De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 3 januari pagina 4

3 januari 1892 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.758 <??£? Jl >. l> L\ ,('* V ig van styl. Nummer 163 is de délice der Hing. Door hun geconcentreerde innighun kalm mysterie, hun verre bekoring, bedeze werken onweerlegbaar de meervan Matthg'B Maris." ,Het is van drie schilderijtjes door Maris van " vroeger datum, en door den Heer Staats Forait Londen geëxposeerd dat de diffïcieleFénéon spreekt. T De Fransche kritiek maakt zich van deze Hol]«ndsche expositie in het Pavillon de la Ville de Paris enkele zonderlinge voorstellingen. De kunst handel die Rotterdamsche Kunstclub" heet, ia in het idee van velen hunner een kunstenaars«zelscbap waarvan zoowat alle Hollandsche schildars lid zg'n, en de Heer Israels dan natuurlijk president van zou zyn Verder^ vinden zij het heel vreemd op de affiehes te zien staan Muitres hollandais. Begnjpejze vinden zij, niet al die schilders juist ts?f , . En de meesten meen en, wel wat gauw, naar , Wfct de Heer de Kuyper hier bij elkaar kon krij; ge& na eens de kracht der Hollandsche schilder* kunst te kunnen meten. 0. De Hollandeche namen worden natuurlijk hier ;:- en daar liefelijk geradbraakt. Soms worden zij echter onder dat proces mooier. In den G U-Bias -^ werd de Rotterdamsche collectioneur de heer ??"op Smit Jr., herdoopt tot Monsieur Fop Saint? ? Junior. - JJaar aanleiding van wat ik verleden week hier "'omtrent het nieuwe werkje over Israels ten beste wijst mg de heer Zilcken, als rechtvaarwaarom geen enkel kompleet werk van in zg'n boek werd gereproduceerd, daarop, , dal zulke schildergen zoo moeilgk te reproduceeren ,«§», omdat een ets er niet de factuur en een 'i «taco er niet het geheel van pleegt terug te geven. H»r nu is op zichzelf veel van waar. De, drie eerstvolgende afleveringen van Les <,~Pjti*treB Sollatidais nodcrneszullen aanMatthgs, Jieob en Willem Maris zg'n gewijd. De Engelsche uitgave van De kleine Johannes van Eeden zal geïllustreerd worden, ik weet " JBiet door wien. Zeker zijn er in Engeland teet«n»ar8 die hiervoor berekend zijn. Bijvoorbeeld John Batten, die onder zg'n illustraties der Celtic ? fairy Taks en der JEnglish Fairy Tules enkele jear goede leverde, en wiens talent zich tot wer' ten in den geest van dit boekje ook wel zou pretfleren. Men wqst er mg op dat de von Uhde bij Buffa, met-het eerste is wat men hier van dien schi der ?Bdert '83 zien kon, want dat onlangs te Rotteri dam in de Kunstzaal ook een von Uhde was geëxposeerd. - 30 Dec. '91. V, ALBERT WOLFF. '' 'De figaro heeft, kort na Auguste Vitu, den ^,( Igkwamen muziek- en tooneel-criticus, ook Albert »fc, siTöMF yerloren, wiens hoofdartikelen een tijd lang fOor de honderdduizend lezers van Figaro als fa, Orakels golden. De eigenschap die het blad van ^ de Yillemessant vooral onderscheidt, dat men er qCj uit tóet, welke quaestie in de lacht is, hetzij poflf LiSiek, artistiek, litterair of eenvoudig maatschapyffl p*H)k, wereldsch, vond wel dertig jaren langhaar C wste uitdrukking in de artikelen van Albert Wolff. * Dat het blad zelf hem dankbaar gedenkt, is niet * " Terwoaderlijk, maar belangwekkend is de zeer ^ groote waardeering die bladen als de Tempt, de ?: Jféputitque, de Débats voor den confrère over ?£ töben. "* , Albert Wolff was te Keulen of in de omstrejfo kun geboren, had aan de academie te Dusseldorf rf*?' schilderles genoten en een zekere reputatie als 3*. ; t*ekenaar en illustrateur, toen de Augsburgsclie A5' IfjUmg hem (in 1857) naar Parijs zond als verslag?^ ^ever. Maar de brieven uit de //ville-lumière," j^' tooals ook Wolff Parijs weldra noemde, waren i» aa& de lezers der Augsburgsche niet aangenaam; *-". «f "werd te veel goeds en te weinig kwaads in ^, gezegd, - en men brak de betrekking met den al & ~ töZeer betooverden dwarskijker af. Wolff had in>"? tottchen Fransch leeren schrijven en het gelukte ??v Wft - artikelen in den Natu jaune, den Univers, ^ de» Ckarieari, den Evenement en den destijds wekej_"lijkBchen Figaro geplaatst te krijgen. r* ' , Weldra deed hij zijne intrede in het in dagblad 4 -^Sreianderde orgaan van vTout Paris" en hij heeft er , tot de vorige week in geschreven. Kort na den * J1 oorlog liet Wolff zich, om zijn sympathie voor //de jSsc- ftfcqrwojmenen" goed te doen uitkomen, als fvlSwWehman naturaliseeren, en in zijn testament ,>-bepaalde hij dat hij in Frankrijk hegraven wilde ">s".voeden; «als bewijs van mijn sympathie en mijn ""?f ^«ïkbaarheid voor mijn aangenomen vaderland, ?- «fl ik definitief in Franschen bodem genaturali,; «eerd zijn." Jï- Wblffis artikelen waren niet zoo ephemeer, 4 rf Ben kan nu nog de bundels waarin hij ze ver' «ameld heeft, Mémoires d'an parisien, La Capilale t' t f Art, La Qloire de Paris, met genoegen lezen. ... .Ije Ttmpt definieert zijn werkkring als Ae plus * Parisien des chroniqueurs" aldus: //In een tijd Ba er geen koningen meer zijn, bekleedde Albert 4j'5?«Öff den post van geschiedschrijver der Parijsche %, opinie, die hij zelf tot koningin der wereld uit£> Wep. Dat hij ten laatste, om zijn geloof en zijn <? standvastige trouw, beloond is met een brevet i. Van intellectueele haute bourgeoisie, was dat geen j «Men zou nieenen," zegt hetzelfde blad, //dat Albert Wolff's reputatie moest steunen op een zeker laaarschalkschap in geest, lichtheid, vruchtbaar heid en puntigheid. Nu, licht was zijn geest in 't geheel niet; puntigheid was niet de'hoofdeigen schap van zijn intelligentie. Maar zijn geest was onuitputtelijk; en men moet Biet vergeten dat, \ ai» Parijs een fijnproever is, de fijnproever ook Gargantua heet. Het proeft soms niet fijnen smaak «D. 4Jkwijls met wonderbare scherpzinnigheid, maar ?;-. ieierea dag moet het eten. En Albert Wolff be*-i»t"4e onvergelijkelijke verdienste, het iederen dag dons dagelijksche philosophie en bereikbare op te disschen, als toekruid voor de geringe gebeurtenissen, die de actualiteit op leverde." Maar ook een ernstige verdienste bezat Wolff. Hij was een uitmuntend kunstkenner. De Justice verwijt hem, dat hij niet de allerjongste school heeft willen bewonderen, maar dertig jaar lang heeft hij de publieke opinie den weg voorspeld dien zij zou inslaan, en meestal met wonderbare scherpzinnigheid. //Zijn voornaamste verdienste was zijn //flair", zegt de République ; //zijn behendigheid om in de massa de nog onbekende ware artisteu op te spo ren, die hij- dan in het volle licht stelde. Hij al leen vestigde het oog op de bekoorlijkheid van de BibKs van Suchetet, die toen nog maar een volkomen onbekend kleikneder was, en wien hij letterlijk het leven redde. Suchetet lag stervende, van armoede en afmatting; Wolffs artikel bracht hem roem en een toekomst. In de wereld der kunsten had menigeen op die wijze een groote schuld van dankbaarheid jegens hem; hij werd geëerd, en ook eenigszins om liet doodende van zijn dikwijls gevreesde verslagen gevreesd. Maar in 't algemeen was zijn oordeel gezond en billijk; hij had geen parti-pris voor een bepaalde school, hij steunde op een degelijke kenuis van de voor naamste musea van Europa." De jaarlijksche na dering van den salon was h"em dan ook steeds een gewenschte gelegenheid om zijn talent als salon nier te ontplooien. Wolff's artikelen in Figaro, zijn medewerking aan verschillende stukken die succes hadden (of schoon wellicht die medewerking zich voor een deel tot het ontvangen van het tantième en het verze keren van Figaro's steun bepaalde) brachthem groote sommen op. Ongelukkig hield hij er een harts tocht op na, die alles verslond, liet spel. Hij ging soms in n nacht in vier cereles zijn geluk beproeven, was telkens doodarm en schatrijk, kocht kabinetten vol schilderijen en verkocht ze weer, en stelde vaak zijn onafhankelijkheid in gevaar door zijn speelschulden; evenals de roman schrijver Belot werkte hij //als een neger", zonder eigenlijk een andere belooning te hebbeu dan het voldoen aan dezen dollen hartstocht. Wolff's portret zag er noch gedistingeerd, noeh feestig uit (zooiets tusschen een oud wijf, een ikvorseh en een semiet, zegt de Justite), toeh was hij, evenals indertijd Mortier (de Moasievir de l'Ovehcstre) een der krachtige scherp iutellcctu.eele vreemdelingen, zooals de groote stad ze noodig heeft, die in haar intens licht flikkeren, eea tijd lang zich al haar goede en kwade hoedanig heden eigen maken, haar leven beheerschen, en verdwijnen zooals zij gekomen zijn, zonder een spoor na te laten. EEN NIEUW TIJDSCHRIFT. In den tegenwoordige n tijd te beweren, dat er niet gewerkt wordt op het gebied der Nedeiiandsche taal- en letterkunde zou cene grove leugen zijn. Men behoeft slechts na te gaan, \sat er alzoo in de laatste jaren is verschenen en men zal spoedig tot de overtuiging komen, dat er niet alleen gewerkt, maar dat er zelfs hard gewerkt wordt. Men deuke, om slechts enkele werken te noemen, o. a. aan Prof. Verdam's Geschiedenis der Ned. Taal; Dr. J. te Winkel's Gesrhichle de*.Nie-, derl'dndischen Spracke1); Dr. Kalff's Geschiedenis d»r Nedeii. Letterk. in de 10« eeuw; Dr. Surmgar's uitgave van Die Bouc van Seden; Eymael's uitgave van Huygen's Zedeprinlen; Prof. Vercoullie's Elymoloffiseh Woordenboek der Ned. Taal; Dr. Kollewijn's Bilderdijk, enz. enz., en twijfel aan boven staande bewering is niet meer mogelijk. Met lust en met ijver is men bezig het groote arbeidsveld van alle zijden te ontginnen en gerust mag men zeggen, dat die pogingen met rijke vrucht wor den beloond. In het begin van dit jaar verscheen een pro spectus, waarin werd aangekondigd dat onder den titel van Taal en Letteren een tijdschrift zou ver schijnen, gewijd aan de bespreking van onderwer pen der ISederlandsche Taal- en Letterkunde; het zou bevatten : l o. opstellen, waarin onderwerpen uit de hedendaagsche grammatica worden behandeld. Wat in de verschillende spraakkunsten minder duide lijk voorkomt of zeer beknopt wordt behandeld, zal worden opgehelderd en door uitgebreider uit eenzetting verduidelijkt; 2o. opstellen, waarin de beproefde uitkomsten der historische taalwetenschap, voorzoover zij op onze taal betrekking hebben, in bevatte] ijken vorm worden meegedeeld; 3o. opstellen ter uitbreiding der kennis van het hedendaagsehe taalgebruik (verklaring van woorden en zegswijzen, synoniemen, barbarismen, enz.); 4o. opstellen, die tekstverklaring van onze voor naamste schrijvers, vooral van die der 19e eeuw, bevatten; 5o. opstellen over den aard en de geschiedenis der verschillende letterkundige vormen; 60. opstellen over letterkundige onderwerpen, hetzij beschouwingen over een of ander belangrijk punt onzer letterkundige geschiedenis, hetzij ver handelingen over onze voornaamste schrijvers of hunne werken; 7o. aankondigingen en beoordeelingen van studieboeken over taal- en letterkunde. Uitgesloten worden derhalve alle werken, die meer eigenaardig tot het gebied onzer belletristische tijdschriften behooren. Hieraan wordt nog een vraagbus toegevoegd //ten dienste van allen, die opheldering wenschen van moeielijkheden, waarop zij bij hunne studie gestuit zijn.5' Alles uit te geven onder redactie van dr. F. Buitenrust Hettema te Zwolle, J. H. van den Bosch te Zieriksee, Dr. R. A.'Kollewijn, T. Terwey te Amsterdam en Prof. J. Yereoullie te Gent. Het hoofddoel van dit nieuwe tijdschrift zou zijn: //het populariseeren van datgene wat in de wetenschap der taal- en letterkunde als vast staande mag worden beschouwd." Zeker een zeer schoon doel, daar stellig niet ieder lust gevoelt en in de gelegenheid is na te gaan en te bestndeeren wat er alzoo over eenig taal- of letter kundig onderwerp in verschillende wetenschappe lijke bladen beweerd en gekibbeld wordt. Het hier dus na den onderlingen strijd gelouterd en door bevoegden als vaststaand te vinden, is voor velen een zeer te waardeeren voordeel. Indien er ook nog bijgevoegd kon worden, hoelang het zou vaststaan, zou men den lezers nog grooter dienst bewijzen! Thans nu de geheele eerste jaargang van Taal en Letteren is verschenen, is het zeker geoorloofd er een oordeel over uit te spreken. W aarborgden de namen der redacteurs ons reeds degelijke wetenschap, de verwachting door die namen opgewekt is in ieder opzicht verwezen lijkt. Vooral de artikelen van den heer Terwey, den bekenden grammaticus, munten uit door //deeghe deeghlijkheit", evenals die van den heer Van den Bosch. Indien wij hier iets zouden wen schen, zou het dit zijn, dat deze redacteur zijne denkbeelden wat minder opeenstapelde ; somtijds verdringen zij elkander en is het voor den be langstellenden lezer moeilijk den draad der ge dachte te volgen. Zeker zouden de verhandelin gen vau den heer v. d. B. er veel door win nen, indien hij zijne denkbeelden meer zou willen ontleden eu uitwerken. Dit laatste geldt niet van de uitnemende en practische tekstverklaring van Staring's Muren, aauteekeuingen, die voor velen, vooral voor onderwijzers, vau zeer groot nut kun nen zijn. De lieer Terwey behandelde enkele vraagstukken uit de grammatica, maar ook eenige letterkundige onderwerpen. Zeer belangwekkend ?zijn zijne aanwijzingen van de bron der ouderwetsche en verouderde woorden en uitdrukkin gen voorkomende in Potgieter's Jan, Jannetje en hun jonffxte kind, benevens van de bron van en kele tafereeltjes uit Vau Lcnnep's roman Ferdinand Httyc/r. Van do drie andere redacteuren schreef Prof. Vcrcoullie eene degelijke, uitvoerige critiek op Prof. Verdam's Geschiedenis der Ned. Taal; Dr. Kollewijn paf enkele beschouwingen over eenige grammaticale vraagstukken, terwijl Dr. Buitenrust Hettema eene zeer lezenswaardige causerie hield over het gebruik van gij, jij, je en jullie in de aangesproken persoon. Het ligt niet in mijne bedoeling, eene dorre opsomming te geven van alle in dezen eersten jaargang voorkomende stukken; alleen op de voor naamste heb ik willen wijzen. Ik dien er nog aan toe te voegen, dat ook verschillende medewerkers hunnen steun hebben toegezegd en reeds hebben verleend; dezen zijn o. a. Prof. Frauck, Dr. J. W. Muller, Dr. A. Kluyver, die eene studie schreef over Van der Palm, Joh. A. Leopold, N. A. Cramer, enz., allen mannen, die reeds ecu gevestigdeu goeden naam in de wetenschappelijke wereld bezitten. Onder de bijdragen dezer medewerkers munt boven alles uit het zeer belangrijk artikel van Dr. J. W. Muller over //de wording en de onderlinge betrek king onzer spreek- en schrijftaal." Dit vraagstuk, reeds vroeger zoo keurig en talentvol behandeld door den Ploogleeraar M. de Vries in zijne Inlei ding op het Woordenboek, is hier van een geheel nieuw, en naar mij voorkomt, ook juist stand punt bezien en besproken. Uitgewerkt is het uog niet, dit was onmogelijk; wel is de weg aan gewezen, waarlangs men tot eene oplossiug zal kunnen geraken, terwijl tal van bewijzen tot steun zijner meeniug door den schrijver er aan j'jjn toegevoegd. Dit artikel, evenzeer uitmun tend door fijne scherpzinnigheid als door groote bevattelijkheid, verdient ouder de aandacht te wor den gebracht van allen, die zich met de studie van het Nederlandse!) bezig houden. Na het bovenstaande dit nieuwe tijdschrift nog aan te bevelen is, dunkt me, onnoodig. Waar het tijdschrift van de Maatschappij vau Nederl. Letterk. te Leiden dikwijls voor velen te geleerd is en menigmaal bijdragen bevat, waarin slechts zeer weinigen belang kunnen stellen, is Taal ex Letteren voor ieder aanbevelenswaardig. Het heeft thans dan ook reeds zijne plaats veroverd en neemt die waardig onder de andere tijdschriften in. Dat het reeds algemeen gewaardeerd wordt, blijkt uit de noodzakelijkheid, waarin de uitge ver, Tjeenk Willink te Zwolle, zich bevindt het te vergrooten en zes maal in plaats van vier maal per jaar te laten verschijnen. De prijs 70 cent per aflevering is zoo laag gesteld, dat menigeen zich die uitgave kan veroorloven; deze redactie zal wel zorgen, dat men er zich nooit over heeft te beklagen. Amsterdam, 21 Dec. '91. F. A. STOEIT. ') Uitgegeven in H. Paul's Grundriss der Germanischen Pltilologie, VARIA. PLASTISCHE KUNST. TOONEEL EN MUZIEK. LETTEREN EN WETENSCHAP. In ons parlement zijn de beraadslagingen over de staatsbegrooting weer voorbijgegaan, zonder dat een ernstig woord over die artikelen van hoofdstuk V gesproken werd, waarbij de onge schonden instandhouding van oude kunstwerken gewaarborgd wordt. Wel beklaagde de heerLieftinck het, in de avondzitting van 14 Dec,, dat de zwanen in de slotgracht van de ruine van Brederode gekneppeld waren, en het water er eem min wclriekenden geur verspreidt, maar hoe onaangenaam dit ook voor het medelijdend ge moed en de reukorganen van een voorbijganger moge zijn, een klacht over de ergerlijke wijze waarop de ruine zelf toegetakeld is, ware meer van pas geweest. De goedgemeende rede van den heer Pyttersen, is uiterst leerzaam, om te doen zien, hoe de nood aan den man is. Deze afgevaardigde vroeg sub sidie voor de restauratie van het stadhuis te Bolsward, en dat niet hoofdzakelijk van wege finantieelen steun. Immers hij zeide: Wat even wel Rijkssubsidie noodzakelijk maakt, is de zekerheid, daardoor verkregen, dat de restauratie zal geschieden onder deugdelijk toezicht, opdat aan het gebouw niet worde ontnomen het schoon en eigenaardig karakter." En dat toezicht werd gratis toegezegd! Waarlijk, het stadhuis te Bol sward ware er beter aan toe, wanneer het ge meentebestuur dat toezicht nog kon afkoopen. Het Groothertogelijk museum te Schwerin heeft een groote uitbreiding ondergaan door den aan koop van de verzameling oudheden, sedert een lange reeks van jaren bijeengegaard door den heer David Thormann te Wismar. De manier waarop deze kunstvriend zgn verzameling tot stand ge bracht heeft, is echter zeer bedenkelijk, daar hij er voornamelijk op uit geweest is, uit fragmenten van oude meubelen nieuwe oudheden te timmeren. elukkig dat behalve dit zonderlinge mengelmoes ook een uitgebreide collectie porselein, aardewerk, zilveren bekers, enz., benevens een 25-tal oudHollandsche schilderijen in den koop begrepen was. Minerva. Jahrbuch der Universifaten der Welt. Herausg. von Dr. R. Kukula und K. Trübner I. Strassburg, K. J. Trübner, 1891." Dit boekje, waarin van alle hoogescholen, van de Facultés de Paris met 9J15 studenten af, tot het Fourah Bay College te Sierra Leone met 12 toehoorders, professoren en bibliothecarissen met groote nauwkeurigheid staan opgeteekend, heeft voor ons bijzonder veel belang, daar we hier nu eens een tabel van alle universiteiten der wereld aantreffen, met opgave van het aantal studenten. Amsterdam maakt met zijn 1007 studenten nog zoo een slecht figuur niet, en volgt onmiddellijk op Cambridge (Engeland) met 1027 studenten, en staat gelijk met Charkow. Leiden (990) wordt van ons slechts gescheiden door Innsbruck en New York, terwijl Utrecht (697j en Groningen (411) eerst veel later komen. Beschreibung der antiken Skulpturen in den Königl. Museen zu Berlin (Mit Ausschluss der Pergamenischen Fundstücke) Berlin, W. Spemann 1891. De uit de klassieke oudheid overgebleven kunst werken zyn thans over de geheele beschaafde wereld verspreid. Een vruchtbare studie van deze schatten kan natuurlijk alleen door voortdurende vergelijking plaats vinden, en deze is weer slechts mogelyk door middel van goede afbeeldingen, en deze niet alleen van de beroemdste meesterwer ken, daar dikwgls juist de minder fraaie, door de een of andere bijzonderheid, den weten schappelgken onderzoeker van buitengewone waarde zijn. Dit heeft de directie van het Koninkl Museum te Berlijn begrepen, en zg heeft een catalogus uitgegeven, die zijn weerga niet heeft. De direc teur Kekulénoemt het boek, dat voornamelijk het werk is van Alexander Conze, dan ook een eerste proeve, en hij twijfelt er niet aan, of het zal spoedig navolging vinden, in de toekomst regel worden. Een hooge mate van zelfvertrouwen dus, en geheel te recht. Van ieder voorwerp (er zy'n er 1266) is het materiaal, de maat, de conservatie, de plaats waar opgegraven, de herkomst, de litteratuur enz. nauwkeurig opgegeven, en vindt men nevens een uitvoerige beschrijving een afbeelding in zinco. Het belang van dit werk ligt, behalve in de uiterst zorgvuldige samenstelling, ook in het ge halte van het beschrevene. Reeds onder den Grooten Keurvorst zijn antieke beefdhouwwerken verzameld, maar eerst onder Frederik den Groote kreeg de collectie beteekenis, toen o. a. de be roemde juvenis adorans'' werd aangekocht. En sedert groeide de verzameling steeds aan. Wanneer eens alle uitgebreide verzamelingen zóó het pubüek toegankelijk gemaakt werden, wat zou dan de studie der archaeologie daarbij gebaat zijn. Op uw' stoel door uw land. Bijzonderheden van vaderlandsche plaatsen en plaats namen Door Dr. E. Laurülard. Amster dam, D. B. Centen 1891." Hieruit slechts een citaat, en een vraag. p. 13 De Dokkumers beweren, dat zy even zeer als de Haarlemmers, hebben meegedaan aan de verovering van Damiate. De kerk, aan Sint Maarten gewgd, bevat het graf van den in 1627 te Dokkum overleden dichter Dirk Rafaelsz Kamp ? huizen. De bekende koek van Dokkum is taai en de burgers dragen den spotnaam van garnalen." Is Baedeker niet een geschiktere gids voor de merkwaardigheden in ons vaderland? E. W. MOES. De kunsttentoonstelling te Berlijn in 18G.2. De Reiehsanseiger bevat thans de uitvoerige officieele bepalingen omtrent de academische kunsttentoon stelling te Berlijn van het volgend jaar. Deze zal op Zondag den 15den Mei geopend en op Zondag den Sisten Juli gesloten worden. Toegelaten tot de tentoonstelling worden werken der schilder kunst, beeldhouwkunst en architectuur, der teekenende en verveelvoudigende" kunsten. Deze moe ten door de makers zelf of met bun uitdrukkelijk verlof ingezonden worden. Uitgesloten zijn anonyme werken en copieën, de laatste alleen met uitzon dering der teekeningen voor het etsen in koper. Den architekten wordt toegestaan, photographieën van hunne uitgevoerde gebouwen op de tentoonstelling te brengen. Eveneens worden photographieën van uitgevoerde wandbeschilderingen toegelaten. Ieder kunstenaar mag niet meer dan drie werken van dezelfde soort tentoonstellen, maar de tentoonstellingscommissie behoudt zich voor, uitzonderingen op dezen regel toe te staan, Gelijktijdig zal er een reeks van bijzondere ten toonstellingen van werken van enkele kunstenaars plaats hebben, die hiertoe speciaal uitgenoodigd zullen worden. De bekende kunstcriticus Henri de Lapommeraye is den 25sten dezer te Parijs, in den ouder dom van 52 jaar, aan een longontsteking, gestor ven. Hij was een der geniaalste vertegenwoordi gers van zijn vak en had zich door zijne werken in bijna alle groote Farijsche dagbladen en kunst kronieken, hoofdzakelijk echter door zijne zeer interessante conférences over onderwerpen uit de kunstgeschiedenis een aanzienlijken naam verwor ven. Sedert 1878 was hij professor in de dramatische litteratuur aan het Conservatoire. Een van zyn uitstekendste werken is een verdedigingsgeschrift ten gunste van Molière tegen Louis Veuillot. Ten laatste was hij ook secretaris-redacteur van den Senaat en vice-president van de philotechnische vereeniging. Henri de Lapommeraye was officier van het Legioen van Eer en officier de l'Instruction publique. t" .' ff ?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl