Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.758
<??£?
Jl >.
l>
L\
,('* V
ig van styl. Nummer 163 is de délice der
Hing. Door hun geconcentreerde
innighun kalm mysterie, hun verre bekoring,
bedeze werken onweerlegbaar de
meervan Matthg'B Maris."
,Het is van drie schilderijtjes door Maris van
" vroeger datum, en door den Heer Staats
Forait Londen geëxposeerd dat de diffïcieleFénéon
spreekt.
T De Fransche kritiek maakt zich van deze
Hol]«ndsche expositie in het Pavillon de la Ville de
Paris enkele zonderlinge voorstellingen. De kunst
handel die Rotterdamsche Kunstclub" heet, ia
in het idee van velen hunner een
kunstenaars«zelscbap waarvan zoowat alle Hollandsche
schildars lid zg'n, en de Heer Israels dan natuurlijk
president van zou zyn
Verder^ vinden zij het heel vreemd op de
affiehes te zien staan Muitres hollandais.
Begnjpejze vinden zij, niet al die schilders juist
ts?f
, . En de meesten meen en, wel wat gauw, naar
, Wfct de Heer de Kuyper hier bij elkaar kon
krij; ge& na eens de kracht der Hollandsche
schilder* kunst te kunnen meten.
0. De Hollandeche namen worden natuurlijk hier
;:- en daar liefelijk geradbraakt. Soms worden zij
echter onder dat proces mooier. In den G U-Bias
-^ werd de Rotterdamsche collectioneur de heer
??"op Smit Jr., herdoopt tot Monsieur Fop
Saint? ? Junior.
- JJaar aanleiding van wat ik verleden week hier
"'omtrent het nieuwe werkje over Israels ten beste
wijst mg de heer Zilcken, als
rechtvaarwaarom geen enkel kompleet werk van
in zg'n boek werd gereproduceerd, daarop,
, dal zulke schildergen zoo moeilgk te reproduceeren
,«§», omdat een ets er niet de factuur en een
'i «taco er niet het geheel van pleegt terug te geven.
H»r nu is op zichzelf veel van waar.
De, drie eerstvolgende afleveringen van Les
<,~Pjti*treB Sollatidais nodcrneszullen aanMatthgs,
Jieob en Willem Maris zg'n gewijd.
De Engelsche uitgave van De kleine Johannes
van Eeden zal geïllustreerd worden, ik weet
" JBiet door wien. Zeker zijn er in Engeland
teet«n»ar8 die hiervoor berekend zijn. Bijvoorbeeld
John Batten, die onder zg'n illustraties der Celtic
? fairy Taks en der JEnglish Fairy Tules enkele
jear goede leverde, en wiens talent zich tot
wer' ten in den geest van dit boekje ook wel zou
pretfleren.
Men wqst er mg op dat de von Uhde bij Buffa,
met-het eerste is wat men hier van dien schi der
?Bdert '83 zien kon, want dat onlangs te
Rotteri dam in de Kunstzaal ook een von Uhde was
geëxposeerd.
- 30 Dec. '91. V,
ALBERT WOLFF.
'' 'De figaro heeft, kort na Auguste Vitu, den
^,( Igkwamen muziek- en tooneel-criticus, ook Albert
»fc, siTöMF yerloren, wiens hoofdartikelen een tijd lang
fOor de honderdduizend lezers van Figaro als
fa, Orakels golden. De eigenschap die het blad van
^ de Yillemessant vooral onderscheidt, dat men er
qCj uit tóet, welke quaestie in de lacht is, hetzij
poflf LiSiek, artistiek, litterair of eenvoudig
maatschapyffl p*H)k, wereldsch, vond wel dertig jaren langhaar
C wste uitdrukking in de artikelen van Albert Wolff.
* Dat het blad zelf hem dankbaar gedenkt, is niet
* " Terwoaderlijk, maar belangwekkend is de zeer
^ groote waardeering die bladen als de Tempt, de
?: Jféputitque, de Débats voor den confrère over
?£ töben.
"* , Albert Wolff was te Keulen of in de
omstrejfo kun geboren, had aan de academie te Dusseldorf
rf*?' schilderles genoten en een zekere reputatie als
3*. ; t*ekenaar en illustrateur, toen de Augsburgsclie
A5' IfjUmg hem (in 1857) naar Parijs zond als
verslag?^ ^ever. Maar de brieven uit de //ville-lumière,"
j^' tooals ook Wolff Parijs weldra noemde, waren
i» aa& de lezers der Augsburgsche niet aangenaam;
*-". «f "werd te veel goeds en te weinig kwaads in
^, gezegd, - en men brak de betrekking met den al
& ~ töZeer betooverden dwarskijker af. Wolff had
in>"? tottchen Fransch leeren schrijven en het gelukte
??v Wft - artikelen in den Natu jaune, den Univers,
^ de» Ckarieari, den Evenement en den destijds
wekej_"lijkBchen Figaro geplaatst te krijgen.
r* ' , Weldra deed hij zijne intrede in het in dagblad
4 -^Sreianderde orgaan van vTout Paris" en hij heeft er
, tot de vorige week in geschreven. Kort na den
* J1 oorlog liet Wolff zich, om zijn sympathie voor //de
jSsc- ftfcqrwojmenen" goed te doen uitkomen, als
fvlSwWehman naturaliseeren, en in zijn testament
,>-bepaalde hij dat hij in Frankrijk hegraven wilde
">s".voeden; «als bewijs van mijn sympathie en mijn
""?f ^«ïkbaarheid voor mijn aangenomen vaderland,
?- «fl ik definitief in Franschen bodem
genaturali,; «eerd zijn."
Jï- Wblffis artikelen waren niet zoo ephemeer,
4 rf Ben kan nu nog de bundels waarin hij ze
ver' «ameld heeft, Mémoires d'an parisien, La Capilale
t' t f Art, La Qloire de Paris, met genoegen lezen.
... .Ije Ttmpt definieert zijn werkkring als Ae plus
* Parisien des chroniqueurs" aldus: //In een tijd
Ba er geen koningen meer zijn, bekleedde Albert
4j'5?«Öff den post van geschiedschrijver der Parijsche
%, opinie, die hij zelf tot koningin der wereld
uit£> Wep. Dat hij ten laatste, om zijn geloof en zijn
<? standvastige trouw, beloond is met een brevet
i. Van intellectueele haute bourgeoisie, was dat geen
j «Men zou nieenen," zegt hetzelfde blad, //dat
Albert Wolff's reputatie moest steunen op een zeker
laaarschalkschap in geest, lichtheid, vruchtbaar
heid en puntigheid. Nu, licht was zijn geest in
't geheel niet; puntigheid was niet de'hoofdeigen
schap van zijn intelligentie. Maar zijn geest was
onuitputtelijk; en men moet Biet vergeten dat,
\ ai» Parijs een fijnproever is, de fijnproever ook
Gargantua heet. Het proeft soms niet fijnen smaak
«D. 4Jkwijls met wonderbare scherpzinnigheid, maar
?;-. ieierea dag moet het eten. En Albert Wolff
be*-i»t"4e onvergelijkelijke verdienste, het iederen dag
dons dagelijksche philosophie en bereikbare
op te disschen, als toekruid voor de
geringe gebeurtenissen, die de actualiteit op
leverde."
Maar ook een ernstige verdienste bezat Wolff.
Hij was een uitmuntend kunstkenner. De Justice
verwijt hem, dat hij niet de allerjongste school
heeft willen bewonderen, maar dertig jaar lang
heeft hij de publieke opinie den weg voorspeld
dien zij zou inslaan, en meestal met wonderbare
scherpzinnigheid.
//Zijn voornaamste verdienste was zijn //flair",
zegt de République ; //zijn behendigheid om in de
massa de nog onbekende ware artisteu op te spo
ren, die hij- dan in het volle licht stelde. Hij al
leen vestigde het oog op de bekoorlijkheid van
de BibKs van Suchetet, die toen nog maar een
volkomen onbekend kleikneder was, en wien hij
letterlijk het leven redde. Suchetet lag stervende,
van armoede en afmatting; Wolffs artikel bracht
hem roem en een toekomst. In de wereld der
kunsten had menigeen op die wijze een groote
schuld van dankbaarheid jegens hem; hij werd
geëerd, en ook eenigszins om liet doodende van
zijn dikwijls gevreesde verslagen gevreesd. Maar
in 't algemeen was zijn oordeel gezond en billijk;
hij had geen parti-pris voor een bepaalde school,
hij steunde op een degelijke kenuis van de voor
naamste musea van Europa." De jaarlijksche na
dering van den salon was h"em dan ook steeds een
gewenschte gelegenheid om zijn talent als salon
nier te ontplooien.
Wolff's artikelen in Figaro, zijn medewerking
aan verschillende stukken die succes hadden (of
schoon wellicht die medewerking zich voor een
deel tot het ontvangen van het tantième en het verze
keren van Figaro's steun bepaalde) brachthem groote
sommen op. Ongelukkig hield hij er een harts
tocht op na, die alles verslond, liet spel. Hij
ging soms in n nacht in vier cereles zijn geluk
beproeven, was telkens doodarm en schatrijk,
kocht kabinetten vol schilderijen en verkocht ze
weer, en stelde vaak zijn onafhankelijkheid in
gevaar door zijn speelschulden; evenals de roman
schrijver Belot werkte hij //als een neger", zonder
eigenlijk een andere belooning te hebbeu dan
het voldoen aan dezen dollen hartstocht.
Wolff's portret zag er noch gedistingeerd, noeh
feestig uit (zooiets tusschen een oud wijf, een
ikvorseh en een semiet, zegt de Justite), toeh
was hij, evenals indertijd Mortier (de Moasievir
de l'Ovehcstre) een der krachtige scherp
iutellcctu.eele vreemdelingen, zooals de groote stad ze
noodig heeft, die in haar intens licht flikkeren, eea
tijd lang zich al haar goede en kwade hoedanig
heden eigen maken, haar leven beheerschen, en
verdwijnen zooals zij gekomen zijn, zonder een
spoor na te laten.
EEN NIEUW TIJDSCHRIFT.
In den tegenwoordige n tijd te beweren, dat er
niet gewerkt wordt op het gebied der
Nedeiiandsche taal- en letterkunde zou cene grove leugen
zijn. Men behoeft slechts na te gaan, \sat er
alzoo in de laatste jaren is verschenen en men
zal spoedig tot de overtuiging komen, dat er niet
alleen gewerkt, maar dat er zelfs hard gewerkt
wordt. Men deuke, om slechts enkele werken te
noemen, o. a. aan Prof. Verdam's Geschiedenis der
Ned. Taal; Dr. J. te Winkel's Gesrhichle de*.Nie-,
derl'dndischen Spracke1); Dr. Kalff's Geschiedenis d»r
Nedeii. Letterk. in de 10« eeuw; Dr. Surmgar's
uitgave van Die Bouc van Seden; Eymael's uitgave
van Huygen's Zedeprinlen; Prof. Vercoullie's
Elymoloffiseh Woordenboek der Ned. Taal; Dr.
Kollewijn's Bilderdijk, enz. enz., en twijfel aan boven
staande bewering is niet meer mogelijk. Met lust
en met ijver is men bezig het groote arbeidsveld
van alle zijden te ontginnen en gerust mag men
zeggen, dat die pogingen met rijke vrucht wor
den beloond.
In het begin van dit jaar verscheen een pro
spectus, waarin werd aangekondigd dat onder den
titel van Taal en Letteren een tijdschrift zou ver
schijnen, gewijd aan de bespreking van onderwer
pen der ISederlandsche Taal- en Letterkunde; het
zou bevatten :
l o. opstellen, waarin onderwerpen uit de
hedendaagsche grammatica worden behandeld. Wat
in de verschillende spraakkunsten minder duide
lijk voorkomt of zeer beknopt wordt behandeld,
zal worden opgehelderd en door uitgebreider uit
eenzetting verduidelijkt;
2o. opstellen, waarin de beproefde uitkomsten
der historische taalwetenschap, voorzoover zij op
onze taal betrekking hebben, in bevatte] ijken vorm
worden meegedeeld;
3o. opstellen ter uitbreiding der kennis van
het hedendaagsehe taalgebruik (verklaring van
woorden en zegswijzen, synoniemen, barbarismen,
enz.);
4o. opstellen, die tekstverklaring van onze voor
naamste schrijvers, vooral van die der 19e eeuw,
bevatten;
5o. opstellen over den aard en de geschiedenis
der verschillende letterkundige vormen;
60. opstellen over letterkundige onderwerpen,
hetzij beschouwingen over een of ander belangrijk
punt onzer letterkundige geschiedenis, hetzij ver
handelingen over onze voornaamste schrijvers of
hunne werken;
7o. aankondigingen en beoordeelingen van
studieboeken over taal- en letterkunde. Uitgesloten
worden derhalve alle werken, die meer eigenaardig
tot het gebied onzer belletristische tijdschriften
behooren.
Hieraan wordt nog een vraagbus toegevoegd
//ten dienste van allen, die opheldering wenschen
van moeielijkheden, waarop zij bij hunne studie
gestuit zijn.5'
Alles uit te geven onder redactie van dr. F.
Buitenrust Hettema te Zwolle, J. H. van den
Bosch te Zieriksee, Dr. R. A.'Kollewijn, T.
Terwey te Amsterdam en Prof. J. Yereoullie te
Gent.
Het hoofddoel van dit nieuwe tijdschrift zou
zijn: //het populariseeren van datgene wat in de
wetenschap der taal- en letterkunde als vast
staande mag worden beschouwd." Zeker een zeer
schoon doel, daar stellig niet ieder lust gevoelt
en in de gelegenheid is na te gaan en te
bestndeeren wat er alzoo over eenig taal- of letter
kundig onderwerp in verschillende wetenschappe
lijke bladen beweerd en gekibbeld wordt. Het
hier dus na den onderlingen strijd gelouterd en
door bevoegden als vaststaand te vinden, is voor
velen een zeer te waardeeren voordeel. Indien er
ook nog bijgevoegd kon worden, hoelang het zou
vaststaan, zou men den lezers nog grooter dienst
bewijzen!
Thans nu de geheele eerste jaargang van Taal
en Letteren is verschenen, is het zeker geoorloofd
er een oordeel over uit te spreken.
W aarborgden de namen der redacteurs ons
reeds degelijke wetenschap, de verwachting door
die namen opgewekt is in ieder opzicht verwezen
lijkt. Vooral de artikelen van den heer Terwey,
den bekenden grammaticus, munten uit door
//deeghe deeghlijkheit", evenals die van den heer
Van den Bosch. Indien wij hier iets zouden wen
schen, zou het dit zijn, dat deze redacteur zijne
denkbeelden wat minder opeenstapelde ; somtijds
verdringen zij elkander en is het voor den be
langstellenden lezer moeilijk den draad der ge
dachte te volgen. Zeker zouden de verhandelin
gen vau den heer v. d. B. er veel door win
nen, indien hij zijne denkbeelden meer zou willen
ontleden eu uitwerken. Dit laatste geldt niet van
de uitnemende en practische tekstverklaring van
Staring's Muren, aauteekeuingen, die voor velen,
vooral voor onderwijzers, vau zeer groot nut kun
nen zijn. De lieer Terwey behandelde enkele
vraagstukken uit de grammatica, maar ook eenige
letterkundige onderwerpen. Zeer belangwekkend
?zijn zijne aanwijzingen van de bron der
ouderwetsche en verouderde woorden en uitdrukkin
gen voorkomende in Potgieter's Jan, Jannetje en
hun jonffxte kind, benevens van de bron van en
kele tafereeltjes uit Vau Lcnnep's roman
Ferdinand Httyc/r.
Van do drie andere redacteuren schreef Prof.
Vcrcoullie eene degelijke, uitvoerige critiek op
Prof. Verdam's Geschiedenis der Ned. Taal; Dr.
Kollewijn paf enkele beschouwingen over eenige
grammaticale vraagstukken, terwijl Dr. Buitenrust
Hettema eene zeer lezenswaardige causerie hield
over het gebruik van gij, jij, je en jullie in de
aangesproken persoon.
Het ligt niet in mijne bedoeling, eene dorre
opsomming te geven van alle in dezen eersten
jaargang voorkomende stukken; alleen op de voor
naamste heb ik willen wijzen.
Ik dien er nog aan toe te voegen, dat ook
verschillende medewerkers hunnen steun hebben
toegezegd en reeds hebben verleend; dezen zijn
o. a. Prof. Frauck, Dr. J. W. Muller, Dr. A.
Kluyver, die eene studie schreef over Van der
Palm, Joh. A. Leopold, N. A. Cramer, enz., allen
mannen, die reeds ecu gevestigdeu goeden naam
in de wetenschappelijke wereld bezitten. Onder
de bijdragen dezer medewerkers munt boven alles
uit het zeer belangrijk artikel van Dr. J. W.
Muller over //de wording en de onderlinge betrek
king onzer spreek- en schrijftaal." Dit vraagstuk,
reeds vroeger zoo keurig en talentvol behandeld
door den Ploogleeraar M. de Vries in zijne Inlei
ding op het Woordenboek, is hier van een geheel
nieuw, en naar mij voorkomt, ook juist stand
punt bezien en besproken. Uitgewerkt is het
uog niet, dit was onmogelijk; wel is de weg aan
gewezen, waarlangs men tot eene oplossiug zal
kunnen geraken, terwijl tal van bewijzen tot
steun zijner meeniug door den schrijver er aan
j'jjn toegevoegd. Dit artikel, evenzeer uitmun
tend door fijne scherpzinnigheid als door groote
bevattelijkheid, verdient ouder de aandacht te wor
den gebracht van allen, die zich met de studie
van het Nederlandse!) bezig houden.
Na het bovenstaande dit nieuwe tijdschrift nog
aan te bevelen is, dunkt me, onnoodig. Waar
het tijdschrift van de Maatschappij vau Nederl.
Letterk. te Leiden dikwijls voor velen te geleerd
is en menigmaal bijdragen bevat, waarin slechts
zeer weinigen belang kunnen stellen, is Taal ex
Letteren voor ieder aanbevelenswaardig. Het heeft
thans dan ook reeds zijne plaats veroverd en
neemt die waardig onder de andere tijdschriften
in. Dat het reeds algemeen gewaardeerd wordt,
blijkt uit de noodzakelijkheid, waarin de uitge
ver, Tjeenk Willink te Zwolle, zich bevindt het
te vergrooten en zes maal in plaats van vier maal
per jaar te laten verschijnen. De prijs 70 cent
per aflevering is zoo laag gesteld, dat menigeen
zich die uitgave kan veroorloven; deze redactie
zal wel zorgen, dat men er zich nooit over heeft
te beklagen.
Amsterdam, 21 Dec. '91. F. A. STOEIT.
') Uitgegeven in H. Paul's Grundriss der
Germanischen Pltilologie,
VARIA.
PLASTISCHE KUNST. TOONEEL EN
MUZIEK. LETTEREN EN WETENSCHAP.
In ons parlement zijn de beraadslagingen over
de staatsbegrooting weer voorbijgegaan, zonder
dat een ernstig woord over die artikelen van
hoofdstuk V gesproken werd, waarbij de onge
schonden instandhouding van oude kunstwerken
gewaarborgd wordt. Wel beklaagde de
heerLieftinck het, in de avondzitting van 14 Dec,, dat
de zwanen in de slotgracht van de ruine van
Brederode gekneppeld waren, en het water er
eem min wclriekenden geur verspreidt, maar hoe
onaangenaam dit ook voor het medelijdend ge
moed en de reukorganen van een voorbijganger
moge zijn, een klacht over de ergerlijke wijze
waarop de ruine zelf toegetakeld is, ware meer
van pas geweest.
De goedgemeende rede van den heer Pyttersen,
is uiterst leerzaam, om te doen zien, hoe de nood
aan den man is. Deze afgevaardigde vroeg sub
sidie voor de restauratie van het stadhuis te
Bolsward, en dat niet hoofdzakelijk van wege
finantieelen steun. Immers hij zeide: Wat even
wel Rijkssubsidie noodzakelijk maakt, is de
zekerheid, daardoor verkregen, dat de restauratie
zal geschieden onder deugdelijk toezicht, opdat
aan het gebouw niet worde ontnomen het schoon
en eigenaardig karakter." En dat toezicht werd
gratis toegezegd! Waarlijk, het stadhuis te Bol
sward ware er beter aan toe, wanneer het ge
meentebestuur dat toezicht nog kon afkoopen.
Het Groothertogelijk museum te Schwerin heeft
een groote uitbreiding ondergaan door den aan
koop van de verzameling oudheden, sedert een
lange reeks van jaren bijeengegaard door den heer
David Thormann te Wismar. De manier waarop
deze kunstvriend zgn verzameling tot stand ge
bracht heeft, is echter zeer bedenkelijk, daar hij
er voornamelijk op uit geweest is, uit fragmenten
van oude meubelen nieuwe oudheden te timmeren.
elukkig dat behalve dit zonderlinge mengelmoes
ook een uitgebreide collectie porselein, aardewerk,
zilveren bekers, enz., benevens een 25-tal
oudHollandsche schilderijen in den koop begrepen was.
Minerva. Jahrbuch der Universifaten der
Welt. Herausg. von Dr. R. Kukula und
K. Trübner I. Strassburg, K. J. Trübner,
1891."
Dit boekje, waarin van alle hoogescholen, van
de Facultés de Paris met 9J15 studenten af, tot
het Fourah Bay College te Sierra Leone met 12
toehoorders, professoren en bibliothecarissen met
groote nauwkeurigheid staan opgeteekend, heeft
voor ons bijzonder veel belang, daar we hier nu
eens een tabel van alle universiteiten der wereld
aantreffen, met opgave van het aantal studenten.
Amsterdam maakt met zijn 1007 studenten nog
zoo een slecht figuur niet, en volgt onmiddellijk
op Cambridge (Engeland) met 1027 studenten, en
staat gelijk met Charkow. Leiden (990) wordt van
ons slechts gescheiden door Innsbruck en New
York, terwijl Utrecht (697j en Groningen (411)
eerst veel later komen.
Beschreibung der antiken Skulpturen in
den Königl. Museen zu Berlin (Mit
Ausschluss der Pergamenischen Fundstücke)
Berlin, W. Spemann 1891.
De uit de klassieke oudheid overgebleven kunst
werken zyn thans over de geheele beschaafde
wereld verspreid. Een vruchtbare studie van deze
schatten kan natuurlijk alleen door voortdurende
vergelijking plaats vinden, en deze is weer slechts
mogelyk door middel van goede afbeeldingen, en
deze niet alleen van de beroemdste meesterwer
ken, daar dikwgls juist de minder fraaie, door de
een of andere bijzonderheid, den weten schappelgken
onderzoeker van buitengewone waarde zijn.
Dit heeft de directie van het Koninkl Museum
te Berlijn begrepen, en zg heeft een catalogus
uitgegeven, die zijn weerga niet heeft. De direc
teur Kekulénoemt het boek, dat voornamelijk
het werk is van Alexander Conze, dan ook een
eerste proeve, en hij twijfelt er niet aan, of het
zal spoedig navolging vinden, in de toekomst
regel worden. Een hooge mate van zelfvertrouwen
dus, en geheel te recht.
Van ieder voorwerp (er zy'n er 1266) is het
materiaal, de maat, de conservatie, de plaats
waar opgegraven, de herkomst, de litteratuur enz.
nauwkeurig opgegeven, en vindt men nevens een
uitvoerige beschrijving een afbeelding in zinco.
Het belang van dit werk ligt, behalve in de
uiterst zorgvuldige samenstelling, ook in het ge
halte van het beschrevene. Reeds onder den
Grooten Keurvorst zijn antieke beefdhouwwerken
verzameld, maar eerst onder Frederik den Groote
kreeg de collectie beteekenis, toen o. a. de be
roemde juvenis adorans'' werd aangekocht. En
sedert groeide de verzameling steeds aan.
Wanneer eens alle uitgebreide verzamelingen
zóó het pubüek toegankelijk gemaakt werden,
wat zou dan de studie der archaeologie daarbij
gebaat zijn.
Op uw' stoel door uw land. Bijzonderheden
van vaderlandsche plaatsen en plaats
namen Door Dr. E. Laurülard. Amster
dam, D. B. Centen 1891."
Hieruit slechts een citaat, en een vraag.
p. 13 De Dokkumers beweren, dat zy even
zeer als de Haarlemmers, hebben meegedaan aan
de verovering van Damiate. De kerk, aan Sint
Maarten gewgd, bevat het graf van den in 1627
te Dokkum overleden dichter Dirk Rafaelsz Kamp ?
huizen. De bekende koek van Dokkum is taai
en de burgers dragen den spotnaam van garnalen."
Is Baedeker niet een geschiktere gids voor de
merkwaardigheden in ons vaderland?
E. W. MOES.
De kunsttentoonstelling te Berlijn in 18G.2. De
Reiehsanseiger bevat thans de uitvoerige officieele
bepalingen omtrent de academische kunsttentoon
stelling te Berlijn van het volgend jaar. Deze zal
op Zondag den 15den Mei geopend en op Zondag
den Sisten Juli gesloten worden. Toegelaten tot
de tentoonstelling worden werken der schilder
kunst, beeldhouwkunst en architectuur, der
teekenende en verveelvoudigende" kunsten. Deze moe
ten door de makers zelf of met bun uitdrukkelijk
verlof ingezonden worden. Uitgesloten zijn anonyme
werken en copieën, de laatste alleen met uitzon
dering der teekeningen voor het etsen in koper.
Den architekten wordt toegestaan,
photographieën van hunne uitgevoerde gebouwen op de
tentoonstelling te brengen. Eveneens worden
photographieën van uitgevoerde
wandbeschilderingen toegelaten. Ieder kunstenaar mag niet meer
dan drie werken van dezelfde soort tentoonstellen,
maar de tentoonstellingscommissie behoudt zich
voor, uitzonderingen op dezen regel toe te staan,
Gelijktijdig zal er een reeks van bijzondere ten
toonstellingen van werken van enkele kunstenaars
plaats hebben, die hiertoe speciaal uitgenoodigd
zullen worden.
De bekende kunstcriticus Henri de
Lapommeraye is den 25sten dezer te Parijs, in den ouder
dom van 52 jaar, aan een longontsteking, gestor
ven. Hij was een der geniaalste vertegenwoordi
gers van zijn vak en had zich door zijne werken
in bijna alle groote Farijsche dagbladen en kunst
kronieken, hoofdzakelijk echter door zijne zeer
interessante conférences over onderwerpen uit de
kunstgeschiedenis een aanzienlijken naam verwor
ven. Sedert 1878 was hij professor in de dramatische
litteratuur aan het Conservatoire. Een van zyn
uitstekendste werken is een verdedigingsgeschrift
ten gunste van Molière tegen Louis Veuillot. Ten
laatste was hij ook secretaris-redacteur van den
Senaat en vice-president van de philotechnische
vereeniging. Henri de Lapommeraye was officier
van het Legioen van Eer en officier de
l'Instruction publique.
t" .'
ff ?