De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 27 december pagina 2

27 december 1891 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. Na i57 geerenden en leugensverspreidenden corres_' TponA&üt over de grenzen te zetten, dan kan ."".IWt antwoord niet bevestigend luiden. Men \lf M1P& reeds in Europa de berichten van de fAginee Havas uit Sofia op hunne juiste ;'", waarde te 'schatten.' Maar er is veel aan ?fcB voeren tot verontschuldiging vati den heer j*4*- Stamboeloff. De voortdurende laster en 1 verdachtmaking, waaraan hij bloot staat, 'zouden zelfs den kalmsten man zijn geduld doen verliezen. Daarenboven kan de Bulfth . gaarsche premier wijzen op het voorbeeld """ van niemand minder dan de Fransche re geering, die nog kort geleden een Engelschman, en nog wel een lid van het Parle ment, wegens ophitsing over de grenzen liet zetten. Kunst en Letteren. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Grand Théatre (TivoH-gezelschap uit Rotterdam): De rederijker. De rederijker, het nieuwe blijspel van Willem van Zuylen heeft mij verbaasd noch verrast. Het schijnt mij het logisch en onvermijdelijk vervolg op den iroegeren tooneelarbeid van den beminden acteur. ,_'i Was maar een smid," het tooneelspelachtige saelodram»tje, dat hij eenige jaren geleden schreef, Tras als geheel immédiatement au-dessous du rit*,; enkele grappen en grollen vonden bijval wndat zij op het gryze fond schitterende lichtTlekken vormden. In het nieuwe werk is het fond zelf helder geworden; de geestigheden zyn uitwerking en illustratie van een vroolijk thema. J9e- rederyker, door den schrijver blyspel genoemd, k een vaudeville zonder coupletten, een klucht, een pottery." Ware het het werk van een buitefllaiidsch auteur, men zou het waarschijnlijk met pan korte vermelding of een hoofdschudden voorbyg&an; het behoort tot die stukken, düa zich eiganlyk niet laten beoordeelen, die men niet er/jjst of laakt, die men ondergaat, de een met neer genot of gelatenheid, de ander met minder. De wijnhandelaar Willem Brinkman is sedert twee jaar gehuwd met een allerliefst vrouwtje; zijn geluk is groot, doch niet volkomen. Dagen, soms weken moet zijn vrouwtje bij haar ouders logeeren. Hét gevolg is dat Brinkman, om de eenzaamheid en de verveling te ontvluchten, lid van een redeykerskamer is geworden en het in korten tyd tot president daarvan heeft gebracht. Als het cherm opgaat, ziju de schoonouders de moeder natuurlijk bij de hand, bedilziek, baasspelerig; de vader even natuurlijk een leuke, opgewekte ou deheer, die een beetje bang is voor zijn vrouw bij het jonge paar te logeeren. Onverwachts zijn tij gekomen, tot groote ontsteltenis van Brinkman ; den volgenden avond heeft de uitvoering van zijn kamer" plaats, dien zelfden de groote repe titie ; zyn vrouw logeerde bij haar ouders ; hij meende vrij spel te hebben. Wat te doen ? Een oogenblik denkt hij er over alles aan vrouw en schoonouders te vertellen ; op dat zelfde blijkt hem echter, dat zijn schoonmoeder de rederijkerij ait het diepst van haar hart verfoeit. Hij zal zaken voorwenden en trachten zijn familie om den tuin te leiden. De toestand wordt nog in gewikkelder. Een der spelers is ziek geworden; Brinkman, de president, moet voor een plaats vervanger zorgen. Inmiddels heeft hij zijn schoon vader in het geheim genomen; deze is over de nreuwe ongelegenheid in de wolken; steeds bad hij lust in de rederijkerij; alleen ter wille van *q'n vrouw speende hij zich er van; de schoonste gelegenheid biedt zich tbans aan; hij zal de lijke tegenstelling scheen, die trom, waarvan ik vertelde, hing aan een spijker vlak boven zijn hoofd. Zij gezicht was mager en afge vallen ; maar hij had een roode plek op iedere wang en zijn oogen stonden erg schit terend en groot. Hij was blyde mij te zien en toen ik hem vertelde, waar ik heen ging, begon hij allerlei over den oorlog te vragen, honderd uit. Ik meende zijn geest totaal van zijn zieke droomerijen afgeleid te heb ben, toen hij eensklaps mijn hand greep en mij tot zich trok. Dokter," vroeg hij zacht fluisterend, »zult u me niet uitlachen als ik u iets vertel?" «Zeker niet, mijn jongen," antwoordde ik. »U herinnert u die trommel ?" vervolgde hij, op het glinsterend stuk speelgoed wij zend, dat aan den wand hing. »U weet ook hoe ik er aan kwam. Een paar weken na Kerstmis, lag ik hier half slapend en de trom hing boven mij, toen ik er plotseling op hoorde slaan ; eerst langzaam en zacht, toen sneller en harder, totdat het geroffel door het geheele huis klonk. Midden in den nacht hoorde ik het weer. Ik durfde er niemand iets van zeggen, maar sedert heb ik het iederen nacht gehoord." Hij zweeg en keek angstig naar mij op. »Soms,'' vervolgde hij, »wordt er zacht op ge trommeld, somtijds hard, maar altijd groeit het aan tot een roffel zoo luid en geweldig, dat ik de menschen soms in mijn kamer verwachtte te zien komen, om te vragen wat er gaande was. Maar ik denk, dokter ik denk," herhaalde hij langzaam, en mij met pijnlijke belangstelling aanziende, »dat niemand het hoort, dan ik alleen." »Ik dacht het ook en ik vroeg hem of hij het nog op andere tijden had gehoord." tt »Eens of tweemalen overdag," antwoordde hij, »als ik gelezen of geschreven had; maar dan erg hard, alsof de trom boos was en op die manier mijn aandacht van mijn boe ken wilde aftrekken.'' * »Ik zag hem aan en voelde zijn pols. Zijn oogen glinsterden en zijn pols was een weinig gejaagd en snel. Ik probeerde toen hem uit opengevallen rol vervullen. De heeren ver trekken. Nauwelijks zijn zij verdwenen of de heer Kleisman wordt aangediend. De dames kennen hem niet. Hij is voorzitter van een jongelingsvereeniging, die, tot niet te beschreven last en ergernis voor bestuur en leden beider vereenigingen, vergadert in hetzelfde gebouw, waarin de rederijkerskamer haar repetities houdt. Vol vuur en geestdrift wijdt hij tegen de dames uit over het verfoeilijke van Brinkman's gedrag, over den verderfelijken weg, door dezen bewandeld. De dames zyn n verbazing. Als zy Kleisman vragen waar Brinkman dan toch is, antwoordt hij In Amicitia, bij de vermoorde onschuld!" en holt de deur uit. Vrouw en schoonmoeder, steeds even wijs, komen in hun ongerustheid na tuurlijk tot de vreeselijkste onderstellingen. De zaak is de lezer begrijpt dit reeds , dat het te vertoonen stuk De vermoorde onschuld" tot titel draagt. In het iweede bedrijf heeft de repe titie plaats; zij staat bijna geheel buiten de eigenlijke handeling. In het derde komen de hee ren thuis, hebben er hevige tooneelen tusschen wederzijdsche echtgenooten plaats en wordt ten slotte natuurlijk alles opgehelderd. Als blijipel was JJe rederijker bedoeld, blijspel heet het; had het blijspel kunnen worden? Zonder twijfel. De rederijkerij moge geen volstrekt nati onale hebbelijkheid zyn, geen kwaad wortelende in alle standen, tot thema voor een vaderlandsch blyipel leent zy zich bij uitstek, een waarachtig blijspeldichter kan de hekeling er van niet anders dan een kolfje naar de hand zijn. Wie ooit aan de ziekte geleden heeft, herinnert zich zonder twijfel de dwaasheden, die zij met zich brengt, de oneenigheden en kibbelpartijtjes, twisten en revoluties, intriges en kuipsrijen, dj ontevreden heid van dezen, de gekwetste eigenliefde van genen, de dwaze angst van den nieuweling, bet belachelijk zelfvertrouwen van den veteraan, hst naap3n van de acteurs van beroep, liefst en meest in hun minder goede eigenschappen, het afgeven op, kwaadspreken, van deze, het eoquetteereu der dames, de bedeesdheid of linkschheid der heeren, de jonge meisjes, die geen onde rollen willen vervul len, de nog jongere, die zich iet willen laten omhel zen, in n woord al die kostelijke nietigheden, die den rederijker zoo belangrijk schijnen. Waar lijk, om stof behoeft men niet verlegen te zijn. Van Zuijlen heeft ze bijna niet gebruikt. Ia uet tweede bedrijf wonen wij de repetitie van de ka mer" bij; men vertoont het een of ander onzinnig melodrama; de schoonvader, die de opengevallen rol vervult, maakt zich aan de ongerijmdate dom heden schuldig, ziet de tooneelaanwyzigingen voor den tekst aan, maakt onbehouwen grimassen en gebaren, kortom gooit op de uaiefste en onschuldig«te wijze alles in het honderd. De satire op de rederijkerij biijt'c achterwege; wy krijgen de van onds bekende aardigheid: het bdlachulyk maken van een op zich zelf reeds belachelijk spektakelstuk. Zoo ik mij niet bedrieg, is het Sarcey, die zegt dat men een kluchtspelschrijver over net punt van uitgang zijner werken idet moet lastig val len. Passen wij dit voorschrift op De rederijker toe. Nemen wij aan dat liet waarschijnlijk is, dat Brinkman rederijkt, (lat bij dit voor zijn vrouw verborgen heelt gehouden, dat dit voor haar verborgen is gebleven. Is dan alles in orde V Is het aan te nemen, dat iemand als de schoon vader zich op een rederijkorsrepeutie zoo reus achtig onnoozel en onbeholpen aanstelt V Is liet aan te nemen dat de dames over de beteekenis van de vermoorde onschuld zoolang in het onze kere blijven? Is het aan te nemen, kortom, is van de geheele geschiedenis iets aan te nemen? JJe rederijker is een tooneelvsrtooning in de min gunstige beteekenis van het woord, een grap, te leggen, dat hij zeer zwak was en dat zijn zintuigen buitengewoon scherp waren, zooals die van de meeste zwakke menschen, en hoe, wanneer hij las, of geboeid en opgewonden raakte, of 's nachts als hij vermoeid was, het bonzen van een slagader dat tromme lende geluid veroorzaakte, dat hij boorde. Hij hoorde mij geduldig aan, niet een ongcloovig glimlachje, maar hij bedankte mij toch, en een poosje later ging ik heen. Op de trap kwam ik den professor tegen. Ik zeide hem wat ik van de zaak dacht. S t.! 't komt er niet op aan, wat dat was. »Hij heeft frissche lucht en beweging noodig", zeide de professor, »en wat praktische levenservaring, anders niet, mijnheer!'1 De professor was geen kwaad man, maar hij was een beetje teleurgesteld en ongedul dig, en flacht zooals knappe menschen maar plegen te denkeu dat dingen die hij niet begreep, of dwaas, of' ongepast waren. »Dienzelfden dag verliet ik de stad en dacht in (het gewoel van slagvelden en hos pitalen om den kleinen llupert geheel niet meer; ook hoorde ik niet jneer van hem, totdat ik op zekeren dag in het leger een schoolkameraad ontmoette, die ook den pro fessor had gekend en mij mededeelde, dat Kupert totaal krankzinnig was geworden en in een van zijn aanvallen uit huis was ont snapt; dat hij nooit gevonden was geworden en men daarom vreesde, dat hij in het water gevallen en verdronken was. Ik was erg getroffen op dat oogenblik, dat kun jelui je voorstellen; maar och heer, ik leefde toen juist te midden van tooneelen, die al even droevig en vreeselij k waren en had weinig tijd om over den armen Hapert te treuren. Niet lang na het vernemen dezer lijding hadden wij een hevig gevecht, waarin een gedeelte van ons leger werd overrompeld en niet groot verlies teruggeslagen. Ik werd van mijn regiment gedetacheerd om naar het slagveld te rijden en de officieren van gezondheid der verslagen af deeling te hel pen, die de handen meer dan vol hadden. die ia opzet en uitwerking herhaaldelijk met de meest gewone regelen der waarheid en waarschijnlykheid overhoop ligt, een boerterij, die wij zouden bewonderen, als zij van geest en humor, van licht en leven fonkelde en tintelde, die wij aannemen, dulden, omdat de schrijver tooneelspeler is, het technische gedeelte van de tooneelschrijf'kunst op zyn duimpje kent, omdat zijn werk als drama in engeren zin niet onhandig of onnoo zel is. De bedrijven loopen vlug en glad, eindigen bijna steeds op effectvolle wijze; het tooneel blrjft zelden leeg; het opkomen en afgaan der pertoneo is bijna steeds gemotiveerd. Het overtalrijke publiek juichte JJe rederijker herhaaldelijk van harte toe; wie van onschuldige grappen onschuldig in iedere beteekenis houdt, zal herhaaldelijk moeten giebelen of schateren. Velen zullen bezwaar maken alle enormiteiten even goedschiks en goedlachs te slikken. Vooral in onzen tijd schijnt mij van toepassing wat Rameau in den dialoog van Diderot zegt; On est plus difftcile en sotlise qu'en talent ou en vertu." Nooit was men misschien kieskeuriger op bet punt van zolternij dan in onze weinig vroolijke dagen van realisme eii naturalisme. Over taal en dia loog een enkel woord ; stijf of houterig waren zij zelden, te ongedwongen, te luchtig meer dan eens; stroeve of gewrongen zinswendingen trok ken zelden, te losse, te familiare herhaaldelijk mijn aandacht. De vertolking, als geheel voortreffelijk, hart ook in onderdeeleu veel goeds. Dat de heer van Zuylen (da schoonvader) de zaal herhaaldelijk deed daveren van het lachen, wien verwondert het ? Wanneer zullen wij hem weer eens in.... in meer klassieke rollen bewonderen ?( De heer Koyaards (Brinkman) was misschien iets te aris tocratisch voor den wynkoopsr-rederijker, iets te gejaagd en beweeglijk ook; overigens lof en prijs voor zijn juitt en natuurlijk spel. Nam mevrouw van Wenterhoven (Je schoonmoeder) daar rol niet een beetje te ernstig op? Was zij niet een tikje te larmoyant? Mevrouw van Bieiie?Poolman was een liet jong vrouwtje. Waarom echter hadden beide dames zich in het laatste bedrijf in bijna gehjkkleurige hardroode gewaden uitgedost? Of was dit i-ynboliek, kenschetsing van haar toorn en verontwaardiging? In de kleinere rollen trok ken mevrouw Korlaar en de heer Alex. Faassen de aandacht. H. J. M. MUZIEK IN1 DE HOOFDSTAD. Das Höchate in der Kunst ist nicht berall ausschliesziich iïr den Kiïiistler urid Kunstkenner da, sondcrn lür den Menschen." Deze wojrden van Montz ilauptinann kwamen mij i» do gedachten bij <ie uiivoerujg van de llmol-mis vaii Bacil door deze At'Jeeliug van do Maatschappij tot bevordering der Toonkunst. liet is waar, zelfs de ontwikkelde kunstenaar leert eerst langzamerhand Bach op de rechte waarde bdiatten, terwijl de minder ontwikkelde muziekliefhebber vaak afgeschrikt wordt door do strenge vormen en stijl van de polyyhone koren i en begeleiding van de soli; doch. er zyn momeu; ton (en wel hoofdmomenten) in ieder werk vuil l Bach, die geen enkel voor poëzie toegankelijk toehoorder Koel zuilen laten. By de mis heb ik o. a. op bet oog liet: IiMirnatua, Cri.ici/ic en Hesuri'ejïtt. Deze korte beulden van liet lijden en de opstanding zyn een openbaring voor aileu. Het kunstwerk is dan ook voor de geheele menschlrnd. De kunstenaar, de ingewijde geniet en doorgrondt; hij dio slechts in den voorhof van j den tempel of er buiten staat, kan gemeten zonder te kunnen doorgronden; doch ook mj voelt zich ouder den invloed van het raajestueuse, klein Toen ik de loods, die tijdelijk voor hospitaal diende, bereikte, toog ik dadelijk aan het werk. ,, Ach Bob'", zeide de dokter, peinzend de blinkende sabel uit de handen van den | hall verschrikten Bob nemend en hem die ernstig voorhoudend, die mooie speeldingen zijn symbolen van een wreede, leelijke werkelijkneid. :>lk begon bij een grooten, forschen Vermonter", vervolgde hij langzaam, met de punt der scheelte een figuur op het haardkleedje teekenend, ;>die zwaar gewond was aan beide heupen, maar hij stak zijn handen op en smeekte mij, eerst anderen te helpen, die liet meer behoefden dan hij. Ik lette eerst niet op zijn verzoek, want die soort onzelfzuchtigueid was jiiets ongewoons in het leger; maar hij hield aan: »Om Godswil, dokter, laat mij liggen; er is een tamboer van ons regiment een kind nog ster vende, als hij niet reeds dood is. (ia hem i eerst zien. Ilierover ligt hij. Hij heeft i meer dun n leven gered, oeii van morgen die paniek losbrak, bleef hij op zijn post, en redde de eer van het regiment." De majiier van dien man trof mij zooveel meer, dan wat hij eigenlijk zeide, ofschoon het door de andere arme duivels, die om mij heen lagen uitgestrekt bevestigd werd, dat ik naar den overkant liep, waar de tamboer lag, me t zijn trom naast zich. Ik wierp een blik op zijn gelaat -- en ja,?Bob ja, kinderen liet was liupert. j ;.Oeh! Och! Het mot krijt getcekende l kruis, dut mijn mede-ollieieren hadden ach tergelaten op de ruwe plank, die hem tot j ligplaats diende was niet noodig om te be! wTpen. boe dringend de hulp was, die hij ! zocht; noch de profetische woorden vanden j Vcrmonier, noch liet klamme zweel, dat zich vermengde met de blonde krullen, die aan ! ziiu bleek voorhoofd kleefden, waren noodig om te bewijzen, boe hopeloos die nu was. Ik noemde zij11 naam. Hij opende zijn oogen wijder, vond ik, in bet nieuwe visioen, dat | voor hem begon te dagen en herkende ! mij. Hij fluisterde : tegenover het groote licht dat van ieder meester werk uitstraalt Een reuzenwerk, een geniaal werk is de Hohe Messe inderdaad. Met de bescheiden middelen die Bach slechts ten dienste stonden, heeft hij uiting weten te geven aan de machtigste, aan de heerlijkste gedachten. Waar hy het hoogste in tonen moest vertolken, wist hij met n slag alles wat vóór hem op meer conventioneele wijze was uitgedrukt, in de schaduw te plaatsen. Wie zou zeggen dat het Crucifix met denverrassenden geheimzinnigen overgang naar het G-dur accoord, dat naar het liesurrexit leidt, voor ander halve eeuw geschreven is? Wie zou in Bach's dagen zoo partij hebben kunnen trekken van de bescheiden orkestcombinatiën die men toen slechts kende? Deze overwegingen leiden mij tot eene ernstige bedenking. Zou Bach het goedgekeurd hebben, zijn werk te zien uitgevoerd door eene koormassa die in zijne dagen onbekend was? Ik meen met eeiiig recht dit te mogen betwijfelen. Juist het machtige, het majestueuse dat Bach met de hem ten dienste staande middelen geschreven heeft, loopt gevaar door andere verhoudingen. Ik ben van oordeel dat alle oudere werken moeten wor den uitgevoerd ongeveer door eene bezetting waarop de componisten in hunnen tijd gerekend hebben. Met oudere orchestwerken (o. a. de symphonieën van Haydn) heeft men wel eens kunnen bemer ken, boe een zeer sterk bezet strijkkwartet een wanverhouding vormt met de blaasinstrumenten aan wie zulk een bescheiden taak is toegedacht. Boven dien is er een ander bezwaar: Aan de groote technische eisenen die Bach aan de koren steljt (o. a. in het Gloria, Ctini Sancto Spiritu. Et resurrexit, Confiteor, Pleni gunt coeli en Ósanna) kunnen de meesten niet voldoen. Dat is alleen hun gegeven die ernstig aan hunne stemontwikkcling gearbeid hebben. Hoewel urtfrize beste jeugdige zangeressen ditmaal medewerkten en ook by het hcerenkoor geoefende stemmen .waren op te merken, zijn er te veel die de moeielijkheden of in den steek moeten 'laten, of' onvolkomen en onjuist uitvoeren. Het gevolg is dat de geweldige klankmassa die een kuor van ongeveer 300 zangeressen en zangers ontwikkelt, bij zulke figuren plotseling veel zwakker wordt. Ik zie hierin aanleiding, den heer Röntgen in overweging te geven, uit zijn koor eene kleine keurbende samen te stellen, en met een van de cantaten van. Bach (of een fragment daarvan) eens eene proef in dien geest te nemen. De ondervin ding heeft mij geleerd, dat met zulk eene kleiner j geoefend koor de resultaten ^eel schooner zijn, ! ouk met orkest en orgel aegeleiuing. Nu ik deze bezwaren opgenoemd heb, moet ik echter met groote ingenomenheid verklaren, dat er zoo ernstig en degelijk gestudeerd was, dat mijn vrees dat de uitvoering als geheel niet zou slagen, gelukkig niet is bewaarheid. l De artistieke opvatting van den heer Rüntgen en t zijne (ditmaal) rustige en zekere leiding wasoor| zaak, dat de hoorders onder den indruk van Bach's ; genie kwamen. De moeielijkheden (afgescheiden i van de vocalisen) vooral wat intonat<e betreft, j werden meestal glansrijk overwonnen, terwijl er wat i de opvatting betreft bepaald stemming in de voor dracht van het koor was waar te nemen. Vele polyphone koren werden bovendien zeer duidelijk j gezongen. De heer Röntgen heeft dan ook op deze uitvoering voor het eerst getoond dat hy niet alleen een schoone muzikale opvatting weet mede te deelen, doch ook dat hij op het beslissende oogeiiUik zijn schare weet te leiden en te steunen, m. a. w. thans heeft hij getoond directeur te zijn. »Ik ben blij, dat u gekomen zijt, maar ik geloof niet, dat u iets voor mij kunt doen. »lk kon hem geen leugen vertellen. Ik kou niets zeggen. Ik drukte alleen zijn hand in de mijne, terwijl hij voortging: »Maar u wilt mijn vader gaan opzoeken en hem vragen, mij te vergeven. Xiemand is' te laken, dan ik alleen, 't Heeft lang ge duurd eer ik begreep, waarom ik op dien kerstavond de trom kreeg, en waarom zij mij eiken nacht bleef roepen en wat haar geroffel zeidde; nu weet ik het. Het werk is volbracht eii ik beu tevreden. Zeg aan vader, dat het beter is, zooals het is. Als ik was b.lijven leven, zou ik maar een bron van verdriet en bezorgdheid voor hem zijn ge weest, en iets in mijn binnenste zegt mij, dat het zóó goed is." Een oogenblik lag hij stil en toen, mijn hand grijpend, kwam hij : Ik luisterde, maar hoorde niets dan het onderdrukt gekerm der gewonden om ons heen. De trom" sprak hij, fhutwtjes ; shoort ge 't niet ? De trom roept mij." Hij reikte naar de plek waar zij lag, alsof' hij haar wilde omarmen. »Luister," ging hij voort, ;het is de re veille. Daar staan de gelederen voor de revue geschaard. Ziet ge 't zonlicht niet flikkeren in de lange rijen bayonetten ? Hun aange zichten blinken, zij presenteeren de wapenen, daar komt de generaal; maar zijn gelaat kan ik niet zien, door den gloriekrans om zijn hoofd. Hij ziet mij ; hij glimlacht, bet is " Ka met een naam op de lippen, dien hij lang geleden bad loeren uit spreken, strekte hij zich vermoeid op de planken uit en bleet' roerloos liggen. xDat is alles. Geen vragen nu; 't komt er niet. op aan, waar die trom is gebleven. Wie grient daar? alle deksels, waar is mijn tlesch, castor-olie! ':'l!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl