De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 15 november pagina 7

15 november 1891 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Ko. 751 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. JULIÜS PRTJTTELMAN BROMMEIJER. Ik heb mij den vorigen keer verga-loppeerd. Het spijt -mij. Ik meende mijn vriend een dienst te bewijzen en ik heb hem een ondienst .gedaan. Eerst merkte ik het niet. Maar wel dra zag ik dat mijn vrouw en Thèrèse «Ikenavond teleurge steld het Handelsblad neergooiden met een: ?er staat ai weer niets in die krant geen van Dag tot Dag. En toen dat nu ai tien dagen geduurd had, begon ik zelf ongerust te worden, ?en liep eens bij Char les aan. Hoor eens, zei ik, boos worden is gepermitteerd, maar je te wreken, zoodat de heele wereld er onder lijdt, dat is wreed. Bromtneijer, antwoordde Boisseyain mis troostig, neen, ik ben niet boos op je, al heb je me ongelukkig gemaakt. Jij bent te braaf, om het te begrijpen, maar je hebt mij veel last bezorgd. Jij weet niet hoe letterkundige benijders zijn. Welke gemeene middelen die gebruiken om hun meerderen te trefien. Nu zeggen ze, dat niet jij dat stuk in het Week blad geschreven hebt, maar dat ik zelf het deed, en anderen geven te kennen, dat ik jou geïnspireerd en jou verzocht heb om dat ?geheim van die vriendin van mijn tante we reldkundig te maken. Kom, kom... zei ik. Neen, riep Boissevain, de zaa.k _is ernstig genoeg, ze betich ten mij van onkieschheid ... Maar dat is infaam!! Ja wel infaam, en dat is nog het ergste niet, mijn tante is zeer ontstemd, omdat zij in het Weekblad genoemd is geworden. En je weet niet hoeveel ik van haar houd. Het is een van die degelijke, vrome, nobele vrouwen, zooals je ze tegenwoordig zoo wei nig vindt; fijn beschaafd, zeldzaam ontwik keld, en dan een vrouw van een gecultiveer?den «naak. Haar avondjes, waarop wij in intiemen kring de onderwerpen van den dag, vooral de literatuur bespraken, hebben mij aanleiding gegeven tot het schrijven van die ?Gidsartikeltjea, waarnaar nog altijd zoo veel vraag is. Die exquise manier van kouten, welke mij eigen is, heb ik van haar geleerd. .En daar kom ik verleden week aan haar huis -es krijg belet. Wat! zeg ik. Ja, zei Heintje, Mevrouw heef t me gisteren een briefje gegeven, dat ik u moest overreiken als u kwam. Ik open het zenuwachtig en wat lees ik ? »Charles, je hebt je grootelijks misdragen en je vergrepen aan de nagedachtenis van mijn onvergetelijke vriendin Voor 't eerst in mijn leven prijs ik haar gelukkig, omdat zij dood is, want wat zou ze wel zeggen, als zij in de krant had gelezen, dat zij aan waarzeggerij deed en ge werkt had met het ei? Geen van beiden is waar.In die dagen van den Fransch-Duitschen oorlog waart gij zoo opgewonden en Me vrouw Kmkebeeii zei meermalen, die neef van je is zoo'n naive man, daar moet ik eens een grapje mee hebben. Toen heeft zij met opzet je al dien onzin op den mouw gespeld, waaraan je zoo halsstarrig geloufde en zij gebruikte daarbij niet eens een heusch ei, ?'t was maar een steenen legei, dat de melk boer haar bezorgd had. En nu ga je haar na gedachtenis en onzen familienaam bezoedelen door ons het bijgeloof van de menschen uit de achterbuurt toe te schrijven, en te toonen dat je zelf' daaraan nog niet geheel ontwas sen zijt. Wat ik je bidden mag, bederf mijn ?ouden dag niet verder, en blijf uit de oogen van .... je tante." Ik moest het erkennen, dat was een beroerd geval Maar, zoo vervolgde Charles, dat zou nog te dragen zijn misschien, kwam er niet iets j anders bij, dat me letterlijk wanhopig maakt, j Sedert het bekend geworden is dat ik mijn tijd zoo vooruit ben, regent het brieven om mij raad te yragen; je kunt je niet voorstellen over welke quaestiën, en van welke personen, j Laat ik je zeggen dat ik er al een stuk of [ twintig ontvangen heb betreffende engage menten, huwelijken, echtscheidingen, beval lingen en een nog veel grooter aantal over zaken van opvoedkundigen aard. Zonderling dat er zooveel menschen zijn, die in ver legenheid zitten met hun lievelingen, terwijl toch in den grond niets eenvoudiger is dan het kiezen van een eervol beroep. Ik wijs hun allen twee wegen, die letterlijk gezegd, j open liggen, beiden de noodige ruimte tot beweging waarborgen en een schoon avenir: de zee en het Indisch leger. Deze kategorie al teen reeds veroorzaakt mij een briefwisseling, die bijna mijn geheelen tijd in beslag neemt, zoodat ik in twee weken er niet toe ben kunnen komen n regel voor van Dag tot Dag op pa pier te zetten. Maar dan volgen de meer beteekenende vragen, en het is gek, zoo beleefd de lui tegen me geworden zijn, nu zij weten, dat mij aangaande de toekomst het een en ander is geopenbaard. Charles haalde daarop een pak brieven uit zijn jaszak, dat inderdaad een allermerkwaardigste verzameling ver diende te heeten. Hier heb je er een van Domela Nieuwenhuis; hij begint met zijn excuus te maken, omdat hij mij wel eens heeft tegengesproken en vraagt dan: Wel Edele heer, is het u ook bekend of' ik de revolutie zal beleven, zoo ja, wordt het naar uwe mee ning reeds tijd, dat ik mij in den wapenhan del ga oefenen? Daar is een schrijven van Dr. Kuyper, die met verwijzing naar verscheiDe Duinwaterquaestie. ' MR. VENIN(! MEIXES/: Met dat duinwater is het moeielijk, schoone handen te houden. DE Hit. HUGO MULLER: Toch wel, burgemeester; probeer liet maar met dit stukje Hei n eken-zeep. dene teksten uit het Oude Testament mij herinnert, dat alle toovenarij en waarzeggen rij den Heer een gruwel is, mij in mijn eigen belang aanraadt zelf niet met het ei te gaan werken, maar inmiddels toch wel eens mijn antwoord zou willen vernemen op de vraag, of het dreigement van Levy het plegen van hand tastelijkheden in het vooruitzicht stelt, zoo dat men op het nemen van maatregelen van tegen weer aan de zijde van het Godsrijk be dacht moet zijn. Even later kwam er een epistel van den Heer Ziirmiihlen. met een dringend beroep op mijne welwillendheid, ten einde hem te doen weten of' wij een harden, dan wel een zachten winter verwachten moe ten, en of in het eerste geval, het verwannen van het Noordzeekanaal met stoom of' heetwaterbuizen nog aanbeveling verdiende, als mede of dat middel zich beroemen mocht op het gezag van die vriendin van mijn tante. Vervolgens kreeg ik een brief?maar dit in het diepste vertrouwen van Ven ing Meines/,, met verzoek hem eens te willen mededeelen, wel ken indruk zijn houding in de politie quaestie heeft gemaakt, en of' er m. i. reden bestond te vreezen, dat zijn reputatie gevaar zou l nopen, als hij ook in de duinwaterquaestie niet durfde doortasten. En, of' daar verband tusschen is aan te wijzen ? Een schrijven daags daarop van de Ned. Handelmaatschappij namens vele anderen, met vriendelijke uitnoodiging al mijn invloed, die sedert eenige dagen zoo buiten gewoon groot was geworden aan te wenden, b.v. door een artikeltje te schrijven, waarin ik mij pp een volkomen onpartijdig en onaf hankelijk standpunt zou willen plaatsen, om van daar uit aan te toonen, dat, de belangen van de obligatiehouders in deze hoofdzaak moeten zijn. Het vleiendste echter was voor mij de toezending van wege den heer de Itanit.z van een portret van H. M. onze geëerbiedigde koningin Wilhelmina l, geelst door den heer Dake, gevolgd door een missieve van den Kaad van Voogdij, die gaarne zou willen weten of' ons dierbaar Oranjekindje diende opgevoed te worden met het oog op een hu welijk met een Duitschen, Engelschen, Bel gischen of Deenschen prins, of' anderzins.'' En zoo had ik het genoegen mijn bekende voorliefde voor dat edelaardige volk van over de zee op eene wijze te uiten, die het kroost van onze roemruchte zeerobben, dat nog al- ! tijd maar den bezem in den mast te binden heeft om den Oceaan schoon te vegen, totiii de verre toekomst ten zegen zal mogen zijn. , En dat tobt nu nog, en noemt zich onge lukkig! Je bent veeleer te benijden, kerel. Bovendien, wat je me verwijten moogt, je fortuin heb ik helpen maken. Nu ze bij de Araerikaansche spoorwegdirecties weldra te weten zullen komen, hoe jij door een bril ziet, beter geslepen dan de beste, kunnen de ver- ' zoekschriften om haar belangen te behartigen niet uitblijven... j Doch mijn vriend wilde daar niets van : hooren. Het leek wel of' er voor hem maar j n waar genot denkbaar was, en dat be stond in Van Dag tot Dag te schrijven. i Ik heb niet verder mei hem geredeneerd, maar peinzensvol ging ik weer naar de Bocht, naar vrouw en kroost. Wat is toch dat idealisme! dacht ik bij me zelf. Als ik met de koflie of de tabak een goed slaadjc wil maken, sta ik, des noods, te liegen aan de beurs, dat de pilaar er van < kraakt, en zooii journalist jaagt de gebraden duiven weg, die hem zoo maar in den mond willen vliegen. Dat zijn nu de positieve en de negatieve zij van het nienschelijk wezen, en wie zal zeggen welke de beste is? Toch als ik eens liet hoofd en de pen van dien man bezat.. . . Net fring ik de Munlsluis over en blies de stormwind mijn hoed weg, die over de leuning het Singel induikelde. . . . Daar stond ik ter wijl mijn jas om mijn beenen fladderde als een natte vlag en zoo kwam het, dat ik plotseling een eind aan deze bespiegeling moest maken, die zeker een der beste van mijn welbesteed leven zou geworden zijn. IU !! riep ik, waarom heeft Charles mij ook niet gewaarschuwd, dat weet alles, maar alleen datgene waar aan een niensch nog wat, hebben zou niet. De hel hale zijn idealisme! SNUIFJES. Ik heb altijd wel gedacht, dat een goed woord een goede plaats vond. Mijn wenken over de invoering van eene nieuwe ridderorde zijn door de regeering ter harte genomen. Zelfs heeft zij gelet op het advies van het neefje van mijn vriend Btonirneijer, en voor een paar klassen der orde een bijzonder distinctief ..met gekruiste zwaarden" vastge steld, precies zooals in Pruisen. Heerlijke lectuur zal het nummer van de Xlnnlxruin'itnl, waarin de grootkniizcn, commandeurskruizen, oi'iiuicrskruizen, ridderkruizen enz., niet de bijbehoorende linten en lintjes zijn beschreven, voor iederen Neder- en buitenlander zijn, die eene ledigheid of onvoldaanheid van zijn linker knoopsgat pijnlijk gevoelt. En de condities, waaraan men moet vol doen om deze onderscheiding te verwerven zijn niet zwaar; men moet de belangen der natie op meer dan gewone" wijze bevorderen door aankwceking van godsdienstzin, zede lijkheid en menschenlietde, door werkzaam heid op het gebied van kunst en wetenschap, van handel en zeevaart, van nijverheid en landbouw. Natuurlijk of, niet en. Er zijn dus veel kansen, en men moet al een heel ordinair man zijn om onder die omstandigheden geen aanspraken te kunnen doen gelden. En dan moet de Orde dienen, om de goede betrekkingen met het buitenland te bevorde ren. Daaraan herken ik onzen genialen minister van buitenlandsehe zaken. Ik hoop, dat hij bij deze gelegenheid ook bij zijn collega Tak een goed woordje zal doen voor de directiën van de duinwater-, de gas-, de omnibusmaatschappij, die het lintje Oranje tusschen twee strepen Nassauwsch blauw hebben'verdiend, * * * Een Britsch oorlogschip, dat in de n&bijheid van Plymouth schietoefeningen hield, heeft bij die gelegenheid twee visscherevaartuigen in den grond geboord. Dat is een ongeluk, dat niet eens de strijd vaardigheid van zoo'n oorlogschip bewijst. Neen, dan doen wij het beter. Bij ons takelt de eene rammonitor den anderen zóó toe, aLleen door in elkanders nabijheid te komen, dat hij zonder bijstand van derden naar den kelder gaat. Dan weet je, wat je aan zoo'n, monitor hebt EEN MISLUKT ALBUMBLAADJE. Toen in het jaar 1722 zeventig j aren voor de Fransche revolutie koning Fnedrich Wilhelm I van Pruisen, last kreeg met de Magdeburger ridderschap, die zich tegen het opbrengen eener drukkende belasting ver zette, noodigde Z. M, de regeeringen van het lieve Duitscne vaderland uit, tegen zulk eea goddeloos beginnen op te komen. Wij zijn immers heer en koning" zeide Z. M. en kunnen doen wat wij willen". Sedert zijn de potentaten wat bescheidener geworden, en de besten van hen zeggen: Wij willen doen wat wij kunnen". Honderd jaren na de Fransche revolutie bracht keizer Wilhelm II een bezoek aan de Beiersche hoofdstad, en schreef daar in het gedenkboek op het raadhuis boven zijn naam de trotsche woorden : tiuprema lex regis VQluntas de hoogste wet is des konings wil. Geen verrassend woord in den mond van den man, die van zijn Brandenburgers eischt, dat zij met hem »door dik en dun zullen gaan"; die een diner van de provinciale staten opvrooiijkt niet de verklaring: wie mij in deze zaak tegenstaat, dien verbrijzel ik"; die bij een ander diner, in de Kijuprovincie, verkondigt: Eén slechts is heer en meester in het land, en dat ben ik. Geen ander zal ik nevens mij dulden." / Indien keizer Wilhelm eens al was het maar tijdenjk, bij wijze van proef met den autocraat aan de Acwa ruilde'/ In de om geving van den czar zouden gevoelens a la Friedrich ^ Wilhelm I zeker hooggewaardeerd worden. Voor den czar zou het bepaald eene verademing wezen, zijn nilnlisten voor sociaaldemocraten te verruilen en een poosje con stitutioneel te regeeren. BismarcU zou hem zeker gaarne een handje helpen en Puttkamer en Stöcker kouden naar Kusland mee gaan. Met de Fransch-Ivussische alliantie zou het dan meteen uit zijn en de Oostersche quaestie zou zoo laiig in den doofpot worden gestopt. Wie weet of het chassez-croisez nog niet verder zou kunnen worden uitgestrekt. Als bijvoorbeeld koningin Victoria eens te Coiiskuitinopel ging regeeren, en de Groote Heer haar plaats 111 \Vuidsor Palace innam'.'' Balmoral zou te koud voor hem zijn; wij zouden hem eer nog Osborne op het eiland \Vight aanbevelen. En het klimaat van den Bosporus zou voor de bejaarde koningin als geknipt zijn. Als keizer Wilhelm zich niet voor een ruil met zijn vorstelijken buurman wil voorberei den, dan moeten wij aannemen, dat hij zich te Miinchen heeft vergist. Mogelijk heeft hij zijn latijii een beetje vergeten (,hij is er nooit heel sterk in geweest), en willen zeggen, dat 's konings wil altijd in overeenstemming moest zijn met de hoogste wet. Maar dan zou supmna lex jmp/tli. eolittttuy zijn gedachte beter nebben uitgedrukt. Laat ons hopen, dat Dr. Hintzpeter met zijn oud-leerling een kleine repetitie zal houden. TROOSTLIED of Een lichtstraal aan don politieken hemel. De Russen juichen de Franschen Te Kroonstad vol geestdrift toe, En de Franschen heften het glas op, En buigen en knikken: ,,a rous\'' Ze zingen de Marseillaise. De Czaar staat op van zijn troon; Doldrütig applaudisaeert hij: Waut-i vindt dat liedje zoo schoon! De Kransehen doen het den Russen Te lirest heel aardigjes na, Kn fiuistren den ijsbeer in de ooren: Aoïts sommes prftf, quand on voudra." En intusschen zit Duitschland te kniezen Bij al dat geschreeuw en misbaar, Met een hart vol zorg en weemoed, En de handen krampachtig in 't baar. O, Duitschland! wees maar tevreden En maak je niet zoo van streek. Ik dacht, dat jij die twee vrienden, Al lang in de kaarten keek. De Rus heeft van zijn nieuw vriendje Al dadelijk geld geleend Xu blijven ze niét lang vrienden, Nu blijven ze niet vereend! ,\u krijgen ze straks weer ruzie, En schelden elkander uit: Dat is van vriendschap, die geld leent, Altijd het droevig besluit. En daarom, wees maar niet driftig, En maak je niet zoo van streek: Ik dacht, dat jij die twee vrienden Al lang in de kaarten keek. W. O.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl