De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 3 januari pagina 1

3 januari 1892 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER A°. 1892. WIEEBLAD VOOR NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAURÏK Jr. Ieder nommer bevat een Plaat. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel büde Vijzelstraat, 542. *Zondag 3 Januari. Abonnement per 3 maanden .... Voor Indiëper jaar Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer Reclames per regel ?1.50, fr. p. post ? 1.65 mail 912. , . 0.12» , . 0.20 . 0.40 BERICHT. laand Januuri ver. In het b*gfn der : ?oh*»* m- en POTLÖODKRASSFA Album van teekenlngen, vench.en«n ti 4«a afgeloopen Jaargang van K «KSTERaAMMER, Weekblad voor Nederland. DU album, bevattende teefeenlngen 4t«er JvJh. Braak«BBieh. v««r de 7de pagina van het Weekblad vervaardigd. «al tegen cendlng van 99 Cents door den nltgever franco teegexonden ?worden Van Holkema A War*ndoif. , INHOUD: ' ?AN VERRE EN VAN NABIJ. FEUILLErON: Een Oudejaarsavond op «en Telegraaf. taBtoor, door W. Otto. Het Huwelijk der Koningin, door Ai O. {Ingenon&w). KUNST EN LETTEREN: Muziek in de hoofdstad, door V»n Milllgen. Aanteekeningen Schilderkunst, door V. Albert Wolff. Een nieuw Tjjdschrift, door Dr. F. A. Stoeit. VARIA. SCHAAKSPEL. WETENSCHAP: Bereiding tan AhuBimam. Het dresseeren van geleerde honden, Voor Dames, door E-e. ALLERLEI. BECLAMES.?PEN- ENPOTLOODKRASSEN. ADVEBTENTIEN. Van verre en van nabij. Kaar aanleiding van de jongste wijziging in het Oostenrijksche ministerie brengt het Jów^wrf des Uéflofe het, bekende gezegde in herinnering van den heer Von Beust: »In - Oostenrijk, moet ieder matig tevreden zijn." 'Volgens hgt Fransche blad is zulk eene ;? matige tevredenheid op dit oogenblik de " beste omschrijving voor de stemming der Duitsche linkerzijde. Een lid dier partij, graaf Kuenburg, is in het kabinet opgenomen, en dit is voor haar zeker een succes. Maar , hg wordt minister zonder portefeuille, en zal i ^r slechts geringen invloed hebben, hetgeen * débeteekenis der benoeming vermindert. Graaf Taaffe heeft zich wel gewacht een der leiders van de Duitsche partij, zooals den heer Von Plener of den heer Von Chiumecky, in het ministerie op te nemen, maar hij heeft zich gewend tot een persoon "van den tweeden rang. Graaf Kuenburg, die 4»»dert drie jaren afgevaardigde is voor Linz, maar weinig of niet op den voorgrond is getreden, zal in de regeering de rol spelen van een diplomatiek vertegenwoordiger der ;. Feuilleton. Een Oudejaarsavond «p bet Telegraafkantoor door W. OTTO. Het lot was op Jonas gevallen en geheel v onverwacht kreeg ik de mededeeling, dat ik ?? <** oudejaarsavond nachtdienst moest doen .r een zieken collega. Het viel mij erg tegen, en ofschoon ik er ads jaren aan gewend was op Zondagen «n bij feestelijke gelegenheden, die bijna '; ieder ander vrij deden zijn, dienst te doen, ditmaal was het mij bijzonder zwaar, en met *"*«*«?» schoenen ging ik naar huis. vrouw kwam mij met een vroolijk te gemoet. Zij hield de handen op rug, blijkbaar om iets voor mij verbor gen tenouden. ?»Ge raadt nooit, wat ik hier voor je heb!" zei ze vroolijk, een paar stappen achteruit doende, en stellig verwachtende, dat ik moeite Wu doen haar dat zoete geheim te ontrooven, »maar wat kijk je ernstig? Scheelt er Wat aan ?" *- »Neen, niets. Maar ik heb ook iets voor , je, dat je niet gemakkelijk radea zult." ? ,. »0, dat zie ik aan je gezicht, dat is ze ker iets onpleizierigs. "Neen, dan ben ik het «wst aan de beurt, want hei goede moet 4ea voorrang hebben, en ik heb iets heel, keel prettigs." hiflld den weggehouden brief in de \f 'Jer heb ik een epistel van mijn oudelui, linkerzijde. Zijn opneming in het kabinet bindt noch zijne collega's aan de ministertafel, noch zijne politieke vrienden in het Parlement. De Duitsch-liberalen behouden zich, evenals tot dusver, de vrijheid voor, tegen het kabinet-Taaffe te stemmen, als de gelegenheid zich voordoet, en graaf TaafFe heeft hun geenerlei belofte gedaan, toen hij een minister uit hun midden koos. Hoewel men dus allerminst van eene volteface kan spreken, is het feit toch merk waardig. Het is in zeker opzicht de tegen hanger van hetgeen geschiedde in de eerste jaren van het ministerie-Taaffe. In 1879 vormde de premier een kabinet, waarin de clericalen en de autonomisten of federalisten de overhand hadden, maar waarvan de Duitsche linkerzijde niet geheel was uitge sloten. Dit compromis was echter van korten duur; na enkele maanden reeds moesten de Duitsch-liberale elementen voor vertegen woordigers der tegenpartij plaats maken. Zoo bleef het ongeveer tien jaren. Doch toen werden eerst de meest militante Sla vische leden, de heeren Prazak en Von Dunajewski, verwijderd, en de portefeuilles van justitie en van financiën opgedragen aan minder scherpe antagonisten der Duitschliberalen. Dat de heer Taaffe thans nog verder is gegaan, vindt zijne oorzaak en zijne verkla ring in de gebeurtenissen in Bohème. Zoo lang daar de Oud Czechen nog de meerder heid hadden kon de regeering hare traditioneele politiek voortzetten, maar toen de aanhangers van den heer Rieger door de Jong-Czechen geheel waren verslagen en de aanneming van een compromis tasschen de beide nationaliteiten in Bohème daardoor onmogelijk was geworden, moest de heer Taaffe bedacht zijn op eene andere samen stelling zijner parlementaire meerderheid, voor welke hij thans den steun van den heer Von Plener en diens vrienden niet meer kon missen. Van bijzonder belang acht het Fransche blad de omstandigheid, dat deze «kwart wending" van het Cisleithaansche kabinet naar de Duitsche linkerzijde plaats heeft op het oogenblik, waarin Oostenrijk door de handelstraktaten de banden der onlangs ver nieuwde triple alliantie versterkt en nauwer toehaalt. En dit samenvallen is geen toeval. In 1879, na het congres van Berlijn, toen de Oostenrijksche monarchie voor goed de hoop moest opgeven om in Duitsehland eene rol te spelen, en toen zij, gehoor gevende aan den zeker niet belangloozen raad van den heer Von Bismarck, de oogen wendde dat zij van plan zijn den oudejaarsavond en den nieuwjaarsdag bij ons door te bren gen. Dat is in de vijf jaren van ons trouwen nog niet gebeurd. Ik kan je niet zeggen, hoe blij ik er mee ben, en ik heb al een allerliefst programmetje opgemaakt.... Maar je zet een gezicht als een oorwurm, Wim! is dat nu een tijding om aan te hooren met je lip op het derde knoopsgat? Foei, vind jy het dan niet dol, dol prettig ?" Daar kwam ik op een weg vol voetangels en klemmen, zooals alleen een gehuwd man zich dien kan voorstellen, en ik haastte mij haar te vertellen, welke treurige mededee ling ik juist ontvangen had. Als een wolkenschaduw over het weiland trok over het vriendelijk lachend gelaat een floers van teleurstelling, en nu was het haar beurteen pruilend mondje te trekken, maar het zon netje was te sterk en brak weer door de wolken. »Je wilt me voor het lapje houden, neen, dat vind ik nu niets aardig van je. Met zulke ernstige dingen moet je niet spotten." >Maar ik spot niet. Op mijn woord van eer, ik heb nachtdienst, en je^ziet toch wel aan mijn gezicht, dat ik het heel erg akelig vind, maar wat is er aan te doen?" »Dan ruil je dien dienst om met iemand die, nog ongetrouwd,. op kamers woont, en wien het toch niet zoo heel veel schelen kan of hij dien avond op kantoor of op zijn eenzame kamer doorbrengt." «Gemakkelijker gezegd dan gedaan. De collega's, die mij daarin van dienst kunnen aijn, zijn meerendeels ook al de brug over." >En je hebt mij zoo dikwijls verteld van oude vrijers, die " Ik legde haar den vinger op den mond. naar het oosten en Bosniëen de Herzegowina bezette, voelde zij tevens de be hoefte om aan de Slavische bevolking op haar gebied meer invloed te geven dan deze onder het régime van een Bach en een Von Schmerling had bezeten. Graaf Taafle heeft zich destijds gesteld aan het hoofd der be weging, maar de autonomistische en fede" ralistische strooming is hem te machtig ge worden; zij bedreigt de eenheid van het rijk en de buitenlandsche staatkunde der Habsburgsche monarchie. De verbitterde oppo sitie der Jong-Czechen tegen de handels traktaten en de ongehoorde uitvallen van hunnen leider Gregr tegen de regeeringspolitiek hebben den doorslag gegeven en zijn de naaste aanleiding geweest tot de benoeming van graaf Kuenburg. Wie het onderste uit de kan wil hebben, krijgt het lid op den neus: de Jong-Czechen hebben dit tot hun schade en schande ondervonden. De New-York Herald van l Januari be vat een artikel over het thema »vrede op aarde en in mensehen een welbehagen", dat werkelijk naar aanleiding van deze veel misbruikte woorden iets verrassends vertelt. Volgens den Figaro, die de primeur van het artikel mocht genieten, is in het NewYorker blad het volgende te lezen: »Meer dan eens heeft men in 1891 ge dacht, dat de vrede zou worden verstoord, en telkens heeft op het laatste oogenblik, de diplomatie haren arbeid verricht. Zij heeft den vrede gehandhaafd, en alle wel gezinde lieden wenschen een gelukkig ni.>.i-:,, jaar- toe aan Lord Salisbury, aan den heer Rihot, aan graaf Kalnoky, aan den heer Von Giers, aan den heer Di udini, aan allen die hebben bijgedragen tot het werk des vredes, terwijl duizenden soldaten wach ten met het geweer bij den voet en de sabel in de vuist, en de generalissimus Saussier en de Duitsche generalissimus, en de Oostenrijksche en de Russische generaal zich voor het uitbreken van den oorlog voorbe reiden met evenveel moed als de minste pioupiou, die altijd een maarschalkstaf in den ransel meent te hebben. »En men zou bijna zeggen, dat ook de Duitsche keizer aan Europa een waarborg van vrede wil geven. Uit Berlijn komt een bericht: de kleine keizer wil zich verzoenen met den grooten kanselier; de eerste stap pen zijn reeds gedaan. Binnen korten tijd zal de verzoening een voldongen feit zijn. Wilhelm II heeft zijn volk gevolgd ; hij heeft begrepen, dat de zoon zich niet mag los maken van de dienaren zijns vaders; hij heeft »St!" zei ik, »spreek geen kwaad van hen, want mijn eenige hoop is, dat een van die oude vrijers mij helpt." Maar in die hoop werd ik bedrogen. Nie mand kon mij helpen, en in de laatste week van December zag ik mij genoodzaakt aan mijn schoonouwelui te schrijven, dat wij ze met het grootste genoegen zouden ontvan gen, doch dat ik niet van de partij kon zijn. Wij kregen een zeer hartelijk schrij ven terug, waarvan het slot was, dat zij in dat geval de reis maar zouden uitstellen, en tusschen de regels door meende ik te lezen, dat zij van dien heelen nachtdienst maar weinig geloofden. Zoo komt de 31ste December avond. Mijn vrouw is onrustig, en ik ben ook onrustig, want ik kan het niet goed verdra gen, dat de ouwelui denken, dat ik ze wat op de mouw heb gespeld, en van een slaapje na den eten komt niets. Tegen halfnegen trek ik mijn nachtdienstpakje aan, en mijn vrouw maakt een paar boterhammetjes voor my klaar. Er wordt niet veel bij gesproken, en ik zie, nu ze denkt, dat ik er niet naar kijk, dat zij haar oogen afveegt. »Ik had er mij zooveel van voorgesteld", fluistert zij, »en nu is het zóó." Dat »zóó"' besloot alles in zich, wat een zaam, treurig en verlaten mocht heeten. Ik tracht haar te troosten, spreek van plichten en van het >broodje", waar je al heel wat voor doen moet, en dan wordt het tijd om te gaan. Wij nemen afscheid, alsof ik een reis ga doen naar de Oost, en voorzichtig, om de kinderen niet wakker te maken, loop ik op' de teenen naar het bedje, waar zij rustig de fouten ingezien, die men hem heeft doen begaan; hij heeft tot zich zelf gezegd, dat als Henri IV Parijs wel eene mis waard vond, Bismarck wel tegen eene gekrenkte eigenliefde mocht opwegen; hij is bevreesd in de toekomst een nieuwe Fran9ois I te zijn, die tegen een Karel V moet worstelen, en wel tegen een machtiger dan deze, omdat het geen souverein zou zijn, maar de Fran sche republiek. En wij hopen, dat hij vorst Bismarck zal terugroepen, voor het te laat zal wezen. Zoo moge het gaan met de groote mannen op aarde. »En vorst Bismarck zal tot de regeering terugkeeren, wijzer en kalmer geworden dan ooit; de lange wandelingen onder de oude dennen van Friedrichsruhe zullen hem, meer nog dan de behandeling van groote zaken, de kleinheid van het menschdom hebben doen inzien. Hij zal plannen kunnen ver wezenlijken, die sedert lang gerijpt zijn, die Europa zullen verbazen en den wereldvrede zullen verzekeren, zonder de kreten van sommigen, de critieken vaii anderen te vreezen . . ." Wij kunnen het citaat hierU/e bepalen. Het heeft er veel van, of de schrijver in denNew York Herald een loopje met zijn lezers neemt. Dat de heer Von Bisiuarck in zijn afzondering een wijzer, een kalmer, een be zadigder man zou zijn geworden, is helaas niet waar. Integendeel, het is maar al te bekend, dat persoonlijke verbittering en wrok den grooten staatsman parten hebben ge speeld en hem hebben gedreven tot daden, die zijn verleden onwaardig zijn. ET-KC V ^oeuijig tussehea keizer Wilhelm en den ge wezen rijkskanse.lier is op het oogenblik on waarschijnlijker dan ooit, en het eenige, waardoor de schrijver van dit vermakelijke stukje aan zijne beweringen een tintje van ernst zou kunnen bijzetten, is 'de paradox, dat bij een onberekenbare persoonlijkheid, gelijk dievan den Duitschen keizer is, juist het onwaarschijnlijke waarschijnlijk moet worden geacht. HET HD'WELIJK DER KONIKGIN. *) Over weinige jaren zal de tyd daar zjjn, dat de jeugdige Koningin der Nederlanden hare hand zal schenken aan een vorst, die door zon hoeda nigheden van verstand en inborst, en door zijn familiebetrekkingen in alle opzichten waardig zal zijn, om stamvader te worden van een nieuw ge slacht van Koningen, die over Nedterland zullen hebben te regeeren. Die Vorst zal wel is waar een vreemdeling zyn, maar hy zal zich het karakter en de eigenaardig heden van dit volk zoozeer kunnen eigen maken, dat hy en zijn nazaten het vertrouwen zullen liggen te slapen, en geef ze heel zacht een zoen op de armpjes, die boven het dek zijn gewoeld. Haastig wil ik mij nu wegmaken, maar op het portaal moet ik wachten, want er is een heel gezelschap binnengekomen, dat op visite gaat bij de bovenburen. Op straat ziet het er toch anders uit dan gewoonlijk, of is dat alleen verbeelding? Het is drukker en toch is het minder ru moerig. De levendigheid, die er heerscht, heeft een Zondagsch pakje aan. Op de gracht zie ik verscheiden voorkamers ver licht, die anders altijd donker zijn, en ik kom een aantal troepjes tegen, die zich haasten het huis, waar zy den avond gezellig zullen doorbrengen, te bereiken. Bij een brievenbus staat een man met een zak.om den stortvloed brieven en kaartjes in ontvangst te nemen, en ik denk aan mijn half-broeders, de postambtenaren, die het nu ook hard te verantwoorden hebben, en alsof me dat met eigen leed verzoent, stap ik veel moediger dan daareven voort. Op het kantoor is het drukker dan ik ver wacht heb, en er heerscht een eigenaardige gejaagdheid, want iedereen hunkert naar het einde van zijn dienst. De collega, van wien ik den dienst over neem, gunt zich ternauwernood den tijd om mij van de loopende zaken op de hoogte te brengen, en met een: »Nu, je zult het wel vinden, zalig uiteinde!" haast hij zich voort Als ik de toestellen langs ga om een over zicht te krijgen, houdt deze en gene mij even aan de praat en eindigt met te zeggen: »denk je om mij, als bet kan, ik heb tot twaalf uur dienst, en je begrijpt, dat ik graag vcór twaalven binnen zou zijn."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl