Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, "WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
749
eer -aan doet, maar die opnieuw getuigt, dat
hij zich van zijne plichten, zijne rechten en
zijne macht eene voorstelling vormt, die niet
van overdrijving is vrij te pleiten en die
kwalijk past in de lijst van onzen tijd. Plicht
besef is eene voortreffelijke eigenschap, die
echter veel van hare aantrekkelijkheid en
van haren invloed ten goede verliest, wan
neer zij niet gepaard gaat met de beschei
denheid, die het gevolg is van zelfkennis.
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
Grand Théatre: Oom Braesig.
Théatre Tivoli: Modelmensclien.
Franschelaan-Schouwburg: Zijn woord ge
trouw.
In hoe hoog aanzien de novellist Reuter bij een
groot deel van ons volk staat, bewijzen de elkan
der btfna onafgebroken opvolgende uitgaven,
vooral volts- en goedkoope, van zijn vertaalde
verken. Gezonde, somtijds een beetje nuchtere
humor is te allen tijde een gewild artikel op onze
boekenmarkt geweest. Dat den heeren Van Lier de
gedachte, het publiek Reuter's populaire fleuren
»ok in levenden lijve op het tooneel te doen zien,
toelachte, kan niemand verwonderen. Betwijfeld
aoet echter worden of zij een gelukkige keuze
deden, toen zij op Oom Braesig, blijspel in 6
tafereelen, naar den roman Ut mine btromtid" voor
et tooneel bewerkt door A. Junkermann, het oog
lieten vallen.
De bekende en ook bij ons beminde Duitsche
tooneelspeler heeft het blijspel in elkaar gezet
met een naïeve onbeholpenheid, een vorstelijke
oageger.eerdbeid, een bgna komisch zelfvertrou
wen, die gelukkig meer verbazen dan verstoren.
Het dramatiseeren van een roman gaat met buiten
gewone moeilijkheden gepaard. Junkermann zag
dit waarschijnlijk in en gaf althans een bewijs
Tan zijn slimheid door den moeilijkheden zonder
omslag of bedenken uit den weg te gaan; gedra
matiseerd heeft hij niets en nergens. De niet te
weelderige handeling van den roman is hij, zooveel
doenlijk, stipt getrouw gebleven; zijn hoofdarbeid
beetond hierin dat hij ze in 6 stukken versneed. Toch
gelijkt het blijspel helaas! en natuurlijk te weinig
ep den roman; de stof is gebhven; de behande
ling, die de stof aannemelijk, boeiend en
vermakeIgk maakte, is verdwenen. Wat door Reuter's
innemend verhaaltalent natuurlijk, waar, logisch
scheen, is door den bewerker tot een mager, ba
naal, kleurloos vertelseltje verwaterd. De geschie
denis van Jonkheer Frans von Rambow, die door
zjjn trote en eigenzinnigheid zijn vermogen ver
liest, die, tot het uiterste gedreven, zich van
het leven wil berooven, door Braesig hierin nog
juist bijtijds verhinderd wordt, en ten slotte
door dezen en Havermann, de personen, die hij
steeds miskende, beschimpte en vernederde, in de
gelegenheid wordt gesteld zijn zaken te herstel
len, boeit ons geen oogenblik, omdat wij geen
oogen b!ik er aan gelooven. Van de personen, die
in den roman leven, tintelen, dartelen en joelen,
schgnt op het tooneel de een ons nog
onwezenIjjker en schimachtiger dan de ander. Met karak
terverklaring en -ontleding heeft Junkermann,
zich het hoofd geen oogenblik warm gemaakt;
dacht hij werkelijk dat het aanging de pïfsonen
maar zoo leukweg het tooneel op en af te laten
wandelen, de feiten maar zoo onbehouwen uit
de lucht te laten vallen? Doch wat vragen wij dit
alles? Het beste is zonder twijfel aan te nemen,
te praten. De hoeve behoorde hem alleen,
zijn zusters waren alle getrouwd of jong ge
storven, zijn twee broeders waren in den
oorlog gesneuveld: de eene reeds bij Custozza,
de andere in Bosnië. Zijn ouders waren ook
reeds dood; eerst in het vorige jaar was zijn
oud moedertje, dat hij tot haar einde had
verpleegd, in hoogen ouderdom gestorven.
De hoeve was iu de laatste jaren een weinig
veronachtzaamd geworden, maar hij had
nacht en dag gewerkt eu geen moeite ont
zien, om zijn eigendom- weer in een goeden
staat te brengen. En thans, nu hij alles zoo
mooi bijeen heeft, dat geen andere boerderij
in de gemeente zich met de zijne kan meten,
ontbreekt hem eigenlijk niets meer, dan een
jonge vrouw, die zich zoo maar in het warme
nestje behoeft neer te zetten.
»Nu, die zal wel te vinden zijn," meende
de dame glimlachend ; zij was op hare wan
deltochten reeds menige hupschc deern te
gengekomen, die ongetwijfeld »ja'' zou zeg
gen, als het hem waarlijk ernst was.
De boer schudde het hoofd. Hij wilde er
geen uit het dorp. Hij was ook in den
vreemde en bij de groote lui geweest; hij
wilde een huisvrouw hebben, die er oogelijk
uitzag, en geen stalmeid, die zes dagen van
de week ongekamd en ongewasschcn rond
loopt. De groote lui hebben ook vaak uitge- j
strekte landerijen, die zij bebouwen, en waar er
geen' rentmeester of huishoudster op over kan j
schieten, gaat de eigenaar zelf het veld in, en
de vrouw houdt zelf toezicht in keuken en
huis, maar daarom gaat ze toch altijd netjes
en zindelijk gekleed, niet zoo slordig en vuil
als onze boerenvrouwen.
«Sjouwen en werken doe ik; daarvoor ben
ik de man en heb ik de kracht er toe. K n
als ik van het land thuis kom, moei, mijn
hart opengaan van vreugde, als ik mijn
wijfje zie, frisch en liefelijk als een pas ont
loken bloem. Maar niet zoo, dat ik een j
walg krijg, zooals iemand best gebeuren kan,
als hij hier de boerinnen ziet, zelf» ia de
beste hofsteden."
)t$>De dame wilde spreken, iets troostend zeg
gen, want gaandeweg was haars gaslheers
stemming somber geworden, maar hij sneed
direkt het woord af: »Ja, ja, ik weet
dat het den Duitschen acteur in de eerste plaats
om zijn eigen rol, om die van Braesig te doen
was en het tooneelstuk als zoodanig hem weinig
belang inboezemde. Oom Brasig is de eenige
persoon, die vat op ons heeft, die ons door zijn
luidruchtige scherts uit de dommeling weet te
houden of te wekken. Als hij aan het woord is,
wordt het tooneel gevuld, verdwijnt de leegte en
de kilheid. Reuter's origineele schepping is bijna
kant en klaar uit den roman in het blijspel over
gestapt; Junkermann heeft aan de figuur weinig
of niets veranderd en dued wijs hieraan. Dat zijn
bhjspel nog zoo vaak een blijspel schijnt, heeft
het enkel en uitsluitend aan Reuter te danken.
Oom Braesig ia zoointer.s humoristisch geteekend,
dat wij de sentimenteele intrige vergeten kunnen,
dat wij Junkermann vergeten kunnen, om Reuter
te bevronderen en toe te juichen. Tegen het goed
humeur van den opgewonden inspector is zelfs de
meest zwartgallige niet bestand; lachen moet men,
lachen zal men, of men wil of niet. Het
possenhafte, gemaniereerde en peuterachtige van de
toestanden verdwijnt, als Broesig ze door zijn
gezonden lach, Ie rire larqc et panoui, oli la
raison fait la bas-e, die Augier in Libiche's
blijspelen roemt en bewondert, in het zonnetje zet.
De heer Bigot (Braesig) vervulde zijn dankbare
doch vermoeiende rol met buitengewone opge
wektheid en een groote mate van zekerheid en
zelfvertrouwen. In zijn vertolking loof ik vooral
het afgewerkte en afgeronde, het vasthouden aan
de aangenomen opvatting. Het gemoedelijke,
humane van de fiomr had meer op den voor
grond kunnen treden; de grappen moeten in
Braesig's temperament een achtergrond vinden
en niet te zeur spontaan en onpersoonlijk worden
voorgesteld. Van de overige personen, die allen
weinig op den voorgrond treden, wist de heer
Bouwmeester (de geldschieter Mozes) vooral in
in het vierde tafereel den juisten toon zeer ge
lukkig te treffen. De heer Lageman (Havermann)
zy er op uit, afwisseling in zijn wijze van spreken
te brengen; de heer Jurgens (Triddelfitz) badenke
dat een schouwburg en een circus niet hetzelfde zijn.
Ten slotte een vraag. Waar speelt da vertaalde
Oom Braevig'i Ik hoorde tal van dialecten, Gro
ningsen, Overijsselsch, Xoord-Hollandsch, misschien
nog vele andere. Zou het niet beter zijn allen
eenvoudig Nederlandsen te laten spreken? De
geur van het oorspronkelijke moet bij een ver
taling noodzakelijk eenigszins vervluchtigen, van
al de ao's, ae 's, e tutti quanti wordt men
spoedig wee; zonder deze gelooft men even goed
of even slecht dat men mat boeren te doen heeft.
Modelmenschen, blijspel in drie bedrijven van
Marc-Michel, dat Dinsdag. 27 dezer, in Tivoli
voor het voetlicht kwam, doet in menig opzicht
aan Labiche's werken denken; trouwens
AlarcMiehel was herhaaldelijk diens collaborateur. Het
behoort tot de betere soort Fransche blijspelen, die
haar kracht niet uitsluitend in tot het uiterste gedre
ven verwikkelingen en quiproquo's zoekt, doch deze
met de, zij het soms oppervlakkige, hekoling van
personen en toestanden tracht te verbinden. De
dwaasheden van een manzieke, trouwlnstige
oudejongejuft'rouw, de onnoozole kunstgrepen van een
toekomstig schoonvader om het karakter van zijn
toekomstigen schoonzoon, zonder dat dfze dit
bemerkt, te leeren kennen, worden in
Mudtlmenfchen niet zelden met vrij wat geest aan de
kask gesteld Van de vroeger in Tivoli vertoonde
blijspelen onderscheidt het. zich door gematigd
heid en ingetogenheid. Da vertolking concentreert
zich bijna geheel in mevrouw di> la Mar (de
oudejongejuffrouw); haar geestig, gloed- en
kleural wat je zeggen wilt. Maar het is niet
waar, het kan niet waar zijn. Ik zou een
vrouwtje willen hebben, zoo fijn en en
mooi als u zijt, en zoo eene neemt geen
boer. Ik zou het niet eens durven probeeren !"
»0, wie weet! ' meende do dame eenigszins
verlegen. Zij voelde, hoe de donkere oogcn
van den man haar bij die laatste woorden
aangeblikt hadden, en hoe haar onwillekeurig
een diepe blos naar het gelaat steeg. Het
gesprek had zulk een zonderlinge wending
genomen, dat het haar bijna als een welkome
afleiding voorkwam, toen een oude muurklok
op dat oogenblik met heeschen klank begon
te slaan, /ij zag op haar horloge: »Mijn
hemel, al zes uur ; 't, zal niet lang meer du
ren, of' de zou gaat onder on 't is zeker nog
een goed uur naar de stad. Ik moet ma
ken dat ik op weg kom!'1
»Wou je nu al gaan, juffer," merkte hij
aan, »'t duurt minstens drie uren eer hel
nacht wordt. Kerst moet je mijn boeltje eens
rondkijken ; de mooie kamers en 't vee in
den stal en het grasperk achter het huis,
met de prachtige vruchtboomen."
Toen zij weifelde en eene bedenking wilde
maken, zcide hij bijna smeekend: »Toe, als ik
liet je v raag r1 Ken klein kwartiertje kun je
me toch wel geven. D.in zal ik je ook da
delijk den weg naar de stad wijzen, dat je
onmogelijk dwalen kunt."
Nu bleet' haar niets anders over dan toe
te stemmen, en een zeldzaam gevoel steeg
in haar op, toen zij de si ruiende vreugde
zijngebruind gezicht zag vorklaren. Zoo toonde
hij haar dan alles wat zijn eigendom was,
voerde haar door de woning, waar alles van
welstand en zindelijkheid getuigde, wees haar
de schatten aan linnengoed in de kasten,
do welgevulde rookknmor en wilde ook den
wijnkelder voor haar ontsluiten, heigeen zij
echter met dank afsloeg. Doch zij moest
ten minste even binnenkijken en een buk
op de statige rij vaten werpen, die hier op
gesteld was. Daarna voerde hij haar in
den stal naar het vee, dat den trots van eiken
Tiroler boer uitmaakt.; in den moestuin en
naar den bijenstal, in den boomgaard, en
eindelijk bracht hij haar op een kleine
hoogte, vanwaar ?nen het huis ca zijn
gevol spel, draagt het stuk; dat zij tegen het slet
een weinig overdreef, kunnen wij baar nauwelijks
kwalijk nemen. Het tweede bedrijf, waarin zy
niet optrad, sleepte en hinkte; het had zooveel
meer genoegen kunnen geven; het avondpartij'je
is werkelijk aardig geteekend. Wat meer warmte,
leven en luchtigheid wordt hier allen aanbevo
len; het geheel kan er slechts bij winnen, de
totaalindruk er slechts door verhoogd worden.
Zi/jn woord getrouw, drama in 5 bedrijven van
Jean Kichepin, bevat slechts n goede rol e:i n
fraai tooneel; bet laatste aan het slot van hst
laatste bedrijf, wel wat erg laat volgens veler
meening waarschijnlijk, ook volgens de mijne. Het
is in den grond een ouderwetsch melodrama, in
betere taal geschreven, doch op verre na niet zoo
spannend en meesleep^nd als de echte van Denr.ery
of Féval. Kichepin is veel meer lyricus dan
drainaticus; van zijn tooneelwetkeu behaagden Le
Flibusder,'' dojr het. Nederlandsen Tooneel inder
tijd zoo fraai vertoond, en Monsieur Scapin",
dezer dagen in het Théatre Francais in gewijzigden
vorm weder voor het voetlicht gebracht, door de
poesie en de details. In Zijn wiord getrouw zijn
beide dun gezaiid of van alledaagsch allooi. De
goede rol (Jean Feron) was bij den heer Veltman
in uitstekende handen ; vooral in het laatste be
drijf had hij prachtige momenten; de heer Potbarst
(Paul) had losser, jeugdiger, onbezonnener moeten,
mevrouw Potharst (Julie) vleiender, verstrikkender
kunnen zijn; voor haar toiletten verdient zij een
afzonderlijk woord van hulde.
H. J. M.
MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
Is het interessant kunstenaars te bespreken wier
talent, reeds tot volle rijpheid is gekomen, ik
beschouw het, als even gewichtig, ja misschien
nog gewichtiger, m,:-1 jonge taleuteu kennis te
maken, die aaii het begin van hunne zelfstandige
loopbaan staan, en wier spel groote belofte inhoudt.
Xulke jonge planten behooren door kritiek en
publiek aangemoedigd te worden, daar (om bij dit
beeld te blijven) een enkele uachtvorst, doodelijk
kan werken.
Is nu het plantje het leven niet waard, m. a. w.
blijkt uit niets, dat, zulk een talent iets belooft,
dan krijgt de zaak een ander aanzien, en dan be
hoort men de debutanten bij tijds te waarschuwen,
doch in het tegenovergestelde geval moeten
van die jeugdige priesters der kunst in de aller
eerste plaats de goede kwaliteiten besproken wor
den, alvorens men hunne gebreken aantoont.
Deze aanloop dient, als inleiding tot, de bespre
king van de soiré,; door de heer Karei Textor
(pianist) in het Odéou" gegeven niet, medewer
king van den heer Autou isist.ermaus (baritonzanger).
Beiden zijn jouge Nederlanders die in het buiten
land hunne studiën nog voortzetten; doch de heer
istermaus heeft dit voor, dat hij reeds sedert, een
paar jaren als oratorium- en liederzanger is opgetre
den, eu dus meer routine medebracht. Beide kunste
naars toonden grondige studiën gemaakt te hebben.
De heer Textor beschikt reeds over eene niet,
aliedaagsche virtuositeit, (en dit is, het, groot aantal
pianisten in aanmerking genomen, gveu gewone
lofspraak) terwijl de heer ISistcrmans naast zeer
sehooue steminiddelen eu wanne zielvolle voordracht
door de wijze waarop hij zijne stem gebruikte en
door zeer duidelijke articulatie eu declamatie van
ernstige studie eu groote begaafdheid blijk gaf.
De beide kunstenaars vormen echter een groot,
contrast, want de heer Textor miste ondanks ecu
fraaieu aanslag (vooral in het piano) de warmte,
die ik iu ziju partner prees.
heele omgeving met een enkelen blik kon
overzien. Terwijl hij haar zoo al zijn schat
ten toonde, had zij door menige terloops
uitgesproken opmerking te kennen gegeven,
dat de landbuishoudkuude geen vreemd ge
bied voor haar was, en dat zij gevoel en
verstand bezat voor alles wat een echten
landbouwer aan het hart gaat. Telkens
wanneer zij zulk een opmerking maakte,
was bet, alsof een heldere zonnestraal over
zijn gelaat gleed en zij i oogen rustten, ter
wijl zij sprak, dikwijls met zulk een zeld
zame uitdrukking op hare trekken, dat zij
zich niet kon herinneren ooit zulke diepe, j
sprekende oogen te hebben gezien. i
Toen zij nu alles hadden bekeken en op i
de hoogte stonden, die een heerlijk gezicht
op hel gehecle, vriendelijke dal bood, vroeg
hij: »Wel ? hoe is 't je bevallen?"
;.?(), heel goed, zeker 't. heeft me uit
stekend bevallen," verzekerde zij : alles is
zoo knap en gezellig bij u in huis en kijk ! j
boe schilderachtig en vredig het daar
tusRchen bet, groen ligt ; werkelijk een pa
radijs!''
11 ij had y.ijn bood afgenomen, alsof de j
avondvesper geluid werd en draaide, hem
eenige malen tusschen de handen om. Het
was alsof' hij iets wilde zeggen, maar het
woord scheen niet over zijn lippen (.e willen ;
komen.
-Ja, ja, een paradijs1', klonk het eindelijk.
swnt heb ik aan hot paradijs geheel
alleen?1' j
O, ge zult wel vinden'", xeide zij zacht:
--"?e ziit nog zoo jong.''
Weemoedig ,-ehudde hij het, hoofd. Daarna
kwam hij eensklaps Ihiistere'.id : .Wilt u het
hebben, 't l'aradijs ?''
/'ij keek verbaasd n:iar hem op eu wist.
niet. wat. zij zou antwoorden. Daar trof
haar weder een straal uit die wonderbare
oogen: -Ik schenk je alles, zooals je het
daar ziel, het heele paradijs en?mij daarbij
als je wilt!" j
Weder ontmoetten hunne oogen elkander en
zij voelde een zeldzame smart in zich oprij- \
zen. Indien men haar dienzelf'den morgen |
voorspeld had, wat zij zoo even ondervond,
zou /ij hartelijk om zulk een avontuur
hebHieruit is echter nog niet te beslissen dat de
lieer Textor niet voelt wat hij speelt, want men
ziet het, bij jonge kunstenaars meer, dat, zij zich.
niet los kunnen maken van het keurslijf waarin
studie eu leiding hen tot, dusverre gehouden hebben
of wel: zij missen vaak nog het zelfvertrouwen
zich' onbeschroomd te uiten.
Dit bleek bij den heer Textor vooral in de So
nate Appassionata van Beethoven, waarin ik on
danks het vele goede de poëzie miste (vooral in
het Adagio). In dit opzicht, was zijne keuze van
dit, werk geene gelukkige, evenmin de 2e
Rhapsodie van Brahms, waarin de breedheid van stijl
die het werkje vereischt ontbrak; het werd over
het geheel te gejaagd gespeeld.
in de Rhap*odie van Liszt en de Etude C-mol
van Cliopin kwamen zijne go<;dc eigenschappen het
best en het gelukkigst uit." Ik twijfel dan ook niet
of deze zeer jeugdige pianist zal ook bij meerdere
routine zich geheel kunnen geven. Als toegift gaf
, hij een arrangement uit Bizet's Arlésicnuc.
l Hij den heer Sistermans ontbrak de warmte niet.
Met groot genoegen hoorde ik den cyclus :
Dichtcrliebe van Sehnmann. Wel geeft hij soms wat
veel eu zou men hier en daar meer beheersching
wenschen, doeh men voelt dat men tegenover eene
rijkbegaafde natuur staat.
Kon ik mij b v. met Ich grolle nicht en enkele
andere liedereu wat, opvatting betreft, niet geheel
vereenigen, ik moet, als zeer schoon vermel
den : J m Rhein, im heiligen Stromc, Tnrf wii.ssten's
die Klumen, die kleinen ; AUnarhtlirlt im Truume en
Die alten Ij'ósen Linder. Vooral in het lagere regis
ter is zijne stem ook bij krachtige gedeelten zeer
nobel van klauk.
Het zal den zanger dus ongetwijfeld gelukken
ook in de weekere gedeelten, doch vooral in het
hoogere register nog meer afwisseling te verkrij
gen. In zijne voordracht was echter veel
persoonlijks.
De voordracht, van Twee Kerelen van Benoit
evenals van het toegift Mijne Moedertaal van
L. F. Braudts Buys voldeed mij bijzonder. In
deze liederen bewees de heer Sistermans dat hij
van gaiifcher harte Hollander gebleven is, daar
uit, de warmte en overtuiging waarmede hij het
laatste lied zong en niet minder uit de zuivere
uitspraak bleek, dat, hij zijn land en zijne moeder
taal boven alles liet heeft, en niet het voorbeeld
van vele jonge Nederlanders wil volgen, die, al
hebben ze slechts korten tijd in het, buitenland
vertoefd, zieh alle moeite geven te doen gelooven
dril zij hunne taal reeds half verleerd hebben.
Beiden knnstennars wenseh ik groot en welver
diend sueees toe op hun verder streven.
De voorstelling van ('armen in de Fransche
Opera mag als geheel weer gelukkig genoemd
worden. Mlle Roelier die de titelrol zong en
^peelde en iu de Fitcorife mij niet zeer voldeed,
toonde voor deze rol benijdenswaardige eigen
schappen. Hare donkere sprekende oogen, haar
overmoedige lach, het eigenaardige mengsel van
onverschrokkenheid eu e:iuaillerie, benevens hare
eo(|nette en onweerstaanbare houding maakten
hare interpretatie, wat spel aangaat, tot eene
buitengewone, ('duit /tien l/t r.raie Cdfaieu! Ook
in huren zang had zij schoonc oogeiiblikken. Wel
toonUe zij 111 de tweede acte sporen van groote
vermoeidheid, doch iu de derde en vierde acte
moet ik haren zang zeer prijzen. In het begiu
scheen liet mij, dat, de zang leed door de groote
aandacht die zij aan haar spel wijdde.
De heer Samaty heeft als Don Joséweer veel
schoous gegeven. Met, heldere, tot het laatst, toe
l'rissche stem en zorgvuldigcn, hier en daar
harts
ben gelachen maar vreemd niet eens
glimlachen kon ze er nu om. Xij kon alleen
smeekend de handen uitstrekken : »Ik kan
niet! Waarachtig en zeker, ik kan niet!'''
Daar trof een smal goud ringetje aan
haren vinger zijn oog en een donkere blos
verwde zijn gebruinde wangen, om dadelijk
daarop weer te verdwijnen. Daarna stak hij
haar trouwhartig de hand toe. »Kven goede
vrienden, juil'er! 'k Heb 't goed gemeend
van harte goed."
Zij legde hare hand in de groote vereelte
vuist van den man en wilde spreken, maar het
bmiM.'hte ziedend in haar op tot aan de
oogen en zoo knikte zij slechts zwijgend met
het hoofd.
Ken paar oogenblikken bleef alles stil,
toen liet hij hare hand los en zeide : ;>Kn nu
wijs ik je den weg naar stad. J)c zon gaat
onder en 't worde zoetjes aan nacht!1'
Hij ging haar voor, den akkerzoom langs,
tot aan een vooruitspringende!! rotshoek, waar
hel pad trapsgewijze daalde.
Zoo, nu kun je niet dwalen binnen
drie kwartier ben je in de stad."
Toen greep hij nog' eenmaal hare hand en
zag nog eenmaal met een langen, innigen
blik o]) de slanke gestalte voor hem : -Leef
wel, i Jod behoede je!'' was alles wat hij
uitbracht. Ken paar schreden en hij was in
het. kreupelhout der dichtstbijzijnde bcrgkloof
verdwenen. De laatste stralen der onder
gaande zon verguldden met rossigen schijn
de kruinen der knsiaiijeboomen. Als een
beeld van stillen, zaligen vrede lag het keu
rige huis. Ie midden der vruchtb lar zwel
lende akkers, behoed door de ernstige stam
men van het huogwoud op den top. Diepe
stille rondom, slechts zacht klaterend ruischt
(?en verborgen beekje in de diepte, en in de
verte klinkt hei geioei van huiswaarts trek
kende kudden. Voor de oogen der eenzame
vrouw echter rijst een ander beeld omhoog,
een trots boerenhuis, ver in 't Noorden,
ledig, koud en vreuirdeloos, al haar geheeld
leven.
Uod behoede u!1' prevelen hare lippen
zacht,, eer zij na een laatstcn, langen blik.
stadwaarts daalt. . .