Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND.
Na 752
?«enige nauwkeurigheid te bepalen, wat bij
daarender -verstaat. Ook voor hem, die, zooals de
? Mfcijjm' van deze' regelen, slechts voornemens is
létine artikelen te geven met verspreide
ppmerkhgeo, die deels moeten dienen om het socialisme
? M0ate h\j het in onzen tyd ziet, te kritiseeren
en ie b«stryden, deels om het nauwkeuriger te
beschreven en beter te doen kennen.
, Ben groote beweging onder de arbeiders is
- tegenwoordig aan den gang. Het doel daarvan is,
door middel van maatschappelijke hervorming een
grooter aandeel te verkrygen in de productie der
nMischappq; en haar oorzaak is de overtuiging
(ik bedoel niet de verstandelijke, maar de
zedeHjke overtuiging), dat aan de arbeiders een groo
ter aandeel daarin toekomt. Het is daarom zeer
waarschijnlijk, dat deze beweging van blij venden
i aard zal zijn.
Y«or verreweg het grootste gedeelte nu valt
deee beweging samen met het socialisme en wel
met het socialisme yan Marx en Engels, waarvan
de "belangrijkste en meest kenmerkende stelling
deze is: dat het lot der arbeiders slechts duur
zaam-verbeterd kan worden, wanneer alle produc
tiemiddelen, gemeenschappelijk eigendom gewor
den, voor gemeenschappelijke rekening d.i. door
den Staat worden geëxploiteerd, en de verkregen
jpoducten door datzelfde gezag worden verdeeld
onder allen, die aan de productie hebben deel
genomen.
Nagenoeg alle werklieden, die lotsverbetering
verwachten van maatschappelijke hervorming, re
kenen zich tot deze socialistische partij en worden
door- de leiders daarvan als partijgenooten
beaehouwd. Ja, nog sterker; ook zij, die van een
veranderde verdeeling van het maatschappelijk
inkemen geen of weinig voordeel te wachten
hebtanj en ZÜ' die daarvan niet anders dan nadeel
kunnen onderranden, zijn gewoon de
werkliedenbeweging met de socialistische beweging te ver
eenzelvigen. Zeer ten onrechte volgens myne
meening.
Immers, mocht het blyken, dat die
socialiseering der productiemiddelen, die regeling der
produetie en verdeeling der producten door den
Staat, op den duur niet zou leiden tot verbetering
maar tot verslechtering van den toestand der arbei
ders, dan zou deze socialistische theorie haar aan
hangers verliezen, zonder dat het streven der
arbeiders naar een grooter aandeel in de
maatschappeln'ke productie tegelijk verdween. Het
laatste zou blijken het blijvende verschijnsel te
zg'n, waarvan die theorie slechts een voorbijgaand
gevolg is.
Bovendien, men kan volkomen overtuigd zijn
van de billijkheid van de vraag der arbeiders om
een grooter deel der maatschappelijke productie;
men kan zelfs een voorstander wezen van de
meerwaarde-theorie van Marx, een verdediger
van de stelling, dat noch rente van kapitaal, noch
pacht van land, in n woord geen enkele soort
van niet door arbeid verkregen inkomen zedelijk
te rechtvaardigen is, dat dus ieder arbeider de
volle opbrengst van zijn arbeid als loon behoort
te ontvangen; zonder nochtans van die
socialiseering der productiemiddelen iets te willen weten.
n eindelyk, het is niet zeker, dat de groote
menigte der naar verbetering strevende arbeiders,
die zich voor socialisten uitgeven, tot de over
tuigde voorstanders van dien maatregel behooren.
Bet is niet zeker, dat zy hem rijpelijk hebben
overdacht en zich rekenschap hebben gegeven van
i$ne gevolgen en niet eenvoudig de leiders, die
zjj vertrouwen, napraten in de meening, dat zij
zonder aarzelen als nuttig voor zich zelf kunnen
beschouwen, wat door deze wordt aangeprezen.
