De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 22 november pagina 2

22 november 1891 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. Na 752 ?«enige nauwkeurigheid te bepalen, wat bij daarender -verstaat. Ook voor hem, die, zooals de ? Mfcijjm' van deze' regelen, slechts voornemens is létine artikelen te geven met verspreide ppmerkhgeo, die deels moeten dienen om het socialisme ? M0ate h\j het in onzen tyd ziet, te kritiseeren en ie b«stryden, deels om het nauwkeuriger te beschreven en beter te doen kennen. , Ben groote beweging onder de arbeiders is - tegenwoordig aan den gang. Het doel daarvan is, door middel van maatschappelijke hervorming een grooter aandeel te verkrygen in de productie der nMischappq; en haar oorzaak is de overtuiging (ik bedoel niet de verstandelijke, maar de zedeHjke overtuiging), dat aan de arbeiders een groo ter aandeel daarin toekomt. Het is daarom zeer waarschijnlijk, dat deze beweging van blij venden i aard zal zijn. Y«or verreweg het grootste gedeelte nu valt deee beweging samen met het socialisme en wel met het socialisme yan Marx en Engels, waarvan de "belangrijkste en meest kenmerkende stelling deze is: dat het lot der arbeiders slechts duur zaam-verbeterd kan worden, wanneer alle produc tiemiddelen, gemeenschappelijk eigendom gewor den, voor gemeenschappelijke rekening d.i. door den Staat worden geëxploiteerd, en de verkregen jpoducten door datzelfde gezag worden verdeeld onder allen, die aan de productie hebben deel genomen. Nagenoeg alle werklieden, die lotsverbetering verwachten van maatschappelijke hervorming, re kenen zich tot deze socialistische partij en worden door- de leiders daarvan als partijgenooten beaehouwd. Ja, nog sterker; ook zij, die van een veranderde verdeeling van het maatschappelijk inkemen geen of weinig voordeel te wachten hebtanj en ZÜ' die daarvan niet anders dan nadeel kunnen onderranden, zijn gewoon de werkliedenbeweging met de socialistische beweging te ver eenzelvigen. Zeer ten onrechte volgens myne meening. Immers, mocht het blyken, dat die socialiseering der productiemiddelen, die regeling der produetie en verdeeling der producten door den Staat, op den duur niet zou leiden tot verbetering maar tot verslechtering van den toestand der arbei ders, dan zou deze socialistische theorie haar aan hangers verliezen, zonder dat het streven der arbeiders naar een grooter aandeel in de maatschappeln'ke productie tegelijk verdween. Het laatste zou blijken het blijvende verschijnsel te zg'n, waarvan die theorie slechts een voorbijgaand gevolg is. Bovendien, men kan volkomen overtuigd zijn van de billijkheid van de vraag der arbeiders om een grooter deel der maatschappelijke productie; men kan zelfs een voorstander wezen van de meerwaarde-theorie van Marx, een verdediger van de stelling, dat noch rente van kapitaal, noch pacht van land, in n woord geen enkele soort van niet door arbeid verkregen inkomen zedelijk te rechtvaardigen is, dat dus ieder arbeider de volle opbrengst van zijn arbeid als loon behoort te ontvangen; zonder nochtans van die socialiseering der productiemiddelen iets te willen weten. n eindelyk, het is niet zeker, dat de groote menigte der naar verbetering strevende arbeiders, die zich voor socialisten uitgeven, tot de over tuigde voorstanders van dien maatregel behooren. Bet is niet zeker, dat zy hem rijpelijk hebben overdacht en zich rekenschap hebben gegeven van i$ne gevolgen en niet eenvoudig de leiders, die zjj vertrouwen, napraten in de meening, dat zij zonder aarzelen als nuttig voor zich zelf kunnen beschouwen, wat door deze wordt aangeprezen. Het is mogelijk, dat de nadenkenden (onder de arbeiders natuurlijk evenals onder alle andere stan den eene kleine minderheid) wel eens getwijfeld hebben en nog twijfelen aan de onfeilbaarheid van het middel, dat door hun partij als het eenige afdoende wordt aanbevolen. Het is a priori zelfs hoogst waarschijnlijk, dat dit zoo is. In deze meening werd ik bevestigd door een zeer vertrouwbaar getuigenis. Intusschen regende het bestellingen in de abdij, dat het een lust was. Ze kwamen uit Times, Aix, Avignon, Marseille.... Van dag tot dag begon het klooster meer op een kleine fabriek te gelijken. Er waren broeders etiquetteurs, emballeurs, boekhou ders en expediteurs; de dienst des Heeren kwam er zoo nu en dan wel eens een paar klokslagen bij te kort, maar de armen van het land hadden er geen verlies bij, dat beloof ik u .... Maar ziet, op een mooien Zondagmorgen, terwijl de broeder-penningmeester in het voltal lig kapittel zijn inventaris van het afioopende jaar zat voor te lezen en de brave kanun niken met glinsterende oogen en een glim lach om de lippen naar hem luisterden, kwam plotseling vader Gaucher, als een bom midden in de vergadering vallen en riep : »'t Is gedaan... ik doe het niet meer. Geef me mijn koeien weerom !" »Wat is er gaande, Vader Gaucher?" vroeg de prior, die er wel een weing de lucht van had. »Wat er gaande is, Monseigneur ? Dat ik hard op weg ben, me een eeuwigheid van van verdoemenis en vlammen te bereiden ... dat ik drink, dat ik drink als een ketter.. . Ja, Eerwaarden, zoover is het met mij ge komen. U begrijpt dat het zóó niet kan duren ... Daarom, laat het elixer maken, door wien gij wilt... Ik mag eeuwig in de hel branden, als ik er me ooit weer mee bemoei!" Het kapittel lachte niet meer. »Maar ongelukkige, je ruïneert ons !" riep de penningmeester, zijn grootboek zwaaiend. »Moet ik dan liever ter helle varen ?-' Toen stond de prior op en sprak, zijn fraaie, blanke hand, waaraan de herderlijke De heer Paul Göhre nl. candidaat in de theo logie, had zich voorgenomen het leven der fabrieks arbeiders te leeren kennen. Hij wist daartoe geen beter middel dan eenigen tijd als fabrieksarbeider onder hen te gaan.leven. Dit voornemen bracht hij ten uitvoer en gedurende drie maanden leefde en werkte hij, aan allen onbekend, als gewoon arbeider op eene groote machinefabriek te Chemnitz in Saksen. Na afloop van dien tijd schreef hij zijn ondervindingen op en gaf het opgeschrevene uit. Het resultaat was een boek, dat getuigt van nauwgezette waarnemingen en groote onpartijdig heid, al moet men erkeunen, dat de schryver zien niet geheel vrij heeft weten te maken van de vooroordeelen van zy'n stand. Ik zal herhaaldelijk gelegenheid hebben passages uit dat boek Drei Monate Fabrikarbeiter" aan te halen. Daarin nu verklaart hij uitdrukkely'k, dat onder een arbeidersbevolking, die zich bijna zonder uiczondering tot de sociaal-democratische partij rekent, nauwelijks drie, op zijn allerhoogst vier percent overtuigde sociaal-democraten gevonden worden. De overigen hebben, naar hij zegt, die sociaal-democratische overtuiging of slechts half (en dit zijn niet de minsten onder de arbeiders) of in het geheel niet. Zij voegen zich echter by de sociaal-democratische partij, omdat zij haar beschouwen als de vertegenwoordigster hunner ontevredenheid en als de verdedigster hunner belangen. Welnu, om al deze redenen houd ik het voor een zaak van het grootste gewicht, de arbeiders beweging scherp te scheiden van die der socialisten. En in overeenstemming daarmede geef ik den naam socialist slechts aan hen, die voorstanders zyn van gemeenschappelyk bezit en gemeenschap pelijke exploitatie der productie-middelen, en van verdeeling van het verkregen product door den Staat. Op hen, maar ook op hen alleen, is die naam van toepassing, omdat zij de gemeenschap willen stellen op de plaats, die tegenwoordig door het individu wordt ingenomen. Aan hen daarentegen, die den arbeider een recht op den vollen opbrengst van zijn arbeid toekennen, die dus alle inkomsten uit grond- en kapitaalbezit voor onrechtmatig houden, en die deze stelling tot het middelpunt van hun systeem maken, geeft ik den naam socialist niet. Immers zij willen, naar het mij voorkomt, de rechten van het individu grooter en die van de gemeenschap kleiner maken, dan ze tegenwoordig zijn. Zij zijn dus, hoewel midden in de arbeidersbeweging staande, vijanden, geen vrienden vari het socialisme. Merkwaardigerwijze wordt dit recht op de volle opbrengst van den arbeid, de zoogenaamde meer waarde theorie, verdedigd door Marx, die onge twijfeld tot de socialisten behoort. Kn Proulhon, die door zijn kosteloos crediet tot de opheffing van rente en pacht wilde komen, wordt door ieder tot de socialisten gerekend, waarschijnhjk omdat hij met kracht de belangen van de arbeiders voor stond on eenigszins revolutionaire allures had. Deze door Marx tegenover zich zelf en door alle schrijvers over socialisme tegenover Proudhon begane begripsverwarring te vermijden, dat zal ik in deze artikelen trachten te doen. D. G. JELCKKS.MA. Kunst en Letteren, HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Paleis voor Volksvlijt (Ned. Tooneel): Het tweede gezicht. De koninklijke vereeniging Het Nederlandsen. Tooneel" bezit een betreurenswaardige, onver standige en onverklaarbare voorliefde voor auteurs van den tweeden of lageren rang. PJenige jaren geleden had zij Ponsard tot haar atgod en toeverlaat, in den laatsten tijd is het O.scar Blumenthal, op wien zij haar hoop gebouwd heeft, buiten wien zij het met f,een mogelijkheid schijnt te kunnen stellen. Na ons op de reeds niet fraaie Proefpijl" en Groote klok" en den allertreurigsten Droppel vergift" onthaald te hebben, komt ring schitterde, uitstrekkend: «Eerwaarden, alles kan geschikt worden: 't is 's avonds, niet waar, mijn zoon, dat de duivel u ver zocht? ..." »Ja, m ij u vader: geregeld iederen avond.'' »Welnu, stel u gerust. Voortaan zullen wij iederen avond bij de oefening om uws ziels- en zaligheids wil het gebed van den Heiligen Augustinus opzeggen, waaraan de volle aflaat is verbonden. Daarmee zij t gij, wat er ook moge gebeuren, altijd gedekt. .. Het is de absolutie gedurende de zonde."' »O, dan is het goed! Mijn dank, eer waarde prior.'' En zonder verder te vragen, keerde Vader Gaucher, zoo vroolijk als ecu lijster, naar zijn distilleerkolven terug. De prior hield woord. Van dat oogeublik af verzuimde de dienstdoende priester aan het einde der complete nooit te zeggen : »Laat ons bidden voor onzen armen Vader Gaucher, die zijn ziel opoli'ert aan de belangen der Orde. Uirtiuis Itnniiiic. . . Ka terwijl in de schemering der gewelven het gebed trillend als een wolk sneeuw vlokken over al de neergebogen witte kap pen heenruischte, klonk heel aan liet eind van het klooster, achter hel verlichte ven ster der distilleerden), de stem van Vader Gaucher, die uit alle macht zong: llruts /V/v'.v // ij ii nu J't'/r: lilninJ'n/iilüi,jinli/.triu,, tiu'iilinii, liirabiu. Duim J'nrix il ij /i nu J'ire lilu-nf, (,liu fuil dnnxr i' (/<?*? inijiiifl/cx Trin. trin, Irin, dun* int jnrdin; <,>ni fuil dnnsci' drx . . . Hier hield de goede pastoor eensklaps vol schrik op: ;>Groote barmhartigheid, als mijn paro chianen me eens hoorden." zij ons thans weder lastig vallen met Het tweede gezicht, blijspel in vier bedrijven, dat zelfs niet tot de lage hoogte der vorige werken reikt. Graaf Balduin von Mengers, een Berlijnsch Lebemann, heeft zy'n vermogen tot op den laatsten stuiver verkwist. Hy ziet zich verplicht zijn huis, paarden en kostbaarheden te verkoopen. Aan zijne dochter Kitty heeft bij blijkbaar weinig gedacht. Deze komt hem juist op dit zeer ongelegen oogenblik aan haar bestaan herinneren; zy' is van de kostschool weggeloopen en denkt er niet aan, daarheen terug te keeren. Hoe zal hij de treurige waarheid voor haar verborgen houden? Waar moet bij haar onder dak brengen ? Balduin's overleden oudere broeder had van zijn huishoud ster Charlotte zijn wederhelft gemaakt. Zelf is hij sedert eenigen tijd met zijn schoonzuster in proces over een gedeelte der erfenis zijns broe ders. De democratische Charlotte is in zijn oog natuurlijk een misplaatste figuur in het grafelijk geslacht: hij ontziet zich niet, haar in het ge zicht te verklaren dat zij door listen en kuiperijen zijn broeder in het huwelijksbootje moet gelokt hebben. Als zij echter aanbiedt Kitty voorloopig bij zich in huis te nemen, is hij terstond bereid hiertoe zijne toestemming te geven Tot zoo ver de expositie; het vervolg heeft de lezer natuurlijk geraden. Aan bet slot blijkt Charlotte geen listige slang, doch een offervaardige engel te zijn. Balduin gaat zelfs zoover zich als opvolger van zijn broeder aan te bieden, voor welke eer Charlotte echter bedankt, daar zij den eersten en eenigen geliefden baars harten, den deugdzamen advocaat Drontheim, die haar eveneens voor een slangetje hield, wist duidelijk te maken, dat hij zich vergiste, en de plaats dus reeds besproken is. Waarom zij den ouden graaf dan huwde? Laat ik het maar terstond zeggen; men zou het toch niet raden. Charlotte speelde met het kind van een der bedienden, de kleine is onvoorzichtig en valt in het water. Charlotte roept om hulp; de graaf snelt toe, springt in het water, redt het kind, doch haalt zich zelf een slepende ziekte op den hals. Wroeging, angst en twijfel verteren Charlotte's gemoed; indien zij niet geroepen had, ware den graaf de ziekte bespaard gebleven. Wat is natuurlijker dan dat zij haar misdrijf tracht goed te maken door den graaf hart en hand te schenken en zijn laatste levensdagen door haar liefde te verhelderen. Wie zoude tegen zulk een aandoen lijke lijdensgeschiedenis bestand zijn ? Wien kan bjt verwonderen dat de wantrouwende Drontheim zich gewonnen geeft, tot tranen geroerd wordt en vergiffenis vraagt ? Over de verdere personen, ovor Kitty, het levenslustige, naieve, ondeugende jonge meisje, over Hans von Maltitz, den viveur, die als een blad aan een boom verandert, als Kitty hem met haar onschuldig gezichtje heeft aangekeken, over Max Koberstein, den parvenu, die hooger op wil en zich bespottelijk aanstelt, over Jean, den bediende, die zijn meester naiiapt, zal ik niet uitweiden: zij zijn uit honderd en meer blijspelen bekend. Het tweede gezicht", zal men echter vragen; vanwaar de titel ? Wie aan tooverij of somnambulisme, aan profeten of clairvoyanten denkt, rekent buiten den waard, in casu buiten Blumenthal. Als ik het goed begre pen heb, en als men gaapt kan men niet alleen niet lluiten, zooals Piron Voltaire naar aanlei ding van diens Nanine toe'oeet, doch ook wel eens niet hoorcn, wordt er mede bedoeld het eigenlijke gozicht of karakter van den mensch, dat rnen eerst na lang onderzoek en veel naden ken ziet of doorgrondt, omdat het te vaak achter een mom verborgen, door een i looi misvormd is. In geen zijner werken toonde Blumentbal's kunst zich zoo bekrompen en onoorspronkelijk, in geen zoo onwaar en onoprecht als in -liet tweede gezicht. De personen kennen wij; de toestanden eigenlijk ook. De deugdzame huishoudster, die een goed huwelijk doet, ontmoetten wij reeds voor jaren in Le marquis de Villemer" en alleen George Sand's schitterende taal en lijn gevoel waren in staat ons met de romantische figuur te verzoenen; den vader-viveur, de dochter van de kostschool en den bekeerden vriend herinneren wij ons uit lïarrière's Le feu au convent." Onoorspronkelijk zijn niet alleen figuren en handeling, onoorspronkelijk is ook de behandeling. Het huisbakkene van Moser's en l'Arronge's blij spelen is terecht veroordeeld en gehekeld; de op rechte, niets kwaads vermoedende nuchterheid en gemoedelijkheid van hun kunst is mij echter bijna liever dan hot opgeprikte, nagemaakte, onoprechte van die van Blumenthal. Het eenvoudige bur gerlijke tooneelspel was en is het nationale tooneelspel der Duitschers; Laube zeide het, geloof ik, niet ten onrechte. Blumenthal streeft naar andere lauweren; het Fransche salonstuk, de tooneelspelen van Dumas en Sardou zijn het voor beeld, dat hij te vergeefs tracht na te volgen, laat staan te evenaren. Geest en bekendheid met het leven der hoogere standen ontbreken hem daartoe in de eerste plaats. Zijn graven en ba ronnen zijn tooneelgraven en -baronnen, die in gemaakte taal redekavelen, die zich volmaakt denken als zij blijk geven Barbédienne's beelden te kennen, die geestigheden ten beste geven.ech te Berlmer Kalmier", die Witzbliitttr hun be nijden zouden. Blumenthal maakt als een wanhopige jacht op motu, met het noodzakelijk gevolg dat hij te vaak het tegendeel bereikt van hetgeen hij wil. QiKtnd on coiiri ctprr'* Vesprit, on (tttrajie la sottisc. Zijn kunst is een mengelmoes van vreemde en nationale elementen, waarvan de eerste de laatste, de beste, te vaak van hun kracht en werking bcrooven. In al zijn werken, ook in Ih't ticeede (/e:ivht, komen enkele prettige, hurmlvse episodetjes voor, die echfar of te kort of te onbeduidend zijn om het tegen de verveling ot den weerzin, die van het geheel uitgaan, te kunnen volhouden. Het Nederlandsen Tooncel is niet alleen tegen over zich zelf. ook tegenover zijn artisten verplicht, met werken van beter gehalte voor het voetlicht te treden. Het tweede geziekt wordt door bijna allen vertolkt met een juistheid, een ijver en een overtuiging, die het eens zoo sterk bejammeren doen, dat een onbeduidend maakwerk de plaats inneemt, die oen degelijk kunstwerk toekomt. Door fraaie en zuiveren dictie, kiesch en fijn gevoel, smaakvolle kleeding, afwezigheid van iedere overdrijving, boeide mevrouw Pauwels?van Biene (Charlotte), zooals zij dat in langen tijd niet heeft gedaan. Men heeft haar sedert haar huwelijk bijna steeds tot de oude-damesrollen veroordeeld; ik hoop dat men begrepen heeft dat er van naar groot talent beter party' te trekken is. Voortreflely'k in bijna alle opzichten waren ookdeheeren Tourniaire (Balduin von Mengers) en Schulze (Max Kobestein). Het spel van den eerste had misschien iets levendiger, prikkelender, dat van den laatste iets minder brutaal kunnen zijn. Hoe ' buitengewoon relief gaven zij echter beiden aan de voor te stellen figuren! Hoe groot en schyn van waarheid kregen de possenhafte karakters! Mevrouw Holtrop (Kitty) voldeed mij slechts in enkele gedeelten. Men deed verkeerd haar een ingénue-iol te geven; haar talent leent zich daartoe in de laatste plaats. Dat zy nog veel goeds gaf, strekt haar te meer tot eer. Aan haar stem ga zij voort de noodige aandacht te wijden; zij hort en stokt wel eens en klinkt niet steeds zuiver. Waarom men haar de rol van Kitty gaf, begrijp ik en betreur ik. Het Nederlandsch Tooneel mist een ingénue; zal men na deze nieuwe proefneming begrijpen dat de naaste, de eenige weg is, deze zoo spoedig mogelijk te zoeken en te engageeren. Ook de oudere damesrollen zijn niet schitterend bezet; mits deze aan winsten zou het gezelschap een voortreffelijk, een benijdenswaardig geheel vormen. De vertaling van den heer Stratemeijer klonk niet kwaad; ik hoorde uitstelling van een anti quaar"; dit was waarschijnlijk geen Germanisme, doch een verspreking voor uitstalling". Over zyn geld doorbrengen" ben ik in twijtel. De regie en mise-en-scène waren deels goed, deels middelma tig; het salon der eerste bedrijven zag er knap uit; van Charlotte's boudoir in de laatste had men iets fraaiers kunnen maken. Een beschaafde vrouw zou de bibelots sierlijker gerangschikt, de Japansche waaiers, prenten, enz. niet zoo smake loos over de muren gestrooid hebben. H. J. M. AAN FRANS NETSCHEB. (Ingezonden.) Amiae. Zeg, dat vind ik fUuw van je, dat je in 't Weekblad van de vorige week, in dat kostelijke artikel Het tooneel als beroep" begon met te zeggen: Het is mijn bedoeling om uit mijn kalm boord eenvoudige dingen te gaan zeggen over zaken, die met het tooneel in verband staan." Dat is nou weer zoo bescheiden van je! Kom, dat weet je toch zelf we), dat jij als je over iets schrijft uit je kalm hoofd geen eenvoudige din gen zegt. Kè-je begrijpen! Later zeg je dan ook, dat je de publieke aandacht wou vestigen op het ernstige van bet geval wat schrijf jij toch al tijd mooi gevoeld Hollandsen, ook al zeg je maar eenvoudige dingen uit je kalm hoofd dat onze.... coinedianten", als Mevrouw Albregt, Mevrouw de Vries en de Hetsren Van Zuijlen, Faassen en Haspels hunne kinderen niet op de tooneelschool lieten africhten tot dragelijke handwerkslieden in de tooneelkunst". Nou, of 't een ernstig geval is! Zeg noem jij die comedianten" en die am bachtslui nog Mevrouw en Mijnheer? Nou, ik zou je lekker bedanken, als ik jou was! Maar gelijk heb je: 't is een weergaasch ernstig geval, dat die comedianten" onze theaters bevolken met ambachtslieden, die hun vak niet verstaan. Lamme lui toch! Die hebben nou weer zoo'n mal eigenwijs begrip over kunst, dat ze vinden dat je die niet op 'n schooltje leeren kunt. En die versmaden nou die dragelijke hoe veelheid vakkennis, die jij beweert dat die jongelui op de Tooneelschool opdoen om dragelijke hand werkslieden in de Tooneelkunet te worden! Ze verbeelden zich zeker, dat die kinderen meer kans hebben artisten te worden, hoe minder ze de toaneelspeelkunst als 'n vak of beroep leeren be schouwen I Jawel', die tegenwoordige comedian ten" laten hun dochters en zoons heel goed school gaan, zelfs privaatlessen geven thuis, in n woord ze zorgen voor een behoorlijke op voeding en laten hen eerst als ze volwassen zijn en werkelijk er op staan, aan het tooneel gaan. Nou, hoe kunnen me die nou ooit wat wordsn, hè? Net zoo min als Albregt, Victor Driessens, Mevrouw Kleine Gartman, Cath. Beers mans, Louis Bouwmeester enz. enz. ooit iets ge worden zijn. Toen was de Tooneelschool er nog niet eens om ze in staat te stellen dragelijke handwerkslieden in de tooneelspeelkunst te wor den.'1 Neen, hoor, jij hebt gelijk, 't is ernstig! En als 't zoo voortgaat, dan zal 't nog ernstiger worden. Om artiesten te krijgen op de planken moeten ze naar 'n school. Dat is toch net als met de jonge schilders? Waarom is Breitner zoo'n kraan? Orndat-i altijd heel zoet op school de acadedemie noemen ze 't bij schilders, geweest is. Over 't algemeen moet er nog veel meer geschoold worden. Jij ook, en Van Deyssel en Yerwey en Van Eeden, jullie bent toch ook alleen artiest geworden in de schrijfkunst door dat je je mag over een school als kunst-instituut nou den ken zooals je wilt, maar aan haar is toch de ver dienste niet te ontzeggen, dat de jongelui haar verlaten met een dragelijke hoeveelheid vakken nis" op 'n school in staat bent gesteld een dragelijke handwerksman te worden. Maar gunst nog 'an toe, daar haal ik me die artiesten, die kunst maken aan, terwijl er sprake is van comedianten", dio in verhouding tot de kunst voor jou gelijk staan met den smidsknecht, die een mooi choorhek helpt smeden, of den schaapherder, die messenhetten in 't hout let wel, in 't hout snijdt, 't Is een rare verhouding. Zeg, en wat zeg jij de dingen rondweg", zoo als je 't noemt. .Jongens! jongens! Bijvoorhseld over die juffrouw Van Zuijlen. Nou 't is netjes van je, hoor! En aardig ook voor 't meisje. Ja! Dat is nu een lief meisje want ze is lief, je weet, ik ken haar dat al jaren-geleden aan 't tooneel wou. Maar die vader, die bij de gewone acteurs-ijdelheid nog wel de wreveligheid van den trotschen vader nou, alsjeblieft, wre velig en trotsch is die Van Zuylen, brrr! zal bezitten", wou 't liever niet hebben. Maar nu is ze meerderjarig en wou nog altoos graag aan 't tooneel gaan. En toen vroegen ze dat aan Van Korlaar en mij. Nou, stommerts die we zijn, wij vonden 't goed en zeggen: laat ze 't eres probeeren. En toen speelde ze in De Kinderen van

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl