Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND.
Na i57
geerenden en leugensverspreidenden
corres_' TponA&üt over de grenzen te zetten, dan kan
."".IWt antwoord niet bevestigend luiden. Men
\lf M1P& reeds in Europa de berichten van de
fAginee Havas uit Sofia op hunne juiste
;'", waarde te 'schatten.' Maar er is veel aan
?fcB voeren tot verontschuldiging vati den heer
j*4*- Stamboeloff. De voortdurende laster en
1 verdachtmaking, waaraan hij bloot staat,
'zouden zelfs den kalmsten man zijn geduld
doen verliezen. Daarenboven kan de
Bulfth . gaarsche premier wijzen op het voorbeeld
""" van niemand minder dan de Fransche re
geering, die nog kort geleden een
Engelschman, en nog wel een lid van het Parle
ment, wegens ophitsing over de grenzen liet
zetten.
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
Grand Théatre (TivoH-gezelschap uit
Rotterdam): De rederijker.
De rederijker, het nieuwe blijspel van Willem van
Zuylen heeft mij verbaasd noch verrast. Het schijnt
mij het logisch en onvermijdelijk vervolg op den
iroegeren tooneelarbeid van den beminden acteur.
,_'i Was maar een smid," het tooneelspelachtige
saelodram»tje, dat hij eenige jaren geleden schreef,
Tras als geheel immédiatement au-dessous du
rit*,; enkele grappen en grollen vonden bijval
wndat zij op het gryze fond schitterende
lichtTlekken vormden. In het nieuwe werk is het
fond zelf helder geworden; de geestigheden zyn
uitwerking en illustratie van een vroolijk thema.
J9e- rederyker, door den schrijver blyspel genoemd,
k een vaudeville zonder coupletten, een klucht,
een pottery." Ware het het werk van een
buitefllaiidsch auteur, men zou het waarschijnlijk met
pan korte vermelding of een hoofdschudden
voorbyg&an; het behoort tot die stukken, düa zich
eiganlyk niet laten beoordeelen, die men niet
er/jjst of laakt, die men ondergaat, de een met
neer genot of gelatenheid, de ander met minder.
De wijnhandelaar Willem Brinkman is sedert
twee jaar gehuwd met een allerliefst vrouwtje; zijn
geluk is groot, doch niet volkomen. Dagen, soms
weken moet zijn vrouwtje bij haar ouders logeeren.
Hét gevolg is dat Brinkman, om de eenzaamheid
en de verveling te ontvluchten, lid van een
redeykerskamer is geworden en het in korten tyd
tot president daarvan heeft gebracht. Als het
cherm opgaat, ziju de schoonouders de moeder
natuurlijk bij de hand, bedilziek, baasspelerig; de
vader even natuurlijk een leuke, opgewekte ou
deheer, die een beetje bang is voor zijn vrouw
bij het jonge paar te logeeren. Onverwachts zijn
tij gekomen, tot groote ontsteltenis van Brinkman ;
den volgenden avond heeft de uitvoering van zijn
kamer" plaats, dien zelfden de groote repe
titie ; zyn vrouw logeerde bij haar ouders ;
hij meende vrij spel te hebben. Wat te doen ?
Een oogenblik denkt hij er over alles aan vrouw
en schoonouders te vertellen ; op dat zelfde blijkt
hem echter, dat zijn schoonmoeder de rederijkerij
ait het diepst van haar hart verfoeit. Hij zal
zaken voorwenden en trachten zijn familie om
den tuin te leiden. De toestand wordt nog in
gewikkelder. Een der spelers is ziek geworden;
Brinkman, de president, moet voor een plaats
vervanger zorgen. Inmiddels heeft hij zijn schoon
vader in het geheim genomen; deze is over de
nreuwe ongelegenheid in de wolken; steeds bad
hij lust in de rederijkerij; alleen ter wille van
*q'n vrouw speende hij zich er van; de schoonste
gelegenheid biedt zich tbans aan; hij zal de
lijke tegenstelling scheen, die trom, waarvan
ik vertelde, hing aan een spijker vlak boven
zijn hoofd. Zij gezicht was mager en afge
vallen ; maar hij had een roode plek op
iedere wang en zijn oogen stonden erg schit
terend en groot. Hij was blyde mij te zien
en toen ik hem vertelde, waar ik heen ging,
begon hij allerlei over den oorlog te vragen,
honderd uit. Ik meende zijn geest totaal
van zijn zieke droomerijen afgeleid te heb
ben, toen hij eensklaps mijn hand greep en
mij tot zich trok.
Dokter," vroeg hij zacht fluisterend, »zult
u me niet uitlachen als ik u iets vertel?"
«Zeker niet, mijn jongen," antwoordde ik.
»U herinnert u die trommel ?" vervolgde
hij, op het glinsterend stuk speelgoed wij
zend, dat aan den wand hing. »U weet ook
hoe ik er aan kwam. Een paar weken na
Kerstmis, lag ik hier half slapend en de
trom hing boven mij, toen ik er plotseling
op hoorde slaan ; eerst langzaam en zacht,
toen sneller en harder, totdat het geroffel
door het geheele huis klonk. Midden in den
nacht hoorde ik het weer. Ik durfde er
niemand iets van zeggen, maar sedert heb
ik het iederen nacht gehoord."
Hij zweeg en keek angstig naar mij op.
»Soms,'' vervolgde hij, »wordt er zacht op ge
trommeld, somtijds hard, maar altijd groeit
het aan tot een roffel zoo luid en geweldig,
dat ik de menschen soms in mijn kamer
verwachtte te zien komen, om te vragen wat
er gaande was. Maar ik denk, dokter
ik denk," herhaalde hij langzaam, en mij
met pijnlijke belangstelling aanziende, »dat
niemand het hoort, dan ik alleen."
»Ik dacht het ook en ik vroeg hem of hij
het nog op andere tijden had gehoord."
tt »Eens of tweemalen overdag," antwoordde
hij, »als ik gelezen of geschreven had; maar
dan erg hard, alsof de trom boos was en
op die manier mijn aandacht van mijn boe
ken wilde aftrekken.''
* »Ik zag hem aan en voelde zijn pols. Zijn
oogen glinsterden en zijn pols was een weinig
gejaagd en snel. Ik probeerde toen hem uit
opengevallen rol vervullen. De heeren ver
trekken. Nauwelijks zijn zij verdwenen of de
heer Kleisman wordt aangediend. De dames
kennen hem niet. Hij is voorzitter van een
jongelingsvereeniging, die, tot niet te beschreven
last en ergernis voor bestuur en leden beider
vereenigingen, vergadert in hetzelfde gebouw,
waarin de rederijkerskamer haar repetities houdt.
Vol vuur en geestdrift wijdt hij tegen de dames
uit over het verfoeilijke van Brinkman's gedrag,
over den verderfelijken weg, door dezen bewandeld.
De dames zyn n verbazing. Als zy Kleisman
vragen waar Brinkman dan toch is, antwoordt
hij In Amicitia, bij de vermoorde onschuld!"
en holt de deur uit. Vrouw en schoonmoeder,
steeds even wijs, komen in hun ongerustheid na
tuurlijk tot de vreeselijkste onderstellingen. De
zaak is de lezer begrijpt dit reeds , dat het
te vertoonen stuk De vermoorde onschuld" tot
titel draagt. In het iweede bedrijf heeft de repe
titie plaats; zij staat bijna geheel buiten de
eigenlijke handeling. In het derde komen de hee
ren thuis, hebben er hevige tooneelen tusschen
wederzijdsche echtgenooten plaats en wordt ten
slotte natuurlijk alles opgehelderd.
Als blijipel was JJe rederijker bedoeld, blijspel
heet het; had het blijspel kunnen worden? Zonder
twijfel. De rederijkerij moge geen volstrekt nati
onale hebbelijkheid zyn, geen kwaad wortelende
in alle standen, tot thema voor een vaderlandsch
blyipel leent zy zich bij uitstek, een waarachtig
blijspeldichter kan de hekeling er van niet anders
dan een kolfje naar de hand zijn. Wie ooit aan
de ziekte geleden heeft, herinnert zich zonder
twijfel de dwaasheden, die zij met zich brengt,
de oneenigheden en kibbelpartijtjes, twisten en
revoluties, intriges en kuipsrijen, dj ontevreden
heid van dezen, de gekwetste eigenliefde van
genen, de dwaze angst van den nieuweling, bet
belachelijk zelfvertrouwen van den veteraan, hst
naap3n van de acteurs van beroep, liefst en meest
in hun minder goede eigenschappen, het afgeven
op, kwaadspreken, van deze, het eoquetteereu der
dames, de bedeesdheid of linkschheid der heeren,
de jonge meisjes, die geen onde rollen willen vervul
len, de nog jongere, die zich iet willen laten omhel
zen, in n woord al die kostelijke nietigheden, die
den rederijker zoo belangrijk schijnen. Waar
lijk, om stof behoeft men niet verlegen te zijn.
Van Zuijlen heeft ze bijna niet gebruikt. Ia uet
tweede bedrijf wonen wij de repetitie van de ka
mer" bij; men vertoont het een of ander onzinnig
melodrama; de schoonvader, die de opengevallen
rol vervult, maakt zich aan de ongerijmdate dom
heden schuldig, ziet de tooneelaanwyzigingen voor
den tekst aan, maakt onbehouwen grimassen
en gebaren, kortom gooit op de uaiefste en
onschuldig«te wijze alles in het honderd. De satire
op de rederijkerij biijt'c achterwege; wy krijgen
de van onds bekende aardigheid: het bdlachulyk
maken van een op zich zelf reeds belachelijk
spektakelstuk.
Zoo ik mij niet bedrieg, is het Sarcey, die zegt
dat men een kluchtspelschrijver over net punt
van uitgang zijner werken idet moet lastig val
len. Passen wij dit voorschrift op De rederijker
toe. Nemen wij aan dat liet waarschijnlijk is,
dat Brinkman rederijkt, (lat bij dit voor zijn
vrouw verborgen heelt gehouden, dat dit voor
haar verborgen is gebleven. Is dan alles in orde V
Is het aan te nemen, dat iemand als de schoon
vader zich op een rederijkorsrepeutie zoo reus
achtig onnoozel en onbeholpen aanstelt V Is liet
aan te nemen dat de dames over de beteekenis
van de vermoorde onschuld zoolang in het onze
kere blijven? Is het aan te nemen, kortom, is
van de geheele geschiedenis iets aan te nemen?
JJe rederijker is een tooneelvsrtooning in de
min gunstige beteekenis van het woord, een grap,
te leggen, dat hij zeer zwak was en dat zijn
zintuigen buitengewoon scherp waren, zooals
die van de meeste zwakke menschen, en hoe,
wanneer hij las, of geboeid en opgewonden
raakte, of 's nachts als hij vermoeid was,
het bonzen van een slagader dat tromme
lende geluid veroorzaakte, dat hij boorde.
Hij hoorde mij geduldig aan, niet een
ongcloovig glimlachje, maar hij bedankte mij
toch, en een poosje later ging ik heen. Op
de trap kwam ik den professor tegen. Ik
zeide hem wat ik van de zaak dacht.
S t.! 't komt er niet op aan, wat dat was.
»Hij heeft frissche lucht en beweging
noodig", zeide de professor, »en wat praktische
levenservaring, anders niet, mijnheer!'1
De professor was geen kwaad man, maar
hij was een beetje teleurgesteld en ongedul
dig, en flacht zooals knappe menschen
maar plegen te denkeu dat dingen die
hij niet begreep, of dwaas, of' ongepast
waren.
»Dienzelfden dag verliet ik de stad en
dacht in (het gewoel van slagvelden en hos
pitalen om den kleinen llupert geheel niet
meer; ook hoorde ik niet jneer van hem,
totdat ik op zekeren dag in het leger een
schoolkameraad ontmoette, die ook den pro
fessor had gekend en mij mededeelde, dat
Kupert totaal krankzinnig was geworden en
in een van zijn aanvallen uit huis was ont
snapt; dat hij nooit gevonden was geworden
en men daarom vreesde, dat hij in het water
gevallen en verdronken was. Ik was erg
getroffen op dat oogenblik, dat kun jelui je
voorstellen; maar och heer, ik leefde toen
juist te midden van tooneelen, die al even
droevig en vreeselij k waren en had weinig
tijd om over den armen Hapert te treuren.
Niet lang na het vernemen dezer lijding
hadden wij een hevig gevecht, waarin een
gedeelte van ons leger werd overrompeld en
niet groot verlies teruggeslagen. Ik werd
van mijn regiment gedetacheerd om naar
het slagveld te rijden en de officieren van
gezondheid der verslagen af deeling te hel
pen, die de handen meer dan vol hadden.
die ia opzet en uitwerking herhaaldelijk met de
meest gewone regelen der waarheid en
waarschijnlykheid overhoop ligt, een boerterij, die wij
zouden bewonderen, als zij van geest en humor,
van licht en leven fonkelde en tintelde, die wij
aannemen, dulden, omdat de schrijver
tooneelspeler is, het technische gedeelte van de
tooneelschrijf'kunst op zyn duimpje kent, omdat zijn werk
als drama in engeren zin niet onhandig of onnoo
zel is. De bedrijven loopen vlug en glad, eindigen
bijna steeds op effectvolle wijze; het tooneel blrjft
zelden leeg; het opkomen en afgaan der
pertoneo is bijna steeds gemotiveerd. Het
overtalrijke publiek juichte JJe rederijker herhaaldelijk
van harte toe; wie van onschuldige grappen
onschuldig in iedere beteekenis houdt, zal
herhaaldelijk moeten giebelen of schateren. Velen
zullen bezwaar maken alle enormiteiten even
goedschiks en goedlachs te slikken. Vooral in
onzen tijd schijnt mij van toepassing wat Rameau
in den dialoog van Diderot zegt; On est plus
difftcile en sotlise qu'en talent ou en vertu." Nooit
was men misschien kieskeuriger op bet punt
van zolternij dan in onze weinig vroolijke dagen
van realisme eii naturalisme. Over taal en dia
loog een enkel woord ; stijf of houterig waren zij
zelden, te ongedwongen, te luchtig meer dan
eens; stroeve of gewrongen zinswendingen trok
ken zelden, te losse, te familiare herhaaldelijk
mijn aandacht.
De vertolking, als geheel voortreffelijk, hart ook
in onderdeeleu veel goeds. Dat de heer van
Zuylen (da schoonvader) de zaal herhaaldelijk
deed daveren van het lachen, wien verwondert het ?
Wanneer zullen wij hem weer eens in.... in
meer klassieke rollen bewonderen ?( De heer
Koyaards (Brinkman) was misschien iets te aris
tocratisch voor den wynkoopsr-rederijker, iets te
gejaagd en beweeglijk ook; overigens lof en prijs
voor zijn juitt en natuurlijk spel. Nam mevrouw
van Wenterhoven (Je schoonmoeder) daar rol niet
een beetje te ernstig op? Was zij niet een tikje
te larmoyant? Mevrouw van Bieiie?Poolman was
een liet jong vrouwtje. Waarom echter hadden
beide dames zich in het laatste bedrijf in bijna
gehjkkleurige hardroode gewaden uitgedost? Of
was dit i-ynboliek, kenschetsing van haar toorn
en verontwaardiging? In de kleinere rollen trok
ken mevrouw Korlaar en de heer Alex. Faassen
de aandacht.
H. J. M.
MUZIEK IN1 DE HOOFDSTAD.
Das Höchate in der Kunst ist nicht berall
ausschliesziich iïr den Kiïiistler urid Kunstkenner
da, sondcrn lür den Menschen."
Deze wojrden van Montz ilauptinann kwamen
mij i» do gedachten bij <ie uiivoerujg van de
llmol-mis vaii Bacil door deze At'Jeeliug van do
Maatschappij tot bevordering der Toonkunst.
liet is waar, zelfs de ontwikkelde kunstenaar
leert eerst langzamerhand Bach op de rechte
waarde bdiatten, terwijl de minder ontwikkelde
muziekliefhebber vaak afgeschrikt wordt door do
strenge vormen en stijl van de polyyhone koren
i en begeleiding van de soli; doch. er zyn
momeu; ton (en wel hoofdmomenten) in ieder werk vuil
l Bach, die geen enkel voor poëzie toegankelijk
toehoorder Koel zuilen laten. By de mis heb ik
o. a. op bet oog liet: IiMirnatua, Cri.ici/ic en
Hesuri'ejïtt. Deze korte beulden van liet lijden
en de opstanding zyn een openbaring voor aileu.
Het kunstwerk is dan ook voor de geheele
menschlrnd. De kunstenaar, de ingewijde geniet
en doorgrondt; hij dio slechts in den voorhof van
j den tempel of er buiten staat, kan gemeten
zonder te kunnen doorgronden; doch ook mj voelt
zich ouder den invloed van het raajestueuse, klein
Toen ik de loods, die tijdelijk voor hospitaal
diende, bereikte, toog ik dadelijk aan het
werk. ,, Ach Bob'", zeide de dokter, peinzend
de blinkende sabel uit de handen van den
| hall verschrikten Bob nemend en hem die
ernstig voorhoudend, die mooie speeldingen
zijn symbolen van een wreede, leelijke
werkelijkneid.
:>lk begon bij een grooten, forschen
Vermonter", vervolgde hij langzaam, met de
punt der scheelte een figuur op het
haardkleedje teekenend, ;>die zwaar gewond was
aan beide heupen, maar hij stak zijn handen
op en smeekte mij, eerst anderen te helpen,
die liet meer behoefden dan hij. Ik lette
eerst niet op zijn verzoek, want die soort
onzelfzuchtigueid was jiiets ongewoons in
het leger; maar hij hield aan: »Om Godswil,
dokter, laat mij liggen; er is een tamboer
van ons regiment een kind nog ster
vende, als hij niet reeds dood is. (ia hem
i eerst zien. Ilierover ligt hij. Hij heeft
i meer dun n leven gered, oeii van morgen
die paniek losbrak, bleef hij op zijn post,
en redde de eer van het regiment." De
majiier van dien man trof mij zooveel meer,
dan wat hij eigenlijk zeide, ofschoon het
door de andere arme duivels, die om mij
heen lagen uitgestrekt bevestigd werd, dat ik
naar den overkant liep, waar de tamboer
lag, me t zijn trom naast zich. Ik wierp een
blik op zijn gelaat -- en ja,?Bob ja,
kinderen liet was liupert.
j ;.Oeh! Och! Het mot krijt getcekende
l kruis, dut mijn mede-ollieieren hadden ach
tergelaten op de ruwe plank, die hem tot
j ligplaats diende was niet noodig om te
be! wTpen. boe dringend de hulp was, die hij
! zocht; noch de profetische woorden vanden
j Vcrmonier, noch liet klamme zweel, dat zich
vermengde met de blonde krullen, die aan
! ziiu bleek voorhoofd kleefden, waren noodig
om te bewijzen, boe hopeloos die nu was. Ik
noemde zij11 naam. Hij opende zijn oogen
wijder, vond ik, in bet nieuwe visioen, dat
| voor hem begon te dagen en herkende
! mij. Hij fluisterde :
tegenover het groote licht dat van ieder meester
werk uitstraalt
Een reuzenwerk, een geniaal werk is de Hohe
Messe inderdaad.
Met de bescheiden middelen die Bach slechts ten
dienste stonden, heeft hij uiting weten te geven
aan de machtigste, aan de heerlijkste gedachten.
Waar hy het hoogste in tonen moest vertolken,
wist hij met n slag alles wat vóór hem op meer
conventioneele wijze was uitgedrukt, in de schaduw
te plaatsen.
Wie zou zeggen dat het Crucifix met
denverrassenden geheimzinnigen overgang naar het G-dur
accoord, dat naar het liesurrexit leidt, voor ander
halve eeuw geschreven is? Wie zou in Bach's
dagen zoo partij hebben kunnen trekken van de
bescheiden orkestcombinatiën die men toen slechts
kende?
Deze overwegingen leiden mij tot eene ernstige
bedenking. Zou Bach het goedgekeurd hebben,
zijn werk te zien uitgevoerd door eene koormassa
die in zijne dagen onbekend was? Ik meen met
eeiiig recht dit te mogen betwijfelen. Juist het
machtige, het majestueuse dat Bach met de hem
ten dienste staande middelen geschreven heeft,
loopt gevaar door andere verhoudingen. Ik ben
van oordeel dat alle oudere werken moeten wor
den uitgevoerd ongeveer door eene bezetting
waarop de componisten in hunnen tijd gerekend
hebben.
Met oudere orchestwerken (o. a. de symphonieën
van Haydn) heeft men wel eens kunnen bemer
ken, boe een zeer sterk bezet strijkkwartet een
wanverhouding vormt met de blaasinstrumenten aan
wie zulk een bescheiden taak is toegedacht. Boven
dien is er een ander bezwaar: Aan de groote
technische eisenen die Bach aan de koren steljt
(o. a. in het Gloria, Ctini Sancto Spiritu. Et
resurrexit, Confiteor, Pleni gunt coeli en Ósanna)
kunnen de meesten niet voldoen. Dat is alleen
hun gegeven die ernstig aan hunne
stemontwikkcling gearbeid hebben. Hoewel urtfrize beste
jeugdige zangeressen ditmaal medewerkten en ook
by het hcerenkoor geoefende stemmen .waren op te
merken, zijn er te veel die de moeielijkheden of
in den steek moeten 'laten, of' onvolkomen en
onjuist uitvoeren.
Het gevolg is dat de geweldige klankmassa
die een kuor van ongeveer 300 zangeressen en
zangers ontwikkelt, bij zulke figuren plotseling
veel zwakker wordt.
Ik zie hierin aanleiding, den heer Röntgen in
overweging te geven, uit zijn koor eene kleine
keurbende samen te stellen, en met een van de
cantaten van. Bach (of een fragment daarvan) eens
eene proef in dien geest te nemen. De ondervin
ding heeft mij geleerd, dat met zulk eene kleiner
j geoefend koor de resultaten ^eel schooner zijn,
! ouk met orkest en orgel aegeleiuing.
Nu ik deze bezwaren opgenoemd heb, moet ik
echter met groote ingenomenheid verklaren, dat
er zoo ernstig en degelijk gestudeerd was, dat
mijn vrees dat de uitvoering als geheel niet zou
slagen, gelukkig niet is bewaarheid.
l De artistieke opvatting van den heer Rüntgen en
t zijne (ditmaal) rustige en zekere leiding
wasoor| zaak, dat de hoorders onder den indruk van Bach's
; genie kwamen. De moeielijkheden (afgescheiden
i van de vocalisen) vooral wat intonat<e betreft,
j werden meestal glansrijk overwonnen, terwijl er wat
i de opvatting betreft bepaald stemming in de voor
dracht van het koor was waar te nemen. Vele
polyphone koren werden bovendien zeer duidelijk
j gezongen. De heer Röntgen heeft dan ook op deze
uitvoering voor het eerst getoond dat hy niet
alleen een schoone muzikale opvatting weet mede
te deelen, doch ook dat hij op het beslissende
oogeiiUik zijn schare weet te leiden en te steunen,
m. a. w. thans heeft hij getoond directeur te zijn.
»Ik ben blij, dat u gekomen zijt, maar
ik geloof niet, dat u iets voor mij kunt doen.
»lk kon hem geen leugen vertellen. Ik
kou niets zeggen. Ik drukte alleen zijn hand
in de mijne, terwijl hij voortging:
»Maar u wilt mijn vader gaan opzoeken
en hem vragen, mij te vergeven. Xiemand
is' te laken, dan ik alleen, 't Heeft lang ge
duurd eer ik begreep, waarom ik op dien
kerstavond de trom kreeg, en waarom zij
mij eiken nacht bleef roepen en wat haar
geroffel zeidde; nu weet ik het. Het werk is
volbracht eii ik beu tevreden. Zeg aan vader,
dat het beter is, zooals het is. Als ik was
b.lijven leven, zou ik maar een bron van
verdriet en bezorgdheid voor hem zijn ge
weest, en iets in mijn binnenste zegt mij, dat
het zóó goed is."
Een oogenblik lag hij stil en toen, mijn
hand grijpend, kwam hij :
Ik luisterde, maar hoorde niets dan het
onderdrukt gekerm der gewonden om ons
heen. De trom" sprak hij, fhutwtjes ; shoort
ge 't niet ? De trom roept mij."
Hij reikte naar de plek waar zij lag, alsof'
hij haar wilde omarmen.
»Luister," ging hij voort, ;het is de re
veille. Daar staan de gelederen voor de revue
geschaard. Ziet ge 't zonlicht niet flikkeren
in de lange rijen bayonetten ? Hun aange
zichten blinken, zij presenteeren de wapenen,
daar komt de generaal; maar zijn gelaat
kan ik niet zien, door den gloriekrans om
zijn hoofd. Hij ziet mij ; hij glimlacht, bet
is " Ka met een naam op de
lippen, dien hij lang geleden bad loeren uit
spreken, strekte hij zich vermoeid op de
planken uit en bleet' roerloos liggen.
xDat is alles. Geen vragen nu; 't komt er
niet. op aan, waar die trom is gebleven. Wie
grient daar? alle deksels, waar is mijn tlesch,
castor-olie! ':'l!