De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 15 november pagina 1

15 november 1891 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER A'. 1891. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr. Dit nommer bevat twee Platen. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad Aro. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel by de Vijzelstraat, 512. Zondag 15 November. Abonnement per 3 maanden /"l.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar mail 12.?. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.125 Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20 Reclames per regel 0.40 I N H OUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ. FEUIL LETON: Het elixer van den eerwaarden Vader Gaucher, naar het Fransen van Alphonse Daudet. I, KUNST EN LET TE KEN: Het tooneel als be roep, door Frans Netscher. Muziek in de hoofd stad, door Van Milligen. Nog een en ander naar aanleiding van de Tentoonstellen* in Arti, H, door E. F Aanteekeningen Schilderkunst, doorV. Een nieuw-IJslandsche novelle. Uit onze oude Amstelstad. door F. A. Buis. VA RIA. SCHAAKSPEL. WETENSCHAP: Prins Louis Lucien Bonaparte. Antonio's avon tuur, naar Marie Darmesteter. Voor Dames, door E-e. ALLERLEI. RECLAMES- PEN EN POTLOODKRASSEN. AD7ERTENTIEN. BIJVOEGSEL: Bekende t\jdgenooten, IX, Mr. A. Kerdyk. van verre en van nabij. De afgeloopen week is rijk geweest aan officieele redevoeringen. Op denzelfden dag toen Lord Salisbury de gewone jaarlijksche rede hield bij het feestmaal van den Londenschen Lord Mayor, sprak de Italiaansche premier Di Rudini in het La Scala theater te Milaan over de politiek van zijne regeering, en weinige dagen later gaf de opening der zittingen van de OostenrijkschHongaarsche delegatiën aanleiding tot ver schillende toespraken, waaronder in de eerste plaats die van keizer Franz Joseph verdient te worden genoemd. Lord Salisbury was op het punt der binnenlandsche politiek bijzonder optimistisch. In hetgeen hij over de internationale ver houdingen had mede te deelen, voerde hij slechts twee onderwerpen van belang aan: het protectionisme en de Egyptische quaestie. Volgens hem werd de oorlog tusschen de natiën tegenwoordig geheel gevoerd op eco nomisch gebied. In het volgend jaar zouden een aantal handelstraktaten ophouden van kracht te zijn; de groote vraag was nu, welke tarieven de natiën tegenover elkander zouden aannemen. De vooruitzichten waren voor Engeland niet ongunstig, maar het zou zich het innemen eener geïsoleerde positie moeten getroosten. De zaak der protectie ging vooruit in plaats van achteruit. Doch Engeland's handelsstand zou niet aan het wankelen worden gebracht in zijn gehecht heid aan den vrijen handel, en wel omdat de artikelen, van welke Engeland bescher mende rechten zou kunnen heffen, bijna zonder uitzondering eerste levensbehoeften waren. Dit feit alleen was reeds voldoende om zekerheid te geven, dat Engeland nooit tot het protectionistisch stelsel zou terugkeeren. Van meer belang dan deze verklaring, Feuilleton. Het Eliier van den Eenaarta Yate daiicto. naar het Fransch van ALPHONSE DAUDET. »Drink eens, buurman; daar zult ge over roepen." En druppel voor druppel, met de zorg vuldige nauwgezetheid van een juwelier, die parelen telt, schonk de pastoor van Graveson mij een paar slokjes in van een groenachtige, gouden, tintelende heerlij ke likeur. Mijn geheele maag werd er streelend door aangedaan. »Dat is het elixer van Vader Gaucher, de vreugde en gezondheid van ons Provence," zeide de goede man, met een triomfeerend uiterlijk: »het wordt gemaakt in het klooster der Premonstratenzers, een paar uren van uw molen vandaan.... Is dat niet beter dan alle chartreuses ter wereld ? ... En als ge eens wist, hoe'n vermake lijke geschiedenis dit elixer heeft! Luister maar..." En heel eenvoudig,, zonder de minste kwade bedoeling, begon de geestelijke mij, in het eetvertrek der pastorie, zoo kalm en gemoedelijk met zijn propere, als koorhemden gesteven gordijntjes een geschiedenisje te ver tellen, met een heel licht sceptisch en oneer biedig tintje, op de wijze van een verhaal van Erasmus of d'Assoucy. welke gemakkelijk was te voorzien, was het geen de premier omtrent Egypte zeide. Hij begon met te wijzen op de offers in bloed en in geld, die Engeland zich had getroost om de orde in het Nijldal te herstellen en te handhaven, en leidde hieruit af, dat En geland Egypte niet mocht laten terugkeeren tot een toestand van anarchie, van verwar ring en van gevaar voor de naburige landen. In de door traktaten en firmans gewaar borgde betrekking van Egypte tot Turkije wenschte Engeland geenerlei wijziging te brengen, maar binnen de perken dezer wet telijke positie moest Egypte sterk genoeg zijn om alle aanvallen van buiten afteslaan en alle binnenlandsche onlusten te onder drukken. Zulk eene positie kon niet »in een enkelen dag"' worden verkregen. Doch men kwam er »steeds naderbij", en men mocht hopen er »binnen een redelijken tijd" toe te zullen komen. Misschien zou het doel spoe diger zijn bereikt, indien anderen hadden willen medehelpen; misschien zal liet eer der worden bereikt, indien anderen ophou den hinderpalen in den weg te leggen. Aan papieren waarborgen heeft men niets, en internationale traktaten zullen de invallen van barbaarsche horden niet verhinderen, evenmin als zij behulpzaam zullen zijn bij het overwinnen der talrijke moeielijkhedeu waarmede Egypte tengevolge zijner bijzon dere positie, in zijn inwendig bestuur te worstelen heeft. Beter en krachtiger instel lingen, eene betere politieke wetenschap, moeten in Egypte tot stand komen, zal dit land sterk genoeg zijn om zich zelf te vrij waren tegen alle gevaren. »Ik verzoek hen, die ons in het buitenland critiseeren, wel in aanmerking te willen nemen, dat deze quaes tie niet onderhevig is aan de wisselvallig heden eener partijregeering" -- zoo besloot lord Salisbury. Heeft de premier in het bovenstaande iets nieuws gezegd? Eigenlijk niet, maar het uitstel ad kalendas yraecas van de ontrui ming van Egypte door de Engelsche troe pen is nog nooit zoo onverholen en onver bloemd als noodzakelijk, ja onvermijdelijk voorgesteld. Men kan zich voorstellen, dat dit gedeelte van Lord Salisbury's rede in Frankrijk reden heeft gegeven tot groote ergernis,, omdat men daar te lande den ei genlijken zin der verklaringen van den Britschen premier opvat als een »?// suis et j'i/ resle". Toch geldt het hier slechts eene quaestie van vorm, want ook in Frankrijk zal wel niemand de dupe zijn geweest van de even breedsprakige als niels beteekenende Twintig jaren geleden waren de Premon stratenzers, of Witte Vaders, zooals onze Proven^alen hen noemen, in groote armoede vervallen. Als ge toen ter tijd hun klooster hadt gezien, zoudt ge u er over bedroefd hebben. De groote muur, de Pacome-toren vielen in puin. Al de pilaren om den met onkruid begroeiden kruisgang scheurden, de steenen heiligen verbrokkelden in hun nissen. Geen glas was heel, geen deur sloot meer. Op de binnenplaatsen en in de kapellen floot de wind van den Rhöne als door de tuigage van een schip, de waskaarsen uitblazend, het lood der vensters brekend en het water uit de wijwaterbakken jagend. Maar het treurigst van alles was de klokketoren vau het klooster, stil als een verlaten duivcntil, terwijl de monniken uit gebrek aan geld om een klok te koopen, gedwongen waren de vroegmetten te luiden met kleppers van amandelboomenhout! . . . Arme Witte Vaders ! !S"og zie ik hen bij de processie op den heiligen Sacramentsdag treurig voorbij trekken in hun gelapte pijen, bleek, mager, terend op waterme loenen en mandarijnen, en achter hen mon seigneur de abt, met gebogen hoofd, be schaamd om zijn staf, waarvan het verguldsel was afgegaan, en zijn witten, door de motten geteisterden wollen mijter aan het daglicht te vertoonen. De dames der Broederschap stort ten er tranen over van medelijden en de groote banierdragers, schertsten spottend onder elkander op de arme monniken wijzend:,, Waar veel kraaien zijn, wordt het aas klein". De zaak is, dat de ongelukkige witte vaders er zelf reeds toe waren gekomen, zich af te vragen, of zij niet beter zouden doen uiteen toezeggingen van ontruiming, indertijd door den heer Gladstone gegeven. De heer Di Rudini heeft op het punt der binnenlandsehe politiek velen bevredigd, om dat het bleek, dat hij en zijne ambtgenooten de onmisbare financieele hervormingen op ernstige en doortastende wijze hadden aan gevangen en voortgezet. Wut hij echter over de buitenlandsche politiek van Italiëte zeggen had, werd door de vrienden niet zoo goed opge nomen. Aangenomen, dat in de triple alli antie het heil van Europa ligt, dan past het geen der geallieerden, links en rechts handdrukken, knipoogjes en lachjes te wis selen met hen, die niet van de partij zijn. Zoo althans oordeelt men te Weenen, waar men misschien het gemis aan een voorwerp voor dergelijke kleine attenties sterker gevoelt dan elders. Men vindt daar, dat de heer Rudini al te toeschietelijk is geweest voor Frankrijk en voor Rusland. Laat hem gewag maken van de «vriendschappelijke betrekkingen" met andere mogendheden, ieder weet, dat die beleefdheid niets beduidt. Maar laat hem niet op de Garibaldi-f'eesten te Nizza, waar Italiaansche republikeinen zich met hun Fransche geestverwanten verbroederden, wijzen als op een verschijnsel, geschikt om het hart van het monarchistische Italiëen de monarchistische bondgenooten te verheu gen. Laat hem vooral niet zeggen, dat het bezoek door den heer Von Giers aan den koning van Italiëte Monza gebracht, den vrede heeft bevestigd. Dat kan niet het ge val zijn. Want is de vrede door de triple alliantie verzekerd, dan is zij door de al liantie van Frankrijk en Rusland bedreigd. Een goed bondgenoot moet zeggen : les enneniia /ie mts aiiiis sont mes eniicinis. Te Berliï, neemt men de zaken wat kal mer op, maar te Weenen blijkt de ontstem ming zeer duidelijk. In de Oostenrijksche delegatie verklaarde vorst Schönburg al, dat de vrede »voor eenigen tijd" was verzekerd, maar nog minder hoopvol liet zich de keizer zelf uit. Hij is het lang niet eens met Lord Salisbury en den heer Di Rudini, die aan den politieken horizont geen enkele zwarte stip kun nen ontdekken. Integendeel, hij constateert, dat men er tot nu toe niet in geslaagd is, de gevaren te doen verdwijnen, die den Fjuropeeschen vrede bedreigen. En als op eene later gehouden receptie een der gede legeerden hem komt zeggen, dat zijne toe spraak toch nog al hoopvol was het ongewone van zulk eene opmerking wettigt het vermoeden, dat men hier met een afge sproken onderhoud te doen had dan haast te gaan en elk voor zich een onderkomen te zoeken. Maar op zekeren dag toen deze gewichtige vraag in het kapittel werd besproken, kwam men den prior zeggen, dat broeder Gaucher in den raad gehoord verzocht te worden . .. Tot uw naricht diene, dat deze broeder Gaucher de veehoeder van het klooster was, dat wil zeggen, dat hij zijn dagen sleet met van boog tot boog onder de gaanderijen van het gebouw te slenteren, terwijl hij twee teringachtige koeien voor zich uitdreef, die het tusschen de steenen wassende onkruid afgraasden. Tot zijn twaalfde jaar opgevoed door eene oude sufterige vrouw, die als tante Begon bekend stond, vervolgens bij de mon niken opgenomen, had de arme koeiendrijver nooit iets anders kunnen leeren, dan zijn beesten drijven en zijn Paternoster bidden. Voor de rest een ijverig christen, ofschoon ietwat dweepziek, die zich onder het boethemd vrij wel op zijn gemak gevoelde en zich zelf kastijdde met innige overtuiging en forsche armen.... Toen men hem het kapittel zag binnen treden, linksch en onbehouwen de vergade ring met achterwaartsche strijkages groetend begonnen prior, kanunniken, penningmeester, kortom, iedereen te lachen. Dat was trouwens altijd het geval zoodra zijn tevreden ouwelijk gezicht met het grijzende sikje en de eenigszins onuoozele oogen, zich ergens vertoonden; daarom bleef broeder Gaucher er ook onver schillig onder. «Eerwaarden", begon hij, zijn rozenkrans van olijfpitten ronddraaiend, op goedigen toon, »men heeft wel gelijk met te zeggen, dat ledige vaten het hardst bommen. Ver beeldt u, dat ik na lang wroeten in mijn toch al zoo ledige hersenkas het middel meen te de keizer zich, er op te wijzen, dat men de verzekeringen ten gunste van den vrede dus ook de zijne slechfe onder voorbe houd moet opnemen en dat men de hoop niet moet verwarren met de zekerheid. Weenen is een vroolijke en levenslustige stad, maar op het gebied der politiek staat de barometer er in den regel een weinig lager dan elders. De eigenaardige positie van Oostenrijk brengt mede, dat het bij zijn tegenwoordige bondgenooten slechts eene zeer matige sympathie vindt voor zijne eigen be langen, dat het tot nu toe meer heeft be merkt van de lasten dan van de lusten der alliantie, en dat het dus met geen over groot vertrouwen de toekomst te gemoet gaat. Het is te hopen, dat ook thans de rede nen voor de gedrukte stemming in de Habsburgsche monarchie zullen blijken meer van subjectieven dan van objectieven aard te zijn. Kunst en Letteren. HET TOONEEL ALS BEROEP. Het is mijn bedoeling om uit mijn kalm hoofd eenvoudige dingen te gaan zeggen over zaken, die met het tooneel in verband staan. En ik het» daarbij het bewustzijn tienmaal te moeten hande len over een vak'', voordat ik mij nmaal blij kan maken over kunst''. Want als ik nader hand nog meer mocht schrijven over hetgeen in onze schouwburgen gedaan wordt, dan zou ik gaarne hebben, dat mijne lezers van mij wisten hoe ik denk over de mannen en vrouwen, die onze tooneelen bevolken. Ik beschouw hen als werklieden in een vak", die hun handwerk meer of minder bekwaam uitoefenen ; die het geleerd" hebben ; die hun gewoon menschelijk doen" op knappen met handige techniek en bedriegelijke tooneelbrutaalheid. Men moest ze comedianten" noemen, daar waar zij artiesten" behoorden te heeten. Zóó denk ik er over. Onze tooneelspeelkunst is een beroep of een bedrijf, is ontgroeid aan de redenrykerij, maar heeft de kunst nog niet bereikt . het is kunstindustrie. Een tooneelspeler van een hedendaagsch Hollandsen tooneel staat in zijne verhouding tot de kunst voor mij gelijk met den smidsknecht, die een mooi choorhek helpt smeden, of met den schaapherder, die messenheften uit hout snijdt. Dat is nog geen kunst. Xu hebben wij wel eenige artiesten" aan ons Tooneel en wordt er ook wel eens kunst" ge maakt, maar daarover heb ik wellicht gelegenheid naderhand iets te zeggen. Ik sprak zoo even over beroep" en vak", en met deze woorden kan ik den gang mijner ge dachten voortzetten. Over de tooneelspeelkunst als beroep" wilde ik rondweg iets zeggen, en een feit van de laatste weken, op een Rotterdamsch hebben gevonden, om ons allen uit den nood te helpen. Ziehier hoe: Tante Begon, u weet wel, die brave vrouwr, die mij beschermde toen ik klein was. (God hebbe haar ziel, de oude ondeugd ze kon ondeugende liedjes zi.tgen, als ze wat op had!) Ik wilde dan zeggen, eerwaarde vaders, dat tante Begon bij haar leven verstand had van de kruiden die tus schen de bergen groeien. Ga maar eens na, zij had aan het eind van haar dagen een onverge lijkelijk elixer samengesteld, door vijf of zes soorten van kruiden door een te mengen, die wij samen op de bergen gingen plukken. Dat is lange jaren geleden, maar met behulp van S t. Augustinus en de toestemming van onzen eerwaarden abt, geloof ik met goed zoe ken het recept van dat geheimzinnige elixer terug te kunnen vinden. Wij zouden dan niets anders te doen hebben, dan het te bottelen en een beetje duur te verkoopen, hetgeen de orde zou veroorloven, zich er zoetjes aan bovenop te werken, zooals onze broeders de Trappisten en anderen ook ge daan heb..." Hij had geen tijd om uit te spreken. De prior was opgestaan, om hem te omhelzen. De kanunniken drukten hem de handen. De broeder-penningmeester, nog dieper ontroerd dan al de anderen, kuste eerbiedig den gerafelden zoom van zijn pij Daarna ging iedereen weer naar zijn zetel terug, om te beraadslagen ; en staande de zitting besloot het kapittel, de zorg voor de koeien aan broeder Thrasybulus op te dragen, opdat broeder Gaucher zich onverdeeld aan de be reiding van zijn elixer kon wijden. * * * Hoe de goede broeder er in slaagde, tante Bégon's recept weer te vinden, ten koste van

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl