De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 29 november pagina 3

29 november 1891 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 753 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. met een al dadelijk opmerkelijk artikel over Giotto en behartigenswaardige algemeene opmerkingen. Men moet zich haasten", zegt hij boutweg, met de kunst der Quattrocentisti aan te toonen dat de esthetiek van deze dagen een schande is, en de bewonderaars van Meissonier imbecielen zijn " Maar om nog meer vindt Destrée het princi pieel noodig de kwestie der Primitieven voorop te stellen. .Eeuwen lang heeft men zonder bezwaar het bestaan aangenomen van een absoluut schoon; men meende dat er een stellige, eenige, uitslui tende vorm was; de Grieksche kunst en de Italiaansche van de XVIe eeuw schenen het meest nabij te komen aan dat theoretisch ideaal; en toen zijn de historieschrijvers, de professors geko men, allen vol van dat voorop gevatte denkbeeld; meu heeft de heilige modellen afgestapt, gemeten, besproken, en de academies, de scholen, de di dactische verhandelingen hebben regels geformu leerd, hebben esthetieke voorwaarden vastgesteld ter waardeering van het verleden en ter realisatie voor de toekomst, den onveranderlijken l anon vast gesteld van de zuivere schoonheid; opvolgende geslachten zjjn gekneed tot het kopieeren van Grieksche neuzen en tot het bewonderen van Rafaël als den grootsten der schilders. Er is een volslagen discrediet uit voortgekomen voor al wat afweek van de norma die was ver kondigd van omhoog van de kansels der leeraren." Maar met woorden van waarlijk kostbare wijsheid getuigt hu verder: Doch sedert vijftig jaar hebben niet onder worpen geesten de macht van dat stijve begrip zonderling verzwakt. Eerst waren het de wonderen van het oude Egypte, de opgravingen van antieke Oostersche beschavingen die voor beeldhouwkunst en architectuur het probleem kwamen stellen der wettigheid van tegenstrijdige esthetieke formules; terzelfder tijd ondekte het oude Europa onder den invloed van de romantiek de onschatbare prachtwerken van de gothiesche kui.st. Later openbaarden speurende critici het belang en den luister van de nauwelijks bekende Hollandsche schilderkunst. Nog later was het de plotselinge inval en de overwinning van de Vlaarnsche kunst. Thans twijfelt er niemand meer aan of niet al die verschillende wijzen van uitdruk1/ ng van het esthetieke pogen gelijkelijk onze bewondering waardig zijn ; een ieder kiest r aar den voorkeur van zijnen aard, maar buigt met eerbied neder voor alle ; de pionnen alleen denken hierarchien te stichten er. plaatsen aan te wijzen gelijk b\j een prysuitdeeling. Maar de onverstoorbare academiën gaan voort de jongelieden te onder wijzen in het copieeren van Gr.eksche neuzen en in het bewonderen van Rafaël als den grootsten der schilders". Wat nu aangaat den naam van primitieven, waarmede men de wondervolle Quattrocentisti gemeenlek aanduidt: indien ik" zegt Destrée, mij aan die algemeene benaming houd, waarvan eenmaal het gebruik een preciese heteekenis ge geven heeft, dan is dat protesteerende tegen elke opvatting die uit dat woord primitieven, wat ook van linkschheid of onvolledigheid zou willen af leiden. De benaming is inderdaad te benard en voor enkelen absurd, tot het aanwijzen van al die schilders, die tusschen Cimabue en Leonardo vallen. Reeds werd door Miintz gelukkig gerea geerd door de vijftiende eeuw de gouden eeuw te noemen. Er is al onze moderne orgerijmdheid voor noodig om zoo volmaakte kunstenaars als Ghirlandajo, zoo gevarieerde als Gozzoli, zoo sub tiele als Filippino Lippi, zoo gecompliceerde en delicate als BotticelH primitief te durven noemen. De botheid der academische overlevering die de kunst laat beginnen bij Rafaël, kan alleen zulk een dwaze groepeering mogelijk maken. Hoe ook de cultuur moge zijn van onze hersens, het zou vermetel wezen onze gedachten superieur te meenen in verscheidenheid, in fijnheid en in diepte, aan de ideeën van die primitieven!" Zoo is het. Naar ik nader verneem, schijnt het dat Whistler zelf den aankoop van het fameuze portret zijner moeder door het Luxembourg-museum gaarne zien zou. Hij vraagt namelijk voor hot schilderij dat nog aan hem behoort wel een enormen prijs, maar zou bereid zijn het aan de directie van dat museum voor veel minder te laten. Het is dan ook begrijpelyk dat de schilder dit werk van hem gaarne zou weten buiten de ongewisse lotgevallen waar de kunstkooperij het later in brengen kon, en ver standig dat bij wenscht het bij zijn leven voor een blijvend museum als het Luxembourg verzekerd te zien. Als de betrokken machten nu de gelegenheid maar willen waarnemen. De Hollandsche portretschilders die en vogue zijn, ik zeg dit hier zonder ironie, hebben tegenwoordig geen reden van klagen, tenzij daar over dat zij met de handen vol werk zitten. Be- i halve de twee beeltenissen die tengevolge der benoeming van nieuwe ministers door Mejuffrouw j Schwartze voor de Amsterdauische Aula, en de j twee die door Josseliu de Jong voor het museum | Boijmans geschilderd zullen worden, leest men nu weder van een portret van den zeventig jaar i geworden schilder Stroebel dat aan Josselin da Jong en van een van. den Minister Tak van L'ourt- i vliet, dat aan Mejuffrouw Sch.vartze is opgedragen j te maken.. Ka dan zegt meu nog dat de foto- '; grafie de dood geweest is van de pürtrettenschil- ,' der-kunst! l Dinsdag en Woensdag l en 'j December worden door de firma Frederik Muller te Amsterdam do nalatenschappen van C. Springer. J. C. Greive ,lr. en S. van den Borg geveild, die Zaterdag tin Zondag particulier, en Maandag publiek, in de Loods op het Damrak te bezichtigen zijn. Donzelfden Dinsdag en \Yo3iisdag verkoopt de j firma Roos & Co., in de Brakke (/rond de pre- j ciosa enz , nagelaten door C. van Anilelon, F. \ Scheibier en G. Wageneer. | Er werden, zoo leest men, op de auctie P. F. i in de Brakke Grond'' hooge prijzen besteed, j Maar ik vind dat de t.vee mooiste schilderijen : de Jozef Israëls en de Paubigny, er niet zooveel ; opbrachten als zij dat zeker gedaan zouden heb- j ben op een auctie waar ook het meeren deel deftige kunst zou zijn, zooals dat bij de auctie-P. het geval was. In een voorname collectie krijgt alles iets mee van de waarde van het geheel. Op de auctie P. ging een minder mooie Israëls dan hier de Ankerdragers was voor anderhalf maal meer. En den zuiveren Daubigny hier, het blanke papaverveld, had ik eigenlnk ook liever willen hebben dan, hoe mooi ook, die Danbigny's van den heer Post, die elk meer dan tweemaal zooveel als deze hebben opgebracht. De tentoonstelling van studies enz. door Th. de Bock en de Josselin de Jong in de Haagsche Kunstkring gehouden, is er gevolgd door eene van Koning en Dankmeijer. De Bosboom-tentoonstelling in Pulchri is nog open. De Wandschildering van het Bossche Stadhuis door Derkifideren is nu naar het Amsterdamsche Panorama-gebouw overgebracht, waar de schilder er nog wat aan werkt, en de tentoonstelling er van in de eers:e dagen van Januari geopend zal worden. Bij Durand-Iluel in Parijs heeit men een ten toonstelling van schilderijen, teekeningen en etsen door den 77-jarigen (Jtiarles Jacque De tentoonstelling van Hollandsche Schilder kunst door de Rotterdamsche Kunstclub in het Pavillon de la Vüle de Paris", wordt i Decem ber a s. geopend. V. JONGE BELGEN. Uit Brussel wordt aan de Frankfurter geschreven: Sedert Maurice Maeterlir.ck's roem door de vèrklinkende stem van den Parijschen Figaro verkondigd 'v, weet de geheele wereld, dat er in Belgiëtegenwoordig een opmerkenswaardig jong dramaturg bestaat. Wat echter niet de geheele wereld, ja misschien zelfs buiten Belgiëniemand goed weet, is, dat Maeterlinck niet een afzonder lijk verschijnsel, maar slechts een schakel uit een geheele keten van letterkundige verschijningenis, en dat in België, zooals in bijna alle andere lan den, eene talrijke groep van nieuweren en jon geren" bestaat, waaronder Maeterlinck misschien het grootste talent, in elk geval zeker met het oog op de bedoelde vcrklinkende stem, het meeste succes hecfr. Er bestaat een jonge Belgische litteratuur, eene litteratuur, die Fransch schrijft, maar tocb, hoe sterk ook natuurlijk do invloed van het naburig Parijs werkt, in eenige van haar werken een af zonderlijken stempel heeft weten te bewaren. Er is zeker weinig eigenlijk Belgisch", in dit jonge Htteratuurleven, weinig van het nationaliteiten vereenigend element der zwart geel-roode landskleuren en van de Brabarcor.ne; niet het Belgische volk, maar de Belgische volken, de Walen en de Vlamingen, die in de zestig jaren, sedert men hen tot Belgen maakte, in den grond toch altoos Walen en Vlamingen gebleven zijn, hebben in dezen Parnassus hun vertegenwoordigers, en do ! volksaard der beide stammen spiegelt zich in \ het werken der jeune Bcdgique even sterk at', als hun onderling antagonisme. Kr is eene ; Waalsche en eene Vlaamsche jonge litteratuur; en daarnaast is er ook eene Belgische, die noch het een, noch het ander is. De Vlamingen schrij- j ven wel Fransch, van de Vlaamsen schrijvende Vlamingen wordt hier niet gesproken, hun werken bezitten geen zelfstandige litteraire waarde, maar zij brengen ondanks de Gallische taal toch in hun poëzie de oude Vlaamsche volkseigenschappep, gevoel voor het kleurige en decoratieve, te j voorschijn. De Walen hebben, in overeenstem- l ming met het Waalsche vo kskarakter, eene lit teratuur van grijs op grijs, zwaarmoedig, mystiek, intiem. Voor ongeveer tien jaren ontsproot deze lente der jonge Belgische litteratuur. Het was aan eenige der univer iteiten des land!*, te Luik, te Gent, enz., dat verschillende tijdschriften werden opgericht; ten slotte versmolten de meeste tot het om de veertien dagen te Brussel verschijnend tijdschrift La Jeune Behjique. Dat is een Hink blad, met smaak en handigheid geredigeerd, en het is werkelijk waar, in ruimen kring gelezen. In deze tien jaren is nu wel menige steen weer | uit het nieuwe gebouw uitgebroken, enkelen der jonge kameraden hebben de pen uit de hand gelegd, anderen zijn naar Parijs gaan wonen, anderen zelfs gestorven (want ook het sterven j hebben zij niet enkel aan de ouden overgelaten) maar een aanzienlijk aantal is toch gebleven, en ! in het comitéde rédaction der Jeune lieii/iqiie zitten er rog verscheidenen die- veel beloven of ; reeds veel gehouden hebben. De jjnge Belgische school alzoo is zeer produc tie', maar als alle jonge scholen in onze dagen, is zij nog meer polemisch dan productief. Met | alle handen wordt op de ouden losgetiommeld, en ook in België, zooals in de andere landen, is er onder de jongeren menigeen, ilie zijn quaiiteit van jong' door niets anders bewijst d au door het or oj) los trommelen" op do ouden. Deze polemiek tegen de ouden, is eene zijde waar- \ van de jonge Buigen zich niet zoo sympathiek voordoen als van de. anderen, omdat men lien j beter behandeld heeft dan in andere landen, la den jonasten tijd is weer een heftige voet c ont brand tusschen het kamp der Jeune Jieit/a/m' aan den eeneu kan V, en de lii,<lrj>t:.ittltiiice IScii/t als bet ook in litterair opzicht toonaangevend blad aan den anderen kant, en dezer dagen is Uet topic oj' t!ic flni/ in de IJnuscIsche schrijverswereld een artikel van Albort Giraud een der | leiders uit het jonge kamp in de Jeune ; Jleli/ii/Hi', dat den hoofdredacteur der Indcpi'ii- \ duitce, Charles Tardieu, on den eersten criticus : van het blail. Gusta\e Frédérie. met verbitte ring aan grijpt-. jn jen vorm vertoont zich bet uitmuntend geschreven artikel als een meester stukje van polemiek; hetgeen echter in deze po lemiek een zeer oiiaangenamen indruk maakt, is dat zij zich volstrekt nirt binnen de grenzen van den litterairen strijd liosiiU, mnar onophoudelijk oji persoonlijk gebied komt, en uit het particulier leven der aangegropor.en argumenten tegen hen zoekt te vinden. En dan vraagt een vreemdeling, die deze gevechten als objectief toeschouwer bij woont, met verbazing, waar eigenlijk de redenen voor dezen overweldigenden wrevel der jongeren ligt. Er bestaan in onze dagen weinig groote bladen, die zulk eene welwillende houding tegen. over de jongeren in acht nemen, als juist deze Indépendance Bel^e. Tardieu laat nauwelijks eene week voorbijgaan, zonder in het supplément lit téraire", dat hij zelf redigeert, een paar verzen, een stukje proza uit het boek van den een of anderen Jeune Beige" af te drukken. Het is waar, het gaat niet altoos geheel zonder kritiek, maar de kri'iek is, ofschoon soms satiriek, goed gemeend en doet al wat zij bij den bedoel den auteur onschoon vindt, den lezer terstond vergeten, door er iets moois uit denzelfden dichter op te laten volgen. Deze korte en steeds geestige kritische regels worden echter den heer Tardieu door Albert Giraud en de zijnen zeer kwalijk genomen, waarbij de laatsten vergeten, dat wan neer de jongeren van de onden vrijheid van spreken verlangen, de ouden van de jongeren toch hetzelfde ?wel mogen vragen. Neen. de jonge Belgen weten niet, hoe goed zij het hebben. Zij moesten eens naar Berlijn kijven, waar de critici van den dag aan de jongeren uit Schiller'saesthetische brieven bewijzen, dat hunne kunst in 't geheel geen kunst is; of naar Weenen, waar men de jongeren met smakelooze geestigheden ter zijde zet, als men riet liever hun geheele bestaan ignoreert. Voor een fout hebben de jongeren zeker in België, zoowel als in alle andere landen op te passen: zij mogen niet onder het voorwendsel, de coterie der ouden te willen verbreken, eene coterie der jongeren ftichten ; het is goed, jong te zijn, maar men moet er geen beroep van maken." * * Het stuk over Maeterlinck, dat de Figaio bevat heeft, is niet zoo onvoorwaardelijk verheerlijkend, als men uit den Franüfurtei' wel zou opmaken. Het is van Saint-Charles", en luidt: Maurice Maeterlinck heeft een nieuw werk voltooid ; dat is een tijding die alle meer of minder oprechte, bewonderaars voor den mari onetten-Shakespeare met bewondering vervullen zal. En om hen niet te laten verkwijnen van ongeduld, zal ik hun zeggen, dat het stuk maar n acte heeft, en heet Les Princesses. De heer Maeterlinck is niet van procédéveranderd; bet zijn altoos dezelfle korte, afgebroken vthinnen: maar hij is nog iets duisterder geworden, en men zal moeten bekennen, dat dit een verwonderlijke!! geestesaanleg verraadt. Ik heb niet het recht een enkel woord uit den tekst van het werk aan te halen, dat binnen kort verschijnen zal, maar ik meen te mogen zeggen dat, naar den eisch van den beer Maeterlinck, het tooneel een marmeren galerij moet voorstel len niet lauweren, leliën en lavendel versierd. Op <len achtergrond is een trap, waarop de zeven prinsessen slapen, in het wit gekleed, met het hoofd op bleckrose kussens. Op den voorgrond is een terras; daar wandelen een oude koningen een oude koningin, (de heer Maeterlinck houdt van bedaagde souvereinen, bij toonde het ook in In imnee.we jl/ii/mie); /ij wachten, de oude ko ning en de oude koningin, /ij wachten den jongen prins, hnn kleinzoon; deze komt eindelijk, in een bootje. Do jongman vraagt, waar zijn zeven nichtjes /ijn, die hem sedert zeven jaar wachten. De oude koning zegt hem, door een raam in de galerij te kijken. De jonge prins ziet niets. Do oude koninein zegt hem, in een spiegel te kijken ; de jonge prins verkla,art. nu maar zes prinsessen te zien. Waar is l.'rsula, de jongste? Zij heeft zich verscholen, hetgeen den ouden koning en de oude koningin allerlei opmerkingen ingeeft, over eene schim, over den regen, over zwarte zwanen, en den jongen prins noodzaakt uit te roepen: Wat eaat er gebeuren V" Eindelijk zegt de prins, dat hij eene schim ziet. Ilij wil in de galerij gaan, om do zes prinsessen te wekken. Onmogelijk, de deuren zijn dicht en de ramen ook. Maar de koning zegt hem, naar het kerkhof te gaan, daar een zerk op te lichten, een grafkelder door te gaan. en dan komt hij in de galerij. De prins gaat dien zonderlingen weg. terwijl de koning en de koningin op het terras blijven, en de bemanning van bet bootje, dat den jongen prins gebracht heeft, op klagenden toon zintrt: wij komen niet weer! wij komen niet weer!" Men ziet den prins de galerij binnenkomen. Hij wekt eene prinses, twee prinsessen, alle na elkaar: hij wil de zevende wakker maken, vergeefs, /ij is dood. Een zwart gordijn zakt, het stuk is uit. Zij. die aan Maeterlinck gewoon zijn. zullen wel begrrpen. dat ik den lezer niets op de mouw heb willen spelden ; zij zullen er de manier van den. B'lgi^ehen schrijver in herkennen, zij zullen die wellicht bewonderen, /order haar te begrijpen. Maar voor diegenen onder onze lozers, die nog niet thuis zijn in deze bijzondere soort van ge heime wetenschap, wil ik or wel bijvoegen, dat het stuk eene allegorie is van den dood. ofschoon hot woord dood" er niet in wordt, uit gesproker. en daanp is mijnheer Maeterlinck hooi grootsch. En als ik aan de, grove menigte dezen uitleg geel, ben ik zeker ook een dienst te bewijzen aan de ingewijden, die in den grond, als zij met zich zelf alleen zijn, wel zullen moeten erkennen, dat de. heer Maeterlinck een /.eer talentvol fnniisle is. Dr. KOLLKWIJN KN DE Sl'ELLING. De /aak Kollewijn contra ou/e spelling is van te veel g-wiclit, om nirt in dit blad ook in een ander verband genoemd te worden, dan waarin zy in de Verzuchting van een Loid^ch student" op bladzijde 7 on in een ingezonden stuk van -N. C. voorkomt. Onder de lezers van Dit Amslerd<i»t»ter is er l zeker niemand, voor wica die /aak geen belet- ] kenis heeft, want ieder hunner komt dagelijks f,p :, de eene of andere wijxe met de spelling in aan- : raking, xij het dan ook al niet altijd in coml'ct i met de in de verzuchting niet eervol vermelde A'. De ontboezeming van den Leidschc-n student ; zou sommigen op een dwaalspoor kunnen brengen, want zij, die niet in de gelegenheid waren sinds ] een jaar of vijftien dr. Kollcwijn zijne meening ; omtrent de spelling te booren toelichten, en die j ook niet toevallig het eerste artikel in aflevering KI | van den loopenden jaargang der Y'rai/cn ran den l />i'// hebho:i gelezen, zullen door de tegenstelling Vf'dam Koiiewijn wellicht gaan denken aan een } taalkundig geschil tusx-ben beide heeren. En daarvan is geen sprake. De zaak is Dr. Kollewijn is van oordeel, dat de Nederlandsche spelling tiranniek, onverdraagzaam en dikwijls onberekenbaar is, en beschuldigt haar van eindelooze vlagerijen, waardoor ieder Nederlander, die de pen hanteert, dag in dag uit gekweld wordt; 1) zijn pleidtoi leidt tot de conclusie, dat de spelling kan en moet eereenvoudigd worden. Met nadruk wordt er op gewezen, dat onze f pelling het resul taat is van een zeer nauwkeurig onderzoek, inge steld door groote taalkundigen, maar tevens wordt beweerd dat wt het oog verloren (is), dat de spellmg niet uitsluitend, zelfs niet in de eerste plaats van belang is voor taalkundigen, maar voor het geheele tolk. 2) Is nu het invoeren, van een nieuw systeem een luchtkasteel, het is toch mogelijk en ook voldoende, het oude te wijzigen. En daar dient gtwijziyd te worden, waar het bestaande niet at,n de behoefte beantwoordt; waar het last veroorzaakt; waar het voorschriften geef t, die de groote meerderheid den penroerenden niet kan opvolgen. :!) De noodzakelijkheid en de mogelijkheid dier wijziging worden bepleit op grond van de vol gende lerleneering: Niet alleen de lagere school, maar zelfs de hoogere burgerschool en hot gym nasium brengen den leerling niet zoo ver, dat een opstel geheel zonder taalfouten kan gemaakt worden. Zelfs een met weinig taalfouten te ma ken is verre van gemakkelijk. Tal van regels en tal van uitzonderingen moe ten ter wille van de s elling uit het hoofd ge leerd worden. Eene taal te leeren zonder regels (e leeren, is niet wel mogelijk. Maar die regele nemen zeer veel tijd in beslag, zoodat er weinig gelegenheid blijft voor het bespreken van het wezen der taal, de geschiedenis der woorden, de synoniemen, zinsbouw, stijl en litteratuur. Hebben de leerlingen (ie hoogere burgerschool of het gymnasium verlaten, dan is er van hunne spellingkennis niet genoeg overgebleven om hen in staat te stellen zonder behulp van de woor denlijst van De Vries >fc Te Winkel te beslissen over de spelling met ee of e, oo of o, ij of ei enz. In de spreektaal wordt het onderscheid tusschen het mannelijk en vrouwelijk geslacht zoo goed als in 't geheel niet in acht genomen, tenzij waar het persoonsnamen geldt. Van eene kast, eene tafel J-prekende zegt men hij, hem, lijn. Van de bepalende woorden wordt de n steeds weggelaten, zoodat ook daar geen verschil is tusschen de geslachten. Den Nederlander ont breekt de gelegenheid om, als de Franschman ec de Duitschor, van zijne vroegste jeugd af, door het liooren spreken de geslachten der woorden te leeren. Ofschoon nu reeds sedert langen tijd de verschillende vormen der bepalende woorden voor de verschillende ges achten niet meer in de spreektaal gebruikt worden wie het aiders dan in een voordracht doet, heet ouderwets pe dant heeft de schrijftaal ze gehandhaafd. Wie zonder fouten wil schrijven, dient dus het ge slacht der woorden te kennen. Maar hoe goed men de regels voor 't geslacht ook kent, men kan alweder de woordenlijst niet missen. De, hoofdregel voor onze spelling is die der beschaafde uit.-}>raak. Daarnaast komen echter in aanmerking de fielijkrwiniglieid, de afleiding, de analogie en eindelijk de welhtidendheid, het ge bruik en de duidelijkheid. Waar twijfel mogelijk was, hebben de heeren De Vries en Te Winkel eene keus moeten doen uit dia verschillende rs-gels. die dikwijls met elkaar in strijd zijn. Al is men nu ook volkomen met de beteekenis en de aflei ding van een woord bekend, dan weet men nog volstrekt niet hoe het volgens bet stelsel De V, en Te W. gespeld moet worden, omdat het vaak van persoonlijk inzicht afhing, aan welken rege! de voorkeur gegeven werd. Wie de spelling niet goed kent of wie maar twijfelt, kan dus door taal kennis noch scheipzinniüheid gebaat worden: hij moet de woordenlijst raadplegen. Waar men niet consequent wezen kun of IKI/,, trachte men prak tisch te lijn. (Jreen onderscheidingen ingeroerd^ die in <le gesproken taal niet bi'4attn 4). De schrijftaal volgt steeds, maar langzaam, de spreektaal. Wijzigingen in de laatste moeten eindelijk leiden tot wijzigingen in eerstgenoemde. Die wijzigingen komen niet van zelf, maar worden de geschiedenis onzer tegenwoordige spellingleer zelf bewijst net voorgesteld en door het publiek al dan niet aangenomen. Als gewenschte en gemakkelijk uit te voeren wijzigingen worden dan genoemd: afschaffing van het onderscheid in spelling met e en ee, o en oo waar de uitspraak volkomen gelijk is; het weglaten van de zoogenaamde verbindings->i, waar die niet gehoord wordt, en van de n als buioingsuirganj; der bepalende woorden voor mannelijke zelfstan dige naamwoorden. Ziedaar in lioofdtrekken den inhoud van het artikel in de Vragen fan den Dag. Het is hier de plaats niet voor eene uitvoerige critiek der voorstellen zelve. Onze lezers weten nu welke zaak door Dr. Kollewijn aan de orde is gesteld. Aan de orde gesteld, want Dr. K. hoopt dat vele belangstellenden c-r zich aan gelegen zullen laten liggen, en ze zullen bespreken en bevorderen. Enkele opmerkingen slechts. De mannen r/in 't ruk zullen zeker herhaalde lijk de ervaring hebben opgedaan, dat onder de ontwikkelden, die zich niet aan de taalwetenschap wijden, ontevredenheid over bet systeem De Vries en l\' Winkel beerscht. en /ij zullen misschien ook wel eens moeite gehad hebben, om tl\t sy steem, waarmede zij wellicht op wetenschappelijke gronden ze<-r ingenomen zijn, te verdedigen: der. leek moet ton slotte althans worden toegegeven, dat er eigenlijk niemand is, die de woordenlijst zou kunnen missen, ook al kent hij alle spelregels en alie regels voor gedachten op zijn duimpje. De mogelijkheid bestaat dus, dat Dr. Kollewijn xidi een «rooten aar.hang werf', vooral onder dat deel van het publiek, dat dagelijks of veelvuldig de pen voert, f:) liet opstel spreekt verder van de oprichting eener vereeniging, die vereenvoudiging van de .spellin;: ten doel zou hebben, en welker leden zich zouden verbinden om de voorgestelde wijzi gingen elk voor zich toe te passen. De spelling door cer.e vereeniging' te doen herzien lijkt min der practisch, want veel hoofden, veel zinnen: de sdirijver ontwcrpe eerst xc!f een volledig plan met de Koodige toelichting en onderwerpe da'.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl