Historisch Archief 1877-1940
No. 752
DB AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
hare Excellentie en Antonio, Vader en Zoon
mee, nou ja, en toen vonden wij 't nu wel niet
mooi, inaar toch vooral ia 't laatste stuk goed
genoeg voor een meisje dat pas begint om 't eens
t» probeeren.
En zoodoende zal ze nu een jaar lang mee
doen, dagelijks spelen en repeteeren, dat noemen
wvj in onze gewone acteurs-ijdelheid studeeren".
Nou ja! verbeeld-je: studeeren op 'n rol! Die
Hollandsche comedianten ambachtslui i Maar nu
heb jy dat meisje moed ingesproken met te ver
klaren, dat jij nog nooit zoo iets onbeschaamd
leclyks- en heelemaal niets" achter het voetlicht
van een theater gehoord hebt." Wat ben je toch
altijd bewonderenswaardig keurig in je woorden
keus. Ja, en de gentleman" komt er toch ook
altoos bij je uit. 't Is tegenover een jong meisje
al hoffelijk wat er aan je is.
Maar gelijk heb je! 't Is onbegrijpelijk dat zoo'n
meisje die rollen maar niet dadelijk goed speelt.
Je kunt 't immers leeren op de tooneelschool en
ah je op 't tooneel komt, weinou dan ken je 't.
Afgeloopen. Daar leer je 't vak .,.. nou en ar
tiesten, die comedianten, nou ja 'n paar....
't Is toch beroerd voor zoo'n groot artist als
j\j, zeg, dat je met het bewustzijn tienmaal te
moeten handelen over een vak", voordat je je
nmaal bly' kunt maken over kunst", toch zulke
heerlijk mooie dingen schrijft naar aanleiding
van zaken, die met het tooneel in verband
staan." Want jou artikel is kunst/' Mcloie
kunst! Dat is geen geleuter van iemand, dien
men .Khjwten-schrrjver" moest noemer, waar hij
artist behoorde te zijn, om een zakduitje te heb
ben. Wel neen-ik! 't Is hier een ernstig geval,
heel ernstig. En schimp en scheld jij maar ge
rust wat op comedianten",, dat komt er niks op
'an Nou ja, 't Weekblad betaalt nogal aardig,
maar ....
Zeg over die schuld van de schouwburg-directie,
die grooter is. schrijf ik je niet. Neen, ik zou je
danken. Bonjour!
tt.
JAN C. DE Vos.
MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
In een bundeltje muzikale opstellen, dezer dagen
verschenen, (dat ik zoo spoedig mogelijk zal be
spreken), wordt een woord van beklag geuit aan
het adres van de Berlijnsche kunstcritici, die door
het groote aantal concerten en opera's vaak der
wanhoop naby zijn, daar zij dikwijls van de eene
concertzaal naar de andere moeten hollen en on
derweg het gehoorde moeten overdenken, ten einde
alles zoo goed en zoo kwaad het gaat te kunnen
vermelden.
Ook de Amsterdamsche kriticus heeft van die
vlieg- en holperioden, en moet zich vaak haas'en
hier en daar een stukje concert te hooren. Ge
lukkig echter is hij daarvan tot heden in dit
seizoen verschoond gebleven, zoodat Aebelawgri/ike
uitvoeringen behoorlijk besproken kunnen worden,
terwijl een groot aantal uitvoeringen, die voor de
kunst van geen belang of nut zijn, slechts even
behoeven te worden aangestipt ui, wat soms
nog wenschelyker is, verzwegen kunnen worden.
Trouwens men zou zich, zooals de schrijver (dien
ik nog niet genoemd heb), zich uitdrukt, vaak
moeten vierendeelen om alles Mi te wonen;
terwjjl ik aan de lezers van het Weekblad wel in ver
trouwen wil mededeelen dat ik een hekel heb
aan de frase: Ik kon niet tegenwoordig zijn, doch
van zeer bevoegde zijde vernam, ik, enz. enz.
De nog altijd niet genoemde schrijver verheugt
zich dat hy rustig genieten kan, wanneer hij wil,
en niet meer behoeft te hooren dan hij verwer
ken kan; terwijl de schrik over zulk een
muziekverslinden als de criticus vaak moet doen, ham op
eens in het allernieuwste Hollandsen doet spre
ken. Hij zegt nl.: Wanneer die verschrikkingen
mij voor den geest komen m mijn rustig vertrek
van strijken muziekig, aanmeubelend met de
donTterhoeksche kasting rechts, de logge geel-gekleede
staartpiano links, stapelend met instrumenten en
muziekkajees door mekaar, het tapijt
geelbruiazwart fl^urenbont bij de portaling wat
draadschu'nig van veel-beloopen zijn, de open haard
glanszwart met de grijzende omsteening van den
schoorsteenmantel, de kandelaars geelopkaarsend
met vroeger-wit-geweeste grauw bestoven
bevliegvuilde boezjiep, dan" is de schrijver gelukkig
dat hij in dit opzicht vrij is en naar ik geloof,
weer tot dat andere Hollandsch kan terugkeeren.
Zoolang er echter concerten zijn waarop schoone
kunst op schoone wijze wordt uitgevoerd, gevoel
ik mij volstrekt niet beklagenswaardig. Er zijn te
Amsterdam, gelukkig, geregelde concerten, die ik
steeds met groot genot hoor, terwijl ik thans
weder een concert te vermelden heb, waarin vele
van de voornaamste en beste orkestkrachten uit
oaze stad medewerken. Ik bedoel: het 100ste
Concert van de Maatschappij Caecilia.
Dit verslag zij dus hoofdzakelijk aan bovenge
noemd concert, dat gisteravond plaats had. vooraf
gegaan door de gebruikelijke Donateursrepetitie
op Dinsdagmiddag, gewijd.
Het programma bestond uit: l Aus Italië».
Sinfonische Fantasie van Richard Strausz ; Ouver
ture Struen^ee van Meyerbeer ; Danxe Mucabre
van i Saint-Saëns; Siegfried-Llyll van Wagner
enOuverture Leenore No. '?> van B;ethoven.
Het eerste werk, Aus Iftilicii, van den begaaf
den tooncolorist Strausz, bevat vier deelen: 1. Aus
der Campagna, 2. In lïoui'/i Ruinen (Fantastische
Bilder entschwundener Herrlichkeit, Gefühle der
Wehmut und des Schmerzens inmitten sonnigster
Gegenwart. 3. Am Stremde i'ou Sorrent en 4.
Alenpolitanisclies Volksleben.
Dit werk heeft mij vooral wat de kleur betreft
groot belang ingeboezemd. Wat den vorm betreft
kwam mij niet alles even interessant voor. Het
schijnt mij dan ook toe, dat een toonschiidering
zooals Don Juan in geheel vrijen vorm rneer tot
het gebied van den componist behoort. Ter ver
duidelijking volg ik het werk op den voet.
Het eerste deel voldeed mij zeer, hierin komen
vijf motieven voor, n.l. twee hoofdmotieven en
drie nevenmotieven. Het cene hoofdmotief, in
Es dnr, is zeer melodieus en is hoofdzakelijk op
harmonische noten gebouwd, terwijl het andere
motief, in G dur, een populair karakter heeft,
Vooral de wijze waarop dit motief (dat voor het
slot eerst in zijn geheel fortissimo optreedt) lang
durig wordt voorbereid, is zeer interessant, terwijl
daarin een nevenmotief tegen het melodieuse
hoofdmotief is gelegd, en eindelijk alles weer
tot de rust en stilte (beeld van eenzaamheid)
terugkeert.
In het tweede deel, dat een zeer ingewikkelde
rbytbmiek heeft door de plotselinge afwisseling
van ';/4 en :l/a maat, en vol leven en vuur is, vond
ik de instrumentatie wat te overladen in de
blaasinstrumenten. Ik kon ondanks de schoone
gedeelten in dat nummer voorkomende, en ondanks
de schoone bewerking van het klagende motief, tegen
het rbythmische eerste motief en het zoo krachtige
motief dat later fortissimo optreedt, terwijl aan het
slot het klagende motief een jubelmotief wordt,
bij dit gedeelte niet zoo recht warm worden.
Het derde deel is een meesterstukje van
coloriet; de snelle figuren van de fluit met de
eerste violen, of het geheele strijkkwartet con
sordino opgevolgd door een schoon zangerig mo
tief voor het strijkkwartet, maken veel indruk.
Ongelukkig is dat gedeelte vooral tegen het slot
te veel uitgesponnen, waardoor de belangstelling
minder wordt.
Meesterlijk van bewerking vond ik de Finale. De
wijze waarop een populair Napolitaansch volks
lied is uit- en doorgewerkt, sleept onweerstaan
baar mede. Tegen het einde treedt een der neven
motieven uit het eerste deel weer op, terwijl ook
een korte herinnering aan het krachtige hoofd
motief gegeven wordt. De vele herhalingen van dit
nevenmotief dat trouwens m. i. volsterkt geene
logische onderlinge verbinding bewerktstelligt, doen
door het minder beteekenendn van dit motief kwaad
aan het geheel. Met een vurig prestissimo ein
digt dit werk.
Al heeft Strausz met dit werk ook geen werk
gegeven dat boven zijn Don Juan staat, zoo moeten
wij den heer Viotta toch zeer dankbaar zijn, dat
hij ons gelegenheid heeft gegeven met Aus Italien"
kennis te maken.
De uitvoering was met groote zorg voorbereid,
hetgeen dubbel gewaardeerd moet worden, als men
weet dat Cecilia steeds met eigenaardige bezwa
ren te worstelen heeft.
Zij heeft ten eerste een beroemden naam op te
houden (wat dikwijls veel moeiolijker is dan er
een te krijgen), terwijl het dubbel moeielijk is,
om met zulk een sterk bezet orkest waarin velen
nooit met anderen samenwerken, in een klein
aantal repetitiën volkomen eenheid te verkrijgen.
Men weet hoe moeilijk dit zelfs bij vaste orkes
ten is.
Met groote waardeering moet dus de goede uit
voering geconstateerd en den Heer Viotta warme
hnlde gebracht worden.
Hij heeft de werken die hij dirigeert steods ge- j
heel in zich opgenomen en we< t zijne intentiön
duidelijk te maken zonder overdreven bewegingen.
De ouverture fltruenfee, gekozen ter berinnering
aan den geboortedag van Meyerbeer (hoewel som- l
migen, o. a. Fétis. beweren dat Meyerbeer in
1794 geboren is) werd brillant uitgevoerd. De
Danse Mnc"bre klonk mij wat zwaar, doch dit \
ligt eenigszins aan het zoo sterk bezette strijk- i
kwartet. (Ook was op de donateurs repetitie het
violen-figuur in het Presto van de
Leonore-Ouvcrture te gejqagd, terwijl de trompet-signalen even
eens onduidelijk en gejaagd waren).
De Siegfried-ldyll ontleent hoofdzakelijk zijn
gewicht aan de historische herinneringen on de
eigenaardige omstandigheden, waaronder Wagner
het liet uitvoeren. Het is een bekoorlijk muziek
stuk op drie motieven uit Siegfried gebouwd waar
door een bekend Duitsch wiegeliedje is ge
vlochten.
Dit nummer heeft mij echter altijd wat te lang
uitgesponnen toegeschenen. Het werd zeer schoon
uitgevoerd en ik moet vooral den len hoornist
een bijzonder compliment maken.
Caecilia heeit het nieuwe Vcreenigings jaar op
schoone wijze geopend. liet ga haar onder haar
voortreffelijker, leider steeds wel. Ten plotte maak
ik nog melding van twee solisten, die in het Con
cert van het Concertgebouw optraden, n.l Mev.
Ende-Andriessen (zang) en de heer A. Rivarde
(viool)
De zangeres bewees door de voordracht van
Weber's: Ocean-Aria een buitengewoon begaafde
dramatische zangeres te zijn, die met gloedvolle voor
dracht en machtige stemmidilelen veel indruk wist
te maken. Zij is een kunstenares van groote
bcteekenj's.
Hare stem is in het honge en lage register even
krachtig, hoewel in lint lage register eenige neiging
tot detoneeren is op te merken.
Da heer Rivarde (een der soloviolisten van het
orkest Lamourenx) is een virtuoos die zonder
te veel effectbejag schitterende technische
eigenschappen ontwikkelde. De door Intn geboden
compositiën (o.a. een eoncertstuk van Saint-Saëns'i
deden echter zijn talent veel te veel van céne
zijde zien.
Met drie bekomle orkestwerken bracht het or
kest onder den heer Kes eveneens veel tot een
schoon geheel bij.
VAN Ml 1.1,l', KX.
PANORAMA?JKKI'ZALK.M.
lcdereen die,?xooals h;:t dunkt MK- rik artiest:
althans moet gaan, in liet Kat.hoiieke geloof
vooral te zien weet bef, vereereu van ecu /eer hooi;'
symbool, iedereen trouwens du: lieu'nipt, \vat voor
eiken geloovige de Kruisiging een heiligen /ia
heeft, die moet het tot, stand komen van het, Pa
norama-.leru/alem dat kort, geleden te Aii^lenlaiu
werd iuu'e\vi|d, en door een Xaumloo/e
\ennootscliiip van Ainsterdainsche Katholieken
<re<"'\p!oit.cerri wordt, wel beschouwen niet vci'imzing en j
weerzin. Had men den lutnni juist, durven noe
men, eu heeUe de/e onderneming naar \vat. /ij is
rondweg .Yer'////«'/;f l'i:i/,iii<il.«f!i(//i
/'/n/ofii,ii,/-Li/''r,isriffdii-di'.n/'-s', dan zou liet, irritante van het ding
er al dadelijk duidelijk mee uitkom:-!!. De Lij- j
densgeschiedeuis, niet pieus gedacht 111 e\;uvssie\ e ;
beelden, die 1er plaatse waar de gcloovigen 'n: i
vrome stemming neerknielen zullen spreken lot,
zijn gevoelens van extatiselien deemoed, de
Lildciisgesehi'odeius ook niet nogouitcuern religiciiM1
idee om. gekozen als de euiiig-vijke stol' V>t niaeh- i
tige dramatische tafcreelen, maar de Lijden1-- j
geschiedenis mei alle zeilen bij, quasi authentiek '?
en feitelijk nietszeggend voorgesteld, met eeu drom
figuren op hun werkelijke grootte of kleinte in
verhouding tot het ingewikkelde landschap waarin
men zich geografiesch eu archeologiescli precies
orienteereu kau : alles door den Panorama-truc
bedriegelijk voor uw oog gebracht, de illusie wil
lende oproepen alsof men de historie, waarin de
grondslag ligt van de Christelijke religie, zoo
?heuscli stond bij. te wonen, de Lijdensgeschie
denis eigenlijk alleen genomen als aantrekkelijk
sujet om het béte gezichtsbedrog, dat het be
schilderde doek dan moet te weeg brengen, eens
recht interessant te doen zijn, de Lijdensge
schiedenis, het supreine godsdienst-drama, niet
draraatiesch verbeeld, maar opticsch voorgesteld, ?
de Lijdensgeschiedenis in twee staties bont, bewerkt,
met geacheveerde fuux-tcrrains, in een groot spe
culatief kijkspel.
, als Thym nog leefde, de fijngevoelige katho
liek, die zich over het wanbegrip van
levensgroote Maria-standbeelden, die men soms buiten
aan de.n weg vindt, staan in Zuidelijke landen, al
wel geërgerd heeft! Wat zou hij van zoo heel
veel erger kunstvergeten profanatie, hier door zijn
geloofs-en landgenooten bedreven, gezegd hebben!
En hoe dat Panorama gedaau is, dat komt, er.,
bij iets wat al dadelijk zoo buiten het simpelste
begrip vau kunst staat, in vergelijk nu nog minder
op aan.
LS Nov. '91. V.'
AANTEEKKNINGEN SCHILDERKUNST.
Jammer dat zulk een expositie als die van de
chrysanten verleden week te Amsterdam, zoo
kort maar blijven kan. Want al had het arran
gement smaakvoller kunnen zijn, wat een genot,
het turen op de verscheiden pracht dier in kleuren
en vormen zoo evocatieve bloem, wier
proriksoorten in hare patricische schoonheid ons in den
herfst met hare kostelijke gratie wonderlijk komen
bekoren.
In de sierlijkheid van de openbladige
straalbloem met hare spitsche fijngckronkelde ranke
franje ziet men de snedige bevalligheid van
Japansche teekenaars, terwijl die andere kweeksoort
waar de schraalheid gezwollen is tot iets gran
dioos statigs van gave plastiek, waar de bloem op
een sterken stengel staat in een krachtige
kwastvormige tros met vast naar binnen omgekruifde
linten, ons denken doet aan rijk gothiesch
gietwerk in edel metaal. En de losse anjeraehtige
draken met stoute strooken die naar buiten neer
buigen als Perzische vcrsieringsmotieven.
En dat allos in een stof die van bet magere
papierblocmige en brooze gaat tot een specie als
koninklijk kostbaar trijp, in kleuren, soms
maagdelijk antiek, maar ook droomerig gefaneerd,
kleuren als van tropischs vogels, volblcck on
helderkanariegeel of gedragen rood en
capucijnseharlaken, en enkelen vieux-rose of ijl, haast
kleureloos-'dof violet, en van donker-dof tot grijzig
uitgebleekt karmijn. Maar waarin vooral bet pa
tricische uitkomt van deze discreet-voorname
sierbloem, dat is in die kunstig gekweekte nu
ancen om bruin-oker heen, van gedempt cerisc
rooJ. en terraeotta van luxnuzo Engelsche
vrouwenkleeren, overgaand in lederkleur en reebruin
on goudbrons en oud goud : tinten die men zich
denkt bij de diepe defiigheid van een vertrek,
waarin een fonds van prachtig goudleer door rijk
dom van zulke bloemen slechts even harmonieus
verlevendigd zou staan.
Van den omvang maar van een Hinken catalogus,
bij rijkdom van bewerkte stof zoo coricies als een
leesboek, zoo betrouwbaar als een solicd stan
daardwerk, zoo gemakkelijk te raadplegen als
een chronologische lijst, en zoo wel geïllustreerd
ais een boek met zincogratisehe reproducties
tusschen den tekst in onzen tijd al zijn kan, zoo
is het goedkoope handboek over Die liulienisclie
l'laïttk, dat Dr. Wilhelm Bode dezer dagen in
hot licht zond, als eerste van een reeks hand
boeken over de kunst in het Berlijnsche museum,
on waarin ook de Schilderijverzameling, de
Grieksche sculptuur, De antieke vazen, An
tieke terracotta's, Antieke bronzen, Antieke
gommen, Munten en medailles.-?de Gravure
de Houtsneo, en de Epyptische godsdienst,
behandeld zullen worden.
Uit een boek als dit kan men zien wat een
kundig Museumdirecteur voor de hem toever
trouwde collecties zijn kan. Met liefde leven in
de kunst die men verzorgt, de verschillende voor
werpen aldoor in den grond bestudeeren. verge
lijken, rang-ehikken en elk der afueelingen zoo
veel mogelijk complctecren en tot een geheel af
ronden, en dan den historischen gang waarin de
aanwezige specimens behoorcn, aangeven op klare
wijze, dat is zeker kunstgeschiedenis maken in
zeer mooien zin. Zulke zeldzame kunsthistorie
wordt dengene die raet dezen gids in de hand de
prachtige met zooveel zorg ingerichte
Italiaanschrenaissance-afdeeling van het Borlijnsch Museum
bestudeeren wil. voorgelegd. De periode van
Donatello, dio in de collectie met voorkeur vertegen
woordigd lijkt, is ook het uitvoerigst behandeld
in dit zeer leesbare boekje, dat overigens alleen
al om de vele mooie dingen die men er in afge
beeld vindt, zijn waarde hebben zou.
Enkele monumenten, reliëfs en busten van
Nicolo l'isano, van Donatello, van Lneacn Andrea
della liobbia, Desidurio, Kosselino, da Majano,
Mino da Fiesole, Verrocchio, Ant. Federighi,
Domenico do Paris, Michel Angelo, Sansovino en
Vittoria zijn bier zoo gereproduceerd dat men
een goed overzicht krijgt van wat in geserreerde
naïeveteit en vrome waardigheid, on wondere
noblesse en fijne gratie en overdonderende macht
de Italiaansciie beeldhouwers, in de vijftiende
eeuw toch vooral, een rijkdom van onvergetelijke
kunst hebhen voortgebracht.
liet eerste van de vier grootere l'ictitre-lioofo,
in elk van welke weder vier enkele prentenboe
ken saamgevoegd werden; de eerste en niet do
minste van dio vier prachtige bundels van
Rando'ph Caldecott is nu in een kleiner vorm,
nabijkomende aan het formaat van een
GreenawayA'.manaek, door den oorspronkelijke!! graveur
Evans bewerkt, en door do oorspronkelijke
uitgeverslirma Koutledge and Sons bezorgd, opnieuw
verschenen Er is iets eigenaardig verrassends in,
die bekende prenten in zooveel kleiner afmetingen
weer te vinden, en men is geneigd ze met de
oorspronkelijke te gaan vergelijken, niet zeker of
alles wel juist hetzelfde is. Maar men zal bevin
den dat omtrek en kleur bij de verkleining by'na
nergens verloren hebben, en al kan men blijven
zeggen dat Caldecott zich deze dingen toch altijd
in grooter formaat gedacht had, er bestaat
kans dat men aan het genoegelijke van het zak
boekjes-formaat in die mate went, dat er zelfs
een eigenaardige charme in gaat liggen.
In elk geval proeft men in deze editie niet
minder de enorme frischheid van Caldecotts lenig
en zoo kompleet talent, waar om die zeldzame
combinatie van sanguinischen teekenlust en ver
bazende vinding met rijke geëquilibretrde kennis
en gelukkige bevalligheid, en om dat eenige ver
mogen daarbij van sober en natuurlijk ook het
eenvoudigste te dramatiseeren, een klassieke be
koring aan bijblijft.
Het bekende portret van Whistlers moeder, dat
in '89 ook te Amsterdam geëxposeerd werd, en
wat met zijn beeltenis van Carlyle misschien het
mooiste is wat deze deftige living old master ge
maakt heeft, staat op het oogenblik bij Boussod
Valadon aan den Boulevard Montmartre te Pa
rijs geëxposeerd. Gustave Geffroy wijst er nu in
de JtiMce op, dat hier een kans is die Frankryk
niet mag laten voorbijgaan, en dat dit chef
d'oeuvre onverwijld voor het Luxembourg-Museum
moet worden aangekocht. Hij bestrijdt uitvoerig
sommiger idee alsof het Luxembourg-Museum
uitsluitend voor Fransche kunst bestemd moest
blijven, waarbij hij als argument nog had kunnen
aanvoeren dat ook Mesdag in de verzameling
vertegenwoord is. Open er dan de deur, zoo be
sluit hij, voor Whistler, met dit bewonderens
waardige harmonieuze kunstwerk dat als een
synthese van het bestaan der vrouw en een hulde
van teederheid aan de moeder is: de
intellectueele, ernstige en diepgeziene beeltenis, waarin
door den halftoon het noordelijk genie heen licht
met onvergelijkelijken trots en oneindige zachtheid.
Er is in Frankrijk kwestie van een monument
op te richten voor Raffet den grooten teekenaar,
dio door Delacroix b.v. zoo enorm hoog geschat
werd, en die in een groot aantal zeer
gemouvemenj teerde lithographieën, de veldtochten van Napoleon
vooral, men zou zeggen epiesch-groot heeft in
prent gebracht.
Een te Parijs wonend Hollander maakt mij
attent dat hier nog niets gemeld werd van den
derden Salon, die in het voorjaar 18!)ii te Parijs
geopend zal worden: den Salon de la Kose-Croix.
Ik kwam daar niet toe omdat het moeielijk is er
kort genoeg iets over aan te teekenen.
Er zal dan een aristocratisch exclusieve tentoon
stelling georganiseerd worden door een
mystiekcsthetieke Vereeniging waarvan Joséphin I'éladan
j het hoofd is. Bij vrij veel kwasterigs staat er
in bun program van actie veel opmorkciijks. B. v,
Onze roeping is: de notie te vernietigen die
zich vasthecht aan de uitvoering, het dilettan
tisme van het procédéte versmoren, de kunsten
te onderwerpen aan de kunst, dat is te zeggen,
terugtreden in de traditie die hot ideaal beschouwt
als het eenige doelwit van architectonische, pic
turale of plastieke pogingen."
In verband met deze opvatting zal de voor
stelling van het hedendaag.sche leven, van den
zeeman, den boer, den werkman of burger nooit
op de tentoonstellingen van de Rose-Croix
ver] tcgemvoordigd zijn.
.,"\Vat aangaat het stilleven en andere
insaniteiten, (zegt het program), en de huisdieren, ons
! gevoelen is eenparig dat zij met verachting moe
ten worden buiten gehouden."
Wat men noemt het reëele, laten wij slechts
toe in den vorm van bet iconieke of van het
portret, op voorwaarde dat de persoon schoon zij
j of notabel naar esthetiek begrip."
{ Naast I'éladan is het hoofd van den Vereeniging
; een graaf de la Rochefoucauld die de geldman
j schijnt te zijn. Deze twee gaan de schilders die
i zij hebben willen, inviteeren om in te zonden:
er zijn er al meer dan zestig gevraagd waaronder
de vijf Engelsche prcraiaelieten dio l'cladan per
soonlijk ging inviteeren en Boecklin de groote
i Zwitserschen fantast, en Lenbav.li <le Muvichener
portrettist, en Filiger en Fernand Knopff, A. Lion;
M. Denis, Egusnuiza, 11. Martin, LUC livier
Merson, ook Duez (om zijn triptiek) en Dagnan
Bouvcrct die er eigenlijk beciemaal r.iet bij boort.
terwijl van Gustave Moreau en Max Klinger, die
dan eigenlijk bun mannen moesten zijn, niet ge
sproken wordt. Maar waarom velen van de expo
sitie vooral iets verwachten was omdat Péladan in.
een stuk in den Fiyaro (ilo cenigo krant waarin
ze zullen publiceoren) ook Puvis de Chavanncs en
Odilon Kcdon noemde, Redon nu schijnt, te zullen
expozeeren. maar Puvis heeft zich gehaast openlijk
te verklaren dat hij niet van de partij zou zijn, wat
waarschijnlijk meerderen na hem godaan hebben.
Toch kan deze salon nog wel heel belangrijk
worden en blijft het geheele geval een merkwaar
dig tijdsteeken.
l H Nov. V.
Zatter ISeillu.i. door A. AI.KTRINO,
Amstcrd., W. Versluys. 1891.
De beer A. Alotrino is een dor eerste verte
genwoordigers geweest van de nieuwe richting in
liet Noderlandsche proza.
De eerste jaargangen van De Nieuwe Gids"
bevatten bijdragen van zijn hand, korte schetsen,
welke, met eenigo onuitgegcvene vermeerderd, een
paar jaar geleden in een afzonderlijk bundeltje
samengevoegd zijn geworden en door Eisendrath
gepubliceerd.
Thans heeft de heer Aletrino den roman, waar
aan bij, blijkens de dateering aan het einde, een
goede drie jaar heeft gearbeid, voltooid en doen
verschijnen, en kan hij nu gerekend worden te
behooren tot de meest verdienstelijke schrijvers
der nieuwere school.