De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 27 december pagina 3

27 december 1891 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEESBLAD VOOR NEDERLAND. Ambros zegt ergens: Palestrina bidt, maar Bach predikt." Ia dit juist, dan is hy wel de geweldigste pre diker, die ooit zijne stem verhief. Eet is waar, B«eh dweept niet. De besliste wijze waarop hij sjjne motieven in hun geheel onaangetast laat, doen n aan een dogma denken dat hij zijne hoorders met autoriteit oplegt. De kunst was voor hem bovendien alleen eea middel tot verheerlij king van het Opperwezen en tot zedelijke religieuse verheffing van den menscb. In z\jne Generalbaslehre zegt hij o. a. in de toorrede: Des Generalbasses Finis wnd Endursache soli anders nicht, als zu Gottts Ehre -und Becreation des ffemüths sein. Wo dieses nicht in Acht. genommen wird, da ist keine eigentKche JUusique, sondern ein Teuflisches Gepldrr und Gettyer. Hoeveel poëzie, ik durf zeggen: hoeveel dramatisehe kracht ontwikkelt hij echter in de groote momenten. Dan toont by' dat de natuur het op zulke oogehblikken van de conventie en opvoe ding wint. Ik heb mijne opinie over de koren eigenlijk al gezrgd. Ik voeg er nog bij, dat in de eerste koren, Kyrie, benevens Credo, Qui tollis, Crucifix en Dona nobis pacem veel schoons was. Ook het Santius, (hoewel op de uitvoering een weinig ongelijk) maakte veel indruk. Over bet geheel bleek het echter dat het koor, door veel repeteeren, op de-«itvoering reeds vermoeid was. Vooral de tenoren ontwikkelden op de repetitie veel schoener klank dan op de uitvoering, terwijl een enkel koor zooals Et incarnatus est aan onzui verheid leed. De bezetting van het orkest is geheel naar de partitie gevolgd. Bach heeft aangegeven: Fluiten, Oboi, Oboi d'amore, Fagotten, Trompetten, l Jacht- of Waldhoorn (Corno di caccia) Pauken benevens Violen, Alten en Bassen (continuo.) Bach was gewoon op het orgel de begeleiding aan te vullen om daardoor in de ensembles een machtiger effect te bewerken. De heer Böotgen heeft voor de uitvoering eene orgelpartij bewerkt. Het bleek dat het zeer moeielijk ie, dat in den geest van Bach's werk te doen, want ziet men de partituur aandachtig na, dan is die ondanks de soberheid toch reeds op zich zelf een geheel. Ik jnoet echter verklaren, dat deze partij met tact en bekwaamheid is bewerkt, hoewel op sommige gedeelten, zooals het Gloria en tweede gedeelte van: et in terra fax, het orgel min of meer storend klonk. Johann Christian Kitte], leerling van Bach. geeft eene interessante beschrijving van de repetitie van een cantate van Bach onder diens leiding. Es tnuszte allemal einer von Bach's Schülern auf dem Fiügel accompagniren. Man kann wohl begreifen, dass man sich da mit einer magern General Bassbegleitung ohcehin nicht vorwagen durfte. Demohnerachtet muszte man sich immer darauf gefaszt halten, dass sich oft plotzlich Bach's Hande und Finger unter die Liinde und Finger des Spielers mischten und, ohne diesen weiterzu geniren, das Accompagnement mit Massen van Harmonieën ausstafflrten, die noch mehr imponirten, als die unvermuthete, naho Gegenwart des strengen Lehrers. Het orkest en de organist (de heer de Pauw) hebben zich voortreffelijk gehouden. De eerste hoboïitj de heer Krüger. heelt de solo op oboe d'amore bijzonder schoon geblazen. Hoewel hard ziek, wilde hij die belangrijke partij niet in de waagschaal stellen. Zulk eene kunstlieide en plichtgevoel verdient bijzondere erkenning. Den hoornist, den