Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEESBLAD VOOR NEDERLAND.
Ambros zegt ergens: Palestrina bidt, maar Bach
predikt."
Ia dit juist, dan is hy wel de geweldigste pre
diker, die ooit zijne stem verhief. Eet is waar,
B«eh dweept niet. De besliste wijze waarop hij
sjjne motieven in hun geheel onaangetast laat,
doen n aan een dogma denken dat hij zijne
hoorders met autoriteit oplegt. De kunst was voor
hem bovendien alleen eea middel tot verheerlij
king van het Opperwezen en tot zedelijke
religieuse verheffing van den menscb.
In z\jne Generalbaslehre zegt hij o. a. in de
toorrede: Des Generalbasses Finis wnd
Endursache soli anders nicht, als zu Gottts Ehre -und
Becreation des ffemüths sein. Wo dieses nicht in
Acht. genommen wird, da ist keine eigentKche
JUusique, sondern ein Teuflisches Gepldrr und
Gettyer.
Hoeveel poëzie, ik durf zeggen: hoeveel
dramatisehe kracht ontwikkelt hij echter in de groote
momenten. Dan toont by' dat de natuur het op
zulke oogehblikken van de conventie en opvoe
ding wint.
Ik heb mijne opinie over de koren eigenlijk al
gezrgd. Ik voeg er nog bij, dat in de eerste
koren, Kyrie, benevens Credo, Qui tollis, Crucifix
en Dona nobis pacem veel schoons was. Ook het
Santius, (hoewel op de uitvoering een weinig
ongelijk) maakte veel indruk. Over bet geheel
bleek het echter dat het koor, door veel
repeteeren, op de-«itvoering reeds vermoeid was. Vooral
de tenoren ontwikkelden op de repetitie veel
schoener klank dan op de uitvoering, terwijl een
enkel koor zooals Et incarnatus est aan onzui
verheid leed.
De bezetting van het orkest is geheel naar de
partitie gevolgd. Bach heeft aangegeven: Fluiten,
Oboi, Oboi d'amore, Fagotten, Trompetten, l
Jacht- of Waldhoorn (Corno di caccia) Pauken
benevens Violen, Alten en Bassen (continuo.)
Bach was gewoon op het orgel de begeleiding
aan te vullen om daardoor in de ensembles een
machtiger effect te bewerken. De heer Böotgen
heeft voor de uitvoering eene orgelpartij bewerkt.
Het bleek dat het zeer moeielijk ie, dat in den
geest van Bach's werk te doen, want ziet men de
partituur aandachtig na, dan is die ondanks de
soberheid toch reeds op zich zelf een geheel. Ik
jnoet echter verklaren, dat deze partij met tact
en bekwaamheid is bewerkt, hoewel op sommige
gedeelten, zooals het Gloria en tweede gedeelte
van: et in terra fax, het orgel min of meer storend
klonk.
Johann Christian Kitte], leerling van Bach. geeft
eene interessante beschrijving van de repetitie
van een cantate van Bach onder diens leiding.
Es tnuszte allemal einer von Bach's Schülern
auf dem Fiügel accompagniren. Man kann wohl
begreifen, dass man sich da mit einer magern
General Bassbegleitung ohcehin nicht vorwagen
durfte. Demohnerachtet muszte man sich immer
darauf gefaszt halten, dass sich oft plotzlich Bach's
Hande und Finger unter die Liinde und Finger
des Spielers mischten und, ohne diesen weiterzu
geniren, das Accompagnement mit Massen van
Harmonieën ausstafflrten, die noch mehr
imponirten, als die unvermuthete, naho Gegenwart des
strengen Lehrers.
Het orkest en de organist (de heer de Pauw)
hebben zich voortreffelijk gehouden.
De eerste hoboïitj de heer Krüger. heelt de solo
op oboe d'amore bijzonder schoon geblazen. Hoewel
hard ziek, wilde hij die belangrijke partij niet in
de waagschaal stellen. Zulk eene kunstlieide en
plichtgevoel verdient bijzondere erkenning. Den
hoornist, den heer Breedhoff, heb ik eveneens be
wonderd voor zijne groote zekerheid bij de bege
leiding van de aria No. 10. Niet alleen zeker
doch met zeer schoonen toon en voordracht kweet
hij zich van zijn uiterst gevaarlijke taak.
De fluitist, de heer Demont, ontwikkelde een
schoonen toon in zijn solo, doch voerde de figuren,
twee aan twee gebonden, niet duidelijk genoeg uit.
Bach schreef, wanneer hjj twee zestienden gebon
den wenschte, een twee en dertigste met stip.
(Eene Muziekleer van J. G. Walther u.'t het jaar
1708 zegt, dat dit in die dagen de gewone en
algemeene schrijfwijze was.) De heer Demont zal
by langer medewerking in de strengere werken
(waarin hij zich tot nu toe weinig heeft bewogen)
dat, evenals de strengere rhythmiek weten te
verkrijgen.
De heer Timmner speelde zijn twee soli met
schoonen toon en zuiverheid. Tegen de aanwen
ding van moderne effecten in dit genre van
muziek meen ik hem met nadruk te moeten
waarschuwen. Hij verzake vooral zijne schoone
stijlvolle wijze van spelen niet.
De trompetsoli slaagden niet al te best, hoewel
men een specialiteit had geëngageerd voor de
zoo hoogliggende partij.
De soli waren in handen van de dames Fillunger
en Kempees, benevens de heeren Diriech en
Messehaert; voor mej. Filluriger lag deze partij over het
geheel wat laag. Haar medium is verzwakt. De
schoone klank van het hougo register en hare
muzikale voordracht waren echter weer op te
merken. Mej. Kempees was op de repetitie ge
lukkiger dan op de uitvoering, daar zij toen
meestal wat te hoog zong en de laatste aria:
Agnus Dei wat te dramatisch voordroeg, terwijl
die op de repetitie zeer schoon werd voorgedragen.
De heer Diriech zong zeer correct en rbythmisch
juist, doch kon mij niet boeien door zekere dor
heid in de voordracht en het gutturale van de
hooge roten en de heer Messchaert zong zijne
niet altijd dankbare partij met het meesterschap
en de soberheid van uitdrukking die men van
hem gewend is.
Heb ik mijne bezwaren niet verzwegen, zoo moet
ik den heer Röntgen een warm compliment maken
over hetgeen hij heeft kunnen tot stand brengen.
Met de bestaande krachten is bereikt wat be
reikt kon worden.
Allen hebben hem dapper en trouw gesteund en
geene inspanning ontzien, daardoor kon men de
Mis dan ook zoo ten gehoore brengen, dat zeer
velen de schoonheden hebben gevoeld en allen
dankbaar zullen zijn op deze wijze met dit werk
te hebben kunnen kennis maken.
De tweede uitvoering van het klein gemengd
koor a capella, onder leiding van den heer A.
Averkam", dat zich ten doel stelt het uitvoeren van
gewijde muziek, bevestigde den gunstigen indruk
dien ik b\j de eerste uitvoering in het voorjaar heb
uitgesproken. De voorgedragen compositieën waren
van: Sweelinck, Obrecht, Josquin des Pres,Lotti,
Palestrina. Pretorius, Bortniansky en Bach.
De zeer goede kwaliteiten die in dit koor, samen
gesteld uit de beste van de jeugdige zangkrachten
van onze stad, toen waren op te merken, traden
nu in rijper vorm op den voorgrond.
Deze uitvoering gaf tevess weer het bewijs dat
de oudere kerkmuziek by een klein doch geoefend
koor het best verzorgd is.
Het publiek was zeer talrijk opgekomen en kon
door de duidelijke en schoon gefraseerde vertol
king de waarde van deze werken gevoelen.
Rubinstein heeft dezer dagen, een nieuw werk in
het licht gegeven. Die Musik und ihre Meister. Hij
noemt de toonkunst tot de tweede helft van de
16e eeuw eene voor-historische, terwijl hij de pe
riode der Nederlanders alleen uit een wetenschap
pelijk oogpunt waarde toekent. Bij Palestrina's werk
begint zich (volgens hem) pas eene stemming der
ziel te openbaren, doch bij Bach en Handel ver
krijgt de toonkunst eerst even hooge beteekenis
als de overige kunsten.
Ik ben het hiermede niet eens, en nog minder
na deze uitvoerig gehoord te hebben, daar ik
vind dat wie met liefde en volharding in die
werken doordringt eene ideale wereld van tonen
voor zich ontsloten vindt.
De schoonst uitgevoerde nummers waren Psalm
138 van Sweelinck, Agnus Dei van Hasler,
Sanctws van Obrecht, het slot van het Motet van
Palestrina, Koraal van Pretorins, het eerste gedeelte
van Sweelinck's Psalm 134 en het laatste ge
deelte van Bach's Motet V.
Het koor bleek goed voor zijne taak berekend,
terwyl de nuanceering de schoonheden in een
warm en duidelijk licht stelde.
Met groote belangstelling zie ik de volgende
uitvoering te gemoet. De artistieke belangrijkheid
van haar streven en de aanvankelijk verkregen
resultaten waarborgen deze jonge vereeniging eene
voorname plaats in het Amsterdamsche muziek
leven. Den heer Averkamp breng ik dus mijn
hulde voor deze schoon geslaagde uitvoering.
Van Sweelinck naar Meijerbeer is een gewaagde
sprong. Toch moest ik dien doen, omdat dienzelfden
avond de Ned. Opera de lang aangekondigde
voorstelling van de Afrikaansche gaf.
Het is mij zeer aangenaam, na een paar minder
gunstige voorstellingen te hebben moeten bespreken,
aan de insfudeering en vertolking van dit werk
een warm woord van lof te mogen brengen.
Alles zat er vast in, het orkest was over het
geheel zeker en wist waar het noodig was, dis
cretie in acht te riemen.
De hoofdpartijen. Mevr Van Ophpmert-Schwencke
(Selika), Mej. Sewing (Ines), de Heer Pauwels
(Vasco de Gama), Orelio (Nelusko) en Arnoldi
(Dom Pedro), gaven allen reden tot groote tevre
denheid.
De heer Pauwels was uitstekend bij stem en
zong met warmte zonder te veel effectbejag. Zijne
rhythmiek was ook thans juister.
De heer Orelio was eveneense en voortreffelijke
Nelusko. Met hartstocht in zang en spel, zonder
overdrijving, gaf hij een interpretatie die ik met
groot genoegen van het begin tot het einde hoordo.
Waren dus de hoofdpesrsonen allen zeer goed, ook
de kleinere rollen, door de heeren Florissen, En
gelen en van der Stappen, waren bevredigend.
Voegt men hierbij, dat de mannenkoren in de
eerste en vierde acte en sommige gedeelten van
de derde acte loffelijk waren, doch dat de vrouwen
koren onbevredigend klonken en ook het groote
koor, in de derde acte, dien avond niet te best
lukte dan heeft men ondanks deze opmerkingen
uit mijn verslag kunnen zien dat de opvoering als
geheel zeer goed was en een ruim bezoek verdient.
Ook de mise-en-scène van den Heer Arnoidi
maakte een aangenamen indruk. Er was blijkbaar
met de middelen gewoekerd.
Den Heer van der Linden zij groote lof ge
bracht om de degelijke en flinke voorbereiding
van het geheel. Men zag dat allen zeker van
hunne zaak waren.
Deze uitvoering zal aan allen, die het wel
meenen met het waarachtig belang van de Ned.
Opera moed op de toekomst gegeven hebben.
Aanmoediging en wijzen op tekortkomingen
leiden tot het gewenschte doel. Overdreven op
hemeling leidt tot verval. Het is mij aangenaam
thans van ganscher harte te kunnen prijzen.
Ten slotte is het nog mijn plicht melding te
maken van het optreden van een jonge
landgenoote mej. Madeleine ton Have uit Parijs, die in
het Concertgebouw Rnbinstein's TJ-wollconcTtcn
Mendelssohn's Variat'ons srrieitses voordroeg.
Deze pianiste die het reeds op groote technische
hoogte gebracht heeft en goede loonontwikkeling
en muzikale voordracht bezit, belooft voor de
toekomst zeer veel. Haar spel moet natuurlijk
nog aan rijpheid winnen, doch men heeft reeds
kunnen bemerken dat zij met ernstig voortgezette
studie een zeer hoog standpunt als pianiste kan
innemen. Er was zooveel goeds in haar spel. dnt
ik gerust eene voorspelling iri dit opzicht durf
te doen.
VA.V Miu.uü-'.N'.
EE\ NIEUWE STUDIE OVER ISRAELS.
Korten tijd eel»den berichtte <le Amsterdam?chc
uitgever Schalekamp, het aanstaande verschijnen
van een geïllustreerd en vrii uitgebreid werk
over moderne Hollandsc.he schilders, in handzaam
formaat. De eerste serie van dit werk zal. naar
het prospectus aangeeft, handelen over Israëls, do
Marissen, Bosboom. Mauve. Mesdag. De tekst wordt
in het Fransch geschreven door den beer Pb. Zilcken,
die met het onderworp vrij wel vertrouwd kan
worden geacht. In de oudere on nieuwere llevuc
indépendante reeds, in de Art moderne, in les
Lettres et les Arts on in l'Art dans les deux
mondes, werden door dezen kunstkennenden Ha
genaar, die zelt schilder is. en een zeer beschaafd
Fransch schrijft, over Hollandsche schilderkunst
bijdragen geleverd van verschillende waarde, maar
die een voortreffelijke voorstudie kunnen geweest
zijn voor een arbeid als deze. terwijl ook reeds
de groot-formaat salontafel-uitgave van den heer
Schalekamp over Israëls, toen Netscher het werk
liet steken, door Zilcken voltooid werd. Deze
zijne studie over Israëls nu, maakt, een weinig
omgewerkt, de dezer dagen verschenen eerste,
tweede en derde aflevering uit van de goedk'oope
en knap geëquipeerde uitgave, Peiittres Hollandais
modern.es.
De auteur van deze studie is onder hen die
in ons land aan schilderkritiek doen, ongeveer de
lettre-schildercriticus, wanneer men aan dit woord
een zin mag toekennen equivalent aan de betee
kenis die van Deyss>el eens in zijn studie over de
Goncourt aan den literairen lettre heeft gehecht;
hij is de schilder-lettrévan uitgebreide kennis
en liefhebberij en die, als hjj kon een
fijnproevend kollektioneur zou zijn. Hij heeft, zooals ik
hem ken van den type-lettre bij afwezigheid
van iets overstelpen ds, dat leuke-levendige maar
ook het delicate, het brooze, bet vernuftige en
diens voorliefde voor wat particulier is en kit,
telend, geslepen en verrassend. Hij bezit ook
den zin tot minutieuze analyse die hierbij hoort.
En het is wel deze zin die den schrijver Zilcken,
vaak tot kantige, spitsvondige, keurige opmerkin
gen voert. Maar dan is het opvallend hoe die
opmerkingen somtijds op zichzelf blijven staan in
de opvolging van zijn volzinnen, zonder mede te
stroomen tot een grooter redeneering. Het ge
brek aan eenheid in zyn studie dat hieruit voort
komt wordt nog versterkt doordien hij meermalen
als hij juist op dreef is, zijn verdere gedachtengang
in den steek laat, om dan in eens, ietwat
hakerig, over iets anders te beginnen, zooals b.v. op
bl. 30 waar hij vlak op een algemeene beschou
wing over het moderne in de kunst van Israëls,
geheel zonder overgang of rust doorgaat met het
droog-biografische van: Israëls werd dan-en dan
geboren.
Wat daar in dat gedeelte verder volgt zal overi
gens voor latere biografen tot niet gering profijt zijn.
Het documenteele betreffende zijn jeugd, zijn
opleiding, zijn misère, zijn wanhopen aan zich
zelf, zijn volharding, zijn inzicht in wat hij eigen
lijk doen moest, van zijn eerste succes en den
gang zijner carrière, vindt men nergens zoo juist
en uitvoerig als in deze leesbare bladzijden neer
geschreven. Maar men mag zeggen dat ook een
ander deze wetenswaardigheden kon hebben ge
boekt. Echter zou waarlijk niet elk ander de
bladzijden hebben kunnen samenstellen, waarin
Israëls, bizondere opvatting van teekenen, zijn
schilderwijze en zijn aquarelleerkunst besproken
worden. De karakteristiek van zijn waterverf
behandeling vooral, is van het beste wat deze
studie geeft: zij is geloof ik uitmuntend. Maar
in subtiele analyse van dergelijken aard komt
men allicht tot stellingen, welke anderen, die
over dezelfde kwestie wel hebben nagedacht, zoo
gauw niet toegeven. Zoo zou ik den schrijver
bepaald willen weerspreken, waar hij betoogt dat
Israëls eer dan met stellige penseelstreeken te
schilderen, met kleine foetajes werkt, omdat ik
geloof dat van de ingewikkelde, nerveuze, maar
altoos juist zoo yroote schildering van Israëls hier
mede een verkeerd idee wordt gegeven. en
nog wenschte ik hem tegen te spreken, waar hij
iets verder weder aanduidt dat de schilder lang
zaam en geduldig verf-lijntjes en -zetjes naast en
over elkaar zet, omdat dit het tegenovergestelde
doet dan het karakterizeeren van het confuus.
rustelooze, hartstochtelijke, zijner zeldzaam geëmo
tioneerde peinture. Ook ken ik in de naïeviteit
van Israëls' schilderijen, niets wat recht geeft te
gewagen van dat ecnigszins gewilde wat Zilcken
er in vindt, en waar de schrijver in dezen tijd
in het algemeen meer menschelijk bewogen
psychologiesehe schilders wil zien dan in vroeger
eeuwen, zou ik hem toch vragen of hij al de
Italiaausche, Duitsche en Vlaamsche religieuse
schilders zich dan zoomaar gelieft weg tedeniien.
Doch dit lijken nu misschien van die opmer
kingen, een weinig zooals de recensenten die
plegen te maken, waar zij zeggen te willen be
wijzen dat zij het besproken boek aandachtig
lazen. Welnu, ik wil nog óne algemeene aan
merking gemaakt hebben, die meer bot gansche
eft'ekt van het boekje betreft. 13ij het opnoe
men namelijk van het belangrijkste wat Israëls
van den beginne af geschilden! heeft, blijft de
schrijver juist staan voor waar Israëls zijn volle
hoogte bereikt. Hij stopt reeds bij 18<>:>. Van
het mooiste wat hij gedaan heeft wordt hier niets
genoemd, laat staan beschreven. Dit nu lijkt mij
een wezenlijk gebrek van een studie over Israëls
als geheel. Want degene die de mooie schilderijen
van Israëls niet kent, kan daar dan toch uit dit
geschift geen idee van krijgen, en die ze nuchter
kent zal ze er niet mooier door gaan zien. Al
worden zijn wijze van werken, zijn hand van
doen, de nuance van zijn
modern-artiestzijn oordeelkundig ontleed, aan eenige be
schrijving van het definitieve werk zelt' waar
door zijn groo heid bet machtigst ter onzer ken
nis-e kwam, is do schrijver tot schade van den
belangstellenden lezer niet toegekomen. En dit
euvel gaat zelfs door in rle wijze van illmtreeren
van het boek, hoe goed verder ook die illustra
ties zijn. Men vindt namelijk een aantal prachtige
krabbels van Fsraëls tnspchen den tekst zeer goed
gereproduceerd, maar geen enkel kompleet werk
van den meester wordt er bij afgebeeld of aan
gegeven. En hoewel ik nu natuurlijk wel weet
dat bij een groot artist als Israëls de er«//f/s-, en
vooral zulke, den schilder uitnemend belpen ver
klaren, en ofschoon, om tot de studie zelve terug
te komen de kritiek die Zilcken hier bij voor
keur geeft, juist van de soort is die in do ge
meenzame schrijverij over schilderkunst uit onver
mogen geheel wordt veronachtzaamd, het wil er
bij mij toch niet in dat men oen eenigszins kom
pleet beeld van den grooten dramatiosch mach
tigen en expressief zoo innigen artiest Israëls
wiünnde geven, zou kunnen volstaan met het voor
namelijk doen kennen van zijn wonderlijk mooie
hand van doer.: met het aangeven van zijn sen
timent, zonder dn plastiek te vertolken waarin
dat sentiment zich openbaarde.
Maar als ik er goed over denk is wat mij hier
een gebrek scheen wellicht een onwillekeurige
opvatting die geheel voortkomt uit den aanleg
van dezen schrijver, die, met iets van het
eigenaardig aristocratische van een poes, gaarne, niet
zonder keurigheid, van den rand proeft, en
hoort het juist bij den lettre schilderkritikus dien
ik in Zilcken sie, om zoo in het oogvallend «an
het particuliere, aan de noot van het sentiment,
aan het bijzondere van den stijl, aan bet
artistiekinteressante, boven het tot hoog opgestuwde wer
ken grootsch geconcipieerde, boven de pJautiek ran
het kompleet dramatiesch verbeeldde, zgne intel
ligente aandacht te schenken.
17 Dec. '91 V.
DE TENTOONSTELLING TE CHICAGO
IN 1893.
II.
Het is zeer licht te begrijpen, dat voor het ten
toonstellen van alles, wat wij eene vorige maal in
het kort noemden, eeiie buitengewone ruimte noo
dig is. Eene geschikte plaats voor de tentoon
stelling te vinden was dan ook niet de minst be
langrijke bezigheid der mannen, die in de verschil
lende steden van de Vereenigde Staten, welke
hebben gedongen naar de eer de tentoonstelling
binnen hare muren te herbergen, zich aan het
hoofd der beweging gesteld hadden. Dat Chicago
boven zijne mededingers, vanwelke New-York en
St. Louis de ernstigste waren, is uitverkoren,
moet dan ook in de eerste plaats worden
toegegeschreven aan het prachtig terrein, dat het voor
de tentoonstelling kou aanwijzen.
Gelijk bekend is, ligt Chicago aan bet meer
Miclügan, en strekt zich bijna 20 Eng. mijlen langs
den meeroever uit.
Men meene daarom niet, dat de stad gelijkt op
een dier Noord-Hollandsche dorpen, die zonder
eeu enkele zijstraat langs een straatweg gelegen.
zijn. De oppervlakte, die Chicago beslaat,, is zoo
groot, dat bet bij eene lengte van 20 mijlen nog
eene zeer aanzienlijke breedte heeft. De stad is
zeer ruim gebouwd en in de buitenwijken, ja,
eigenlijk overal waar geen kantoren en winkels
zijn, hebben de huizen dezelfde hoogte, die zij ia
onze steden hebben ; zij staan echter dikwijls af
zonderlijk, bij wijze van villa's. Buiten de stad,
op zeer grooten afstand vau het centrum, zijn ver
scheidene paiken, uitmuntend aangelegd en keurig
onderhouden. Zij ziju nog niet, oud; hoog geboomte
vindt, men er dus weinig, maar bloemperken en
heesters, serres en kassen en vooral de groote
grasperken zijn er zoo mooi, als men ze maar kan
wenschen. Eeu dier parken, Jaekson Park, een
paar uur gaans van het middenpunt der stad gele
gen wordt biuiieu de euceiiite der tentoonstelling
opgenomen; het verdere terrein, aan het park
grenzende, was tot voor korten tijd niets dan eene
zandvlakte, waar men op ren punt een groep hoo
rnen vond. Xu is men er bezig vijvers te graven
en heuvels op te werpen, en begint men er de fun
damenten voor de groote tentoonstellingsgebouwen
te leggen. Ook eeu doel van hut dicht bij Jaekson
Park gelegen Washington Park en de Midway
Plaisance, cenc breode laan, die do pa1 keu ver
bindt, wordt, tot expositie terrein gemankt.
Het geheele terrein ligt ten zuiden der stad
aan het meer, liet reusachtige lichtblauwe meer,
waarvan men, als van eene zee, slechts een klein.
gedeelte oever kau zien, dat, als een zee eene
groote, vloot van zeilschepen en stoombootcu heeft
en ook als eeu zee kan sp jkeu. Meestal echter is
er weinig beweging in, en ziet men er roi'ibootjes
en slaiiku zeilscliuiljes heen en weer varen.
Do meeste bezoekers zullen er di: voorkeur aan
geven, naar de tentoonstelling, die iu een groot
kwartier per spoor en in een groot, uur per
kabeltram te bereiken is, te komen per stoomboot af
varende van de kade voor het Auditoriumge'iouw,
liet grootste gebouw van ('hicago. Wanneer alle
plannen worden verwe/eulijkt, zal liet gezicht op
het terrein van het, meer uit tooveraclitig, schoon zijn.
Als aanlegplaats voor stooinbooteii, wordt eeu
groote landingsplaats iu het, meer gebouwd, zoo
groot, dat men er een Casino wil maken iu
Venetiaauseheu stijl, bestaande uit een hoofdgebouw,
waarin o. a een groote danszaal /al worden ge
bouwd en verschillende kleinere paviljoens. Van
dit lamüioofd, d;it iets hooger zal liggmi, dan hel
terrein zelf, loopt een zacht glooiende weg over
een grooie pier naar de tentoonstellingsgebouwen.
Het uitzicht, <iat men van dozen weg geniet, moet
het, mooiste van de u'eheele tentoonstelling worden.
Hecht voor zich /.iet me u op het punt, waar de
lamliugsbrug begint, ceue half-cirkelvormige opeu
ruimte met, een standbeeld vau Coluinbus in het,
midden en dertien beelden, de eerste dertien Sta
ten der Unie voorste
e, er om heen.
Daar
.
achter begint do lagune, die het geheele tirreiu
doorloopt, en aan het, eiud daarvan wordt, het, ver ?
gezicht afgesloten door het administraticgebouv ,
dat naar de teckening te oordcclcn, een
pracht\verk zal wonlen Het grondvlak van dit gebouw
is eeu vierkant, met, ('ene zijde van ;-'.)() voet,. Op
de hoekeu staan vierkante paviljoens, elk gedekt
door een kleinen koepel; in het midden van het
gebouw blijft, ecu groot portaal over, waarboven.
de gvoote koepel, die :250 voet hoog is zich welft.
Van binnen en van buiten zullen zuilengangen
"Cmaakr, worden.
Links van de landingsplaats ziet, men eerst hel
gebouw vau den Landbouw. dan dat voor de
Macliine-afdeeliiig ; rechts het hoofdpaleis voor alle,
industrieën, en de gebouwen voor Kleclricifcit en
Mijnwezen. Verder zullen de afdcelingcn Vervoer,
Tuinbouw en Vissclierijcn in at'/ondcrlijke paleizen
worden geplaatst; het gebouw voor 'de
Visscherijou komt, te staan aan den groofen vijver en zal
in zijne beide vleugels twee aquariums bevatten.
Het is nog niet, te /eggen, welke gebouwen
er meer op liet, terrein zullen worden opge
richt: elke Staat, vau eb Luie en ook elk
vreemd land kau afzonderlijke gebouwen voor
zijne tentoonstelling maken ; deze zullen iu Jaek
son Park zelf en dus door zijn ligging op het
imoiste deel van het, terrein worden geplaatst,. De
regeering der Vereenigde Staten heeft reeds eeu.
plan voor haar eigen paleis vastgesteld, zoo ook
Illinois, de Staat waarin Chicago ligt. Van al
wat de regeering zelf zal cxposecrcn is het
merkwaardigste een groot, oorlogschip, dat in het meer
/al komen te liggen. Een werkelijk oorlogschip
is dit, niet, het zou niet mogelijk zijn, dit door
het kanaal, dat, den St. Luurens 'beneden de
Niagani-valleu met de, meren verbindt, in liet,
Michigan-meer te brengen; bovendien verbieden de
tractateu met, Canada, dat de Vereenigde Staten
meer dan ren paar oorlogscliepeu en dan nog var.
kleiner soort in de mercu hebben.