Het is mogelijk, dat de nadenkenden (onder de
arbeiders natuurlijk evenals onder alle andere stan
den eene kleine minderheid) wel eens getwijfeld
hebben en nog twijfelen aan de onfeilbaarheid van
het middel, dat door hun partij als het eenige
afdoende wordt aanbevolen.
Het is a priori zelfs hoogst waarschijnlijk, dat
dit zoo is.
In deze meening werd ik bevestigd door een
zeer vertrouwbaar getuigenis.
Intusschen regende het bestellingen in de
abdij, dat het een lust was. Ze kwamen uit
Times, Aix, Avignon, Marseille.... Van
dag tot dag begon het klooster meer op
een kleine fabriek te gelijken. Er waren
broeders etiquetteurs, emballeurs, boekhou
ders en expediteurs; de dienst des
Heeren kwam er zoo nu en dan wel eens
een paar klokslagen bij te kort, maar de
armen van het land hadden er geen verlies
bij, dat beloof ik u ....
Maar ziet, op een mooien Zondagmorgen,
terwijl de broeder-penningmeester in het voltal
lig kapittel zijn inventaris van het afioopende
jaar zat voor te lezen en de brave kanun
niken met glinsterende oogen en een glim
lach om de lippen naar hem luisterden,
kwam plotseling vader Gaucher, als een bom
midden in de vergadering vallen en riep :
»'t Is gedaan... ik doe het niet meer.
Geef me mijn koeien weerom !"
»Wat is er gaande, Vader Gaucher?"
vroeg de prior, die er wel een weing de lucht
van had.
»Wat er gaande is, Monseigneur ? Dat ik
hard op weg ben, me een eeuwigheid van
van verdoemenis en vlammen te bereiden ...
dat ik drink, dat ik drink als een ketter.. .
Ja, Eerwaarden, zoover is het met mij ge
komen. U begrijpt dat het zóó niet kan
duren ... Daarom, laat het elixer maken,
door wien gij wilt... Ik mag eeuwig in de
hel branden, als ik er me ooit weer mee
bemoei!"
Het kapittel lachte niet meer.
»Maar ongelukkige, je ruïneert ons !" riep
de penningmeester, zijn grootboek zwaaiend.
»Moet ik dan liever ter helle varen ?-'
Toen stond de prior op en sprak, zijn
fraaie, blanke hand, waaraan de herderlijke
De heer Paul Göhre nl. candidaat in de theo
logie, had zich voorgenomen het leven der fabrieks
arbeiders te leeren kennen. Hij wist daartoe geen
beter middel dan eenigen tijd als fabrieksarbeider
onder hen te gaan.leven. Dit voornemen bracht
hij ten uitvoer en gedurende drie maanden leefde
en werkte hij, aan allen onbekend, als gewoon
arbeider op eene groote machinefabriek te
Chemnitz in Saksen. Na afloop van dien tijd schreef
hij zijn ondervindingen op en gaf het opgeschrevene
uit. Het resultaat was een boek, dat getuigt van
nauwgezette waarnemingen en groote onpartijdig
heid, al moet men erkeunen, dat de schryver zien
niet geheel vrij heeft weten te maken van de
vooroordeelen van zy'n stand. Ik zal herhaaldelijk
gelegenheid hebben passages uit dat boek Drei
Monate Fabrikarbeiter" aan te halen.
Daarin nu verklaart hij uitdrukkely'k, dat onder
een arbeidersbevolking, die zich bijna zonder
uiczondering tot de sociaal-democratische partij
rekent, nauwelijks drie, op zijn allerhoogst vier
percent overtuigde sociaal-democraten gevonden
worden. De overigen hebben, naar hij zegt, die
sociaal-democratische overtuiging of slechts half
(en dit zijn niet de minsten onder de arbeiders)
of in het geheel niet. Zij voegen zich echter by
de sociaal-democratische partij, omdat zij haar
beschouwen als de vertegenwoordigster hunner
ontevredenheid en als de verdedigster hunner
belangen.
Welnu, om al deze redenen houd ik het voor
een zaak van het grootste gewicht, de arbeiders
beweging scherp te scheiden van die der socialisten.
En in overeenstemming daarmede geef ik den
naam socialist slechts aan hen, die voorstanders
zyn van gemeenschappelyk bezit en gemeenschap
pelijke exploitatie der productie-middelen, en van
verdeeling van het verkregen product door den
Staat. Op hen, maar ook op hen alleen, is die
naam van toepassing, omdat zij de gemeenschap
willen stellen op de plaats, die tegenwoordig door
het individu wordt ingenomen.
Aan hen daarentegen, die den arbeider een
recht op den vollen opbrengst van zijn arbeid
toekennen, die dus alle inkomsten uit grond- en
kapitaalbezit voor onrechtmatig houden, en die
deze stelling tot het middelpunt van hun systeem
maken, geeft ik den naam socialist niet. Immers
zij willen, naar het mij voorkomt, de rechten van
het individu grooter en die van de gemeenschap
kleiner maken, dan ze tegenwoordig zijn. Zij
zijn dus, hoewel midden in de arbeidersbeweging
staande, vijanden, geen vrienden vari het socialisme.
Merkwaardigerwijze wordt dit recht op de volle
opbrengst van den arbeid, de zoogenaamde meer
waarde theorie, verdedigd door Marx, die onge
twijfeld tot de socialisten behoort. Kn Proulhon,
die door zijn kosteloos crediet tot de opheffing
van rente en pacht wilde komen, wordt door ieder
tot de socialisten gerekend, waarschijnhjk omdat
hij met kracht de belangen van de arbeiders voor
stond on eenigszins revolutionaire allures had.
Deze door Marx tegenover zich zelf en door
alle schrijvers over socialisme tegenover Proudhon
begane begripsverwarring te vermijden, dat zal
ik in deze artikelen trachten te doen.
D. G. JELCKKS.MA.
Kunst en Letteren,
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
Paleis voor Volksvlijt (Ned. Tooneel): Het
tweede gezicht.
De koninklijke vereeniging Het Nederlandsen.
Tooneel" bezit een betreurenswaardige, onver
standige en onverklaarbare voorliefde voor auteurs
van den tweeden of lageren rang. PJenige jaren
geleden had zij Ponsard tot haar atgod en
toeverlaat, in den laatsten tijd is het O.scar
Blumenthal, op wien zij haar hoop gebouwd heeft,
buiten wien zij het met f,een mogelijkheid schijnt
te kunnen stellen. Na ons op de reeds niet fraaie
Proefpijl" en Groote klok" en den
allertreurigsten Droppel vergift" onthaald te hebben, komt
ring schitterde, uitstrekkend: «Eerwaarden,
alles kan geschikt worden: 't is 's avonds,
niet waar, mijn zoon, dat de duivel u ver
zocht? ..."
»Ja, m ij u vader: geregeld iederen avond.''
»Welnu, stel u gerust. Voortaan zullen
wij iederen avond bij de oefening om uws
ziels- en zaligheids wil het gebed van den
Heiligen Augustinus opzeggen, waaraan de
volle aflaat is verbonden. Daarmee zij t gij,
wat er ook moge gebeuren, altijd gedekt. ..
Het is de absolutie gedurende de zonde."'
»O, dan is het goed! Mijn dank, eer
waarde prior.'' En zonder verder te vragen,
keerde Vader Gaucher, zoo vroolijk als ecu
lijster, naar zijn distilleerkolven terug.
De prior hield woord. Van dat oogeublik
af verzuimde de dienstdoende priester aan
het einde der complete nooit te zeggen :
»Laat ons bidden voor onzen armen
Vader Gaucher, die zijn ziel opoli'ert aan
de belangen der Orde. Uirtiuis Itnniiiic. . .
Ka terwijl in de schemering der gewelven
het gebed trillend als een wolk sneeuw
vlokken over al de neergebogen witte kap
pen heenruischte, klonk heel aan liet eind
van het klooster, achter hel verlichte ven
ster der distilleerden), de stem van Vader
Gaucher, die uit alle macht zong:
llruts /V/v'.v // ij ii nu J't'/r:
lilninJ'n/iilüi,jinli/.triu,, tiu'iilinii, liirabiu.
Duim J'nrix il ij /i nu J'ire lilu-nf,
(,liu fuil dnnxr i' (/<?*? inijiiifl/cx
Trin. trin, Irin, dun* int jnrdin;
<,>ni fuil dnnsci' drx . . .
Hier hield de goede pastoor eensklaps vol
schrik op:
;>Groote barmhartigheid, als mijn paro
chianen me eens hoorden."
zij ons thans weder lastig vallen met Het tweede
gezicht, blijspel in vier bedrijven, dat zelfs niet tot
de lage hoogte der vorige werken reikt.
Graaf Balduin von Mengers, een Berlijnsch
Lebemann, heeft zy'n vermogen tot op den laatsten
stuiver verkwist. Hy ziet zich verplicht zijn huis,
paarden en kostbaarheden te verkoopen. Aan zijne
dochter Kitty heeft bij blijkbaar weinig gedacht.
Deze komt hem juist op dit zeer ongelegen
oogenblik aan haar bestaan herinneren; zy' is
van de kostschool weggeloopen en denkt er niet
aan, daarheen terug te keeren. Hoe zal hij de
treurige waarheid voor haar verborgen houden?
Waar moet bij haar onder dak brengen ? Balduin's
overleden oudere broeder had van zijn huishoud
ster Charlotte zijn wederhelft gemaakt. Zelf is
hij sedert eenigen tijd met zijn schoonzuster in
proces over een gedeelte der erfenis zijns broe
ders. De democratische Charlotte is in zijn oog
natuurlijk een misplaatste figuur in het grafelijk
geslacht: hij ontziet zich niet, haar in het ge
zicht te verklaren dat zij door listen en kuiperijen
zijn broeder in het huwelijksbootje moet gelokt
hebben. Als zij echter aanbiedt Kitty voorloopig
bij zich in huis te nemen, is hij terstond bereid
hiertoe zijne toestemming te geven Tot zoo
ver de expositie; het vervolg heeft de lezer
natuurlijk geraden. Aan bet slot blijkt Charlotte
geen listige slang, doch een offervaardige engel te
zijn. Balduin gaat zelfs zoover zich als opvolger
van zijn broeder aan te bieden, voor welke eer
Charlotte echter bedankt, daar zij den eersten en
eenigen geliefden baars harten, den deugdzamen
advocaat Drontheim, die haar eveneens voor een
slangetje hield, wist duidelijk te maken, dat hij
zich vergiste, en de plaats dus reeds besproken is.
Waarom zij den ouden graaf dan huwde? Laat
ik het maar terstond zeggen; men zou het toch
niet raden. Charlotte speelde met het kind van
een der bedienden, de kleine is onvoorzichtig en
valt in het water. Charlotte roept om hulp; de
graaf snelt toe, springt in het water, redt het
kind, doch haalt zich zelf een slepende ziekte
op den hals. Wroeging, angst en twijfel verteren
Charlotte's gemoed; indien zij niet geroepen had,
ware den graaf de ziekte bespaard gebleven. Wat
is natuurlijker dan dat zij haar misdrijf tracht
goed te maken door den graaf hart en hand te
schenken en zijn laatste levensdagen door haar liefde
te verhelderen. Wie zoude tegen zulk een aandoen
lijke lijdensgeschiedenis bestand zijn ? Wien kan
bjt verwonderen dat de wantrouwende Drontheim
zich gewonnen geeft, tot tranen geroerd wordt en
vergiffenis vraagt ? Over de verdere personen,
ovor Kitty, het levenslustige, naieve, ondeugende
jonge meisje, over Hans von Maltitz, den viveur,
die als een blad aan een boom verandert, als
Kitty hem met haar onschuldig gezichtje heeft
aangekeken, over Max Koberstein, den parvenu,
die hooger op wil en zich bespottelijk aanstelt,
over Jean, den bediende, die zijn meester naiiapt,
zal ik niet uitweiden: zij zijn uit honderd en
meer blijspelen bekend. Het tweede gezicht",
zal men echter vragen; vanwaar de titel ? Wie
aan tooverij of somnambulisme, aan profeten of
clairvoyanten denkt, rekent buiten den waard, in
casu buiten Blumenthal. Als ik het goed begre
pen heb, en als men gaapt kan men niet alleen
niet lluiten, zooals Piron Voltaire naar aanlei
ding van diens Nanine toe'oeet, doch ook wel
eens niet hoorcn, wordt er mede bedoeld het
eigenlijke gozicht of karakter van den mensch,
dat rnen eerst na lang onderzoek en veel naden
ken ziet of doorgrondt, omdat het te vaak achter
een mom verborgen, door een i looi misvormd is.
In geen zijner werken toonde Blumentbal's kunst
zich zoo bekrompen en onoorspronkelijk, in geen
zoo onwaar en onoprecht als in -liet tweede
gezicht. De personen kennen wij; de toestanden
eigenlijk ook. De deugdzame huishoudster, die
een goed huwelijk doet, ontmoetten wij reeds voor
jaren in Le marquis de Villemer" en alleen
George Sand's schitterende taal en lijn gevoel
waren in staat ons met de romantische figuur te
verzoenen; den vader-viveur, de dochter van de
kostschool en den bekeerden vriend herinneren
wij ons uit lïarrière's Le feu au convent."
Onoorspronkelijk zijn niet alleen figuren en
handeling, onoorspronkelijk is ook de behandeling.
Het huisbakkene van Moser's en l'Arronge's blij
spelen is terecht veroordeeld en gehekeld; de op
rechte, niets kwaads vermoedende nuchterheid en
gemoedelijkheid van hun kunst is mij echter bijna
liever dan hot opgeprikte, nagemaakte, onoprechte
van die van Blumenthal. Het eenvoudige bur
gerlijke tooneelspel was en is het nationale
tooneelspel der Duitschers; Laube zeide het, geloof
ik, niet ten onrechte. Blumenthal streeft naar
andere lauweren; het Fransche salonstuk, de
tooneelspelen van Dumas en Sardou zijn het voor
beeld, dat hij te vergeefs tracht na te volgen,
laat staan te evenaren. Geest en bekendheid met
het leven der hoogere standen ontbreken hem
daartoe in de eerste plaats. Zijn graven en ba
ronnen zijn tooneelgraven en -baronnen, die in
gemaakte taal redekavelen, die zich volmaakt
denken als zij blijk geven Barbédienne's beelden
te kennen, die geestigheden ten beste geven.ech
te Berlmer Kalmier", die Witzbliitttr hun be
nijden zouden. Blumenthal maakt als een wanhopige
jacht op motu, met het noodzakelijk gevolg dat hij te
vaak het tegendeel bereikt van hetgeen hij wil.
QiKtnd on coiiri ctprr'* Vesprit, on (tttrajie la sottisc.
Zijn kunst is een mengelmoes van vreemde en
nationale elementen, waarvan de eerste de laatste,
de beste, te vaak van hun kracht en werking
bcrooven. In al zijn werken, ook in Ih't ticeede
(/e:ivht, komen enkele prettige, hurmlvse episodetjes
voor, die echfar of te kort of te onbeduidend zijn
om het tegen de verveling ot den weerzin, die
van het geheel uitgaan, te kunnen volhouden.
Het Nederlandsen Tooncel is niet alleen tegen
over zich zelf. ook tegenover zijn artisten verplicht,
met werken van beter gehalte voor het voetlicht
te treden. Het tweede geziekt wordt door bijna
allen vertolkt met een juistheid, een ijver en een
overtuiging, die het eens zoo sterk bejammeren
doen, dat een onbeduidend maakwerk de plaats
inneemt, die oen degelijk kunstwerk toekomt.
Door fraaie en zuiveren dictie, kiesch en fijn
gevoel, smaakvolle kleeding, afwezigheid van iedere
overdrijving, boeide mevrouw Pauwels?van Biene
(Charlotte), zooals zij dat in langen tijd niet heeft
gedaan. Men heeft haar sedert haar huwelijk bijna
steeds tot de oude-damesrollen veroordeeld; ik
hoop dat men begrepen heeft dat er van naar
groot talent beter party' te trekken is.
Voortreflely'k in bijna alle opzichten waren ookdeheeren
Tourniaire (Balduin von Mengers) en Schulze
(Max Kobestein). Het spel van den eerste had
misschien iets levendiger, prikkelender, dat van
den laatste iets minder brutaal kunnen zijn. Hoe '
buitengewoon relief gaven zij echter beiden aan
de voor te stellen figuren! Hoe groot en schyn
van waarheid kregen de possenhafte karakters!
Mevrouw Holtrop (Kitty) voldeed mij slechts
in enkele gedeelten. Men deed verkeerd
haar een ingénue-iol te geven; haar talent
leent zich daartoe in de laatste plaats. Dat zy
nog veel goeds gaf, strekt haar te meer tot eer.
Aan haar stem ga zij voort de noodige aandacht
te wijden; zij hort en stokt wel eens en klinkt
niet steeds zuiver. Waarom men haar de rol van
Kitty gaf, begrijp ik en betreur ik. Het
Nederlandsch Tooneel mist een ingénue; zal men na
deze nieuwe proefneming begrijpen dat de naaste,
de eenige weg is, deze zoo spoedig mogelijk te
zoeken en te engageeren. Ook de oudere
damesrollen zijn niet schitterend bezet; mits deze aan
winsten zou het gezelschap een voortreffelijk, een
benijdenswaardig geheel vormen.
De vertaling van den heer Stratemeijer klonk
niet kwaad; ik hoorde uitstelling van een anti
quaar"; dit was waarschijnlijk geen Germanisme,
doch een verspreking voor uitstalling". Over zyn
geld doorbrengen" ben ik in twijtel. De regie en
mise-en-scène waren deels goed, deels middelma
tig; het salon der eerste bedrijven zag er knap
uit; van Charlotte's boudoir in de laatste had
men iets fraaiers kunnen maken. Een beschaafde
vrouw zou de bibelots sierlijker gerangschikt, de
Japansche waaiers, prenten, enz. niet zoo smake
loos over de muren gestrooid hebben.
H. J. M.
AAN FRANS NETSCHEB.
(Ingezonden.)
Amiae.
Zeg, dat vind ik fUuw van je, dat je in 't
Weekblad van de vorige week, in dat kostelijke
artikel Het tooneel als beroep" begon met te
zeggen: Het is mijn bedoeling om uit mijn kalm
boord eenvoudige dingen te gaan zeggen over
zaken, die met het tooneel in verband staan."
Dat is nou weer zoo bescheiden van je! Kom,
dat weet je toch zelf we), dat jij als je over iets
schrijft uit je kalm hoofd geen eenvoudige din
gen zegt. Kè-je begrijpen! Later zeg je dan ook,
dat je de publieke aandacht wou vestigen op het
ernstige van bet geval wat schrijf jij toch al
tijd mooi gevoeld Hollandsen, ook al zeg je maar
eenvoudige dingen uit je kalm hoofd dat onze....
coinedianten", als Mevrouw Albregt, Mevrouw
de Vries en de Hetsren Van Zuijlen, Faassen en
Haspels hunne kinderen niet op de tooneelschool
lieten africhten tot dragelijke handwerkslieden
in de tooneelkunst". Nou, of 't een ernstig geval
is! Zeg noem jij die comedianten" en die am
bachtslui nog Mevrouw en Mijnheer? Nou, ik zou
je lekker bedanken, als ik jou was! Maar gelijk
heb je: 't is een weergaasch ernstig geval, dat
die comedianten" onze theaters bevolken
met ambachtslieden, die hun vak niet verstaan.
Lamme lui toch! Die hebben nou weer zoo'n mal
eigenwijs begrip over kunst, dat ze vinden
dat je die niet op 'n schooltje leeren kunt.
En die versmaden nou die dragelijke hoe
veelheid vakkennis, die jij beweert dat die jongelui
op de Tooneelschool opdoen om dragelijke hand
werkslieden in de Tooneelkunet te worden! Ze
verbeelden zich zeker, dat die kinderen meer kans
hebben artisten te worden, hoe minder ze de
toaneelspeelkunst als 'n vak of beroep leeren be
schouwen I Jawel', die tegenwoordige comedian
ten" laten hun dochters en zoons heel goed
school gaan, zelfs privaatlessen geven thuis, in
n woord ze zorgen voor een behoorlijke op
voeding en laten hen eerst als ze volwassen
zijn en werkelijk er op staan, aan het tooneel
gaan. Nou, hoe kunnen me die nou ooit wat
wordsn, hè? Net zoo min als Albregt, Victor
Driessens, Mevrouw Kleine Gartman, Cath. Beers
mans, Louis Bouwmeester enz. enz. ooit iets ge
worden zijn. Toen was de Tooneelschool er nog
niet eens om ze in staat te stellen dragelijke
handwerkslieden in de tooneelspeelkunst te wor
den.'1 Neen, hoor, jij hebt gelijk, 't is ernstig! En
als 't zoo voortgaat, dan zal 't nog ernstiger
worden.
Om artiesten te krijgen op de planken moeten
ze naar 'n school. Dat is toch net als met de
jonge schilders? Waarom is Breitner zoo'n kraan?
Orndat-i altijd heel zoet op school de
acadedemie noemen ze 't bij schilders, geweest is. Over
't algemeen moet er nog veel meer geschoold
worden. Jij ook, en Van Deyssel en Yerwey en
Van Eeden, jullie bent toch ook alleen artiest
geworden in de schrijfkunst door dat je je
mag over een school als kunst-instituut nou den
ken zooals je wilt, maar aan haar is toch de ver
dienste niet te ontzeggen, dat de jongelui haar
verlaten met een dragelijke hoeveelheid vakken
nis" op 'n school in staat bent gesteld een
dragelijke handwerksman te worden.
Maar gunst nog 'an toe, daar haal ik me die
artiesten, die kunst maken aan, terwijl er sprake
is van comedianten", dio in verhouding tot de
kunst voor jou gelijk staan met den smidsknecht,
die een mooi choorhek helpt smeden, of den
schaapherder, die messenhetten in 't hout let
wel, in 't hout snijdt, 't Is een rare verhouding.
Zeg, en wat zeg jij de dingen rondweg", zoo
als je 't noemt. .Jongens! jongens! Bijvoorhseld
over die juffrouw Van Zuijlen. Nou 't is netjes
van je, hoor! En aardig ook voor 't meisje. Ja!
Dat is nu een lief meisje want ze is lief,
je weet, ik ken haar dat al jaren-geleden
aan 't tooneel wou. Maar die vader, die bij de
gewone acteurs-ijdelheid nog wel de wreveligheid
van den trotschen vader nou, alsjeblieft, wre
velig en trotsch is die Van Zuylen, brrr! zal
bezitten", wou 't liever niet hebben. Maar nu is
ze meerderjarig en wou nog altoos graag aan 't
tooneel gaan. En toen vroegen ze dat aan Van
Korlaar en mij. Nou, stommerts die we zijn, wij
vonden 't goed en zeggen: laat ze 't eres
probeeren. En toen speelde ze in De Kinderen van