heer Breedhoff, heb ik eveneens be wonderd voor zijne groote zekerheid bij de bege leiding van de aria No. 10. Niet alleen zeker doch met zeer schoonen toon en voordracht kweet hij zich van zijn uiterst gevaarlijke taak. De fluitist, de heer Demont, ontwikkelde een schoonen toon in zijn solo, doch voerde de figuren, twee aan twee gebonden, niet duidelijk genoeg uit. Bach schreef, wanneer hjj twee zestienden gebon den wenschte, een twee en dertigste met stip. (Eene Muziekleer van J. G. Walther u.'t het jaar 1708 zegt, dat dit in die dagen de gewone en algemeene schrijfwijze was.) De heer Demont zal by langer medewerking in de strengere werken (waarin hij zich tot nu toe weinig heeft bewogen) dat, evenals de strengere rhythmiek weten te verkrijgen. De heer Timmner speelde zijn twee soli met schoonen toon en zuiverheid. Tegen de aanwen ding van moderne effecten in dit genre van muziek meen ik hem met nadruk te moeten waarschuwen. Hij verzake vooral zijne schoone stijlvolle wijze van spelen niet. De trompetsoli slaagden niet al te best, hoewel men een specialiteit had geëngageerd voor de zoo hoogliggende partij. De soli waren in handen van de dames Fillunger en Kempees, benevens de heeren Diriech en Messehaert; voor mej. Filluriger lag deze partij over het geheel wat laag. Haar medium is verzwakt. De schoone klank van het hougo register en hare muzikale voordracht waren echter weer op te merken. Mej. Kempees was op de repetitie ge lukkiger dan op de uitvoering, daar zij toen meestal wat te hoog zong en de laatste aria: Agnus Dei wat te dramatisch voordroeg, terwijl die op de repetitie zeer schoon werd voorgedragen. De heer Diriech zong zeer correct en rbythmisch juist, doch kon mij niet boeien door zekere dor heid in de voordracht en het gutturale van de hooge roten en de heer Messchaert zong zijne niet altijd dankbare partij met het meesterschap en de soberheid van uitdrukking die men van hem gewend is. Heb ik mijne bezwaren niet verzwegen, zoo moet ik den heer Röntgen een warm compliment maken over hetgeen hij heeft kunnen tot stand brengen. Met de bestaande krachten is bereikt wat be reikt kon worden. Allen hebben hem dapper en trouw gesteund en geene inspanning ontzien, daardoor kon men de Mis dan ook zoo ten gehoore brengen, dat zeer velen de schoonheden hebben gevoeld en allen dankbaar zullen zijn op deze wijze met dit werk te hebben kunnen kennis maken. De tweede uitvoering van het klein gemengd koor a capella, onder leiding van den heer A. Averkam", dat zich ten doel stelt het uitvoeren van gewijde muziek, bevestigde den gunstigen indruk dien ik b\j de eerste uitvoering in het voorjaar heb uitgesproken. De voorgedragen compositieën waren van: Sweelinck, Obrecht, Josquin des Pres,Lotti, Palestrina. Pretorius, Bortniansky en Bach. De zeer goede kwaliteiten die in dit koor, samen gesteld uit de beste van de jeugdige zangkrachten van onze stad, toen waren op te merken, traden nu in rijper vorm op den voorgrond. Deze uitvoering gaf tevess weer het bewijs dat de oudere kerkmuziek by een klein doch geoefend koor het best verzorgd is. Het publiek was zeer talrijk opgekomen en kon door de duidelijke en schoon gefraseerde vertol king de waarde van deze werken gevoelen. Rubinstein heeft dezer dagen, een nieuw werk in het licht gegeven. Die Musik und ihre Meister. Hij noemt de toonkunst tot de tweede helft van de 16e eeuw eene voor-historische, terwijl hij de pe riode der Nederlanders alleen uit een wetenschap pelijk oogpunt waarde toekent. Bij Palestrina's werk begint zich (volgens hem) pas eene stemming der ziel te openbaren, doch bij Bach en Handel ver krijgt de toonkunst eerst even hooge beteekenis als de overige kunsten. Ik ben het hiermede niet eens, en nog minder na deze uitvoerig gehoord te hebben, daar ik vind dat wie met liefde en volharding in die werken doordringt eene ideale wereld van tonen voor zich ontsloten vindt. De schoonst uitgevoerde nummers waren Psalm 138 van Sweelinck, Agnus Dei van Hasler, Sanctws van Obrecht, het slot van het Motet van Palestrina, Koraal van Pretorins, het eerste gedeelte van Sweelinck's Psalm 134 en het laatste ge deelte van Bach's Motet V. Het koor bleek goed voor zijne taak berekend, terwyl de nuanceering de schoonheden in een warm en duidelijk licht stelde. Met groote belangstelling zie ik de volgende uitvoering te gemoet. De artistieke belangrijkheid van haar streven en de aanvankelijk verkregen resultaten waarborgen deze jonge vereeniging eene voorname plaats in het Amsterdamsche muziek leven. Den heer Averkamp breng ik dus mijn hulde voor deze schoon geslaagde uitvoering. Van Sweelinck naar Meijerbeer is een gewaagde sprong. Toch moest ik dien doen, omdat dienzelfden avond de Ned. Opera de lang aangekondigde voorstelling van de Afrikaansche gaf. Het is mij zeer aangenaam, na een paar minder gunstige voorstellingen te hebben moeten bespreken, aan de insfudeering en vertolking van dit werk een warm woord van lof te mogen brengen. Alles zat er vast in, het orkest was over het geheel zeker en wist waar het noodig was, dis cretie in acht te riemen. De hoofdpartijen. Mevr Van Ophpmert-Schwencke (Selika), Mej. Sewing (Ines), de Heer Pauwels (Vasco de Gama), Orelio (Nelusko) en Arnoldi (Dom Pedro), gaven allen reden tot groote tevre denheid. De heer Pauwels was uitstekend bij stem en zong met warmte zonder te veel effectbejag. Zijne rhythmiek was ook thans juister. De heer Orelio was eveneense en voortreffelijke Nelusko. Met hartstocht in zang en spel, zonder overdrijving, gaf hij een interpretatie die ik met groot genoegen van het begin tot het einde hoordo. Waren dus de hoofdpesrsonen allen zeer goed, ook de kleinere rollen, door de heeren Florissen, En gelen en van der Stappen, waren bevredigend. Voegt men hierbij, dat de mannenkoren in de eerste en vierde acte en sommige gedeelten van de derde acte loffelijk waren, doch dat de vrouwen koren onbevredigend klonken en ook het groote koor, in de derde acte, dien avond niet te best lukte dan heeft men ondanks deze opmerkingen uit mijn verslag kunnen zien dat de opvoering als geheel zeer goed was en een ruim bezoek verdient. Ook de mise-en-scène van den Heer Arnoidi maakte een aangenamen indruk. Er was blijkbaar met de middelen gewoekerd. Den Heer van der Linden zij groote lof ge bracht om de degelijke en flinke voorbereiding van het geheel. Men zag dat allen zeker van hunne zaak waren. Deze uitvoering zal aan allen, die het wel meenen met het waarachtig belang van de Ned. Opera moed op de toekomst gegeven hebben. Aanmoediging en wijzen op tekortkomingen leiden tot het gewenschte doel. Overdreven op hemeling leidt tot verval. Het is mij aangenaam thans van ganscher harte te kunnen prijzen. Ten slotte is het nog mijn plicht melding te maken van het optreden van een jonge landgenoote mej. Madeleine ton Have uit Parijs, die in het Concertgebouw Rnbinstein's TJ-wollconcTtcn Mendelssohn's Variat'ons srrieitses voordroeg. Deze pianiste die het reeds op groote technische hoogte gebracht heeft en goede loonontwikkeling en muzikale voordracht bezit, belooft voor de toekomst zeer veel. Haar spel moet natuurlijk nog aan rijpheid winnen, doch men heeft reeds kunnen bemerken dat zij met ernstig voortgezette studie een zeer hoog standpunt als pianiste kan innemen. Er was zooveel goeds in haar spel. dnt ik gerust eene voorspelling iri dit opzicht durf te doen. VA.V Miu.uü-'.N'. EE\ NIEUWE STUDIE OVER ISRAELS. Korten tijd eel»den berichtte <le Amsterdam?chc uitgever Schalekamp, het aanstaande verschijnen van een geïllustreerd en vrii uitgebreid werk over moderne Hollandsc.he schilders, in handzaam formaat. De eerste serie van dit werk zal. naar het prospectus aangeeft, handelen over Israëls, do Marissen, Bosboom. Mauve. Mesdag. De tekst wordt in het Fransch geschreven door den beer Pb. Zilcken, die met het onderworp vrij wel vertrouwd kan worden geacht. In de oudere on nieuwere llevuc indépendante reeds, in de Art moderne, in les Lettres et les Arts on in l'Art dans les deux mondes, werden door dezen kunstkennenden Ha genaar, die zelt schilder is. en een zeer beschaafd Fransch schrijft, over Hollandsche schilderkunst bijdragen geleverd van verschillende waarde, maar die een voortreffelijke voorstudie kunnen geweest zijn voor een arbeid als deze. terwijl ook reeds de groot-formaat salontafel-uitgave van den heer Schalekamp over Israëls, toen Netscher het werk liet steken, door Zilcken voltooid werd. Deze zijne studie over Israëls nu, maakt, een weinig omgewerkt, de dezer dagen verschenen eerste, tweede en derde aflevering uit van de goedk'oope en knap geëquipeerde uitgave, Peiittres Hollandais modern.es. De auteur van deze studie is onder hen die in ons land aan schilderkritiek doen, ongeveer de lettre-schildercriticus, wanneer men aan dit woord een zin mag toekennen equivalent aan de betee kenis die van Deyss>el eens in zijn studie over de Goncourt aan den literairen lettre heeft gehecht; hij is de schilder-lettrévan uitgebreide kennis en liefhebberij en die, als hjj kon een fijnproevend kollektioneur zou zijn. Hij heeft, zooals ik hem ken van den type-lettre bij afwezigheid van iets overstelpen ds, dat leuke-levendige maar ook het delicate, het brooze, bet vernuftige en diens voorliefde voor wat particulier is en kit, telend, geslepen en verrassend. Hij bezit ook den zin tot minutieuze analyse die hierbij hoort. En het is wel deze zin die den schrijver Zilcken, vaak tot kantige, spitsvondige, keurige opmerkin gen voert. Maar dan is het opvallend hoe die opmerkingen somtijds op zichzelf blijven staan in de opvolging van zijn volzinnen, zonder mede te stroomen tot een grooter redeneering. Het ge brek aan eenheid in zyn studie dat hieruit voort komt wordt nog versterkt doordien hij meermalen als hij juist op dreef is, zijn verdere gedachtengang in den steek laat, om dan in eens, ietwat hakerig, over iets anders te beginnen, zooals b.v. op bl. 30 waar hij vlak op een algemeene beschou wing over het moderne in de kunst van Israëls, geheel zonder overgang of rust doorgaat met het droog-biografische van: Israëls werd dan-en dan geboren. Wat daar in dat gedeelte verder volgt zal overi gens voor latere biografen tot niet gering profijt zijn. Het documenteele betreffende zijn jeugd, zijn opleiding, zijn misère, zijn wanhopen aan zich zelf, zijn volharding, zijn inzicht in wat hij eigen lijk doen moest, van zijn eerste succes en den gang zijner carrière, vindt men nergens zoo juist en uitvoerig als in deze leesbare bladzijden neer geschreven. Maar men mag zeggen dat ook een ander deze wetenswaardigheden kon hebben ge boekt. Echter zou waarlijk niet elk ander de bladzijden hebben kunnen samenstellen, waarin Israëls, bizondere opvatting van teekenen, zijn schilderwijze en zijn aquarelleerkunst besproken worden. De karakteristiek van zijn waterverf behandeling vooral, is van het beste wat deze studie geeft: zij is geloof ik uitmuntend. Maar in subtiele analyse van dergelijken aard komt men allicht tot stellingen, welke anderen, die over dezelfde kwestie wel hebben nagedacht, zoo gauw niet toegeven. Zoo zou ik den schrijver bepaald willen weerspreken, waar hij betoogt dat Israëls eer dan met stellige penseelstreeken te schilderen, met kleine foetajes werkt, omdat ik geloof dat van de ingewikkelde, nerveuze, maar altoos juist zoo yroote schildering van Israëls hier mede een verkeerd idee wordt gegeven. en nog wenschte ik hem tegen te spreken, waar hij iets verder weder aanduidt dat de schilder lang zaam en geduldig verf-lijntjes en -zetjes naast en over elkaar zet, omdat dit het tegenovergestelde doet dan het karakterizeeren van het confuus. rustelooze, hartstochtelijke, zijner zeldzaam geëmo tioneerde peinture. Ook ken ik in de naïeviteit van Israëls' schilderijen, niets wat recht geeft te gewagen van dat ecnigszins gewilde wat Zilcken er in vindt, en waar de schrijver in dezen tijd in het algemeen meer menschelijk bewogen psychologiesehe schilders wil zien dan in vroeger eeuwen, zou ik hem toch vragen of hij al de Italiaausche, Duitsche en Vlaamsche religieuse schilders zich dan zoomaar gelieft weg tedeniien. Doch dit lijken nu misschien van die opmer kingen, een weinig zooals de recensenten die plegen te maken, waar zij zeggen te willen be wijzen dat zij het besproken boek aandachtig lazen. Welnu, ik wil nog óne algemeene aan merking gemaakt hebben, die meer bot gansche eft'ekt van het boekje betreft. 13ij het opnoe men namelijk van het belangrijkste wat Israëls van den beginne af geschilden! heeft, blijft de schrijver juist staan voor waar Israëls zijn volle hoogte bereikt. Hij stopt reeds bij 18<>:>. Van het mooiste wat hij gedaan heeft wordt hier niets genoemd, laat staan beschreven. Dit nu lijkt mij een wezenlijk gebrek van een studie over Israëls als geheel. Want degene die de mooie schilderijen van Israëls niet kent, kan daar dan toch uit dit geschift geen idee van krijgen, en die ze nuchter kent zal ze er niet mooier door gaan zien. Al worden zijn wijze van werken, zijn hand van doen, de nuance van zijn modern-artiestzijn oordeelkundig ontleed, aan eenige be schrijving van het definitieve werk zelt' waar door zijn groo heid bet machtigst ter onzer ken nis-e kwam, is do schrijver tot schade van den belangstellenden lezer niet toegekomen. En dit euvel gaat zelfs door in rle wijze van illmtreeren van het boek, hoe goed verder ook die illustra ties zijn. Men vindt namelijk een aantal prachtige krabbels van Fsraëls tnspchen den tekst zeer goed gereproduceerd, maar geen enkel kompleet werk van den meester wordt er bij afgebeeld of aan gegeven. En hoewel ik nu natuurlijk wel weet dat bij een groot artist als Israëls de er«//f/s-, en vooral zulke, den schilder uitnemend belpen ver klaren, en ofschoon, om tot de studie zelve terug te komen de kritiek die Zilcken hier bij voor keur geeft, juist van de soort is die in do ge meenzame schrijverij over schilderkunst uit onver mogen geheel wordt veronachtzaamd, het wil er bij mij toch niet in dat men oen eenigszins kom pleet beeld van den grooten dramatiosch mach tigen en expressief zoo innigen artiest Israëls wiünnde geven, zou kunnen volstaan met het voor namelijk doen kennen van zijn wonderlijk mooie hand van doer.: met het aangeven van zijn sen timent, zonder dn plastiek te vertolken waarin dat sentiment zich openbaarde. Maar als ik er goed over denk is wat mij hier een gebrek scheen wellicht een onwillekeurige opvatting die geheel voortkomt uit den aanleg van dezen schrijver, die, met iets van het eigenaardig aristocratische van een poes, gaarne, niet zonder keurigheid, van den rand proeft, en hoort het juist bij den lettre schilderkritikus dien ik in Zilcken sie, om zoo in het oogvallend «an het particuliere, aan de noot van het sentiment, aan het bijzondere van den stijl, aan bet artistiekinteressante, boven het tot hoog opgestuwde wer ken grootsch geconcipieerde, boven de pJautiek ran het kompleet dramatiesch verbeeldde, zgne intel ligente aandacht te schenken. 17 Dec. '91 V. DE TENTOONSTELLING TE CHICAGO IN 1893. II. Het is zeer licht te begrijpen, dat voor het ten toonstellen van alles, wat wij eene vorige maal in het kort noemden, eeiie buitengewone ruimte noo dig is. Eene geschikte plaats voor de tentoon stelling te vinden was dan ook niet de minst be langrijke bezigheid der mannen, die in de verschil lende steden van de Vereenigde Staten, welke hebben gedongen naar de eer de tentoonstelling binnen hare muren te herbergen, zich aan het hoofd der beweging gesteld hadden. Dat Chicago boven zijne mededingers, vanwelke New-York en St. Louis de ernstigste waren, is uitverkoren, moet dan ook in de eerste plaats worden toegegeschreven aan het prachtig terrein, dat het voor de tentoonstelling kou aanwijzen. Gelijk bekend is, ligt Chicago aan bet meer Miclügan, en strekt zich bijna 20 Eng. mijlen langs den meeroever uit. Men meene daarom niet, dat de stad gelijkt op een dier Noord-Hollandsche dorpen, die zonder eeu enkele zijstraat langs een straatweg gelegen. zijn. De oppervlakte, die Chicago beslaat,, is zoo groot, dat bet bij eene lengte van 20 mijlen nog eene zeer aanzienlijke breedte heeft. De stad is zeer ruim gebouwd en in de buitenwijken, ja, eigenlijk overal waar geen kantoren en winkels zijn, hebben de huizen dezelfde hoogte, die zij ia onze steden hebben ; zij staan echter dikwijls af zonderlijk, bij wijze van villa's. Buiten de stad, op zeer grooten afstand vau het centrum, zijn ver scheidene paiken, uitmuntend aangelegd en keurig onderhouden. Zij ziju nog niet, oud; hoog geboomte vindt, men er dus weinig, maar bloemperken en heesters, serres en kassen en vooral de groote grasperken zijn er zoo mooi, als men ze maar kan wenschen. Eeu dier parken, Jaekson Park, een paar uur gaans van het middenpunt der stad gele gen wordt biuiieu de euceiiite der tentoonstelling opgenomen; het verdere terrein, aan het park grenzende, was tot voor korten tijd niets dan eene zandvlakte, waar men op ren punt een groep hoo rnen vond. Xu is men er bezig vijvers te graven en heuvels op te werpen, en begint men er de fun damenten voor de groote tentoonstellingsgebouwen te leggen. Ook eeu doel van hut dicht bij Jaekson Park gelegen Washington Park en de Midway Plaisance, cenc breode laan, die do pa1 keu ver bindt, wordt, tot expositie terrein gemankt. Het geheele terrein ligt ten zuiden der stad aan het meer, liet reusachtige lichtblauwe meer, waarvan men, als van eene zee, slechts een klein. gedeelte oever kau zien, dat, als een zee eene groote, vloot van zeilschepen en stoombootcu heeft en ook als eeu zee kan sp jkeu. Meestal echter is er weinig beweging in, en ziet men er roi'ibootjes en slaiiku zeilscliuiljes heen en weer varen. Do meeste bezoekers zullen er di: voorkeur aan geven, naar de tentoonstelling, die iu een groot kwartier per spoor en in een groot, uur per kabeltram te bereiken is, te komen per stoomboot af varende van de kade voor het Auditoriumge'iouw, liet grootste gebouw van ('hicago. Wanneer alle plannen worden verwe/eulijkt, zal liet gezicht op het terrein van het, meer uit tooveraclitig, schoon zijn. Als aanlegplaats voor stooinbooteii, wordt eeu groote landingsplaats iu het, meer gebouwd, zoo groot, dat men er een Casino wil maken iu Venetiaauseheu stijl, bestaande uit een hoofdgebouw, waarin o. a een groote danszaal /al worden ge bouwd en verschillende kleinere paviljoens. Van dit lamüioofd, d;it iets hooger zal liggmi, dan hel terrein zelf, loopt een zacht glooiende weg over een grooie pier naar de tentoonstellingsgebouwen. Het uitzicht, <iat men van dozen weg geniet, moet het, mooiste van de u'eheele tentoonstelling worden. Hecht voor zich /.iet me u op het punt, waar de lamliugsbrug begint, ceue half-cirkelvormige opeu ruimte met, een standbeeld vau Coluinbus in het, midden en dertien beelden, de eerste dertien Sta ten der Unie voorste e, er om heen. Daar . achter begint do lagune, die het geheele tirreiu doorloopt, en aan het, eiud daarvan wordt, het, ver ? gezicht afgesloten door het administraticgebouv , dat naar de teckening te oordcclcn, een pracht\verk zal wonlen Het grondvlak van dit gebouw is eeu vierkant, met, ('ene zijde van ;-'.)() voet,. Op de hoekeu staan vierkante paviljoens, elk gedekt door een kleinen koepel; in het midden van het gebouw blijft, ecu groot portaal over, waarboven. de gvoote koepel, die :250 voet hoog is zich welft. Van binnen en van buiten zullen zuilengangen "Cmaakr, worden. Links van de landingsplaats ziet, men eerst hel gebouw vau den Landbouw. dan dat voor de Macliine-afdeeliiig ; rechts het hoofdpaleis voor alle, industrieën, en de gebouwen voor Kleclricifcit en Mijnwezen. Verder zullen de afdcelingcn Vervoer, Tuinbouw en Vissclierijcn in at'/ondcrlijke paleizen worden geplaatst; het gebouw voor 'de Visscherijou komt, te staan aan den groofen vijver en zal in zijne beide vleugels twee aquariums bevatten. Het is nog niet, te /eggen, welke gebouwen er meer op liet, terrein zullen worden opge richt: elke Staat, vau eb Luie en ook elk vreemd land kau afzonderlijke gebouwen voor zijne tentoonstelling maken ; deze zullen iu Jaek son Park zelf en dus door zijn ligging op het imoiste deel van het, terrein worden geplaatst,. De regeering der Vereenigde Staten heeft reeds eeu. plan voor haar eigen paleis vastgesteld, zoo ook Illinois, de Staat waarin Chicago ligt. Van al wat de regeering zelf zal cxposecrcn is het merkwaardigste een groot, oorlogschip, dat in het meer /al komen te liggen. Een werkelijk oorlogschip is dit, niet, het zou niet mogelijk zijn, dit door het kanaal, dat, den St. Luurens 'beneden de Niagani-valleu met de, meren verbindt, in liet, Michigan-meer te brengen; bovendien verbieden de tractateu met, Canada, dat de Vereenigde Staten meer dan ren paar oorlogscliepeu en dan nog var. kleiner soort in de mercu hebben.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl