De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 29 november pagina 2

29 november 1891 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na 753 A»i «ie!» zelf overgelaten vervallen zij in de ge breken hunner deugden; Meilhac's geest wordt gezocht en ongezond; Halévy's gevoel en senti»e»t verwecken tot gevoeligheid en sentimentaMteit (ik denk b. v. aan L'abbéConstantin"). Iton vereeniging was hun kracht; als zij samenweiken houden zg elkander in bedwang, vullen *jj, elkander aan, stellen zy elkanders gaven in fcet voordeeligste, in het ware licht. Door hun scheiding is het mogelyk geworden op te merken, dat het de gelukkige versmelting van geest en gevoel wa», die hun werken het ongewone cachet wn natuurlijkheid en bevalligheid, van schalkschbeid en oorspronkelijkheid gaf. Ma cousine is zonder twijfel een geestig blij spel. Of het een goed blijspel is? Molière be klaagt zich, dat het zoo moeilijk is, een beschaafd Kpbliek te' doen lachen. Is dit nog het geval ? Meilhac zou zeggen: neen, en hij heeft gelijk emdat hij Meilhac is. Barones d'Arney-Lahutte bemerkt dat haar man haar bedriegt met mevrouw Champcourtier, een harer vriendinnen. Zy gaat haar nood klagen hij Riquette, een actrice van de Folies-Amoureuses. Haar oom, die indertijd niet ongevoelig was voor de bekoor lijkheden van Riquette's moeder, heeft haar gexegd, dat zy by' voorkomende moeilijkheden in Rjqufitte een steun en hulp zal vinden. Dat hij jjiist zag, blykt. Da actrice belooft den baron aan den huiseljjken haard te zullen terugvoeren, mits de barones haar vrij spel laat. Deze stemt hierin na eenige aarzeling toe. Riquette's plan is even handig als eenvoudig; door haar eigen Vekoorlykheden zal zij den baron die van me vrouw Champconrtier doen vergeten; dit gelukt haar met weinig moeite. De barones is hiermede echter weinig geholpen; de eene minnares is in de plaats van de andere gekomen. Riquette weet eok verder raad; als de baron de fopperij au sériew* wil nemen, vertelt zij hem kort en bondig dat zij zyne zuster is; het onverwachte stortbad ontnuchtert den verliefde; hij weet er niets Veters op dan zyn biezen te pakken en tot zijn vrouw terug te keeren. Aldus de inhoud van Ma cousine. Dat KJJ- weinig boeiend of verrassend is, is slechts in de tweede plaats van belang. Bij Meilhac zijn geeat en fantasie hoofdzaak. Gevraagd mag echter worden of zulk een onderwerp matière a esprit », of ieder het met Meilhac.en het publiek, dat lacht, eens is, dat zulk een stof geschikt of in staat is een beschaafd publiek te doen lachen. ,L« milieu fait la fille, qui plus tard, par une actton réflexe, g&te Ie milieu," schreef Zola eenige jaren geleden in een artikel, la fille au thédtre, in den Figaro. De bittere waarheid zou tot motto voor Meilhac's blijspel kunnen dienen. De dessus en dessous der Parysche samenleving, door dezelfde begeerten en ondeugden, genotzucht, kdiggang en brooddronkenheid, voortgesleept, ont?toeten en assimileeren elkaar in Ma cousine. De groote dame doet in liederlijkheid en verdorven heid voor de courtisane niet onder; de mannen zijn aietswaardiger en verachtelijker dan beiden, daar «fl in hun verstoapende nymphomanie beider speelbal en dupe zijn. Men zegge niet: Meilhac strijdt met de ironie om de voosheid en schijntehoonheid van personen en toestanden des te kelderder te doen uitstralen, des te zekerder te ti?ffen. Hij mag dit niet, daar hij in het laagste het hoogste aantast, in de uitwassen de plant «elf vernielt en ontwortelt; hij kan dit niet, daar «\jn zucht tot effectbejag, tot mots en quiproquo's hem de baas is, hem de juiste maat te vaak uit bet oog doet verliezen. Do geest, aan het blij«pel besteed, blijkt na korten tijd verspild; de vlag, hoe vroolyk fladderend en wapperend ook, blykt niet bij machte de lading te dekken. Onder de plooien van het maskeradekleed worden weldra de knoken van het skelet zichtbaar; de narrenkap rinkelt niet meer, zij rammelt, ratelt, rochelt. Aan een vertooning van Ma cousine in het Hollands.ch heeft men zich, gelukkig en terecht, Biet gewaagd. In het Fransch heelt het zonder twy'tel velen verbaasd of ontstemd. Men behoeit ^een puritein te zijn, geen Joris Goedbloed, die alles pour Ie mieux dans Ie meilleur des mondes oor deelt, vooral wanneer het zijn eigen land betreft, om blyspelen als dit in de eerste plaats bestemd ,ea geschikt te achten voor de overbeschaafde fijn dan dat van een door innige liefde verbon den gezin, in rouw gedompeld door den dood van de echtgenoote ? Zij was zoo lief geweest en zoo zacht, zijn klein vrouwtje en als hij 's avonds van zijn dagwerk rustte, had hij gemeend de gelukkigste aller stervelingen te zijn, maar dan was het hem ook voorgekomen, dat hij zonder haar niet zou kunnen leven. En als zij zong, was het als het kweelen van een vogeltje, zoo teei'; zoo zacht. »X'utait-ce pas notre chanson favorite, eelle quejeviens d'achever?" hij vertelde 't als droomend, met een raelankolieken glimlach om de lippen. Ongemerkt, zachtkens was zij gaan k\vijnen, smal was zij geworden en wit, behalve het blosje op de wangen, en toen zij bijna geheel was weggeteerd, toen pas had hij het begrepen, pas willen begrijpen. En op een avond, geheel op het laatst, had zij hem tot zich geroepen en met heeschc stem gefluis terd, dat hij moest zingen, hij begreep immers wel, wat het moest zijn ? Toen had hij gezongen, hetzelfde lied en hoewel zijn stem stokte in de keel, had hij volgehouden, want haar groote oogen bleven onafgewend op zijn gelaat rusten en zij mocht niet zien, hoe hij gepijnigd werd. Maar toen liij aan het einde gekomen was, omvatte zij met de eene hand haar kind en wenkte met de andere hem naderbij ; toen kuste zij hem voor de laatste maal en haar lippen vorm den de woorden, al waren ze niet hoorbaar proevers der wereldstad, door Hugo la Ville-Lumière, door Metternich l'auberge du monde ge noemd. Theo is een der vele sterren, die door Offenbach ontdekt en aan zijn dolle muze dienstbaar gemaakt zijn. Evenals Judic begon zij in het café-chantant; als deze zette zy haar weg in de operette voort, als deze schijnt zij in het blijspel te willen eindigen. Judic trachtte eenige jaren geleden tot de comédie over te gaan, doch legde het volgens het oordeel der Parijsche pers af en keerde tot haar oude genre terug. 01' Theo gelukkiger zal zijn'r1 Onder de toeschouwers van Dinsdagavond was zeker niemand, op wien haar meesleepende originaliteit, haar verrukkelijke moues en nnnauderies, haar indolente en ongewone schoonheid, haar streelend dartele stem geen buitengewonen indruk maakten. Dankbaar en voldaan was zeker ieder. Tot enkele opmerkingen geeft haar spel aanleiding. Overdrijving in accentueering van toon en gebaar schaadde een enkel oogenbhk, te groote matiging een ander. Beide waren zonder twijfel een over blijfsel uit een gevolg van de operette-periode. Volmaakt in ieder opzicht was zy in het eerste bedry'f, waarin zy als volmaakte horizontale slechts tegen het einde even uit haar chaise longue op rijst; het naïef-verdorvene van karakter, het nagemaakt voorname van manieren wist zij te vereenigen tot een geheel, pittig en pikant in hooge mate. IQ de pantomime in het tweede bedrijf en vooral in den cancan in datzelfde beantwoordde zij niet geheel aan mijn verwach ting; Mlle Kéjane moet te Parijs van deze ge deelten buitengewone kunststukjes gemaakt heb ben. In de charisonnette, aan het slot der voor stelling ten beste gegeven, toonde zij zich een diseuse, die wy voor volmaakt zouden houden, indien wij Judic niet gehoord hadden, die haar in fijnheid en subtiliteit van toon en klankschakeering nog overtreft. Ook was zij een weinig ver kouden, wat de zuiverheid van haar geluid niet ten goede kwam. Marie Kolb ('Mad. Champcour tier), die voor ons langzamerhand een goede bekende begint te worden, kon slechts weinig de aandacht trekken, daar haar een partij, geheel bui ten haar temperament, was toegedeeld. Met haar ge zond figuur, gezonde lach en blik, is zij in de laatste plaats aangewezen voor een verdorven n' a- de-siècle schepseltje, een teer, broos en voos broeikasplantje als mevrouw Champcourtier. In den monologue aan het slot haalde zij haar schade zooveel mogelijk in; jammer dat deze niet een weinig substantieeier was. Mad. Guyon, die wij ons van het laatste bezoek van Coquelin als Elmire en Antoinotte herinneren, was een goede liaronne Closilde. Van de heeren bleken twee met uitstekende gaven bedeeld. De heer Barral (Champcourtier) zal zon der twijfel Baron, die de rol te Par'js creëerde, een weinig hebben nagespeeld; reeds dit te kunnen is geen geringe verdienste. Hoe voortreffelijk wist hij de eenheid in het karakter te bewaren; hos luimig was zijn solo in het laatste bedrijf. De heer Herbert, schoon niet zoo onweerstaanbaar als zijn collega, had van Baron d'Arney een voor treffelijk type van naïeve domheid en stupide verwaandheid gemaakt. II. J. M. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. Het is slechts een bescheiden plaatsje dat ik thans voor deze rubriek vraag, .daar de afgeloopen wee,k in muzikaal oplicht een tamelijk rustig aanzien had. Als het belangrijkste feit vermeld ik een feestconcert bij gelegenheid van het veertigjarig be staan van Amttels Mannenkoor, dat Zaterdag iJl Nov. 1. 1. plaats had. Ieder Oud-Amsterdammer kent de levensge schiedenis van deze Vereniging en weet ook dat zij herhaalde malen onder leiding van hare direc teuren, de heeren Richard l lol, Frans Coenen, Dan. de Lange, Henri Braudts Bnijs en Bernard Zweers zich rnet groot succes deed hooren. In het begin van dit saizoen bedankte de heer Zweers als directeur, terwijl de heer Auton Averkamp als zijn opvolger benoemd weid. Aan hem was dus thans de leiding opgedragen. Vele oud-leden hadden zich (naar ik vernam) voor deze gelegenheid weer gaarne aangesloten, meer : »Laisse-moi te donner Encore un doux baiser." Toen stierf zij. De verteller zuchtte; hij wendde't gelaat af om i zijn aandoening te verbergen, doch van onder de blauwe brilleglazen druppelden tranen. Daarna ging hij voort. Geluk had hij niet meer gekend ; zijn kind bad hij met moeite aan den dood ontrukt toen het aangetast werd door een besmettelijke ziekte. Doch nadat hij het dag en nacht had opgepast, word hij zelf ten prooi aan de vreeselijke krankheid ; ea toen hij beter werd, had hij het gezicht verloren. Genezing was o r niet voor, werken i kon hij niet meer, en uu verdiende hij niet zijn viool en zijn stem een schamel stuk i brood. Waarom hij juist altijd dit lied voori droeg? Omdat het hem liet meest aantrok, omdat het als een verzachting in zijn leed ' was. een echo van vroege tijden Ie hooren. i Hij maakte aanstalten om heen te gaan. en toen hij groetend zijn gedeukten vilthoed afnam, klonk zijn : »(^ue, Dieu vous bOnisse" ons meer in de ooren als een dank voor onze sympathie, dan voor de gift, die wij aarzelend den kleinen jongen in de hand hadden gedrukt. Spoedig daarna mengden wij ons in het gewoel der menschenmassa, die zich ver drong om do schitterende fonteinen in het koninklijk park. Maar noch de ruischende waterstralen van Xeptunus' of Apollo's bassin, noch het ratelen der wielen van den trein, die ons s'avouds naar l'a rijs terugvoerde, waren in staat de roerende melodie te ver dringen, die ons telkens en telkens weer in de ooren klonk: ->Laissc-moi te donner Encore un doux baiser.'' zoodat het koor uit ongeveer z.eventig man be stond. Amstels Mannenkoor heeft in die jaren zoowel voor- als tegenspoed gehad, terwijl het zeer groot aantal Liedertafels te Amsterdam ook niet zonder invloed op deze vereeniging is gebleven. (Er zijn er toch alhier zoovele, dat ik geloof dat voor eene nieuwe vereeniging moeielijk een nieuwe naam zou te bedenken zijn, daar alle kunst-, vriendschap- en broedertermen vrij wel uitgeput zijn ) Met medewerking van het orkest van het Con certgebouw en de tolisten Mej. Jo. Kempees (so praan) en de heer F. H. van Duinen (bas) had dit concert plaats. Het koor (dat ik thans voor het eerst hoorde) mag over het geheel geprezen worden, voor zijn streven naar beschaafden klank. Vooral de bassen wisten zich tegenover de minder talrijke tenoren te matigen. De uitvoering van de grootere werken Thai den Evpingo van liheinberger en FrithjofSage van M»x Bruck, voldeed mij zeer goed. Ik wensch dus deze Vereeniging onder haren nieuwen leider, die met kalmte en duidelijkheid zijns bedoelingen wist mede te deelen, een tijd perk van bloei en vooruitgang toe. Twee zustervereenigingen zetten door het aanbieden van kransen meer leven aan deze feestelijkheid bij. Waren dus alle leden in verhoogde stemming, dit was niet het geval met de vleugel-piano, waarop de liederen die Mej. Kempees zong, moesten worden begeleid; de piano namelijk was onmogelijk valsch. Ik moet het dan ook be wonderen dat de zangeres er bij zingen kon en hare muzikale voordracht er niet onder leed. Vooral het lied Der Asra van Rubinstoin en een liedje, Noiil, van Augusta Holmes droeg zij zeer schoon voor. Voor hare uitspraak (ook van de Fransche taal) maak ik haar een warm compliment. Ook in de Frithjof-sage voldeed zij mij zeer, vooral wat hare opvatting betreft. De heer Van Duinen heeft eveneens (vooral in de Frithjof-sage) zijne partij met intentie en warmte gezongen. In het begin niet geheel gedisponeerd zijnde, won zijne stem steeds aan helderheid. Met zijne zeer schoone stemmiddelen maakt hij steeds vorderingen, terwijl hij veel zorg toont voor declamatie en articulatie. Als opmer king voeg ik er aan toe, dat de nadruk over het algemeen te sterk is, waardoor bij de hoofdmo menten riet altijd genoeg stijging meer kan ver kregen worden; doch ik twijfel niet, of deze door de natuur zoo gelukkig begaafde dilettant-zanger zal dit weten te overwinnen. Op operagebied valt op het oogenblik niets nieuws te vertellen, dus stel ik eene bespreking daarover tot later uit. De Fransche opera gaf weer eene bekende opera met bekende bezetting ; bij de Nederlandsche opera hebben de opvoerin gen van de aangekondigde noviteiten nog niet plaats gehad. VAX Mir.LKiK.x. MUZIKALE KRITIEKEN. Mr. ,1. A. II. Baron van Zuijlen van Nijevelt: Muzikale Studiën. 1) Met groote belangstelling heb ik van deze op stellen (twaalf in getal) kennis genomen. Reeds in mijn vorig artikel: Muziek in de Hoofdstad" heb ik enkele aanhalingen uit dit werkje gedaan, doch thans wensen ik de verschillende artikelen op den voet te volgen. liet uitvoerigste en een der belangrijkste num mers is : Wagnsr's Beethoven. Men weet tot hoe veel onjuiste gevolgtrekkingen men gekomen is naar aanleiding vau de bewondering die Wagner voor Beethoven in lijnen stijl en op zijne wijze heeft uitgesproken. Reeds uit dit oogpunt b?schouwd, heeft dit op stel waarde. De schrijver wijst zeer terecht op de onjuiste gevolgtrekkingen van overdreven Wagner-vereerders en werpt bovendien m. i. een juist licht over de verhouding van denkbeelden tusschen Wagner en Schopenhauer. Gaarne zoude ik (als de ruimte dit toeliet) een en ander over deze kwestie in het midden brengen, doch ik kan thans volstaan met naar liet artikel zelf te verwijzen. Als de belangrijkste stukken noem ik verder: liet christelijk element in Wu</n.efti (Iranitt'n, Wuqner'x beteekeiti* ttls schrijver, Jo/Miines Jji'tihms, Vertalen *peeltuir/en en De ontwikkelinij tier Sin/'onie. Die Fextspiele in JSayrexth en Eenmusiel-irerk in lierlijn zijn reeds van te ouden datum om nog groote belangstelling op te wekken. Deze stukjes hadden dus geuiist kunnen worden. Met genoegen zal men de vertaling van : kn bederttart na<tr llecthovcn, dat iri den loop van dit jaar reeds in het Maundblnd roor Muziek (Redacteur Mr. II. Vriotta) opgenomen is, lozen ot herlezen. Doze interessante en geestige fantasie is be trekkelijk nog weinig bekend. Zeer interessant is het artikel over Brahms. De schetsen munten allen uit door klaarheid en aantrekkelijkheid van stijl en degelijkheid van inhoud. De schrijver is blijkbaar iemand die voor de toonkunst met geheel zijn hart leeft en er ook alles voor over heeft gehad, in de geheimen dier kunst door te dringen. Door het lezen zal bovendien menigeen opgewekt worden nader met Wagner's Siimnilliclie Hctti'i/leit" kennis te ma ken, hetgeen zoowel voor de voor- al.s voor de tegen standers van Wagner onder kunstenaars en ont wikkelde dilettanten noodig is, daar Wagner de gewichtigste kwesties op muzikaal gebied op bui tengewone wijze heelt boproken. In een ander stukje: Oude Xtcu!cL-< breekt de schrijver een lans voor het at'schati'en van de C. sleutels in koorjiartituren en de transposities in orkest partituren (zoowel bij claritietten, hoorns, trompetten etc.) Ik erken dat het gebruik van de C. sleutels bezwaren oplevert. Ik schat ze echter niet zoo bedenkelijk, daar ik mij geen goed dirigent kan denken, die geene harmonische on contrapimctische studiën, gemaakt heeft en dus vaak in de (.'. sleutels beeft moeten M: brij ven, terwijl ik bij orkestpartituren het schrijven van die sleutels .'bij fagotten, bazuinen, altviolen en violoncellen) en de transposities nog minder bezwaarlijk acht. Het klinkt misschien paradoxaal, doch ik acht die moeielykheden (die voor een goed dirigent geene moeielijkheden zijn) j ais t een heilzamen dam tegen onbekwame en onbevoegde dirigenten, want wie zulk een positie niet kan overzien met het oog, kan ook met het oor gewoonlijk lang niet alles onderscheiden. Nu de conservatoria en opleidingsscholen voor kunstenaars nog altijd geene klasse tot opleiding van d;rigenten hebben, worden er maar al te veel vereenigingen aan gewaagd, daar de jonge diri genten zulke vereenigingen gebruiken om te leeren dirigeeren, hetgeen nog wel eens scheef uit komt. Het boek wordt geopend met vier Dusseldorfer Legenden. De eerste drie heb ik met groot ge noegen gelezen, doch tegen de laatste, Een, kunst' wedstrijd, heb ik eene bedenking. Dit stukje speelt aan het hof' van Keurvorst Johann Wilhelm, in een tijd toen de Fransche muziek aan de Duitsche hoven modeartikel was geworden. De keurvorstin huldigde dien smaak, doch de keurvorst niet Men krijgt het verhaal hoe Handel door zyn orgelspel het geheele wufte hot tot tranen toe bewoog, nadat de keurvorstin met de opvoering van een herdersspel van Lully meende overwonnen te hebben. Een dergelijke triomf wordt ook Job. Seb. Bach toegeschreven. Men vindt dit in een. vers (ik meen van De Buil) Bach te Dresden, benevens in Brachvogel's roman: Friedemann Hacli (Ook Elise Polko verhaalt in een Mdrchen iets dergelijks). Hoewel het verre van my is, Lully op n lijn met IHl'idei te willen stellen, neem ik het den schrijver kwalijk, dat hij hem een modepop, maar vooral zijne muziek zoutelooze kost noemt. Lully heeft in de muziekgeschiedenis van de Opera groote beteekenis en wie zich niet uitsluitend op Duitsch terrein bewogen heeft, doch ook een open oog en oor voor de groote meesters van andere natiën heeft, zal Lully recht laten wedervaren. Aan de Duitsche boven werd door Fransche charlatans in dien. tijd veel slechte muziek ge maakt, doch dit werpt geen blaam op de groote meesters uit die periode. Had de schrijver door het koor en orkest van het Conservatoire te Parijs wel eens fragmenten uit Lully's werken hooren uitvoeren of in het T/iédtre Francais bij enkele stukken van Molière, (o. a. 1^6 JJvicrc/eois (rentilhymrne), met Lully's muziek kennis gemaakt, dan zou hy (ik ben er vast van overtuigd) de aangehaalde woorden niet hebben neergeschreven. Dit is echter eene opmerking in het voorbijgaan, die de waarde van de overige stukken niet ver mindert. Het is dan ook een groot genoegen voor mij geweest, met de opstellen van dezen degelijken muziekvereerder kennis te maken. Ik beveel ze zeer aan allen, die belangstellen in aesüietisch-muzikale onderwerpen en kwesties, aan. VAX MlI.UOEN. 1) Uitgegeven te 's Gravenhage bij W. P. van Stockuro. AANTEEKENINGEN SCHILDERKUNST. In den Mercure de Frtuice van October is door (!. Albert Aurier, die daarin o. a. ook over Vin cent van Gogh, over Paul Gauguin en over Eugène Carrière studies gegeven heelt die stof leverden tot nadenken, een artikel gewijd aan den jongen Belgischen schilder llenry de Groux, van wiens werk bij ons enkelen, naar wat hij zien liet op de Amsterdamsche Vingt-tentoonstelling, een indruk bewaard zullen hebben, aan den onstuimigen artiest, die, nadat hij verleden jaar te Brussel uit het gezelschap der Tiviritigen getreden was, onlangs zich naar Parijs verplaatst heeft. Het zeer be langwekkende, uitstekend naar het karakter van de Groux gekleurde stuk van Aurier is waarlijk een schitterend voorbeeld van die impressieve literatoren-kritiek waarvan hij zelf met te waardeercn nauwkeurigheid liet volgende zegt: Het bestaan in een werk van dat vermogen tot nawerken in den geest, de hoeveelheid en de hoedanigheid van dat nawerken, ziedaar, geloot' ik, de beste criterien om een kunstwerk naar te herkennen en te wegen. Eu daarin ligt ook de reden er van dat, indien ik mij niet bedrieg, de beste schilderkritiek altoos gegeven zal worden door een dichter. Dat samenstel van gedachten waaruit het kunstwerk wezenlijk bestaat, en die ik de nawerking in den geest (proloiigernent spirituel) genoemd heb. bij, de dichter, zal ze precizceren door ze over te brengen in zijn eigen taal van verzen ot proza, die taal die van zelf zooveel klaarder en begrijpelijker is, omdat zij gemeenzamer is aan de massa der menschen, dan het du algemeene maar tamelijk esoterische taal van lijnen en kleuren is. En zoo zullen ten volle de essentiecle eigenschappen van het kunstwerk worden toegelicht, hetgeen ongetwijfeld de oeiüge goede kritiek is.'' Nochthans, voor wie zich aan deze uitspraak verder wil bonden, behoort hier i;n ding bij te worden aaiigeteekend: Want genomen dan den dichter als den meest geschikten tot kritiek geven van het schilderij, dan wordt hij dat toch gedacht te zijn om zyn eigendommelijk vermogen, het idcünsamenstel van een kur.stwerk te zeggen in de universeele taal. Maar het juist zien en gevoelen van wat Aurier noemt de jirtilonycment fjiiritael, van datgene zou ik zeg gen wat ..er achter zit'' bij een schilderij, het vol komen herkennen en wegen van het geestelijke in kleur en vorm verbeeld, diit zal hij toch allereerst slechts vermogen door een alzydig ontwikkeld tij n gevoel voor die tamelijk esoterische taalvar] lijnenen kleuren, door welke ten blotte alleen het erachterzittende kenbaar zijn zal. En nn ben ik er zeer zeker van dat er minstens evenveel dichters, (of grootvoelende taalkunstenaars dan), zijn, bij wie het gevoel voor die schildertaai te weinig aan wezig of ontwikkeld is. als men zeer sensitieven vindt voor de werking dier taal, die het vermogen missen het gevoelde te zeggen niet bet woord. Do literator dus, zoowel als de schilder is slechts zeer voorwaardelijk in staat tot het geven dier seule bonne critir[ue", zooals zich Aurier, en wij met hem, ons die gaarne denken. In de Art Moderne begint Jules Destrée een veelbelovende serie: Notes sur les Primitifs italiens

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl