De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 20 december pagina 2

20 december 1891 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDBRLAND. Na. 756 leer schenken en ons bepalen tot het directe verband. I» het dm volgens dien regel in een socialistiwhen staat geoorloofd kritiek uit te oefenen op ?' d» inrichting van staat en maatschappij, oppositie ' te voenn tegen de regeering of bij een vtrkiezing te stemmen op een candidaat dier oppositie? Het directe verband van deze en dergelijke daden, vooral van de laatste, met de betrekking der in dividuen tot de maatschappij kan men toch moeiel\jk ontkennen. En zou het aan de werklieden in een tak van nijverheid geoorloofd zijn het werk te staken, als «^f meenden van de regeering een te klein aandeel te ontvangen van het maatschappelijke arbeids product? Mij dunkt, dat de toepassing van bovengenoemden regel zou moeten leiden tot opheffing van al deze m ome tegenwoordige maatschappij bc staande vrijheden, tot volkomen vernietiging dus der staatkundige vrijheid en der vrijheid van spre ken aver alles, wat op de maatschappij betrekking heeft. . En wat aou de regeering doen tegen zulke oppo»itie-vo*rders en werkstakers ? Men kan het afleiden uit de maatregelen, die de heer Bax wil nemen tegen een ander soort van menschen. Men spreekt veel, zegt hij, over de moeielijkheid der vraag, hoe in een maatschappij, waarin geen me dedinging bestaat, te handelen tegenover de luien, cfe Kosbandigen enz. Niets is eenvoudiger dan dit. De jnttg i» ook niet, boe tegenover hen te han delen, maar hoe mee te hundelen tegenover hen. Men laat hen eenvoudig aan hun lot over d.w.z. mem geeft hun. geen werk en dus geen deel van' het verkregen product. Zelf bezitten zij geen arbeidsmiddelen, omdat deze in handen zijn van den staat; ze kunnen dus door arbeid niet in hun onderbond Toorjijn en het gevolg zal wezen, dat . ze vu» honeer moeten omkomen. Welen, wat aou er tegen zijn op dezelfde wijze niet te handelen tegen lastige oppositiemannenen ?werkstakers, m. a. w. ook dezen van honger te laten omkomen? Inderdaad een zeer praktisch en zeer afdoend middel, praktisch vooral, omdat men dan verder geen last van hen heeft. . D«ze regel van den heer Belfort Bax en de toepassing daarvan, zooals men zich die in een gosialistischen staat moet voorstellen, doet m\j denken aan een niet onaardige voorstelling in een anti-soc;alistisch geschrift. Iedereen kent Bellamy's Looking Backward", vertaald door den heer Van der Goes onder den titel: In het jaar 2000." Daartegen verscheen in Amerika, een geschrift, dat in het Hollandsen werd vertaald en opgenomen in Ons Belang", het orgaan der vereeniging Eigen Hulp. Het is een voortzetting der geschiedenis van Looking Backward, De negentiendeëeuwsche held dezer geschiedenis, die door een wonder meer dan hon derd jaar is blijven leven zonder te verouderen, ?wordt volgens dit tweede geschrift in het arbeids leger van. den socialistischen staat opgenomen. H\j zal college geven aan de akademie te Boston over de geschiedenis der negentiende eeuw. Toevallig maakte hy kennis met zijn voorgan ger. Deze- had door het bestudeeren der geschie denis van onzen tijd een anti-socialistische over tuiging gekregen en leerde die aan zijn studenten. Hjj verkeerde dus in het door den regel van den heer Bax gestelde geval. Men was echter genadig ea sloot hem niet op in een krankzinnigen-ge sticht. Ook paste men het systeem van den heer Bax niet op hem toe. Maar men ontnam hem zjjn betrekking en belastte hem met het schoon houden der lokalen, waarin hij vroeger onderwijs had gegeven. Men kan deze voorstelling zeker niet van overdrgving beschuldigen. Toch doet zij een zeer eigenaardig licht vallen op de vrijheid van spreken in een socialistischen staat. Men behoeft echter niet zijn toevlucht te nemen tot phantasieën om zich daarvan en van de staatkundige vrijheid in zulk een staat bij benadering een voorstelling te maken. Daarover meer in een volgend artikel. D. G. jELGEÏISMi. kleed en de linten van den hoed schikt. hoort men onderdrukt lachen en tegen de kleine glazen deur dringen, 't Zijn de kin deren, die elkaar op zij duwen om hun vader het hoofd onder het groene laken van het toestel te zien steken en er onbeweeglijk door turen, als een voorwereldlijk dier met n doorz;chtig monsteroog. O! als ze groot zijn, willen ze ook photograaf worden alle maal ! . .. Eindelijk, daar is een goed ge slaagd negatief, dat de artist in triomf, nog kletsnat, te voorschijn brengt. De dame is zoo welwillend in die witte en zwarte vlek ken zichzelve te herkennen, bestelt een dozijn en gaat opgetogen heen. Zij ia weg, de deur achter haar gesloten ; leve de vreugd! De losgelaten kinderen (lan sen om het toestel heen. De vader, diep ontroerd door zijn eerste operatie, wisent zich statig het voorhoofd, waarna de moe der, omdat de dag ten einde loopt, schielijk heengaat om eten te bestellen ; een klein, lekker inwijdingsdineetje, ter eere van de nieuwe woning, en tevens, want orde en regel moet er zijn, een groot register met groenen rug, waar in keurig rondschrift de datum van levering, de naam der dame van buiten en het ontvangen bedrag : twaalf franken, in worden opgeschreven. De waarheid moat gezegd worden dat, dank zij de pastei en den wijn, waarmede de nieuwe woning is gehuldigd, dank zij ver der ennige kleine inkoopen van brandstof, suiker, kaarsen, het totaal der uitgaven pre cies gelijk staat met het totaal der ont vangsten. Maar wat zou dat; als men nu, op een regenachtigen dag, en den dag der opening nog wel, twaalf franken beurt, reken eens wat men morgen zal verdienen. Kunst en Letteren. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Grand Théatre (Tournee Schürmann) : La Parisienne, Salon desVariétés: Honderdste voorstel ling van De Doofpot." Tot veler vreugde en voldoening is het Grand Théatre der heeren van Lier steeds bereid zijn gastvrije deuren voor tournees, met of zonder ster ren, open te zetten. Na Judic en Theo het gezelschap-Schürmann, zonder wereldberoemde groot heid, doch met een veelbesproken, luid geprezen en luid gelaakt tooneelwerk, La Parisienne van Henry Becqae. Of flecquj's tooneelspel geboeid, vermaakt heeft, ik weet het niet, ik betwijfel het; dat het op velen een machtigen indruk gemaakt heeft, ik geloof het gaarne en van harte. Men heeft La Parisienne een naturalistisch drama ge noemd; de etiquet komt er weinig op aan; een enkel drama bewijst te weinig voor een geheele richting; Becque's tooneelspel is groot door het talent van den schrijver; om zich zelf verdient het in de eerste plaats belangstelling. Clotilde, de Parisienne, een getrouwde vrouw en moeder, heeft twee minnaars te gelijk; den eersten, Lafont, geeft zij zijn afscheid, omdat hij te achterdochtig en heftig wordt, vooral echter om den tweede, Sipson, die haar voor de positie van haar man uitstekende diensten kan bewijzen, des te gemakkelijker in haar macht te houden ; als deze haar na eenige maanden echter in den steek laat, neemt zij .den eerste weder in genade aan, waarschijnlijk slechts tot zij een derde, minder jaloersch en minder egoïstisch, zal gevonden hebben. Aldus het zeer scabreuse thema, dat La, Parisienne tot grondslag dient. Aan een gewoon tooneelstuk doet Becque's comédie in de laatste plaats denken; handeling en verwikke ling ontbreken zoo goed als geheel; een toe stand, een verhouding uit het Parijsche leven wordt geschilderd met vermijding van ieder ge woon tooneeleffect, met een soberheid in taal en dialoog, die niet nalaat bewondering af te dwingen. Bijpersonen treden niet op ; de man, de vrouw, de twee minnaars en de kamenier zijn de eenige dramatig personae; tirades en uitweidingen ont breken ; ieder zegt, wat hij zeggen moet, geen woord meer, geen woord minder. Niet om emoties, om een impressie is het den schrij ver te doen; de scepticus Becque wilde, dat zijn tooneelspel ons van het leven in de door hem geschilderde standen een onuitwischbaren indruk van voosheid en bedorvenheid, van nietigheid en waardeloosheid zou geven; hoe men over zijn streven moge oordeelen, wat daarvan denken, de eerste vraag is of hij het bereikt heeft. Een ontkennend antwoord is, geloof ik, niet mogelijk. Dumesnü, de echtgenoot, is een onnoozele hals, die met blindheid geslagen schijnt, die zich met open oogen op de grofste, de brutaalste wijze laat bedriegen en om den tuin leiden; een sukkel, die zich een held denkt; een zelfgenoegzame babbelaar, die niets ziet, niets hoort, niets merkt, niets begrijpt. Clotilde is listiger, handiger en geslepener dan man en minnaars te zamen; een bijzon der orgaan, dat van het bedrog, schijnt bij haar ontwikkeld ten koste van alle andere; liegen en bedriegen is het eenige wat zij doet, wat zij kan, wat zij wil. Zij lacht en weent, juicht, jammert en weeklaagt niet om haar ge voel, haar vreugd of smart, te uiten, doch om te verleiden of misleiden. Lafont, de jaloersche min naar, is de belichaamde verwaandheid en onnoozelheid; zijn stupiditeit grenst aan het ongeloofelijke, aan het geniale. Tegen zijne maitres houdt hij zedepreken als ware zij zijne vrouw; als zij hem de deur gewezen heeft, betreurt hij het, dat haar man niet thuis is. Waarom? Si. Adolphe (de man) tait la au moins, nous aurions fini la journée ensemble. G"e.st vrai, quand Ie coeur me manqne et que Ciotilde m'a mis sens desstts dessous, c'est encore arec son maii que je me trouve Ie mieux. La potition d?Adolplie me console wn peu de In mienne; elle est moins lionne. Si Clotilde ne me doit rien après tout, elle a de Men grands torts enters son »,an. Sipson, de tweede 't Is ongelooflijk hoeveel plannen er gaan kunnen in een kleine bovenverdieping van drie vertrekjes aan de straat!. . . Den volgenden dag, prachtig weder, en niemand, geen enkele klant, den geheelen dag. Wat wilt ge ? Zoo gaat het in zaken. Bovendien, er is nog een stukje pas.tei over en de kinderen gaan niet met leege magen naar bed. Den dag daarna, weer niets. De uitkijk op het balkon begint van voren af' aan, maar zonder gevolg; de dame van buiten komt haar do/.iju halen; en dal is alles. Dien avond is men, om brood ie kunnen koopen, genoodzaakt geweest, een der matrassen te beleenen. Zoo vcrloopen twee, drie dagen, 't is nu bepaald nood druft. De ongelukkige p'aotograaf heeft, zijn artistieke baret, zijn fhnveelen .jasje reeds verkocht ; er blijft hem nu niets aiiders over, dan zijn toestel !o verkoopen en er gens winkelbediende te worden. De moedei1 wordt wanhopend, de ontmoedigde kinderen gaan zelfs niet meer kijken op het balkon. Plotseling op een Zaterdagochtend, op het oogenblik dat /.ij er de minste gedachte op hebben, wordt er gescheld. I Ie! is een bruidstoef, een complete trouwpartij, die de vijf' trappen is opgeklommen, om zich te laten photografeeren: du bruigom, de bruid, de getuigen, de bruidsmeisjes; eenvoudige luidjes, die van hun leven ,-lechts ('én paar handschoenen hebben gedragen en er de herinnering aan willen vereeuwigen. Dien dag worden /es en dertig franken ontvan gen ; den volgenden liet dubbele. De /.aak marcheert; het photogralisch atelier is ge vestigd. Ziehier een van de dui/.cnde drama's der klein-industrie in een wereldstad. minnaar, is in egoisme wat Lafont in domheid is. Of de dour Becque geteekende personen aan de werkelijkheid beantwoorden, of züeen juiste afschaduwing van een hoekje van het Parijsche leven geven, wie zal het uitmaken? Heine zeide zoo terecht, dat, wie Fransche tooneelstukken juist en rechtvaardig wil beoordeelen, Parijs en hec Parijsche leven moet kennen. Voor ons leven Clotilde en Adolphe, Lafont en Sipson, dank zij Becque's talent, in volle kracht; in hun nietigheid eu. laagheid staan zij ons in onuitwischbare trekken voor den geest. Becque heeft zijn pleit gewonnen; zijn tooneelspel maakt een machtige impressie. Wordt iedere bedenking hierdoor gesmoor J, iedere tegenwerping gestuit V Men heelt Becque meer dan eens met Molière in n adem genoemd. Bij beiden ligt onder den lach de traan verborgen ; in dit opzicht komen zij elkander te gemoet: in hoevele ontwijken zij elkaar! Uit Molière's werken spreekt voor alles het hart, uit Becque's het verstand Molière is geen sentimenteele oude jongejuffrouw, geen on verstoorbaar egoïst, geen kwakzalver ; de wonde en vooze plekken in mensch en maatschappij ont snappen niet aan zijn oog; hij striemt eii geeselt zonder mededoogen, streng en onpartijdig. Wie of wat hij echter kastijdt, geen oogenbiik kan men denken, dat het hem om de kastijding zelf te doen is; het geeselen is hem geen genot; zijn slachtoffers zijn en blyven menschen ; hij zelf ge voelt dit, wij gevoelen het; als mensch kunnen wij met hen medeleven, vaak medelijden. Ook Becque is het om zedengisping te doen; ook hij hekelt en vernedert, doch wie en hoe? Hij neemt wezens, die physisch menschen schij nen, psychisch en moreel echter zonder twijtel tot de minst onvolkomen klasse van Darwio's evolutieleer behooren en verplettert deze met zijn kouden hoon en ijzigen spot, radbraakt ze met wanhopige bedaardheid en huivering wekkende vastheid van oog en hand. Met doffe en vage tinten, grijs op grijs, grauw op grauw, bereikt hij sommige oogenbhkkea een gloed en diepte van uitdrukking, waarvoor de schitterendste kleuren zouden moeten bezwijken. Becque meent het misschien goed met de tuenschheid; zijn werken zijn schuld dat wij er toe zouden komen de woorden door hem in een zijner vroegere werken, l'Enfant prodigue," aan den journalist Chevillard in den mond gelegd, op hem zelt in toepassing te brengen: Tel que vous me voyes, je marciierais d l'ccliafaud pour l'lmmanit maïs je ne feraia pas un pas pour mes semlitalites ! Over de vertolking kan ik kort zijn. Madame Harris (Clotilde) scheen mij, dank zij misschien haar gebreken, gemis aan sentiment en geest, als geschapen van haar rol. De heeren waren middel matig; de heer Dorny (Lafont j had goede oogenblikken; zijn spel was herhaaldelijk te ernstig, te oprecht, te gevoeld; in andere rollen zal dit ge brek natuurlijk een deugd blijken. In het Salon des Variétés bracht De doofpot het Zondag, 13 dezer, tot de honderdste voor stelling. Hoeveel goeds ik indertijd van de revue der heeren Keyding en Kreukniet zeide, aller minst vermoedde ik dat zulk een onverwoestelijke levenskracht haar deel zou blijken. Honde/d ach tereenvolgende voorstellingen van een niet oor spronkelijk tooneelwerk, zijn in onze hoofdstad reeds een ongewoon, zoo ik mij niet bedrieg, een ongebeurd feit. De centième van een oorspronkelijk stuk echter was tot heden in onze tooneelgeschiedenis een onmogelijk geachte moge lijkheid. De heeren Keyding en Kreukniet hebben het tegendeel bewezen. Is hun succes te verklaren? Is het te bejuichen of te bejam meren? Waarom is het Amsterdainsch publiek niet moede geworden De doofpot toe te juichen? Omdat het de Amsterdamsche toestanden en gebeurtenis sen, daarin behandeld, kent, daaraan heeft medegeleefd, daarin belang stelt, omdat De doofpot een nationaal- Amsterdamsen stuk is. Vervolgens omdat het een hekelspel is, hekelende niet de zwakheden van den mensch doch de onvolkomenheden van bestuur en regeering, van instellingen en corpo raties, omdat het een practisch stuk is en als zoo danig ons, practischen Hollanders, in hooge mate moet lusten. Ten slotte om dat het voor het grootste gedeelte kijkstuk is on decors en kostumen, trucs en jeux de scène, kunst- en vliegwerk apenspel noemde de achttiende eeuwsche acteur Corver deze in zijn verantwoordiging op ons tooneel steeds een grooto rol gespeeld hebben. Voeg hierbij dat het publiek, dat net Salon be zoekt een bloemlezing uit bijna alle standen alleen de hoogere en hoogste ontbreken; trouwens welke Ilo'landbdie voorstellingen wonen deze bij? vormt en het succes zal voldoende verklaard zijn. Kn <le beteekenis er van? De directeuren van het Salon hebben alle stof tot juichen on niemand zal i hun hun buitenkansje misgunnen ; te zelden val!on l zij onze schouwburgbesturen ten deel. Toch laat de kwestie zich ook van een anderen kant bekijken. De handige en gelukkige auteurs zuilen de laatsten zijn om aan hun werk meer waarde toe te kennen dan het toekomt. De Doofpot is een met tooiieelkennis saamgcbonden rist grappen en guitighcdon, een tooneelvertoo:iin<r, , e het tüoiiee'spel zoover mogelijk ontloopt, het caféchantant van zeer Tiabij nadert, een W-itMittt in dramatische vorm. als zoodanig in de oordeelkundi ;o mer.^fcling van goede grappen en gelukkige vonden, met xiju sprankuifjes geest, geslaagd, ecu uitkomst voor de velen dio zich zonder inspanning op fatsoenlijke wijze willen laten beüig houden. Dat een onschul dig niemendallelji) het publiek trekt, wie xal het betreuren 'i Dat dit het eenige is, wat daartoe bij machte blijkt^ wie kan het juichoiiswaard oordeelen? DU Koninklijke Vereeiu'jfing Het N'sderlandsch Tooneel" klaagt in haar laatste jaar verslag steen en been over de kritiek. Alsof zij de hoofdschuldige ware! Alsof haar woord zulk een macht bezit! De honderd en muur voori stellingen van De doo/pol geven niet Joutcr stof tot vreugdebetoon, daar zij opnieuw bewijzen dat ; alleen inferieure dramatische kunst, spel en boert", weinig dramatisch en slechts zuiden kunst, bij het j grooto publiek oprechten en wclgemeenden bijval J vindt. i Over De rederijker, het blijspel van Willem van i Xuylen, de volgende week. H. J. M. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. De liedertafel Euterpe", die onder de be staande Amsterdamsche mannenkoren op dit oogenblik het hoogste standpunt inneemt, gaf Dinsdagavond een concert, onder leiding van den heer Joh. M. Messchaert. Dit concert trok in het bijzonder myne aan dacht, omdat zeer belangrijke en weinig uitge voerde werken werden ten gehoore gebracht. Het mannenkoor zong n.I.: Gesang der Geister wber den Wassern (b stemmig koor met orgel) van Sch.ubert, Mutette (8 stemmig koor met orgel) van Schumann, Invocation (koor a capella) van Riga, benevens Jung Werner en Jagdmorgen van Rhein berger. De orgelpartij werd door den heer De Pauw vervuld, die bovendien de Preludium en Fuga C mol van Bach en een Orgelconcert van Handel in D mol voordroeg, terwijl eene zangeres mej. Anna Fischhof de groote aria uit: La Favorite zong, benevens een viertal liederen. Ik heb in het vorige jaar reeds meermalen over het voortreffelijke gehalte en de eigenschappen van Kuterpe geschreven. Ik behoef dus daarover niet in veel détails te treden. Het achtstemmig koor van Schubert is zeer nobel en poëtisch van kleur. Men vindt hierin weder de verrassende modulatiën waarmede Schubert ons zoo vaak heeft verkwikt. Vooral wanneer Schubert een gedicht van zijn grooten tijdgenoot Goethe componeerde, gaf hij het beste en edelste dat in hem was. Schumann's motet ademt een geheel ander ka rakter. Het vergt alles van de stemmen, vraagt de sterkste uiting van hartstocht en kracht, doch maakt eveneens op den hoorder een machtigen indruk. Vraagt men mij nu: heeft de proef om me t het orgel te zingen voldaan? dan moet ik gedeeltelijk ontkennend antwoorden. Vooral in het werk van Schubert zat de begeleiding den zangers in den weg. Wat tocïi is het geval? Da begeleiding van dit koor beweegt zich bijna geheel in de beide octaven waarin het mannenkoor zingt. Moet de organist nu in het lage register alleen met 'abiaalstemmen (8 en 16 voet) spelen, dan hooren de zangers die op het orkest staan, wel eenige klanken doch kunnen niet alle tonen onderscheiden. Alleen achter in de zaal hoort men alles duidelijk. Ook bij het begin van Schumann's Motet was dit merkbaar. Het gevolg hiervan was natuurlijk: eenige detonatie. is nu het orkest geheel gevuld, dan verkrijgt men meer aaneensluiting. Ik geloof dus dat de taak van het or^el bij euseinble-werken eene be perkte moet blijven, terwijl bij de begeleiding van zulke werken (vooral bij zachte gedeelten) eene andere registratie (een of twee registers met eenigzins scherpen klank) noodig is, willen de zangeis er steun in vinden voor de intonatie. Afgescheiden van deze aanmerkingen was er zeer veel schoons in de uitvoering te genieten. Het zoo moeielijk Motet van Schumann werd met virtuositeit uitgevoerd, in het bijzonder het laatste gedeelte; terwijl uit vele détails de muzikaliteit van den hoogst bekwamen leider duidel.?k sprak. (Ik releveer vooral de schoone wijze waarop iele imitatie-liguren door de verschillende stemmen werden overgenomen.) De koren in het tweede deel, die zonder bege leiding gezongen werden, bevestigden mijne hier boven uitgesproken bewering. Thans gevoelden de zangers zich weer op vast terrein. Deze lang niet gemakkelijk nummers werden met de groooe zuiverheid, schoenen klank en muzikale intentie ten gehoore gebracht, die de heer Messchaert steeds van zijne zangers weet te verkrijgen. De heer De Pauw heeft mij weer veel genot verschaft door de voordracht van de beide tenoemde orgelcornpositien. Deze organist (die alles zelf registreert) treft mij iederen keer door zijne groote zekerheid en virtuositeit, benevens door zijne schoone registratie en muzikaal spel. Bovejdien wist hij in de Fuga van Bach. zonder uit den stijl te geraken, verrassende klankeffecten te verkrijgen, zooals bij het crescendo op het manu aal van de Kuga bij den grooten tutschensa^z vóór het slot. Een paar opmerkingen nog over het orgel. Ik geloot' dat het wanschelijk is bij concerten, waarbij het orgel gebruikt wordt, de zaal vroeg tijdiger te verwarmen, daar de tongvverken (zoo gevoelig voor temperatuurwisseling) bij ieder COLcert nog al erg ontstemd zijn. Daaraan schrijf ik het althans toe. Misschien weten de fabrika^ten echter een middel te vinden om hieraan tege moet te komen. Het is in ieder geval hoog noo«'ig dat er maatregelen in dit opzicht genomen worden. Ais een gebrek moet ik verder nog vermelden, dat, wanneer de organist op het bovenmauuaal of positief speelt, men voortdurend in de zaal de toetsen hoort klepperen. Kan dit niet verholpen worden? Ik had gehoopt dat door do pneumatische in richting dit gebrek niet voor zou komen. Ik vestig' er ds aandacht van de zeer bekwame orgei bouwmeesters op. Mej. Anna Fischot werd door het publiek warm toegejuicht. Hare voordracht viel dus blijkbaar In dei; smaak. Tot mijn spijt kon ik die opinie niet fiL'lu'ei deelcn. Tegenwoordig, nu alias ingt en pianospeelt, is liet waarlijk niet gemakicelijk oen dilettanten orkustvnreeniging bij elkaar te krijgen eu bij cikander te houden. Waar is de tijd gebleven dat vele ernstige muziekliefhebbers met waren helden moed de fagot, de trombone of wel de pii/ken als hun hoofdinstrument beoefenden? V.'aar i> de tijd gebleven dat de Huit het modeinstrument was? Maar wensdit gij dan den tijd terug, zal men. vragen, dat men op ge^eilige avondjes weer ontuuiil zon motten worden op voordrachten op blaasinstrumenten, waarbij vaak genietbare en on genietbare klanken elkaar vrij wel in evenwicht hielden ? Dat niet, doch ik b. treur het wel eens dat iedereen piano speelt. Als ik daarbij bedtnk hoo klein het aantal is van hen, die op later leeftijd in staat zijn de klavierpartij op voldoende wijze in een eenvoudig werk voor kamermuziek te' vervullen, dan weet ik niet of de kunst er in den tegenwoordigen tijd wel zooveel meer bij ge

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl