De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 10 januari pagina 3

10 januari 1892 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 759 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. het einde, het onderhoudt toch de spauuing en is goed ingedeeld. Het heeft den componist goed geïnspireerd, en deze is gebleken uitmuntend talent voor het tooneel te hebben. Wat zijne richting betreft, hij is in zooverre van de nieuwe school, dat men eeuige Leitmotive kan herkennen en dat de nummers in ieder tableau geen afzon derlijke titels hebben. Daarentegen is hij genoeg .melodist om geapplaudisseerd te worden. Tn de eerste acte was de weeklacht van het koor zeer indrukwekkend. Terribles jours, la soif, la faim Et .toutes nos forees brisées, . . . met daartegenin de heftige oppositie der krijgs lieden. Voorts heeft, Khirvan een dialoog niet het koor, terwijl in de verte het kanon tegen de wallen buldert. Dan komt de hoogepricster: Kemettez vos pées, A uos espe'ranees trompées Dien préte uu secours surhumaiii. In zijn reeict en dat van hauiara is de decla matie verdienstelijk; het finale is wat vol koper en slaginstrumenten. Een instrumentaal preludium, zachter, zeer bekoorlijk en origineel, leidt, liet tweede tableau in; dan komt het unisono vrouwenkoor (echt Oostersch van kleur), het verhaal van Nour-Eddin's droom, zoowel treffend door de melodie als door het vernuftig accompagnenient, en eindelijk het tweede vrouwenkoor, met den zonderlingen' rytiimus. Het slot van het tableau vormt het groote duo van Nour-Eddiu en hauiara, beginnende met de aria van den vorst en eindigend met een pianissimo, dat het orkest voortzet. Het volgend tableau heeft Thamara's aria, Nour-Eddius droomerij en de stemmen der geesten; de laatste acte bestaat uit forselie koren. De lioofdpartij werd vervuld door Mlle Domenech, die een /.eer omvangrijke, stem heeft en zoowel hartstocht als teederheid kan uitdrukken. Zij is mooi en Jiaiuara's costauin kleedde haar zeer goed. Voor Vergnet, die Nour-Eddin had moeten zingen, is zeer laat de heer Ene-el iugcvallen, die de partij als zanger en als acteur uitmuntend haven eisch gaf. leyer noemt Bourgault-Ducoudray ».'en musicus van talent, die naar Bayreuth gegaan is over Athene en zijn vak verstaat." George Darcours zegt in l'ign-o het volgende : //De heer Bourgault-Ducoudray is een jong componist, van in de vijftig, die misschien sinds lang werken van den eersten rang zou voortgebracht hebben, als hij vroeger tot het tooneel was geroepen, want hij bezit een aantal van de groote eigenschappen die voor het too neel noodzakelijk zijn: een verheven stijl, een gelukkig gevoel voor kleur, een zeer juiste decla matie en, ondanks vele dwalingen omtrent de pro porties, een werkelijk inzicht in het dramatische. Hij zou zeker de eerste zijn om ons uit te lachen, als wij Thnmarn terstond een meesterstuk noemden: hij kent zelf zeker de zwakke gedeelten zijner partitie wel. De eerste acte is middel matig; de krijgsliederen der soldaten van Bakoe zijn niet zonder grootschheid: de recitatief van Thamara en der hoogcpriester, ofseh.ion door te lausre tn-sscheuspelen afgebroken, zijn goed van uitdrukking; maar al de luidruchtige koren zijn ruw geschreven, zonder muzikale belangrijkheid. Men kan natuurlijk door hoogc noten te schrijven voor talrijke koren, wel veel klank verkriigen, maar het gaat, niet aan, de meuschen doof te schreeuwen zonder reden. De tweede acte daarentegen toont een verba zenden rijkdom van vinding en effect. Men moet, alles aanhalen: het instrumentaal preludium, prachtig van koloriet; het heerlijk vrouw ensrezarig, dat ook uitmuntend gezongen werd: Nour-Eddin's verhaal van zijn droom, met de allergelukkigst gevonden instrumentaal-beantwoordiug; liet tweede vrouwenkoor, droonierig en weelderig melan choliek ; de geheele interessante scène van Thamara, even belangrijk door orchestratie als door handeling en zang: de groote scène eindelijk tusschen Nour-Eddiu en Tha mara in haar aangrijpend gekleurde pliraseu, met Nour-Eddius cantabile en den violoucel-solo, en het duo tot slot; het geheele tableau vormt een geheel van uitgezochte, ideale schoonheid. Het derde tableau is nog interessant; het laatste telt niet, mee. De geheele indruk is, dat men in deze opera, waarop men niet, gerekend had, een acte vindt, die alleen meer waard is, dan tal van heelo opera's, waarover lang vooruit geschreeuwd was, en die het publiek alleen verrast hebben door hun onbeduidendheid. Wij meenen, dat de zoo moderne en degelijke kunstenaar, die Thaainra heeft geschreven, rijp is voor een groot werk. De buitengewoon hartelijke ontvangst door het publiek zal hem ecu aanmoediging zijn." AANTEEKENINGEN SCHILDERKUNST. De Goncourt, geloof ik, heeft het eens opge merkt, maar als het zeggen niet van hem macht zijn, is het er niet minder waar mee dat meesterstukken niet gemaakt worden, maar dat er eenige tijd voor noodig is om iets een mees terstuk te doen zijn. Men dient een schilderij te hebben gezien en herzien, het moet dikwijls de proef van wat vergelijking en wat jaren hebben doorstaan, voor men zonder zich te laten meesleepen tot het zeggen van een onbezonken mee ning, het rondwes; tot een chef-d'oeuvre kan proclameeren. (Het is mijn schuld niet als dit een argument P, dat lieden, die in hun waardeerirg van goede kunst wat laat plegen te komen, gaarne zullen gebruiken). Waar ik op komen wilde is dit: Er is op de tentoonstelling van Pulchri in den Haag een groot schilderij van Breitner, rijdende artillerie, dat een jaar of vijf oud zal zijn. liet werd misschien vier of vijf-maal al geëxposeerd, maar altijd slecht ge hangen. Men wist niet best raad met zoo'n groot stuk dat bovendien nog al afweek van wat onze tentoonstellings-commissarissen begeerden. Maar het schilderij werd er niet minder op. De verf is wat bestorven, het stuk is definitief vernist, en met wat er velen in afschrok, zullen velen al meer dan verzoend zijn. Zooals het daar nu doet, zal men toch inzien dat dit een zeer be langrijk en een ? zeer compleet werk is van een man van magistraal talent. En zou daarom nu de tijd niet. gekomen zijn, dat zich een museum het lot er van aantrok? Het Rotterdamsche Museum Boymans zal al wel lang naar een geschikten Breitner uitzien. En de Amsterdamsche Vereeniging van moderne kunst. Maar de gelegenheid dient waargenomen. Want een werk als dit moet gerekend worden tot die volledige voortbrengselen van onze kunst in dezen tijd, die de Hollanders niet mogen dulden dat zullen gaan, waar de vier winden ze brengen willen. I/s ont jure de ne jamais exposer quelque chose de beau, heeft een kunst-enthousiaste vreemdeling die al lang in Holland had vertoefd, eens onge duldig uitgeroepen, toen hij voor een van onze platenwinkels stond. Maar van de week zag ik dan toch iets opmerkelijks en verblijdends in de uitstalkast van een Amsterdamschen boekhandelaar. Voor het eerste raam in de Wijde Kapeisteeg van Schelteina en Holkema stonden namelijk, oi.der drie groote mooie foto's van Millet, Corot en Rousseau. zes Braurs naar oude Italianen, Het waren een superbe ouwe kerel van Massacio, een Madonna van Baldovinnetti. een prachtige Boticelli, een minder mooi gekozen Titiaan, Michel Ange lo's grimmig-grootsche beeltenis door hem zelf, en een zeer statieus portretstuk van Bronzino. Als men nu zulke ongemeene zaken eens meer voor de ramen kon vinden, als dan de uitstalling er om heen ook wat gezuiverd kon worden van het vulgaire, als in een woord, men onder al dat moois van een platenwinkel, werkelijk het mooie als minder ondagelijksch brood genieten kon, dan, ja dan zou het machinale blijven stilstaan voor zoo'n raam een mensch niet altijd eenige wre veligheid behoeven te bezorgen, en dan zou ons aller kennis en smaak en oordeel daarmee toch ook niet weinig gebaat zijn. In de localiteit van het Stedelijk Archief staan op het oogenblik vijt schilderijen, die door de familie van Vollen hoven aan Amsterdam geschon ken werden. Een Ruysdael, een Metzu, een van Huysum, een stuk geteekend Potter, en eenander geteekerid Ostade. De reeds zoo rijke collectie oud-Hollandsche kunst in de National Gallery te Londen is weer met een elftal verrijkt, die te samen uit de Kabish-collectie, naar men zegt voor drie duizend pond, werden aangekocht. Zij werden dezer dagen geplaatst. De Poll Mail Gazette vindt het aardig eon overzicht te geven van wat in het jaar 18'Jl door verschillende overleden personen in Engeland werd nagelaten. Het lijstje van wat een aantal rijke landeigenaars, bankiers, handelaars, en manufacturier al bezeten hebben, wordt besloten met een opgaaf van wat door enkelen artisten nagelaten is. Edwin Long van de Royal Academy beschikte in zijn testament over 74.411 pond, Sir Edgar Boehm, de beeldhouwer over 44.'274, en de zoo teruggetrokken levende Charles Keene, de groote Puuchteekenaar over 34174 pond, welke laatste rekening bewijzen kan. dat me.i, in Engeland althans, een man van genie en een rykaard telijk mag zijn. Michel toont zich in het Journal des Débats ingenomen met de kudde van Mauve, zooals zij door Van der Weele werd geëtst en bij Boussod Valadon is uitgegeven. Deze zelfde firma gaf kortelings getrouwe fotogravuren in het licht naar Holbeins Anna van Kleef, de Vlucht van Loth door Rubens, en het Avondmaal van Tiepolo. Bij het in handen krijgen van een Transvaalsch boekdeel, dat een soort van Nieuwjaarsnummer lijkt te zijn van het te Pretoria verschijnend blad the Fress, trof het mij dat, zelfs daar waar men juist niet aan eenige artistieke kuituur zou dur ven denken, het journalistieke illustreeren toch nog veel hooger staat dan bij ons. Men vindt in dat boek ean groot aantal met de pen handig en niet gemeen gekrokeerde portretten van bekende Transvalers, en een serie pakkende politieke car toons, allen geteekend met den naam van Schröder, waaronder er enkelen zijn zoo goed dat zij in Punch nog niet eens een al te droevig figuur zouden behoeven te maken. Het jonge dames-Weekblad De Hollandsche Lelie, en het tegenwoordig al sedert het niet meer Thijm's orgaan was meer bepaald obscure kunst- en zedekundige tijdschrift De, Dietsche Warande, zullen, naar luid der kranten, voortaan bij L. J. Veen te Amsterdam verschijnen. Daar schijnt niet precies mede gezegd dat deze organen in elkaar gaan versmelten ; het idee van zulk een geestelijk huweijk was anders zoo verwerpelijk niet. Holman Hunt schrijft aan de Times een protest tegen het restaureeren van de beroemde fresco's in het Campo Santo te Pisa. Dit restaureeren namelijk moet langs het be grip overschilderen heen, vrijwel synoniem met vernielen zijn. Zondag 10 Januari voor genoodigden, en Maan dag voor het publiek, opening in de Panoramakunstzaal der tentoonstelling van het wandschilderij door Derkinderen voor het Stadhuis in den Bosch. V. EPIS'ITL.Y ANONYMI, 'i anonymus PliUoloi/is littlacis salutcm. De wet vau IK.-t genootschap van leeraren aan Nederlandsciie (Jynmasia zegt (art. 1): liet, ge nootschap.... heeft ten doei do bevordering 'uui den bloei vau het, gymnasiaal omlrr\\ i|s eu do aaiikw eeking van vriendschap onder de leden. l art. :ii: Tot bereiking vau dat doel strekt het houden van ecne janrlijksche algciuccuc vergade ring cu liet nemen \an maatregelen, \vaardoor 't belang vau liet gymnasiaal onderwijs kan bevor derd worden. Van zulk ecu genootschap is dus ieder leeraar lid? Neen, ongeveer S0 hebben zich bij 't genootseliap aangesloten misschien '/;; ter\v!|l de noordelijke gynmabia door personen worden. vertegenwoordigd. De zooeven genoemde artikels zijn zeer rek baar. Men stelt zich ook wel wat al te veel voor vau de resultaten van zoo'u .vergadering. W ie iets tot stand willen brengen of verbeteren moeten voortdurend arbeiden. .Moeilijke vraag stukken lost men niet in eeuige uren op eu vooral niet op vergaderingen. Zeer terecht zeide dan ook de voorzitter van de laatste vergadering (zie verkorte notulen): //Wij hebben niet een welenschappelijke bijeenkomst, maar ecu vriendschappe lijke, een samenzijn om uit te rusten, eu ons op een standpunt van gezelligheid te plaatsen". Juist, wij komen om uit te rusten, om te praten, te eten, te drinken en vroolijk te zijn. Het nut moet dus min of meer plaats maken voor de gezMiglu'ul. Hoe kan 't ook anders? Leeraren in verschillende vakken komen daar te zamen en 't mag beschouwd worden als een bewijs van zeldzanien moed om te midden van beoefenaren vau zeer verschillende, wetenschappen, van docenten, die dikwijls een lange reis hebben gemaakt, om eens uit te rusten, het woord te voeren over onderwerpen, die een groot deel der toehoorders geen belang kunnen inboezemen. De classieke philologen hebben op elke vergadering gewoonlijk nog al veel op 't hart. I u de laatste jaren is liet (irieksch een vast nummer op 't programma (nieuw (jrieksch moet men lecren, weg met de Erasiniaansclie uitspraak, schaf de accenten af). De docenten in de moderne talen, in de wis- en na tuurkunde en in andere vakkeu, die dat alles met stalen gezichten genieten, zijn bescheidener. Hun geduld verdient bewonderd te worden. Waarlijk liet is een hartverheffeud schouwspel: moed cu volharding van do classieke meuschen aan de eeno zijde, kalme berusting van de gewone nicnschcu aan de andere .... en dat alles op een mooien zomerdag. Intusschen blijven vele zaken van ingrijpend belang bij 't oude. En vele leeraren in de o. t. meenen 't toch zoo goed met, onze gymnasia, '/ij willen zoo gaarne verbeteren, zoo noodig veranderen: luisteren naar de roepstem des tijds. Er is hier en daar nogal wat te verbeteren. Om te begin» f n (ik zeg om te beginnen) met de opleiding der a.s. docenten in de, o. t. Kr wordt niet voor do eerste maal op gewezen, dat de student in de cl. letteren in Ne derland geen opleiding ontvangt naar de eisclien van onzen tijd. Y\ ie zijne studiejaren reeds lang achter den rug heeft, \vic den vooruitgang der taaistudie in 't algemeen en van de griekscho en latijnsehc in 't bij/onder opmerkzaam is gevolgd, zal zeer vele moeilijkheden ondervonden hebben. De studie vau den cl. philoloog is veel te een zijdig. Er wordt ook te veel van de hoogleerareu geeischt. '-) '/ij kunnen 't eigenlijk allén niet meer af. Voor degeliike colleges m palaeographie, epigraphiek, archaeologie, bist. grammatica eu lat. stijlleer zouden reeds twee personen noodig zijn. Den prof. in 't la.tijn b.v. geven als hij zijn l taak ernstig opvat en tijd wil overhouden om af en toe eens iets te, publieeereu eene soliede interpretatie van eenige schrijvers uit zeer ver schillende tijdperken, de geschiedenis der Hom. letterkunde, crit.- exegetische oefeningen, colleges over metriek, over geschiedenis en enoyclopaedie de: elass. plulologic om 't hier maar eerst, bij te laten handen vol werk. Door den tegenvvoordigeu toestand wordt noch de wetenschap noch de studeeremle jongelingschap gebaat. Of willen wij ons laten opleiden tot cl. sehoolinaehines en niet tot wetenschappelijke menseden ? De grondslagen der taalwetenschap, de, begin selen der vergelijkende taaistudie en vau het daarmede onafsclieidbaar verbonden fanskrit, die nen den jongen cl. pliiloloog niet onbekend te zijn. Wie b.v. de werken van f.'urtius, ISteinthal, Brugmann, Osthofl'. Paul. Wölfflin, Delbrüek en zoovele anderen ter hand iieenit eu hier vindt de el. philoloog allerlei zeer wetenswaardige en onmisbare dingen, die hem de, interpretatie van schrijvers, die op de scholen \vorden gelezen, en van de grammatica heel wat zullen verlichten zal moeten erkennen, dat, hem aan de academie veel goeds onthouden werd. Hij heeft misschien allerlei bijzonderheden uit 't, gebied der romeinsclie en grieksche oudheden in zijn hoofd, kent alle Valerii, die ooit in de letterkundige, wereld geschitterd hebben, op zijn duimpje, weet precies te zeggen, welken invul vader Pee il kam p bij deze of gene gelegenheid heeft gehad, kan alle corrupte koren einendceren en meepraten over vele metrische (pusquilia. De hoofdzaken raken evenwel door al die bijzaken op den achtergrond. Tal vau die; bijzonderheden baten hem later niets: noch als leeraar noch daar. waar hij zelfstandig als onderzoeker optreedt. De wet, l vau IW) met haar nasleep van Kouinkl. besluiten heeft, wel eenige verbetering gebracht, maar deze wet. kan heit niet, bevredigen, die naar vooruit gang streven. Hoe zal daarin verandering komen, als de mannen, die hun vak niet gelijkstellen met ecu nielkgevcnde koe; lietstilzwijgen bewaren 'i Het tijdschrift voor de gymnasia //eoniunctis viribus" heeft men laten omkomen. Het geuootschiip van leeraren, dat maatregelen \\il nemen, om 't belang van 't onderwijs te bevorderen (art. '?} der \vcti, keerde liet, hoofd onverschillig al'. Het is een groote fout. van dit genootschap, dat 't niet de nooilige stappen heelt, gedaan, om 't tijd schrift Ie redden of te laten rcorgani^eeren en menigeen gelooft, (lat. de/e \ereemging door hare. onverschilligheid de s\mpa1hio voor liaar streven cu voor de goede zaak niet heeft bevorderd, liet strekt ons land niet lot eer, dat liet gccu tijd schrift. bez.it gewijd aan de belangen v an 't hoogcr onderwijs. Een piactisch voorstel van Dr. Muller te Am sterdam, om een vergadering in twee seetien, ecu liter.-hist. en een phil.-niath. te splitsen, 't welk hij later cenigszin.s vi M/igile, \\ erd op de laatste vergadering verworpen met 11 tegen ',) stemmen. (lok onze Mueturixi/ne heeft betere dagen ge kend en als een paar hoogleeraren de oude. dame niet viermaal in ''t, jaar in ;le buitenlucht brach ten, dan zon 't goeie mensch al lang zijn bezwcj ken. Kunnen of willen zoovele cl. philologcii in | ons land niets presteeren .J Groote, belangstelling schijnt er bij de Helle nisten te, heerscheu. /ij worden, wel door de oude school miskend, geen nood zij hebben een toekomst. Doch ook zij klagen over 't kleine aantal aboimcs op hun tijdschrift. Hellas. Er is te weinig opgewektheid, te weinig feu sacrc.... CIC ? ^Ieder gaat zoo zijn gangetje, sommige gymnasia sloften voort niet hun boekjes vau 't jaar nul... och, ze komen er ook wel... en de jougeusook! Bij velen ontbreekt 't niet aan wilskracht, aan liefde voor het onderwijs en de wetenschap. Dit getuigt niet zoozeer de palinodie van prof. Naber op de laatste vergadering, als wel de moeite en zorg, die hier en daar besteed wordt om het on derwijs zooveel mogelijk gelijken tred te doen houden met, de wetenschap. De Nederlandsche philologen konden zich ech ter nauwer aaneensluiten, 't Doet er niet toe, of men professor, rector of leeraar is : op 't kennen, kunnen en willen komt 't aan. Er zijn zeer verschillende en uiteeiiloopende mceningeu. Wie zal beweren, dat er slechts een of twee wegen zijn om ecu goed doel te be reiken ? Op de jaarlijksc'ne vergadering van het Genoot schap vau leeraren gaat men zicli ontspannen. Daar kan men geen onderwerpen bespreken, die slechts voor weinigen aantrekkingskracht bezitten. Dan moet er ook nog een club vau eeuige rec toren eu conrectoren bestaan, die ergens in ons land vergadert, maar al 't andere is even onbe kend als de mysteriën van Eleusis procul o, proctil eiite, profaai ? De volgende vraagpunten worden dus iu over weging gegeven: Is ceno aaneensluiting van een groot afintal clas sieke philologeu m ons land wensehelijk ? Is zij moc/ilijk? Kan zulk eene verecuiging de studie der el. philologic in ons land bevorderen eu een weldadigeu invloed uitoefenen op de inrichting van het universitair eu gymnasiaal onderwijs ? /oo ja, op welke wijzen is dat doel te be reiken? a. door met gepaste eerbiediging en waardccring vau de verschillende meeningen en vermij ding vau alles, wat naar eenzijdigheid zweemt en de vrijheid iu den weg staat, den collcgialeu band te versterken en den lust tot het publieeereu vau verhandelingen op pliilologisch gebied aan to kweekeu? b. door de oprichting van ecu pliilologisch tijd schrift iu den ruimsten zin van 't woord, opge steld iu die talen, welke de inzenders voor hun onderwerp 't meest, geschikt achten 'r f. door hieraan toe te voegen ecu aanhangsel voor onderwijs en recensies van wet cnscliappelijke werken eu schoolboeken ? d. door vergaderingen? f. door de hulp en steun van Ncderlandsche geleerden en van alle voorstanders vau weteuseliap eu beschaving iu te roepen. ? /'. door de medewerking te vragen, van buiten landers, die op 't gebied van gymnasiaal onder wijs en philologic een goeden naam hebben ? ()f alles bij 'tonde laten? O, men kat-. allén of met een paar vrienden ook nog wel iets tot stand brengen. .Men is niet afhankelijk van Nederlandsche tijdschriften, als men zijne meeniug wil blootleggen of de resultaten van zijne ouderzoekingen medodcelen. Maar men wil ten miustu n poging wagen tot toenadering en aaneenslui ting, men wil zelf voorloopig op den achtergrond blijven staan en bij het welslagen der poging bescheiden medehelpen. Is dit, plan niet voor verwezenlijking vatbaar, dan is er licht een ander te vinden. Maar er moet, iets gebeuren. Een feit is het, dat, wij achterlijk zijn, een feit is 't, dat wij telkens onze minderheid gevoelen eu dat onze geschriften op dit gebied slechts zelden in 't buitenland met sympathie worden ontvangen. Ecu paar mannen kunnen de eer vau de vlag niet verdedigen : ibi .temper est Victoria, ubi conrordia est. Blijft 't bij 'tonde welnu, dan wcuschcu wij allen wel te rusten" en //tot weerziens" aan 't diner van het, genootschap vau leeraren aan Ne derlandsche gymnasia iu Juli IS'Ji. ') Het is de wcnscli van den schrijver, dat deze brief door andere bladen zooveel mogelijk ver spreid worde. '-) Wie moet deze opmerkingen maken? De hoogl. zal zelf niet spoedig zeggen: //ik kan maar een stukje werk leveren", de studenten kunnen er niet over oordeeleu, daar zij onbevoegd zijn. De, publieke opinio moet, zich dus uiten door middel vau hen, die na liuii promotie jaren lang iu de wetcnsch. wereld hebben rondgekeken. GUY DE MAÜPASSANT. Uit Parijs wordt van 4 Januari geschreven : Hetgeen sedert langen tijd gevreesd was, is nu een treurige zekerheid geworden. Reeds sedert eenige maanden werd verteld van de Maupassant's zenuwlijden, aanvallen, van koorts, levensmoeheid en zoo verder. Men gebruikte al de vele woor den, waarmede men vermijdt het eene droevige woord, krankzinnigheid, uit te spreken. Nu echter kan het niet meer geloochend worden, een der edelste geesten van het jonge Frankrijk is voor al'oos in duisternis gehuld; denzelfden arm, die de pen voerde voor de schoonheden van Bel-Ami en Pierre et Jeun, heeft men in het dwang buis moeten sluiten. Omtrent de oorzaak der ziekto maakt men allerlei gissinger, (e meer omdat Maupassant niet alleen een der krachtigüte geesten, maar ook een der meest forsche lichamen in de wereld der moderne Fransche litteratuur vertegenwoordigde. Hij was robuust, een goed ruiter, roeier, visscher en jager; geen weekelijk decadent, die ziek door het leven ging, maar een gezonde, die met veerkrachtigen stap door al het ziekelijke om hem heen wandelde en het leven tegelijk leefde en verachtte. Waarom. dus V Voorteekenen waren, zooals wij zeiden, reeds lang opgemerkt. Aurélien Scholl vertelt, dat Maupassant bij een zijner laatste bezoeken zich tegenover hem beklaagd bad over eene verdonkering van zijn rechter oog. Ook had het hem, Aurélien Scholl, getroffen, dat Maupassant het heel druk had over vervolgingen en onaangenaam heden, die familie en kennissen hem aandeden, terwijl Scholl zeer goed wis*', dat deze aan zoo iets niet dachten. Te Parijs beweerde men altoos dat de Maupassant opium gebruikte, in groote hoeveel heden ; dat zou zeker eene verklaring zijn, als het geen praatje was, zooals er over alle groote menschen rondïooper. Van anderen kant word!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl