Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Na 753
A»i «ie!» zelf overgelaten vervallen zij in de ge
breken hunner deugden; Meilhac's geest wordt
gezocht en ongezond; Halévy's gevoel en
senti»e»t verwecken tot gevoeligheid en
sentimentaMteit (ik denk b. v. aan L'abbéConstantin").
Iton vereeniging was hun kracht; als zij
samenweiken houden zg elkander in bedwang, vullen
*jj, elkander aan, stellen zy elkanders gaven in
fcet voordeeligste, in het ware licht. Door hun
scheiding is het mogelyk geworden op te merken,
dat het de gelukkige versmelting van geest en
gevoel wa», die hun werken het ongewone cachet
wn natuurlijkheid en bevalligheid, van
schalkschbeid en oorspronkelijkheid gaf.
Ma cousine is zonder twijfel een geestig blij
spel. Of het een goed blijspel is? Molière be
klaagt zich, dat het zoo moeilijk is, een beschaafd
Kpbliek te' doen lachen. Is dit nog het geval ?
Meilhac zou zeggen: neen, en hij heeft gelijk
emdat hij Meilhac is. Barones d'Arney-Lahutte
bemerkt dat haar man haar bedriegt met
mevrouw Champcourtier, een harer vriendinnen.
Zy gaat haar nood klagen hij Riquette,
een actrice van de Folies-Amoureuses. Haar oom,
die indertijd niet ongevoelig was voor de bekoor
lijkheden van Riquette's moeder, heeft haar
gexegd, dat zy by' voorkomende moeilijkheden in
Rjqufitte een steun en hulp zal vinden. Dat hij
jjiist zag, blykt. Da actrice belooft den baron
aan den huiseljjken haard te zullen terugvoeren,
mits de barones haar vrij spel laat. Deze stemt
hierin na eenige aarzeling toe. Riquette's plan
is even handig als eenvoudig; door haar eigen
Vekoorlykheden zal zij den baron die van me
vrouw Champconrtier doen vergeten; dit gelukt
haar met weinig moeite. De barones is hiermede
echter weinig geholpen; de eene minnares is in
de plaats van de andere gekomen. Riquette weet
eok verder raad; als de baron de fopperij au
sériew* wil nemen, vertelt zij hem kort en bondig
dat zij zyne zuster is; het onverwachte
stortbad ontnuchtert den verliefde; hij weet er niets
Veters op dan zyn biezen te pakken en tot zijn
vrouw terug te keeren.
Aldus de inhoud van Ma cousine. Dat
KJJ- weinig boeiend of verrassend is, is slechts in
de tweede plaats van belang. Bij Meilhac zijn
geeat en fantasie hoofdzaak. Gevraagd mag echter
worden of zulk een onderwerp matière a esprit
», of ieder het met Meilhac.en het publiek, dat
lacht, eens is, dat zulk een stof geschikt of in
staat is een beschaafd publiek te doen lachen.
,L« milieu fait la fille, qui plus tard, par une
actton réflexe, g&te Ie milieu," schreef Zola eenige
jaren geleden in een artikel, la fille au thédtre,
in den Figaro. De bittere waarheid zou tot
motto voor Meilhac's blijspel kunnen dienen. De
dessus en dessous der Parysche samenleving, door
dezelfde begeerten en ondeugden, genotzucht,
kdiggang en brooddronkenheid, voortgesleept,
ont?toeten en assimileeren elkaar in Ma cousine.
De groote dame doet in liederlijkheid en verdorven
heid voor de courtisane niet onder; de mannen zijn
aietswaardiger en verachtelijker dan beiden, daar
«fl in hun verstoapende nymphomanie beider
speelbal en dupe zijn. Men zegge niet: Meilhac
strijdt met de ironie om de voosheid en
schijntehoonheid van personen en toestanden des te
kelderder te doen uitstralen, des te zekerder te
ti?ffen. Hij mag dit niet, daar hij in het laagste
het hoogste aantast, in de uitwassen de plant
«elf vernielt en ontwortelt; hij kan dit niet, daar
«\jn zucht tot effectbejag, tot mots en quiproquo's
hem de baas is, hem de juiste maat te vaak uit
bet oog doet verliezen. Do geest, aan het
blij«pel besteed, blijkt na korten tijd verspild; de
vlag, hoe vroolyk fladderend en wapperend ook,
blykt niet bij machte de lading te dekken. Onder
de plooien van het maskeradekleed worden weldra
de knoken van het skelet zichtbaar; de narrenkap
rinkelt niet meer, zij rammelt, ratelt, rochelt.
Aan een vertooning van Ma cousine in het
Hollands.ch heeft men zich, gelukkig en terecht,
Biet gewaagd. In het Fransch heelt het zonder
twy'tel velen verbaasd of ontstemd. Men behoeit
^een puritein te zijn, geen Joris Goedbloed, die alles
pour Ie mieux dans Ie meilleur des mondes oor
deelt, vooral wanneer het zijn eigen land betreft,
om blyspelen als dit in de eerste plaats bestemd
,ea geschikt te achten voor de overbeschaafde
fijn
dan dat van een door innige liefde verbon
den gezin, in rouw gedompeld door den dood
van de echtgenoote ?
Zij was zoo lief geweest en zoo zacht,
zijn klein vrouwtje en als hij 's avonds van
zijn dagwerk rustte, had hij gemeend de
gelukkigste aller stervelingen te zijn, maar
dan was het hem ook voorgekomen, dat hij
zonder haar niet zou kunnen leven. En als
zij zong, was het als het kweelen van een
vogeltje, zoo teei'; zoo zacht. »X'utait-ce
pas notre chanson favorite, eelle quejeviens
d'achever?" hij vertelde 't als droomend, met
een raelankolieken glimlach om de lippen.
Ongemerkt, zachtkens was zij gaan
k\vijnen, smal was zij geworden en wit, behalve
het blosje op de wangen, en toen zij bijna
geheel was weggeteerd, toen pas had hij het
begrepen, pas willen begrijpen. En op een
avond, geheel op het laatst, had zij hem tot
zich geroepen en met heeschc stem gefluis
terd, dat hij moest zingen, hij begreep immers
wel, wat het moest zijn ?
Toen had hij gezongen, hetzelfde lied en
hoewel zijn stem stokte in de keel, had hij
volgehouden, want haar groote oogen bleven
onafgewend op zijn gelaat rusten en zij mocht
niet zien, hoe hij gepijnigd werd. Maar toen
liij aan het einde gekomen was, omvatte zij
met de eene hand haar kind en wenkte met
de andere hem naderbij ; toen kuste zij hem
voor de laatste maal en haar lippen vorm
den de woorden, al waren ze niet hoorbaar
proevers der wereldstad, door Hugo la
Ville-Lumière, door Metternich l'auberge du monde ge
noemd.
Theo is een der vele sterren, die door
Offenbach ontdekt en aan zijn dolle muze dienstbaar
gemaakt zijn. Evenals Judic begon zij in het
café-chantant; als deze zette zy haar weg in de
operette voort, als deze schijnt zij in het blijspel
te willen eindigen. Judic trachtte eenige jaren
geleden tot de comédie over te gaan, doch legde het
volgens het oordeel der Parijsche pers af en keerde
tot haar oude genre terug. 01' Theo gelukkiger
zal zijn'r1 Onder de toeschouwers van Dinsdagavond
was zeker niemand, op wien haar meesleepende
originaliteit, haar verrukkelijke moues en
nnnauderies, haar indolente en ongewone schoonheid, haar
streelend dartele stem geen buitengewonen indruk
maakten. Dankbaar en voldaan was zeker ieder. Tot
enkele opmerkingen geeft haar spel aanleiding.
Overdrijving in accentueering van toon en gebaar
schaadde een enkel oogenbhk, te groote matiging
een ander. Beide waren zonder twijfel een over
blijfsel uit een gevolg van de operette-periode.
Volmaakt in ieder opzicht was zy in het eerste
bedry'f, waarin zy als volmaakte horizontale slechts
tegen het einde even uit haar chaise longue op
rijst; het naïef-verdorvene van karakter, het
nagemaakt voorname van manieren wist zij te
vereenigen tot een geheel, pittig en pikant in
hooge mate. IQ de pantomime in het tweede
bedrijf en vooral in den cancan in datzelfde
beantwoordde zij niet geheel aan mijn verwach
ting; Mlle Kéjane moet te Parijs van deze ge
deelten buitengewone kunststukjes gemaakt heb
ben. In de charisonnette, aan het slot der voor
stelling ten beste gegeven, toonde zij zich een
diseuse, die wy voor volmaakt zouden houden,
indien wij Judic niet gehoord hadden, die haar
in fijnheid en subtiliteit van toon en
klankschakeering nog overtreft. Ook was zij een weinig ver
kouden, wat de zuiverheid van haar geluid niet
ten goede kwam. Marie Kolb ('Mad. Champcour
tier), die voor ons langzamerhand een goede
bekende begint te worden, kon slechts weinig de
aandacht trekken, daar haar een partij, geheel bui
ten haar temperament, was toegedeeld. Met haar ge
zond figuur, gezonde lach en blik, is zij in de laatste
plaats aangewezen voor een verdorven n' a- de-siècle
schepseltje, een teer, broos en voos broeikasplantje
als mevrouw Champcourtier. In den monologue aan
het slot haalde zij haar schade zooveel mogelijk
in; jammer dat deze niet een weinig substantieeier
was. Mad. Guyon, die wij ons van het laatste
bezoek van Coquelin als Elmire en Antoinotte
herinneren, was een goede liaronne Closilde. Van
de heeren bleken twee met uitstekende gaven
bedeeld. De heer Barral (Champcourtier) zal zon
der twijfel Baron, die de rol te Par'js creëerde,
een weinig hebben nagespeeld; reeds dit te kunnen
is geen geringe verdienste. Hoe voortreffelijk wist
hij de eenheid in het karakter te bewaren; hos
luimig was zijn solo in het laatste bedrijf. De
heer Herbert, schoon niet zoo onweerstaanbaar
als zijn collega, had van Baron d'Arney een voor
treffelijk type van naïeve domheid en stupide
verwaandheid gemaakt.
II. J. M.
MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
Het is slechts een bescheiden plaatsje dat ik
thans voor deze rubriek vraag, .daar de
afgeloopen wee,k in muzikaal oplicht een tamelijk
rustig aanzien had.
Als het belangrijkste feit vermeld ik een
feestconcert bij gelegenheid van het veertigjarig be
staan van Amttels Mannenkoor, dat Zaterdag iJl
Nov. 1. 1. plaats had.
Ieder Oud-Amsterdammer kent de levensge
schiedenis van deze Vereniging en weet ook dat
zij herhaalde malen onder leiding van hare direc
teuren, de heeren Richard l lol, Frans Coenen,
Dan. de Lange, Henri Braudts Bnijs en Bernard
Zweers zich rnet groot succes deed hooren.
In het begin van dit saizoen bedankte de heer
Zweers als directeur, terwijl de heer Auton
Averkamp als zijn opvolger benoemd weid. Aan hem
was dus thans de leiding opgedragen.
Vele oud-leden hadden zich (naar ik vernam)
voor deze gelegenheid weer gaarne aangesloten,
meer :
»Laisse-moi te donner
Encore un doux baiser."
Toen stierf zij.
De verteller zuchtte; hij wendde't gelaat af om
i zijn aandoening te verbergen, doch van onder
de blauwe brilleglazen druppelden tranen.
Daarna ging hij voort. Geluk had hij niet
meer gekend ; zijn kind bad hij met moeite aan
den dood ontrukt toen het aangetast werd
door een besmettelijke ziekte. Doch nadat
hij het dag en nacht had opgepast, word hij
zelf ten prooi aan de vreeselijke krankheid
; ea toen hij beter werd, had hij het gezicht
verloren. Genezing was o r niet voor, werken
i kon hij niet meer, en uu verdiende hij niet
zijn viool en zijn stem een schamel stuk
i brood. Waarom hij juist altijd dit lied
voori droeg? Omdat het hem liet meest aantrok,
omdat het als een verzachting in zijn leed
' was. een echo van vroege tijden Ie hooren.
i Hij maakte aanstalten om heen te gaan.
en toen hij groetend zijn gedeukten vilthoed
afnam, klonk zijn : »(^ue, Dieu vous bOnisse"
ons meer in de ooren als een dank voor
onze sympathie, dan voor de gift, die wij
aarzelend den kleinen jongen in de hand
hadden gedrukt.
Spoedig daarna mengden wij ons in het
gewoel der menschenmassa, die zich ver
drong om do schitterende fonteinen in het
koninklijk park. Maar noch de ruischende
waterstralen van Xeptunus' of Apollo's bassin,
noch het ratelen der wielen van den trein,
die ons s'avouds naar l'a rijs terugvoerde,
waren in staat de roerende melodie te ver
dringen, die ons telkens en telkens weer in
de ooren klonk:
->Laissc-moi te donner
Encore un doux baiser.''
zoodat het koor uit ongeveer z.eventig man be
stond.
Amstels Mannenkoor heeft in die jaren zoowel
voor- als tegenspoed gehad, terwijl het zeer groot
aantal Liedertafels te Amsterdam ook niet zonder
invloed op deze vereeniging is gebleven.
(Er zijn er toch alhier zoovele, dat ik geloof
dat voor eene nieuwe vereeniging moeielijk een
nieuwe naam zou te bedenken zijn, daar alle
kunst-, vriendschap- en broedertermen vrij wel
uitgeput zijn )
Met medewerking van het orkest van het Con
certgebouw en de tolisten Mej. Jo. Kempees (so
praan) en de heer F. H. van Duinen (bas) had
dit concert plaats.
Het koor (dat ik thans voor het eerst hoorde)
mag over het geheel geprezen worden, voor zijn
streven naar beschaafden klank. Vooral de bassen
wisten zich tegenover de minder talrijke tenoren
te matigen. De uitvoering van de grootere werken
Thai den Evpingo van liheinberger en
FrithjofSage van M»x Bruck, voldeed mij zeer goed.
Ik wensch dus deze Vereeniging onder haren
nieuwen leider, die met kalmte en duidelijkheid
zijns bedoelingen wist mede te deelen, een tijd
perk van bloei en vooruitgang toe. Twee
zustervereenigingen zetten door het aanbieden van
kransen meer leven aan deze feestelijkheid bij.
Waren dus alle leden in verhoogde stemming,
dit was niet het geval met de vleugel-piano,
waarop de liederen die Mej. Kempees zong,
moesten worden begeleid; de piano namelijk
was onmogelijk valsch. Ik moet het dan ook be
wonderen dat de zangeres er bij zingen kon en
hare muzikale voordracht er niet onder leed.
Vooral het lied Der Asra van Rubinstoin en een
liedje, Noiil, van Augusta Holmes droeg zij zeer
schoon voor. Voor hare uitspraak (ook van de
Fransche taal) maak ik haar een warm compliment.
Ook in de Frithjof-sage voldeed zij mij zeer, vooral
wat hare opvatting betreft.
De heer Van Duinen heeft eveneens (vooral
in de Frithjof-sage) zijne partij met intentie en
warmte gezongen. In het begin niet geheel
gedisponeerd zijnde, won zijne stem steeds aan
helderheid. Met zijne zeer schoone stemmiddelen
maakt hij steeds vorderingen, terwijl hij veel zorg
toont voor declamatie en articulatie. Als opmer
king voeg ik er aan toe, dat de nadruk over het
algemeen te sterk is, waardoor bij de hoofdmo
menten riet altijd genoeg stijging meer kan ver
kregen worden; doch ik twijfel niet, of deze door
de natuur zoo gelukkig begaafde dilettant-zanger
zal dit weten te overwinnen.
Op operagebied valt op het oogenblik niets
nieuws te vertellen, dus stel ik eene bespreking
daarover tot later uit. De Fransche opera gaf
weer eene bekende opera met bekende bezetting ;
bij de Nederlandsche opera hebben de opvoerin
gen van de aangekondigde noviteiten nog niet
plaats gehad.
VAX Mir.LKiK.x.
MUZIKALE KRITIEKEN.
Mr. ,1. A. II. Baron van Zuijlen van
Nijevelt: Muzikale Studiën. 1)
Met groote belangstelling heb ik van deze op
stellen (twaalf in getal) kennis genomen. Reeds
in mijn vorig artikel: Muziek in de Hoofdstad"
heb ik enkele aanhalingen uit dit werkje gedaan,
doch thans wensen ik de verschillende artikelen
op den voet te volgen.
liet uitvoerigste en een der belangrijkste num
mers is : Wagnsr's Beethoven. Men weet tot hoe
veel onjuiste gevolgtrekkingen men gekomen is
naar aanleiding vau de bewondering die Wagner
voor Beethoven in lijnen stijl en op zijne wijze
heeft uitgesproken.
Reeds uit dit oogpunt b?schouwd, heeft dit op
stel waarde. De schrijver wijst zeer terecht op
de onjuiste gevolgtrekkingen van overdreven
Wagner-vereerders en werpt bovendien m. i. een juist
licht over de verhouding van denkbeelden tusschen
Wagner en Schopenhauer. Gaarne zoude ik (als
de ruimte dit toeliet) een en ander over deze
kwestie in het midden brengen, doch ik kan thans
volstaan met naar liet artikel zelf te verwijzen.
Als de belangrijkste stukken noem ik verder:
liet christelijk element in Wu</n.efti (Iranitt'n,
Wuqner'x beteekeiti* ttls schrijver, Jo/Miines Jji'tihms,
Vertalen *peeltuir/en en De ontwikkelinij tier
Sin/'onie.
Die Fextspiele in JSayrexth en Eenmusiel-irerk
in lierlijn zijn reeds van te ouden datum om
nog groote belangstelling op te wekken. Deze
stukjes hadden dus geuiist kunnen worden.
Met genoegen zal men de vertaling van : kn
bederttart na<tr llecthovcn, dat iri den loop van
dit jaar reeds in het Maundblnd roor Muziek
(Redacteur Mr. II. Vriotta) opgenomen is, lozen
ot herlezen.
Doze interessante en geestige fantasie is be
trekkelijk nog weinig bekend.
Zeer interessant is het artikel over Brahms.
De schetsen munten allen uit door klaarheid en
aantrekkelijkheid van stijl en degelijkheid van
inhoud. De schrijver is blijkbaar iemand die voor
de toonkunst met geheel zijn hart leeft en er
ook alles voor over heeft gehad, in de geheimen
dier kunst door te dringen. Door het lezen zal
bovendien menigeen opgewekt worden nader met
Wagner's Siimnilliclie Hctti'i/leit" kennis te ma
ken, hetgeen zoowel voor de voor- al.s voor de tegen
standers van Wagner onder kunstenaars en ont
wikkelde dilettanten noodig is, daar Wagner de
gewichtigste kwesties op muzikaal gebied op bui
tengewone wijze heelt boproken.
In een ander stukje: Oude Xtcu!cL-< breekt de
schrijver een lans voor het at'schati'en van de
C. sleutels in koorjiartituren en de transposities
in orkest partituren (zoowel bij claritietten, hoorns,
trompetten etc.)
Ik erken dat het gebruik van de C. sleutels
bezwaren oplevert. Ik schat ze echter niet zoo
bedenkelijk, daar ik mij geen goed dirigent kan
denken, die geene harmonische on
contrapimctische studiën, gemaakt heeft en dus vaak in de
(.'. sleutels beeft moeten M: brij ven, terwijl ik bij
orkestpartituren het schrijven van die sleutels
.'bij fagotten, bazuinen, altviolen en violoncellen)
en de transposities nog minder bezwaarlijk acht.
Het klinkt misschien paradoxaal, doch ik acht
die moeielykheden (die voor een goed dirigent
geene moeielijkheden zijn) j ais t een heilzamen
dam tegen onbekwame en onbevoegde dirigenten,
want wie zulk een positie niet kan overzien met
het oog, kan ook met het oor gewoonlijk lang
niet alles onderscheiden.
Nu de conservatoria en opleidingsscholen voor
kunstenaars nog altijd geene klasse tot opleiding
van d;rigenten hebben, worden er maar al te veel
vereenigingen aan gewaagd, daar de jonge diri
genten zulke vereenigingen gebruiken om te
leeren dirigeeren, hetgeen nog wel eens scheef uit
komt.
Het boek wordt geopend met vier Dusseldorfer
Legenden. De eerste drie heb ik met groot ge
noegen gelezen, doch tegen de laatste, Een, kunst'
wedstrijd, heb ik eene bedenking.
Dit stukje speelt aan het hof' van Keurvorst
Johann Wilhelm, in een tijd toen de Fransche
muziek aan de Duitsche hoven modeartikel was
geworden. De keurvorstin huldigde dien smaak,
doch de keurvorst niet
Men krijgt het verhaal hoe Handel door zyn
orgelspel het geheele wufte hot tot tranen toe
bewoog, nadat de keurvorstin met de opvoering
van een herdersspel van Lully meende overwonnen
te hebben.
Een dergelijke triomf wordt ook Job. Seb. Bach
toegeschreven. Men vindt dit in een. vers (ik
meen van De Buil) Bach te Dresden, benevens
in Brachvogel's roman: Friedemann Hacli (Ook
Elise Polko verhaalt in een Mdrchen iets dergelijks).
Hoewel het verre van my is, Lully op n lijn
met IHl'idei te willen stellen, neem ik het den
schrijver kwalijk, dat hij hem een modepop, maar
vooral zijne muziek zoutelooze kost noemt. Lully
heeft in de muziekgeschiedenis van de Opera
groote beteekenis en wie zich niet uitsluitend op
Duitsch terrein bewogen heeft, doch ook een open
oog en oor voor de groote meesters van andere
natiën heeft, zal Lully recht laten wedervaren.
Aan de Duitsche boven werd door Fransche
charlatans in dien. tijd veel slechte muziek ge
maakt, doch dit werpt geen blaam op de groote
meesters uit die periode. Had de schrijver
door het koor en orkest van het Conservatoire
te Parijs wel eens fragmenten uit Lully's
werken hooren uitvoeren of in het T/iédtre
Francais bij enkele stukken van Molière, (o. a.
1^6 JJvicrc/eois (rentilhymrne), met Lully's muziek
kennis gemaakt, dan zou hy (ik ben er vast van
overtuigd) de aangehaalde woorden niet hebben
neergeschreven.
Dit is echter eene opmerking in het voorbijgaan,
die de waarde van de overige stukken niet ver
mindert. Het is dan ook een groot genoegen
voor mij geweest, met de opstellen van dezen
degelijken muziekvereerder kennis te maken. Ik
beveel ze zeer aan allen, die belangstellen in
aesüietisch-muzikale onderwerpen en kwesties, aan.
VAX MlI.UOEN.
1) Uitgegeven te 's Gravenhage bij W. P. van
Stockuro.
AANTEEKENINGEN SCHILDERKUNST.
In den Mercure de Frtuice van October is door
(!. Albert Aurier, die daarin o. a. ook over Vin
cent van Gogh, over Paul Gauguin en over Eugène
Carrière studies gegeven heelt die stof leverden
tot nadenken, een artikel gewijd aan den jongen
Belgischen schilder llenry de Groux, van wiens
werk bij ons enkelen, naar wat hij zien liet op de
Amsterdamsche Vingt-tentoonstelling, een indruk
bewaard zullen hebben, aan den onstuimigen artiest,
die, nadat hij verleden jaar te Brussel uit het
gezelschap der Tiviritigen getreden was, onlangs
zich naar Parijs verplaatst heeft. Het zeer be
langwekkende, uitstekend naar het karakter van
de Groux gekleurde stuk van Aurier is waarlijk
een schitterend voorbeeld van die impressieve
literatoren-kritiek waarvan hij zelf met te
waardeercn nauwkeurigheid liet volgende zegt:
Het bestaan in een werk van dat vermogen
tot nawerken in den geest, de hoeveelheid en de
hoedanigheid van dat nawerken, ziedaar, geloot'
ik, de beste criterien om een kunstwerk naar te
herkennen en te wegen. Eu daarin ligt ook de
reden er van dat, indien ik mij niet bedrieg, de
beste schilderkritiek altoos gegeven zal worden
door een dichter. Dat samenstel van gedachten
waaruit het kunstwerk wezenlijk bestaat, en die
ik de nawerking in den geest (proloiigernent
spirituel) genoemd heb. bij, de dichter, zal ze
precizceren door ze over te brengen in zijn eigen
taal van verzen ot proza, die taal die van zelf
zooveel klaarder en begrijpelijker is, omdat zij
gemeenzamer is aan de massa der menschen, dan
het du algemeene maar tamelijk esoterische taal
van lijnen en kleuren is. En zoo zullen ten volle
de essentiecle eigenschappen van het kunstwerk
worden toegelicht, hetgeen ongetwijfeld de oeiüge
goede kritiek is.''
Nochthans, voor wie zich aan deze uitspraak
verder wil bonden, behoort hier i;n ding bij te
worden aaiigeteekend:
Want genomen dan den dichter als den meest
geschikten tot kritiek geven van het schilderij, dan
wordt hij dat toch gedacht te zijn om zyn
eigendommelijk vermogen, het idcünsamenstel van een
kur.stwerk te zeggen in de universeele taal. Maar
het juist zien en gevoelen van wat Aurier noemt
de jirtilonycment fjiiritael, van datgene zou ik zeg
gen wat ..er achter zit'' bij een schilderij, het vol
komen herkennen en wegen van het geestelijke in
kleur en vorm verbeeld, diit zal hij toch allereerst
slechts vermogen door een alzydig ontwikkeld tij n
gevoel voor die tamelijk esoterische taalvar] lijnenen
kleuren, door welke ten blotte alleen het
erachterzittende kenbaar zijn zal. En nn ben ik er
zeer zeker van dat er minstens evenveel dichters,
(of grootvoelende taalkunstenaars dan), zijn, bij wie
het gevoel voor die schildertaai te weinig aan
wezig of ontwikkeld is. als men zeer sensitieven
vindt voor de werking dier taal, die het vermogen
missen het gevoelde te zeggen niet bet woord.
Do literator dus, zoowel als de schilder is slechts
zeer voorwaardelijk in staat tot het geven dier
seule bonne critir[ue", zooals zich Aurier, en wij
met hem, ons die gaarne denken.
In de Art Moderne begint Jules Destrée een
veelbelovende serie: Notes sur les Primitifs italiens