laatste be drijf had hij prachtige momenten; de heer Potbarst (Paul) had losser, jeugdiger, onbezonnener moeten, mevrouw Potharst (Julie) vleiender, verstrikkender kunnen zijn; voor haar toiletten verdient zij een afzonderlijk woord van hulde. H. J. M. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. Is het interessant kunstenaars te bespreken wier talent, reeds tot volle rijpheid is gekomen, ik beschouw het, als even gewichtig, ja misschien nog gewichtiger, m,:-1 jonge taleuteu kennis te maken, die aaii het begin van hunne zelfstandige loopbaan staan, en wier spel groote belofte inhoudt. Xulke jonge planten behooren door kritiek en publiek aangemoedigd te worden, daar (om bij dit beeld te blijven) een enkele uachtvorst, doodelijk kan werken. Is nu het plantje het leven niet waard, m. a. w. blijkt uit niets, dat, zulk een talent iets belooft, dan krijgt de zaak een ander aanzien, en dan be hoort men de debutanten bij tijds te waarschuwen, doch in het tegenovergestelde geval moeten van die jeugdige priesters der kunst in de aller eerste plaats de goede kwaliteiten besproken wor den, alvorens men hunne gebreken aantoont. Deze aanloop dient, als inleiding tot, de bespre king van de soiré,; door de heer Karei Textor (pianist) in het Odéou" gegeven niet, medewer king van den heer Autou isist.ermaus (baritonzanger). Beiden zijn jouge Nederlanders die in het buiten land hunne studiën nog voortzetten; doch de heer istermaus heeft dit voor, dat hij reeds sedert, een paar jaren als oratorium- en liederzanger is opgetre den, eu dus meer routine medebracht. Beide kunste naars toonden grondige studiën gemaakt te hebben. De heer Textor beschikt reeds over eene niet, aliedaagsche virtuositeit, (en dit is, het, groot aantal pianisten in aanmerking genomen, gveu gewone lofspraak) terwijl de heer ISistcrmans naast zeer sehooue steminiddelen eu wanne zielvolle voordracht door de wijze waarop hij zijne stem gebruikte en door zeer duidelijke articulatie eu declamatie van ernstige studie eu groote begaafdheid blijk gaf. De beide kunstenaars vormen echter een groot, contrast, want de heer Textor miste ondanks ecu fraaieu aanslag (vooral in het piano) de warmte, die ik iu ziju partner prees. heele omgeving met een enkelen blik kon overzien. Terwijl hij haar zoo al zijn schat ten toonde, had zij door menige terloops uitgesproken opmerking te kennen gegeven, dat de landbuishoudkuude geen vreemd ge bied voor haar was, en dat zij gevoel en verstand bezat voor alles wat een echten landbouwer aan het hart gaat. Telkens wanneer zij zulk een opmerking maakte, was bet, alsof een heldere zonnestraal over zijn gelaat gleed en zij i oogen rustten, ter wijl zij sprak, dikwijls met zulk een zeld zame uitdrukking op hare trekken, dat zij zich niet kon herinneren ooit zulke diepe, j sprekende oogen te hebben gezien. i Toen zij nu alles hadden bekeken en op i de hoogte stonden, die een heerlijk gezicht op hel gehecle, vriendelijke dal bood, vroeg hij: »Wel ? hoe is 't je bevallen?" ;.?(), heel goed, zeker 't. heeft me uit stekend bevallen," verzekerde zij : alles is zoo knap en gezellig bij u in huis en kijk ! j boe schilderachtig en vredig het daar tusRchen bet, groen ligt ; werkelijk een pa radijs!'' 11 ij had y.ijn bood afgenomen, alsof de j avondvesper geluid werd en draaide, hem eenige malen tusschen de handen om. Het was alsof' hij iets wilde zeggen, maar het woord scheen niet over zijn lippen (.e willen ; komen. -Ja, ja, een paradijs1', klonk het eindelijk. swnt heb ik aan hot paradijs geheel alleen?1' j O, ge zult wel vinden'", xeide zij zacht: --"?e ziit nog zoo jong.'' Weemoedig ,-ehudde hij het, hoofd. Daarna kwam hij eensklaps Ihiistere'.id : .Wilt u het hebben, 't l'aradijs ?'' /'ij keek verbaasd n:iar hem op eu wist. niet. wat. zij zou antwoorden. Daar trof haar weder een straal uit die wonderbare oogen: -Ik schenk je alles, zooals je het daar ziel, het heele paradijs en?mij daarbij als je wilt!" j Weder ontmoetten hunne oogen elkander en zij voelde een zeldzame smart in zich oprij- \ zen. Indien men haar dienzelf'den morgen | voorspeld had, wat zij zoo even ondervond, zou /ij hartelijk om zulk een avontuur hebHieruit is echter nog niet te beslissen dat de lieer Textor niet voelt wat hij speelt, want men ziet het, bij jonge kunstenaars meer, dat, zij zich. niet los kunnen maken van het keurslijf waarin studie eu leiding hen tot, dusverre gehouden hebben of wel: zij missen vaak nog het zelfvertrouwen zich' onbeschroomd te uiten. Dit bleek bij den heer Textor vooral in de So nate Appassionata van Beethoven, waarin ik on danks het vele goede de poëzie miste (vooral in het Adagio). In dit opzicht, was zijne keuze van dit, werk geene gelukkige, evenmin de 2e Rhapsodie van Brahms, waarin de breedheid van stijl die het werkje vereischt ontbrak; het werd over het geheel te gejaagd gespeeld. in de Rhap*odie van Liszt en de Etude C-mol van Cliopin kwamen zijne go<;dc eigenschappen het best en het gelukkigst uit." Ik twijfel dan ook niet of deze zeer jeugdige pianist zal ook bij meerdere routine zich geheel kunnen geven. Als toegift gaf , hij een arrangement uit Bizet's Arlésicnuc. l Hij den heer Sistermans ontbrak de warmte niet. Met groot genoegen hoorde ik den cyclus : Dichtcrliebe van Sehnmann. Wel geeft hij soms wat veel eu zou men hier en daar meer beheersching wenschen, doeh men voelt dat men tegenover eene rijkbegaafde natuur staat. Kon ik mij b v. met Ich grolle nicht en enkele andere liedereu wat, opvatting betreft, niet geheel vereenigen, ik moet, als zeer schoon vermel den : J m Rhein, im heiligen Stromc, Tnrf wii.ssten's die Klumen, die kleinen ; AUnarhtlirlt im Truume en Die alten Ij'ósen Linder. Vooral in het lagere regis ter is zijne stem ook bij krachtige gedeelten zeer nobel van klauk. Het zal den zanger dus ongetwijfeld gelukken ook in de weekere gedeelten, doch vooral in het hoogere register nog meer afwisseling te verkrij gen. In zijne voordracht was echter veel persoonlijks. De voordracht, van Twee Kerelen van Benoit evenals van het toegift Mijne Moedertaal van L. F. Braudts Buys voldeed mij bijzonder. In deze liederen bewees de heer Sistermans dat hij van gaiifcher harte Hollander gebleven is, daar uit, de warmte en overtuiging waarmede hij het laatste lied zong en niet minder uit de zuivere uitspraak bleek, dat, hij zijn land en zijne moeder taal boven alles liet heeft, en niet het voorbeeld van vele jonge Nederlanders wil volgen, die, al hebben ze slechts korten tijd in het, buitenland vertoefd, zieh alle moeite geven te doen gelooven dril zij hunne taal reeds half verleerd hebben. Beiden knnstennars wenseh ik groot en welver diend sueees toe op hun verder streven. De voorstelling van ('armen in de Fransche Opera mag als geheel weer gelukkig genoemd worden. Mlle Roelier die de titelrol zong en ^peelde en iu de Fitcorife mij niet zeer voldeed, toonde voor deze rol benijdenswaardige eigen schappen. Hare donkere sprekende oogen, haar overmoedige lach, het eigenaardige mengsel van onverschrokkenheid eu e:iuaillerie, benevens hare eo(|nette en onweerstaanbare houding maakten hare interpretatie, wat spel aangaat, tot eene buitengewone, ('duit /tien l/t r.raie Cdfaieu! Ook in huren zang had zij schoonc oogeiiblikken. Wel toonUe zij 111 de tweede acte sporen van groote vermoeidheid, doch iu de derde en vierde acte moet ik haren zang zeer prijzen. In het begiu scheen liet mij, dat, de zang leed door de groote aandacht die zij aan haar spel wijdde. De heer Samaty heeft als Don Joséweer veel schoous gegeven. Met, heldere, tot het laatst, toe l'rissche stem en zorgvuldigcn, hier en daar harts ben gelachen maar vreemd niet eens glimlachen kon ze er nu om. Xij kon alleen smeekend de handen uitstrekken : »Ik kan niet! Waarachtig en zeker, ik kan niet!''' Daar trof een smal goud ringetje aan haren vinger zijn oog en een donkere blos verwde zijn gebruinde wangen, om dadelijk daarop weer te verdwijnen. Daarna stak hij haar trouwhartig de hand toe. »Kven goede vrienden, juil'er! 'k Heb 't goed gemeend van harte goed." Zij legde hare hand in de groote vereelte vuist van den man en wilde spreken, maar het bmiM.'hte ziedend in haar op tot aan de oogen en zoo knikte zij slechts zwijgend met het hoofd. Ken paar oogenblikken bleef alles stil, toen liet hij hare hand los en zeide : ;>Kn nu wijs ik je den weg naar stad. J)c zon gaat onder en 't worde zoetjes aan nacht!1' Hij ging haar voor, den akkerzoom langs, tot aan een vooruitspringende!! rotshoek, waar hel pad trapsgewijze daalde. Zoo, nu kun je niet dwalen binnen drie kwartier ben je in de stad." Toen greep hij nog' eenmaal hare hand en zag nog eenmaal met een langen, innigen blik o]) de slanke gestalte voor hem : -Leef wel, i Jod behoede je!'' was alles wat hij uitbracht. Ken paar schreden en hij was in het. kreupelhout der dichtstbijzijnde bcrgkloof verdwenen. De laatste stralen der onder gaande zon verguldden met rossigen schijn de kruinen der knsiaiijeboomen. Als een beeld van stillen, zaligen vrede lag het keu rige huis. Ie midden der vruchtb lar zwel lende akkers, behoed door de ernstige stam men van het huogwoud op den top. Diepe stille rondom, slechts zacht klaterend ruischt (?en verborgen beekje in de diepte, en in de verte klinkt hei geioei van huiswaarts trek kende kudden. Voor de oogen der eenzame vrouw echter rijst een ander beeld omhoog, een trots boerenhuis, ver in 't Noorden, ledig, koud en vreuirdeloos, al haar geheeld leven. Uod behoede u!1' prevelen hare lippen zacht,, eer zij na een laatstcn, langen blik. stadwaarts daalt. . .

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl