De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 13 december pagina 2

13 december 1891 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na 755 J fc' i '. s'. schrijver erkent het zelf was zoo banaal mogelük. Wat een kou l" Aischimelp." Van »orgen was het te Para's twee graden onder nul." .Hier aes graden." Dat verbaast me niet. Je ligt te Marly hoog en bloot." Terecht zegt Dumas, dat als twee heeren van over de zestig elkaar niets beters te vertellen hebben, zéalleen nog maar kunnen betreuren zoo oud tézy'n geworden. Maar het werd beter. Als de winter zoo doorgaat als hij begonnen is, zal het een toer worden uit eten te gaan." J», maar nog erger toer niet te eten, en er a|jn veet menschen, die niet zullen dineeren." En dat niet omdat ze te zwaar gedejeüneerd hebben". Het is schrikkelijk als men daaraan denkt". En men kan toch niet laten er aan te denken". Geloof j«", zei mijn vriend na een kort stilzwijgen dat er evenveel menschen zijn die geen middageten krijgen, als menschen die uit dineeren gaan ?" Jk geloof, dat er heel wat meer zijn van de laa»E*eo, al z\jn de eersten talrijk genoeg''. fe.W«lnu,n ging mijn bezoeker voort .waarom .zouden de menschen, die uit eten gaan, niet het Middageten betalen voor hen, die nieteten ? En mogeljjk zou er, omdat de dineerenden talrijker zijn, nog iets overschieten om de nieteters den volgenden morgen te laten ontbijten." Hee aon men dat moeten aanleggen ?" Heal «envoudig. De heer of de vrouw des hjaies, die een diner geeft, zou een net spaar, po^je moeten hebben, waarmede de bedienden aan net fiiad van het diner bij de gasten rond gaan om iedere offerande in ontvangst te nemen." .Zooveel als ieder wil ?" Keen, voor allen gelyk, om niemand tékwet sen; een franc bijvoorbeeld. De genoodigdén, die van de invitatie geen gebruik maken, zouden hunne bydrage kunnen zenden, om niet van schrielBeU te worden verdacht. Dat zou mogelijk, in sommige gevallen, een middel kunnen zijn om zicb van de ondragelijke conée van het uit dinee ren gaan ai te maken. Het zou dus iets zijn als ket armengeld dat van de schouwburgen wordt gelieven. Schrijf aan den Figaro en leg hem het denkbeeld uit." Hoe zouden de gelden moeten worden ver deeld ?" Aan het eind van iedere maand zouden, de gastheeren de spaarpotten ledigen. De Figaro zal zich wel willen belasten met de ontvangst en met de verdaeling aan instellingen van liefdadig heid naar zijne keuze''. .Maar tal van gastvrouwen zullen deze belasting van hare genoodigdén niet durven heffen". Dat hangt er maar van af, wie er mede begint". .?Wilt gij de diplomatieke en officieele diners er ook onder begrijpen ?" Die in de eerste plaats, omdat zij het meest zullen opbrengen. Men zou voor dit nieuwe werk van liefdadigheid bons kunnen laten drukken. Die rammelen niet in de bus. Als men uit eten ging zou mea zoo'n bon in zijn zak steken, men zou daar spoedig aan wennen." Alexandre Dumas vond het denkbeeld uitste kend, en vroeg zijn gast dadelijk een franc. Dat was ten minste een begin. En de Figaro nam de eervolle opdracht gaarne aan, en gaf alvast in zijn bijvoegsel van Zaterdag een model van een bon. Boven leest men: Cliarite maternelle, Crèches, Fourneaux conomiques. Daaronder, in een cirkelrand, die een vork en een F (Figaro of franc ?) omgeeft, de woorden Bon de digestion. Onder de spreuk Qui dïne donne. *** Er is geen enkele reden, waarom ook bij ons te lande het denkbeeld van Alexandre Dumas niet jüi&t. Ik zeg je, meneer, ik heb heel wat gezien, zooveul als dat ik op een kerkhof aan de vangst was ja een mensch blijft toch altijd maar een mensen ; 't is van dien aard of je kwaad doet; daar leggen je vrin den en hier loop jij bovenderlui hoofden, om wat te zoeken afijn, ik wil maar zeggen, ik dacht ook eerst dat 't wepsen waren. maar een nauwgezet bekijken, toen kwam ik van zelvers aan de weet, dat 't vlinders waren. En zie nou zoo'n weps reis! hier voegde hij de daad bij 't woord en bracht mij er een door dat nauwe steeltje moet slokdarm, luchtbuis, alles moet er door en 't leeft als wij, en 't beweegt zich als wij en 't denkt als wij." »Hei, hei Strol!''' »Denkt als wij, meneer! ik neem er niks van terug. Hebt u wel eens in een bijen korf van binnen gezien ?" «Natuurlijk, Strol." »Nou, maar hebt u dan wel reis een dag daarvoor gestaan ?" 't Speet me dat ik dat niet eens gedaan had, went ik gevoelde dat dit verzuim hem professoralen vat op mij gaf. »Nou dan meneer, dat's net een kolonie, en als je het niet wist zou je zeggen een sjaoos van verwarring!" ,Ja, dat weet ik." »0 ! maar weet je dan ook, dat n enkele cel omspres zoo door de werk bijen opgepropt wordt met eten, dat er uit de rups of larf een koningin komt en in de andere cellen weinig of niks gedaan wordt, om de ontwik keling tegen te houden, zoodat er maar half afgemaakte beesies van komen!" »Ja, Strol, ook dat komt mij niet heelemaal onbekend voor !'' »En is dat dan niet mooi en mot je clan niet spreken van menschenverstand ?" Diep van deze philosophische waarheid doordrongen stelde ik hem voor om onze platen, het uitgangspunt zijner diepzinnigzou worden toegepast, en er zyn redenen te over om het wel te doen. Liefdadigheid naar ver mogen", Spijsuitdeeling aan behoeftigen", Kin dervoeding", Kinderkleeding", Nachtverblijven", wilde men al de instellingen opnoemen, aan welke deze bescheiden belasting op den goeden sier zou ten goede komen, de bon zou allicht te klein worden. En zouden de fooien er niet door verminde ren? Want ziet u, onze dienstboden zyn nu eens op verval gehuurd.." Wees gerust, mevrouw. Zoolang de menschelijke ijdelheid niet uit de wereld is, zal niemand er zich aan bloot stellen, door de dienstboden met den nek te worden aangezien of hea tusschen de tanden van kalen jakhals" te hooren mompelen. Doch de digestie zul er stellig beter op worden, als men weet, dat van den overvloed althans iet.s ten bate komt aan hen die honger hebben." Kunst en Letteren. HET TOONEEL, TE AMSTERDAM. Paleis voor Volksvlijt (Nad. Tooneel): Liefdesmart. Graad Tnéiitre: Het roode testament. Théa're Tivoü: De schoone Eongawsehe. Frascati: Dt jitff',-otno vin de teteplioon. Da Koninklijke Vereeniging Hst NjderlanJsca Tooneel" schijnt mij als de Madea van O /idins gedoemd en veroordeeld het bstere te zien en te erkennen, en het minder goede na te streven. Dat zij overtuigd is, dat da oudere en nieuwere litteraturen tal van fraaie en goede tooneel werken rijk zijn, is zeker geen te gewaagde onderstelling. Dat het haar niet ontgaan is, dat L'ArlesiKnne als drama zwak en onbelangrijk is boven vele, waag ik niet in twijfel te trekken. Regie en miseen-sccne zijn het zwakke punt in de voorstellingen van de Koninklijke Vereeniging. In L'Ar/énenne vervullen zij een overwegende rol; alleen met behulp van voortreffelijk decoratief en een vol maakte tooneelinrichting wist het te Parijs bijval te vinden. Hoe zou het dan mogelijk zijn niet aan noodlotsvervolging, aan fatale machteloosheid te gelooven ? Le thédtre, a coup sur, riétait pas mon uffiiire." Wat Musset niet geheel te recht van zich zelf zeide is op Daudet ten volle toepasselijk. Hij is romancier van geboorte en aanleg, dramaturg door vrije keus en te bejammeren eerzucht. Ais alle Fransche romanschrijvers van naam heeft hij gemeend ook op het tooneel, het bij uit stek nationale gebied, lauweren te moeten en te kunnen plukken. Als zoovele zijner voorgangers en tijdgenooten, als Flaubert, Biizac, Zola is hij voor de verzoeking bezweken en gaat hij voort zijn eigen hoedanigheden te miskennen, zijn deugden, door verkeerd gebruik, te ontzenuwen en verslappen. Als dramaturg heeft hij niets ge schreven en zal hij waarschijnlijk niets schrijven, wat met zijn romans op n lijn kan worden ge steld. Zijn tooneelwerken zijn zonder uitzondering gedramatiseerde novellen, schetsen of vertellingen, als drama gebrekkig, als novelle of vertelling niet steeds voortreffelijk. L'Arlésienne, door do vertaalster in L'efdesmart herdoopt, is een paysunnerie of beri/erie, gelijk George Sand die iti het midden dezer eeuw in Frankrijk weder in eere bracht. Het speelt in het zonnige Provence, het vader land der Middeleeuwsche Troubadours en hun moderne nakomelingen, da Fclibres. Frederik Mamaï, een boerenzoon uit (,'amargue, is dol ver liefd op een meisje uit Arles; zijn zoetste begeerte wordt vervuld; de Arlésienne stemt erin toe zijn vrouw te worden. Zijn geluk zal van korten duur zijn. Mitiflo, een paardenhoeder, zoekt Frederik op en laat hem brieven van de schoone zier, waaruit blijkt dat zij Mitih'o's liefje is. Frederik is wanhopend en zinkt verpletterd ineen. Teugen en hij heden, wat stofschoon te maken, want ze kwamen mij ietwat vuil voor en ik wilde aan den stroom der welsprekendheid ook eeiiigc afleiding bezorgen. Gewillig deed hij dat, »want alles wat bij 't vak behoorde was hem welkom." Doch het onderwerp was den philosooph te machtig om er voor mij niet een tal van nuttige wenken en wijze lessen aan vast te knoopen en al vegende hooide ik : »Stof, stof, wat is stof ? Stof is kracht en anders niks. Wat ik hier heb, is kracht! :t Spreekt van zelvers datte de meeste men schen, dat niet begrijpen, maar 't is toch van dien aard, dat dat de zaak is weet je ! Ziedaar meneer in n adem voortgaande uit vrees dat ik hem zou ontsnappen, je Valsncrja Spiralius !" »Je ?" >-Valsncrja Spiralius, die mooie planten. Bij duizenden komt i in de sloten voor! dat de blom bevrucht mot worden >p do booieni van de sloot ligt, dan schiet" de blom als Ie bliksem op een spi raal naar boven, drijft op 't water, ontwik- j kelt en wordt bevrucht! Hoe komt dat;' Omdat in 't water geen droog sluifpooijcr bestaan kan! Als 't gedaan is gaat i weer naar beneden. Is dat niet mooi? Is dat geen verborgen kracht, die wij niet kennen, en die dan toch maar maakt dat alles te recht komt! Dat is de zaak weet-je! Hoc ouwer da'k word, hoe meer da'k er toe kom, dat er een wezen, een geest of wat ook is, die dat alles regelt, en waar wij met ons eindig verstand geen begrip van hebben, dat is de zaak weet je! We motten ons maar niet verbeelden, dat we alles be grijpen !" »Ja, Strol, nederigheid past .... hierbij keek ik verlangend naar de deur en be woog mij reeds in die richting, toen in dit hachelijk oogenblik de natuurphilosooi' mijn vertrek nog juist van pas, dus wist te verAldus de expositie van het drama en eigenlijk het drama zelf tegelijk. Frederik is wanhopend en blijft wanhopend? Zijn moeder, Rose Mamaï, spant vergeefs al haar krachten in om hem van zijn zwaarmoedigheid te genezen. Eindelijk meent zij haar doel te zullen bereiken, als zij Frederik's oog op de bekoorlijkheden van zyn nichtje Vivet te heeft weten te richten. In den beginne blijft hij ongevoelig, langzamerhand draait hij bij, ten slotte loopt hy geheel tot den vijand over en vraagt Vivette's hand, die deze hem van ganscher harte en vol vreugde schenkt. De aanteekening wordt gevierd mst dans en zang; alles gaat naar wensch, als onverwacht Mitifb weder verschijnt en bij Frederik de herinnering aan de Arlésienne wakker rospt. De wond, niet genezen, doch ver doofd, is ruw en onhandig weder losgereten. Da wanlnop keert terug. Frederik beklimt den toren van de zijwonnenschnur en werpt zich uit het raam op de binnenplaats te pletter. Uit verscliillends oogpunten kan Daudet's drama beschouwd worden, als drama, als idylle en als vertelling of novelle. Als drama zal zeker niemand groote waarde er aan willen toekennen, e handeling sleept, hort en stoot op jammerlijke wijze. Gang ontbreekt ten eenenmale. In het eerste tafereel zijn wij eigenlijk even ver als in het vijfde; de drie, die er tusschen liggen, dienen slechts om da ontknooping uit te stellen en op te schorten. Dat de Arlésienne niet ten toonesle verschijnt, is misschien geen onvergeeflijk gebrek; toch ware het zonder twijfel verstandiger geweest de feite lijke hoofdpersoon, de spil waarom alles draait, niet stelselmatig achter de schermen te houden en alleen in den titel te bedenken. Een pièce bien f.dte" is L'eflesmart in de laatste plaats ; ik zeg dit met schroom en zonder nadruk, daar het in den laatstsn tijd bijna eerder als een gebrek dan als een deugd wordt beschouwd wanneer een tooneelweek goed gebouwd is. Waarom, is en blijft mij een raadsel. Als idylle doet Daudet's drama aan Claudie" en Le pressoir" van George Sand denken, toont het zich in alle opzich ten de mindere van Vriend Frits". Ofschoon ik terstond toegeef dat n regisseur n acteurs menig oogenblik beneden hun taak bleven, ge loof ik toch niet dat Lief'desinart ooit een diepe impressie van landelijkheid zal kunnen wekken. Daartoe heeft Daudet feiten en toe standen te zeer geïdealiseerd, doen zijn boe ren en boerinnen te vaak aan de snoezige figuurtjes van het Saksisch porselein denken. Vriend Frits" is evenmin vrij van versiering; wie weet echter een dramabedrijf aan te wijzen, dat dsn toeschouwer zoo gedwee en als van zelf in het landleven verplaatst en daarmede doet meeleven als het tweede van Erckman-Chatrian's tooneelspal ? Wat mij het moest verwonderde en tegenviel is, dat Liefdesmart zoo weinig Zuidelijk, zoo weinig Provencaalsch is. Met slechts weinig moeite zou men Paudet's landlieden iu andere pakjes kunnen steken. Typische figuren treden niet op; zelfs de lainbaurinaire", in Numa Roumestan" zoo vol kleur geschetst, ontbreekt. Wie het heerlijke zuiden in al zijn gloed en glorie, in zijn volksgeest en volksleven, met zijn sagen on sproken, wil loeren kennen, lezo Nircio van Fré'iéri Mistral, den bsroemdon Proveneialschou dichter, den gevierden Félibre. Zelts in de Fransche vertaling, waarmede noodzakelijker eu noodlottiger wijxie bijna ieder zich moot behel pen, wekt het stemmingen op, die naklinken, die blijven. En als novelle, als vertelling, als inhoud in do eerste plaats? Wat was Daudet's bedoe ling met het schrijven van zijn drama? Als Frederik d;;n dood gozocht hoeft, roept een der personen uit: Zoo ziet ge, dat men wel van lief Ie sterft." Wij zion hot en wij wisten het; of men echter zoo gemakkelijk daarvan sterft is een vraag, die nadenken behoeft. Liefdesmart noemde Uanner in haar goode vertaling het drama en ik vind den titel voortreffelijk, al spijt het mij, dat hij rnij tel hinderen. : Als je reis blieft te begrijpen, meneer, ik had eens een Jako!'' = )a, maar kerel ik moet weg, ze wachten me thuis eu . ..!" :;Nou! maar dat mot ik je toch nog effetjcs vertellen." ?Nou, ell'eijes dan nog!'' »Ik had eens een Jako. Je kent zo wel, die kleine grijze papegaaien met rooije staart en licht gi'ijze borst; ze worden bij de honderd jaar oud.'1 ?Jawel, oudste, bekend; maar maak een beetje sloom op, want waarlijk .. .'' ::Nou, me zoon, toen nog een kwajc jon gen, speelde met 'm en plaagde Jako! Ik zeg zoo tege.i 'm: pas op of ik gooi 'm je achterna, en als ie je te pakken krijgt dan bijt ie. Hij scheidt, niet uit en ik zeg: pas op daar komt ie! Hij vliegt in een bovenkamerije 't was donker en ik gooi 'm de papegaai achterna! Wat denk je dat 't beest doet? 't Zei t duidelijk: ;>waar ben je nou?" Ik had 't nooit vroeger van 'm gehoord en later ook niet meer!' ,Strol !" 't Is op men woord van waarachtig waar en ik zou 't je niet vertellen als ik 't zellevei's niet gehoord had. Vertelde 't me een ander, dan zou ik zeggen: kerel je liegt! maar ik heb 't zellcvers gehoord, en 't is waar, wat, ik je zeg. Wat mot je daar nou van zeggen?" »Dat als jij 't mij niet vertelde Strol, ik zou zeggen: hoc vcr/.int de kerel 't, maar . .." »Maar 't is zoo waar als ik hier voor je sta, en waarom kan dat nou niet, waar om kennen wij er niet uit allciden, dat, zoo van lieverlee door ''t ontwikkelen van de harsens en de ruggestrang, dat verstand door het heclc dicrcnrijk heen, hoc langer hoe grooter is geworden en daarvan dan, komen je inviduen met veel verstand!" kens aan het komische minnepijn" doet denken. Liefdesmart is de inhoud van het drama, liefdesmart in de meest verschillende vormen en gedaanten. De hoofdpersoon, die niet optreedt, is niet het meisje uit Arles, doch de liefde; de overigen, die ten tooneele verschijnen, zijn allen slachtoffers van deze onzichtbare. Frederik Irjdt door de liefde. Vivette lijdt door de liefde; zij heett Frederik lief zonder dat deze het merkt of zij het hem durft bekennen. Bilthazar, de oude herder, heeft geleden door de liefde evenals moeder Renaud, de beminde zijner jeugd. Mitifio lijdt door de liefde, schoon het zachtst; hij veracht de Arlésienne en heeft haar lief of hij wil of niet. Het hevigst van allen lijdt Rose door de geweldigste en teederste liefde, de moederliefde. Ue vloek der liefde" had het drama kunnen heeten; voor allen is de liefde een ramp en marteling, daar allen zich als willoozen door haar laten ringelooren. Rose is de eenige die naast het hart het verstand eenige rechten geeff. Gedurende de folteringen van het laatste bedrijf, als zij als een wanhopige haar zoon bespiedt en nasluipt, overdenkt zij, hoeveel zij voor haar kind heeft gedaan en hoe slecht deze in zijn blind egoïsme haar dit vergeldt. Hoe kort ook, een oogenblik komt zij in opstand en Hit doet ons goed, daar Daudet, om zijne moe derfiguren zeker door vele moeders vergood, zich m deze niet zelden door zijn te weekelijk senti ment Iaat overmeesteren en bedwelmen, in een melodramatische gevoelsoverspanning vervalt, die ten gevolge heeft dat de moederliefde ons niet meer treft en schokt, doc'i als een instinct bijna eerder ontzet en ontstemt. Ik denk hier en aan llose en aan de moederrol in De hinderpaal." Opmerkelijk is ook, dat Rose in haar jaloersche en verbijsterende liefde voor haar oudsten zoon haar jongsten, Simpeltje, een armen idioot, die zeker allerminst hu'p en liefde kan missen, bijna geheel veronachtzaamt en vergeet. Uit Liefdesmaft zou men moeten opmaken dat de liefde een macht is, waartegen het onmogelijk en onnoodig is te strijden. Dat een tooneelspel vol gens zulk een opvatting geschreven sleept, kan niemand verwonderen. Ware zij d3 juiste, men zou tot de zeker nog al paradox klinkende beweringmoeten komen, dat de liefde demeestondramatische dra mafactor is, die zich denken laat. Liefdesmart bevat slechts n tooneeltje, dat boeiend en aangrijpend is in meer dan gewone mate, dat dit is juist omdat het zich aan de in de overige gedeelten gehul digde opvatting onttrekt. Bilthazar is in dienst bij Renaud en wordt verliefd op diens vrouw, die den knappen knecht evenzeer genegen is. Hun liefde wordt heviger ; zij bekennen haar ; na kort stondige weifeling komen zij tot de overtuiging dat slechts er n weg hun openstaat: het afscheid. Beiden zijn oud en grijs geworden; na tal van jaren zien zij elkander voor de eerste maal terug; hun oogen ontmoeten elkaar ; de aandoening over meestert hen; als oudjes geven zij elkander den eersten kus. Een behoorlijk tooneeitje, misschien even onwaarschijnlijk en ideaal als het, geheel, doch aandoenlijk, bemoedigend en verheffend. Van vertolking en mj'se en-sccne, ik merkte het reeds op, valt niet te veel goeds te vermelden. O.iverdeelden lof verdient alleen mevrouw Stoetz (rnoe.ler Renaud). die zich in een rolletje van slechts eenige volzinnen waarachtig en degelijk kunstenares toonde. Het spel van geen der overi gen wis; zich boven hot middelmatige te verhefien. Sieimning en overtuiging ontbraken. Geen oogenblik kon men vergeten, dat men met spelers en spel te doen had. Gloed en overtuiging gaven het .geheel geen kleur en levon. Mevrouw Frenkel (Rose) had in het laatste bedrijf een mooien kreet en een aangrijpende uitbarsting van wanhoop; bijna overal elders scheen de rol buiten haar om te gaan. Da heer Bouwmeester (Balthazar) had geluk kige oogenblikken; van de figuur ware pittiger en pittoresker geheel te maken geweest. Juf frouw de Leur (Vivette) was verre van gelukkig; de zwaro rol was haar geheel de baas; dat Frederik »'t Is mogelijk, Strol, 't is mogelijk, maar nu slijt je niets meer an me, want...." Maar, meneer, luister nou nog twee seconden naar een oud man. .Laat ie je nou nog reis even vertellen wat, de summurium is van al zijn praktiseoren en ploeteren in zijn leven; altijd op zijn manier, dat spreekt, want dat alles is van dieu aard dat je moet zeg gen: wc blijven onkundig in veel soort van zaken. Maar nou vraag ik je: zullen wij menschcn nou zeggen, dat we dit of dat moeten gelooven en niet garlandes en wierook onzen lieven lieer gaan dienen:' We weten ommers niet eens of ie er wel op gesteld is. Meneer! go!«of is bekrompen wetenschap, dat's mijn systeem, en ik bestudeer onzen lieven lieer in de natuur en niet in ker ken en mulle dingen. Want menschen zoo asse wij neen minder asse wij, want do minees en pastoors weten weinig van de na tuur, hoor! kennen me toch niet ver tellen wat nou wel eigenlijk de zaak is ; 't is dikkeis lo dol, meneer ! En als nou alle menschen dat reis bedachten dan... !" Daar sloeg de klok. Hemel! een halfuur over mijn etenstijd! En ik had nagenoeg niets uitgevoerd! In minder dan geen tijd was ik l)i] de deur. Meneer'' zei Strol, sinister non nog es en"fii. . ." >\Ta, goeje morgen! Dag oudste.... ajuus hoor !" zei ik en als een haas liep ik weg, want mijn vrouw is een stipte huismoeder. Maar nu ik zoo rustig thuis zit, komt, onwillekeurig ons kabinet van na tuurlijke historie mij weer voor den geest en zie ik Strol iu zijn werkkamertje, waar hij -bepaaldelijk veel van dat soort van zaken" meesterlijk voor ons heeft opgezet; en daar staat hij het pijpje in den mond, den bril op den neus en verdiept iu natuurphilosophische beschouwingen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl