Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDBRLAND.
Na. 756
leer schenken en ons bepalen tot het directe
verband.
I» het dm volgens dien regel in een
socialistiwhen staat geoorloofd kritiek uit te oefenen op
?' d» inrichting van staat en maatschappij, oppositie
' te voenn tegen de regeering of bij een
vtrkiezing te stemmen op een candidaat dier oppositie?
Het directe verband van deze en dergelijke daden,
vooral van de laatste, met de betrekking der in
dividuen tot de maatschappij kan men toch
moeiel\jk ontkennen.
En zou het aan de werklieden in een tak van
nijverheid geoorloofd zijn het werk te staken, als
«^f meenden van de regeering een te klein aandeel
te ontvangen van het maatschappelijke arbeids
product?
Mij dunkt, dat de toepassing van
bovengenoemden regel zou moeten leiden tot opheffing van
al deze m ome tegenwoordige maatschappij bc
staande vrijheden, tot volkomen vernietiging dus
der staatkundige vrijheid en der vrijheid van spre
ken aver alles, wat op de maatschappij betrekking
heeft.
. En wat aou de regeering doen tegen zulke
oppo»itie-vo*rders en werkstakers ? Men kan het
afleiden uit de maatregelen, die de heer Bax wil
nemen tegen een ander soort van menschen. Men
spreekt veel, zegt hij, over de moeielijkheid der
vraag, hoe in een maatschappij, waarin geen me
dedinging bestaat, te handelen tegenover de luien,
cfe Kosbandigen enz. Niets is eenvoudiger dan dit.
De jnttg i» ook niet, boe tegenover hen te han
delen, maar hoe mee te hundelen tegenover hen.
Men laat hen eenvoudig aan hun lot over d.w.z.
mem geeft hun. geen werk en dus geen deel van'
het verkregen product. Zelf bezitten zij geen
arbeidsmiddelen, omdat deze in handen zijn van
den staat; ze kunnen dus door arbeid niet in hun
onderbond Toorjijn en het gevolg zal wezen, dat
. ze vu» honeer moeten omkomen.
Welen, wat aou er tegen zijn op dezelfde wijze
niet te handelen tegen lastige oppositiemannenen
?werkstakers, m. a. w. ook dezen van honger te
laten omkomen? Inderdaad een zeer praktisch
en zeer afdoend middel, praktisch vooral, omdat
men dan verder geen last van hen heeft.
. D«ze regel van den heer Belfort Bax en de
toepassing daarvan, zooals men zich die in een
gosialistischen staat moet voorstellen, doet m\j
denken aan een niet onaardige voorstelling in een
anti-soc;alistisch geschrift.
Iedereen kent Bellamy's Looking Backward",
vertaald door den heer Van der Goes onder den
titel: In het jaar 2000." Daartegen verscheen
in Amerika, een geschrift, dat in het Hollandsen
werd vertaald en opgenomen in Ons Belang",
het orgaan der vereeniging Eigen Hulp. Het is
een voortzetting der geschiedenis van Looking
Backward, De negentiendeëeuwsche held dezer
geschiedenis, die door een wonder meer dan hon
derd jaar is blijven leven zonder te verouderen,
?wordt volgens dit tweede geschrift in het arbeids
leger van. den socialistischen staat opgenomen.
H\j zal college geven aan de akademie te Boston
over de geschiedenis der negentiende eeuw.
Toevallig maakte hy kennis met zijn voorgan
ger. Deze- had door het bestudeeren der geschie
denis van onzen tijd een anti-socialistische over
tuiging gekregen en leerde die aan zijn studenten.
Hjj verkeerde dus in het door den regel van den
heer Bax gestelde geval. Men was echter genadig
ea sloot hem niet op in een krankzinnigen-ge
sticht. Ook paste men het systeem van den heer
Bax niet op hem toe. Maar men ontnam hem
zjjn betrekking en belastte hem met het schoon
houden der lokalen, waarin hij vroeger onderwijs
had gegeven.
Men kan deze voorstelling zeker niet van
overdrgving beschuldigen. Toch doet zij een zeer
eigenaardig licht vallen op de vrijheid van spreken
in een socialistischen staat. Men behoeft echter
niet zijn toevlucht te nemen tot phantasieën om
zich daarvan en van de staatkundige vrijheid in
zulk een staat bij benadering een voorstelling te
maken. Daarover meer in een volgend artikel.
D. G. jELGEÏISMi.
kleed en de linten van den hoed schikt.
hoort men onderdrukt lachen en tegen de
kleine glazen deur dringen, 't Zijn de kin
deren, die elkaar op zij duwen om hun vader
het hoofd onder het groene laken van het
toestel te zien steken en er onbeweeglijk door
turen, als een voorwereldlijk dier met n
doorz;chtig monsteroog. O! als ze groot zijn,
willen ze ook photograaf worden alle
maal ! . .. Eindelijk, daar is een goed ge
slaagd negatief, dat de artist in triomf, nog
kletsnat, te voorschijn brengt. De dame is
zoo welwillend in die witte en zwarte vlek
ken zichzelve te herkennen, bestelt een dozijn
en gaat opgetogen heen.
Zij ia weg, de deur achter haar gesloten ;
leve de vreugd! De losgelaten kinderen (lan
sen om het toestel heen. De vader, diep
ontroerd door zijn eerste operatie, wisent
zich statig het voorhoofd, waarna de moe
der, omdat de dag ten einde loopt, schielijk
heengaat om eten te bestellen ; een klein,
lekker inwijdingsdineetje, ter eere van de
nieuwe woning, en tevens, want orde en
regel moet er zijn, een groot register met
groenen rug, waar in keurig rondschrift
de datum van levering, de naam der
dame van buiten en het ontvangen bedrag :
twaalf franken, in worden opgeschreven.
De waarheid moat gezegd worden dat, dank
zij de pastei en den wijn, waarmede de
nieuwe woning is gehuldigd, dank zij ver
der ennige kleine inkoopen van brandstof,
suiker, kaarsen, het totaal der uitgaven pre
cies gelijk staat met het totaal der ont
vangsten. Maar wat zou dat; als men nu,
op een regenachtigen dag, en den dag der
opening nog wel, twaalf franken beurt, reken
eens wat men morgen zal verdienen.
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
Grand Théatre (Tournee Schürmann) :
La Parisienne,
Salon desVariétés: Honderdste voorstel
ling van De Doofpot."
Tot veler vreugde en voldoening is het Grand
Théatre der heeren van Lier steeds bereid zijn
gastvrije deuren voor tournees, met of zonder ster
ren, open te zetten. Na Judic en Theo het
gezelschap-Schürmann, zonder wereldberoemde groot
heid, doch met een veelbesproken, luid geprezen
en luid gelaakt tooneelwerk, La Parisienne van
Henry Becqae.
Of flecquj's tooneelspel geboeid, vermaakt heeft,
ik weet het niet, ik betwijfel het; dat het op
velen een machtigen indruk gemaakt heeft, ik
geloof het gaarne en van harte. Men heeft
La Parisienne een naturalistisch drama ge
noemd; de etiquet komt er weinig op aan; een
enkel drama bewijst te weinig voor een geheele
richting; Becque's tooneelspel is groot door het
talent van den schrijver; om zich zelf verdient
het in de eerste plaats belangstelling. Clotilde,
de Parisienne, een getrouwde vrouw en moeder,
heeft twee minnaars te gelijk; den eersten, Lafont,
geeft zij zijn afscheid, omdat hij te achterdochtig en
heftig wordt, vooral echter om den tweede, Sipson,
die haar voor de positie van haar man uitstekende
diensten kan bewijzen, des te gemakkelijker in haar
macht te houden ; als deze haar na eenige maanden
echter in den steek laat, neemt zij .den eerste weder
in genade aan, waarschijnlijk slechts tot zij een
derde, minder jaloersch en minder egoïstisch, zal
gevonden hebben. Aldus het zeer scabreuse thema,
dat La, Parisienne tot grondslag dient. Aan een
gewoon tooneelstuk doet Becque's comédie in de
laatste plaats denken; handeling en verwikke
ling ontbreken zoo goed als geheel; een toe
stand, een verhouding uit het Parijsche leven
wordt geschilderd met vermijding van ieder ge
woon tooneeleffect, met een soberheid in taal en
dialoog, die niet nalaat bewondering af te dwingen.
Bijpersonen treden niet op ; de man, de vrouw,
de twee minnaars en de kamenier zijn de eenige
dramatig personae; tirades en uitweidingen ont
breken ; ieder zegt, wat hij zeggen moet, geen
woord meer, geen woord minder. Niet om
emoties, om een impressie is het den schrij
ver te doen; de scepticus Becque wilde, dat
zijn tooneelspel ons van het leven in de door
hem geschilderde standen een
onuitwischbaren indruk van voosheid en bedorvenheid,
van nietigheid en waardeloosheid zou geven; hoe
men over zijn streven moge oordeelen, wat daarvan
denken, de eerste vraag is of hij het bereikt
heeft. Een ontkennend antwoord is, geloof ik,
niet mogelijk. Dumesnü, de echtgenoot, is een
onnoozele hals, die met blindheid geslagen
schijnt, die zich met open oogen op de grofste,
de brutaalste wijze laat bedriegen en om den
tuin leiden; een sukkel, die zich een held
denkt; een zelfgenoegzame babbelaar, die niets
ziet, niets hoort, niets merkt, niets begrijpt.
Clotilde is listiger, handiger en geslepener
dan man en minnaars te zamen; een bijzon
der orgaan, dat van het bedrog, schijnt bij
haar ontwikkeld ten koste van alle andere;
liegen en bedriegen is het eenige wat zij
doet, wat zij kan, wat zij wil. Zij lacht en weent,
juicht, jammert en weeklaagt niet om haar ge
voel, haar vreugd of smart, te uiten, doch om te
verleiden of misleiden. Lafont, de jaloersche min
naar, is de belichaamde verwaandheid en
onnoozelheid; zijn stupiditeit grenst aan het
ongeloofelijke, aan het geniale. Tegen zijne maitres
houdt hij zedepreken als ware zij zijne vrouw;
als zij hem de deur gewezen heeft, betreurt hij
het, dat haar man niet thuis is. Waarom? Si.
Adolphe (de man) tait la au moins, nous aurions
fini la journée ensemble. G"e.st vrai, quand Ie
coeur me manqne et que Ciotilde m'a mis sens
desstts dessous, c'est encore arec son maii que je
me trouve Ie mieux. La potition d?Adolplie me
console wn peu de In mienne; elle est moins lionne.
Si Clotilde ne me doit rien après tout, elle a de
Men grands torts enters son »,an. Sipson, de tweede
't Is ongelooflijk hoeveel plannen er gaan
kunnen in een kleine bovenverdieping van
drie vertrekjes aan de straat!. . .
Den volgenden dag, prachtig weder, en
niemand, geen enkele klant, den geheelen
dag. Wat wilt ge ? Zoo gaat het in zaken.
Bovendien, er is nog een stukje pas.tei over
en de kinderen gaan niet met leege magen
naar bed. Den dag daarna, weer niets. De
uitkijk op het balkon begint van voren af'
aan, maar zonder gevolg; de dame van
buiten komt haar do/.iju halen; en dal is
alles. Dien avond is men, om brood ie
kunnen koopen, genoodzaakt geweest, een
der matrassen te beleenen. Zoo vcrloopen
twee, drie dagen, 't is nu bepaald nood
druft. De ongelukkige p'aotograaf heeft, zijn
artistieke baret, zijn fhnveelen .jasje reeds
verkocht ; er blijft hem nu niets aiiders
over, dan zijn toestel !o verkoopen en er
gens winkelbediende te worden. De moedei1
wordt wanhopend, de ontmoedigde kinderen
gaan zelfs niet meer kijken op het balkon.
Plotseling op een Zaterdagochtend, op
het oogenblik dat /.ij er de minste gedachte
op hebben, wordt er gescheld. I Ie! is een
bruidstoef, een complete trouwpartij, die de
vijf' trappen is opgeklommen, om zich te
laten photografeeren: du bruigom, de bruid,
de getuigen, de bruidsmeisjes; eenvoudige
luidjes, die van hun leven ,-lechts ('én paar
handschoenen hebben gedragen en er de
herinnering aan willen vereeuwigen. Dien
dag worden /es en dertig franken ontvan
gen ; den volgenden liet dubbele. De /.aak
marcheert; het photogralisch atelier is ge
vestigd.
Ziehier een van de dui/.cnde drama's der
klein-industrie in een wereldstad.
minnaar, is in egoisme wat Lafont in domheid
is. Of de dour Becque geteekende personen
aan de werkelijkheid beantwoorden, of züeen
juiste afschaduwing van een hoekje van het
Parijsche leven geven, wie zal het uitmaken?
Heine zeide zoo terecht, dat, wie Fransche
tooneelstukken juist en rechtvaardig wil beoordeelen,
Parijs en hec Parijsche leven moet kennen. Voor
ons leven Clotilde en Adolphe, Lafont en Sipson,
dank zij Becque's talent, in volle kracht; in hun
nietigheid eu. laagheid staan zij ons in
onuitwischbare trekken voor den geest. Becque
heeft zijn pleit gewonnen; zijn tooneelspel maakt
een machtige impressie. Wordt iedere bedenking
hierdoor gesmoor J, iedere tegenwerping gestuit V
Men heelt Becque meer dan eens met Molière
in n adem genoemd. Bij beiden ligt onder den
lach de traan verborgen ; in dit opzicht komen
zij elkander te gemoet: in hoevele ontwijken zij
elkaar! Uit Molière's werken spreekt voor alles
het hart, uit Becque's het verstand Molière is
geen sentimenteele oude jongejuffrouw, geen on
verstoorbaar egoïst, geen kwakzalver ; de wonde
en vooze plekken in mensch en maatschappij ont
snappen niet aan zijn oog; hij striemt eii geeselt
zonder mededoogen, streng en onpartijdig. Wie
of wat hij echter kastijdt, geen oogenbiik kan
men denken, dat het hem om de kastijding zelf
te doen is; het geeselen is hem geen genot; zijn
slachtoffers zijn en blyven menschen ; hij zelf ge
voelt dit, wij gevoelen het; als mensch kunnen
wij met hen medeleven, vaak medelijden.
Ook Becque is het om zedengisping te doen;
ook hij hekelt en vernedert, doch wie en hoe?
Hij neemt wezens, die physisch menschen schij
nen, psychisch en moreel echter zonder twijtel
tot de minst onvolkomen klasse van Darwio's
evolutieleer behooren en verplettert deze met
zijn kouden hoon en ijzigen spot, radbraakt
ze met wanhopige bedaardheid en huivering
wekkende vastheid van oog en hand. Met
doffe en vage tinten, grijs op grijs, grauw op
grauw, bereikt hij sommige oogenbhkkea een
gloed en diepte van uitdrukking, waarvoor de
schitterendste kleuren zouden moeten bezwijken.
Becque meent het misschien goed met de
tuenschheid; zijn werken zijn schuld dat wij er toe zouden
komen de woorden door hem in een zijner vroegere
werken, l'Enfant prodigue," aan den journalist
Chevillard in den mond gelegd, op hem zelt in
toepassing te brengen: Tel que vous me voyes,
je marciierais d l'ccliafaud pour l'lmmanit
maïs je ne feraia pas un pas pour mes semlitalites !
Over de vertolking kan ik kort zijn. Madame
Harris (Clotilde) scheen mij, dank zij misschien
haar gebreken, gemis aan sentiment en geest, als
geschapen van haar rol. De heeren waren middel
matig; de heer Dorny (Lafont j had goede
oogenblikken; zijn spel was herhaaldelijk te ernstig, te
oprecht, te gevoeld; in andere rollen zal dit ge
brek natuurlijk een deugd blijken.
In het Salon des Variétés bracht De doofpot
het Zondag, 13 dezer, tot de honderdste voor
stelling. Hoeveel goeds ik indertijd van de revue
der heeren Keyding en Kreukniet zeide, aller
minst vermoedde ik dat zulk een onverwoestelijke
levenskracht haar deel zou blijken. Honde/d ach
tereenvolgende voorstellingen van een niet oor
spronkelijk tooneelwerk, zijn in onze hoofdstad
reeds een ongewoon, zoo ik mij niet bedrieg, een
ongebeurd feit. De centième van een oorspronkelijk
stuk echter was tot heden in onze
tooneelgeschiedenis een onmogelijk geachte moge
lijkheid. De heeren Keyding en Kreukniet
hebben het tegendeel bewezen. Is hun succes
te verklaren? Is het te bejuichen of te bejam
meren? Waarom is het Amsterdainsch publiek niet
moede geworden De doofpot toe te juichen? Omdat
het de Amsterdamsche toestanden en gebeurtenis
sen, daarin behandeld, kent, daaraan heeft
medegeleefd, daarin belang stelt, omdat De doofpot een
nationaal- Amsterdamsen stuk is. Vervolgens omdat
het een hekelspel is, hekelende niet de zwakheden
van den mensch doch de onvolkomenheden van
bestuur en regeering, van instellingen en corpo
raties, omdat het een practisch stuk is en als zoo
danig ons, practischen Hollanders, in hooge mate
moet lusten. Ten slotte om dat het voor het
grootste gedeelte kijkstuk is on decors en
kostumen, trucs en jeux de scène, kunst- en vliegwerk
apenspel noemde de achttiende eeuwsche acteur
Corver deze in zijn verantwoordiging op ons
tooneel steeds een grooto rol gespeeld hebben.
Voeg hierbij dat het publiek, dat net Salon be
zoekt een bloemlezing uit bijna alle standen
alleen de hoogere en hoogste ontbreken; trouwens
welke Ilo'landbdie voorstellingen wonen deze bij?
vormt en het succes zal voldoende verklaard zijn.
Kn <le beteekenis er van? De directeuren van het
Salon hebben alle stof tot juichen on niemand zal
i hun hun buitenkansje misgunnen ; te zelden val!on
l zij onze schouwburgbesturen ten deel. Toch laat de
kwestie zich ook van een anderen kant bekijken.
De handige en gelukkige auteurs zuilen de
laatsten zijn om aan hun werk meer waarde toe te
kennen dan het toekomt. De Doofpot is een met
tooiieelkennis saamgcbonden rist grappen en
guitighcdon, een tooneelvertoo:iin<r, , e het tüoiiee'spel
zoover mogelijk ontloopt, het caféchantant van zeer
Tiabij nadert, een W-itMittt in dramatische vorm.
als zoodanig in de oordeelkundi ;o mer.^fcling van
goede grappen en gelukkige vonden, met xiju
sprankuifjes geest, geslaagd, ecu uitkomst voor de
velen dio zich zonder inspanning op fatsoenlijke
wijze willen laten beüig houden. Dat een onschul
dig niemendallelji) het publiek trekt, wie xal het
betreuren 'i Dat dit het eenige is, wat daartoe
bij machte blijkt^ wie kan het juichoiiswaard
oordeelen? DU Koninklijke Vereeiu'jfing Het
N'sderlandsch Tooneel" klaagt in haar laatste jaar
verslag steen en been over de kritiek. Alsof zij
de hoofdschuldige ware! Alsof haar woord zulk
een macht bezit! De honderd en muur
voori stellingen van De doo/pol geven niet Joutcr stof
tot vreugdebetoon, daar zij opnieuw bewijzen dat
; alleen inferieure dramatische kunst, spel en boert",
weinig dramatisch en slechts zuiden kunst, bij het
j grooto publiek oprechten en wclgemeenden bijval
J vindt.
i Over De rederijker, het blijspel van Willem van
i Xuylen, de volgende week.
H. J. M.
MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
De liedertafel Euterpe", die onder de be
staande Amsterdamsche mannenkoren op dit
oogenblik het hoogste standpunt inneemt, gaf
Dinsdagavond een concert, onder leiding van den
heer Joh. M. Messchaert.
Dit concert trok in het bijzonder myne aan
dacht, omdat zeer belangrijke en weinig uitge
voerde werken werden ten gehoore gebracht. Het
mannenkoor zong n.I.: Gesang der Geister wber
den Wassern (b stemmig koor met orgel) van
Sch.ubert, Mutette (8 stemmig koor met orgel)
van Schumann, Invocation (koor a capella) van
Riga, benevens Jung Werner en Jagdmorgen van
Rhein berger.
De orgelpartij werd door den heer De Pauw
vervuld, die bovendien de Preludium en Fuga
C mol van Bach en een Orgelconcert van Handel
in D mol voordroeg, terwijl eene zangeres mej.
Anna Fischhof de groote aria uit: La Favorite
zong, benevens een viertal liederen.
Ik heb in het vorige jaar reeds meermalen over
het voortreffelijke gehalte en de eigenschappen
van Kuterpe geschreven. Ik behoef dus daarover
niet in veel détails te treden.
Het achtstemmig koor van Schubert is zeer nobel
en poëtisch van kleur. Men vindt hierin weder
de verrassende modulatiën waarmede Schubert
ons zoo vaak heeft verkwikt. Vooral wanneer
Schubert een gedicht van zijn grooten tijdgenoot
Goethe componeerde, gaf hij het beste en edelste
dat in hem was.
Schumann's motet ademt een geheel ander ka
rakter. Het vergt alles van de stemmen, vraagt
de sterkste uiting van hartstocht en kracht, doch
maakt eveneens op den hoorder een machtigen
indruk.
Vraagt men mij nu: heeft de proef om me t het
orgel te zingen voldaan? dan moet ik gedeeltelijk
ontkennend antwoorden. Vooral in het werk van
Schubert zat de begeleiding den zangers in den weg.
Wat tocïi is het geval? Da begeleiding van
dit koor beweegt zich bijna geheel in de beide
octaven waarin het mannenkoor zingt. Moet de
organist nu in het lage register alleen met
'abiaalstemmen (8 en 16 voet) spelen, dan hooren de
zangers die op het orkest staan, wel eenige klanken
doch kunnen niet alle tonen onderscheiden.
Alleen achter in de zaal hoort men alles duidelijk.
Ook bij het begin van Schumann's Motet was dit
merkbaar.
Het gevolg hiervan was natuurlijk: eenige
detonatie.
is nu het orkest geheel gevuld, dan verkrijgt
men meer aaneensluiting. Ik geloof dus dat de
taak van het or^el bij euseinble-werken eene be
perkte moet blijven, terwijl bij de begeleiding
van zulke werken (vooral bij zachte gedeelten)
eene andere registratie (een of twee registers met
eenigzins scherpen klank) noodig is, willen de
zangeis er steun in vinden voor de intonatie.
Afgescheiden van deze aanmerkingen was er
zeer veel schoons in de uitvoering te genieten.
Het zoo moeielijk Motet van Schumann werd met
virtuositeit uitgevoerd, in het bijzonder het laatste
gedeelte; terwijl uit vele détails de muzikaliteit
van den hoogst bekwamen leider duidel.?k sprak.
(Ik releveer vooral de schoone wijze waarop iele
imitatie-liguren door de verschillende stemmen
werden overgenomen.)
De koren in het tweede deel, die zonder bege
leiding gezongen werden, bevestigden mijne hier
boven uitgesproken bewering. Thans gevoelden de
zangers zich weer op vast terrein. Deze lang
niet gemakkelijk nummers werden met de groooe
zuiverheid, schoenen klank en muzikale intentie
ten gehoore gebracht, die de heer Messchaert steeds
van zijne zangers weet te verkrijgen.
De heer De Pauw heeft mij weer veel genot
verschaft door de voordracht van de beide
tenoemde orgelcornpositien. Deze organist (die alles
zelf registreert) treft mij iederen keer door zijne
groote zekerheid en virtuositeit, benevens door
zijne schoone registratie en muzikaal spel.
Bovejdien wist hij in de Fuga van Bach. zonder uit
den stijl te geraken, verrassende klankeffecten te
verkrijgen, zooals bij het crescendo op het manu
aal van de Kuga bij den grooten tutschensa^z
vóór het slot.
Een paar opmerkingen nog over het orgel.
Ik geloot' dat het wanschelijk is bij concerten,
waarbij het orgel gebruikt wordt, de zaal vroeg
tijdiger te verwarmen, daar de tongvverken (zoo
gevoelig voor temperatuurwisseling) bij ieder
COLcert nog al erg ontstemd zijn. Daaraan schrijf
ik het althans toe. Misschien weten de
fabrika^ten echter een middel te vinden om hieraan tege
moet te komen. Het is in ieder geval hoog noo«'ig
dat er maatregelen in dit opzicht genomen worden.
Ais een gebrek moet ik verder nog vermelden,
dat, wanneer de organist op het bovenmauuaal of
positief speelt, men voortdurend in de zaal de
toetsen hoort klepperen. Kan dit niet verholpen
worden?
Ik had gehoopt dat door do pneumatische in
richting dit gebrek niet voor zou komen. Ik
vestig' er ds aandacht van de zeer bekwame
orgei bouwmeesters op.
Mej. Anna Fischot werd door het publiek warm
toegejuicht. Hare voordracht viel dus blijkbaar In
dei; smaak. Tot mijn spijt kon ik die opinie niet
fiL'lu'ei deelcn.
Tegenwoordig, nu alias ingt en pianospeelt, is
liet waarlijk niet gemakicelijk oen dilettanten
orkustvnreeniging bij elkaar te krijgen eu bij
cikander te houden. Waar is de tijd gebleven
dat vele ernstige muziekliefhebbers met waren
helden moed de fagot, de trombone of wel de
pii/ken als hun hoofdinstrument beoefenden?
V.'aar i> de tijd gebleven dat de Huit het
modeinstrument was?
Maar wensdit gij dan den tijd terug, zal men.
vragen, dat men op ge^eilige avondjes weer
ontuuiil zon motten worden op voordrachten op
blaasinstrumenten, waarbij vaak genietbare en on
genietbare klanken elkaar vrij wel in evenwicht
hielden ? Dat niet, doch ik b. treur het wel eens
dat iedereen piano speelt. Als ik daarbij bedtnk
hoo klein het aantal is van hen, die op later
leeftijd in staat zijn de klavierpartij op voldoende
wijze in een eenvoudig werk voor kamermuziek
te' vervullen, dan weet ik niet of de kunst er in
den tegenwoordigen tijd wel zooveel meer bij
ge