Historisch Archief 1877-1940
No. 759
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
het einde, het onderhoudt toch de spauuing en
is goed ingedeeld. Het heeft den componist goed
geïnspireerd, en deze is gebleken uitmuntend
talent voor het tooneel te hebben. Wat zijne
richting betreft, hij is in zooverre van de nieuwe
school, dat men eeuige Leitmotive kan herkennen
en dat de nummers in ieder tableau geen afzon
derlijke titels hebben. Daarentegen is hij genoeg
.melodist om geapplaudisseerd te worden. Tn de
eerste acte was de weeklacht van het koor zeer
indrukwekkend.
Terribles jours, la soif, la faim
Et .toutes nos forees brisées, . . .
met daartegenin de heftige oppositie der krijgs
lieden. Voorts heeft, Khirvan een dialoog niet
het koor, terwijl in de verte het kanon tegen de
wallen buldert.
Dan komt de hoogepricster:
Kemettez vos pées,
A uos espe'ranees trompées
Dien préte uu secours surhumaiii.
In zijn reeict en dat van hauiara is de decla
matie verdienstelijk; het finale is wat vol koper en
slaginstrumenten.
Een instrumentaal preludium, zachter, zeer
bekoorlijk en origineel, leidt, liet tweede tableau
in; dan komt het unisono vrouwenkoor (echt
Oostersch van kleur), het verhaal van Nour-Eddin's
droom, zoowel treffend door de melodie als door
het vernuftig accompagnenient, en eindelijk het
tweede vrouwenkoor, met den zonderlingen'
rytiimus. Het slot van het tableau vormt het groote
duo van Nour-Eddiu en hauiara, beginnende met
de aria van den vorst en eindigend met een
pianissimo, dat het orkest voortzet.
Het volgend tableau heeft Thamara's aria,
Nour-Eddius droomerij en de stemmen der geesten;
de laatste acte bestaat uit forselie koren.
De lioofdpartij werd vervuld door Mlle
Domenech, die een /.eer omvangrijke, stem heeft en
zoowel hartstocht als teederheid kan uitdrukken.
Zij is mooi en Jiaiuara's costauin kleedde haar
zeer goed. Voor Vergnet, die Nour-Eddin had
moeten zingen, is zeer laat de heer Ene-el
iugcvallen, die de partij als zanger en als acteur
uitmuntend haven eisch gaf.
leyer noemt Bourgault-Ducoudray ».'en musicus
van talent, die naar Bayreuth gegaan is over
Athene en zijn vak verstaat."
George Darcours zegt in l'ign-o het volgende :
//De heer Bourgault-Ducoudray is een jong
componist, van in de vijftig, die misschien
sinds lang werken van den eersten rang zou
voortgebracht hebben, als hij vroeger tot het
tooneel was geroepen, want hij bezit een aantal
van de groote eigenschappen die voor het too
neel noodzakelijk zijn: een verheven stijl, een
gelukkig gevoel voor kleur, een zeer juiste decla
matie en, ondanks vele dwalingen omtrent de pro
porties, een werkelijk inzicht in het dramatische.
Hij zou zeker de eerste zijn om ons uit te
lachen, als wij Thnmarn terstond een meesterstuk
noemden: hij kent zelf zeker de zwakke gedeelten
zijner partitie wel. De eerste acte is middel
matig; de krijgsliederen der soldaten van Bakoe
zijn niet zonder grootschheid: de recitatief van
Thamara en der hoogcpriester, ofseh.ion door te
lausre tn-sscheuspelen afgebroken, zijn goed van
uitdrukking; maar al de luidruchtige koren zijn
ruw geschreven, zonder muzikale belangrijkheid.
Men kan natuurlijk door hoogc noten te schrijven
voor talrijke koren, wel veel klank verkriigen,
maar het gaat, niet aan, de meuschen doof te
schreeuwen zonder reden.
De tweede acte daarentegen toont een verba
zenden rijkdom van vinding en effect. Men moet,
alles aanhalen: het instrumentaal preludium,
prachtig van koloriet; het heerlijk vrouw ensrezarig,
dat ook uitmuntend gezongen werd: Nour-Eddin's
verhaal van zijn droom, met de allergelukkigst
gevonden instrumentaal-beantwoordiug; liet tweede
vrouwenkoor, droonierig en weelderig melan
choliek ; de geheele interessante scène van
Thamara, even belangrijk door orchestratie
als door handeling en zang: de groote
scène eindelijk tusschen Nour-Eddiu en Tha
mara in haar aangrijpend gekleurde pliraseu,
met Nour-Eddius cantabile en den violoucel-solo,
en het duo tot slot; het geheele tableau vormt
een geheel van uitgezochte, ideale schoonheid.
Het derde tableau is nog interessant; het laatste
telt niet, mee. De geheele indruk is, dat men in
deze opera, waarop men niet, gerekend had, een acte
vindt, die alleen meer waard is, dan tal van heelo
opera's, waarover lang vooruit geschreeuwd was,
en die het publiek alleen verrast hebben door
hun onbeduidendheid. Wij meenen, dat de zoo
moderne en degelijke kunstenaar, die Thaainra
heeft geschreven, rijp is voor een groot werk.
De buitengewoon hartelijke ontvangst door het
publiek zal hem ecu aanmoediging zijn."
AANTEEKENINGEN SCHILDERKUNST.
De Goncourt, geloof ik, heeft het eens opge
merkt, maar als het zeggen niet van hem
macht zijn, is het er niet minder waar mee
dat meesterstukken niet gemaakt worden, maar dat
er eenige tijd voor noodig is om iets een mees
terstuk te doen zijn. Men dient een schilderij te
hebben gezien en herzien, het moet dikwijls de
proef van wat vergelijking en wat jaren hebben
doorstaan, voor men zonder zich te laten
meesleepen tot het zeggen van een onbezonken mee
ning, het rondwes; tot een chef-d'oeuvre kan
proclameeren. (Het is mijn schuld niet als dit een
argument P, dat lieden, die in hun waardeerirg
van goede kunst wat laat plegen te komen, gaarne
zullen gebruiken).
Waar ik op komen wilde is dit: Er is op de
tentoonstelling van Pulchri in den Haag een groot
schilderij van Breitner, rijdende artillerie, dat een
jaar of vijf oud zal zijn. liet werd misschien vier
of vijf-maal al geëxposeerd, maar altijd slecht ge
hangen. Men wist niet best raad met zoo'n groot
stuk dat bovendien nog al afweek van wat onze
tentoonstellings-commissarissen begeerden. Maar
het schilderij werd er niet minder op. De verf
is wat bestorven, het stuk is definitief vernist, en
met wat er velen in afschrok, zullen velen al
meer dan verzoend zijn. Zooals het daar nu
doet, zal men toch inzien dat dit een zeer be
langrijk en een ? zeer compleet werk is van een
man van magistraal talent.
En zou daarom nu de tijd niet. gekomen zijn,
dat zich een museum het lot er van aantrok?
Het Rotterdamsche Museum Boymans zal al wel
lang naar een geschikten Breitner uitzien. En
de Amsterdamsche Vereeniging van moderne kunst.
Maar de gelegenheid dient waargenomen.
Want een werk als dit moet gerekend worden
tot die volledige voortbrengselen van onze kunst in
dezen tijd, die de Hollanders niet mogen dulden
dat zullen gaan, waar de vier winden ze brengen
willen.
I/s ont jure de ne jamais exposer quelque chose
de beau, heeft een kunst-enthousiaste vreemdeling
die al lang in Holland had vertoefd, eens onge
duldig uitgeroepen, toen hij voor een van onze
platenwinkels stond. Maar van de week zag ik
dan toch iets opmerkelijks en verblijdends in de
uitstalkast van een Amsterdamschen boekhandelaar.
Voor het eerste raam in de Wijde Kapeisteeg van
Schelteina en Holkema stonden namelijk, oi.der
drie groote mooie foto's van Millet, Corot en
Rousseau. zes Braurs naar oude Italianen, Het
waren een superbe ouwe kerel van Massacio, een
Madonna van Baldovinnetti. een prachtige Boticelli,
een minder mooi gekozen Titiaan, Michel Ange
lo's grimmig-grootsche beeltenis door hem zelf,
en een zeer statieus portretstuk van Bronzino.
Als men nu zulke ongemeene zaken eens meer
voor de ramen kon vinden, als dan de uitstalling
er om heen ook wat gezuiverd kon worden van
het vulgaire, als in een woord, men onder al dat
moois van een platenwinkel, werkelijk het mooie
als minder ondagelijksch brood genieten kon, dan,
ja dan zou het machinale blijven stilstaan voor
zoo'n raam een mensch niet altijd eenige wre
veligheid behoeven te bezorgen, en dan zou ons
aller kennis en smaak en oordeel daarmee toch
ook niet weinig gebaat zijn.
In de localiteit van het Stedelijk Archief staan
op het oogenblik vijt schilderijen, die door de
familie van Vollen hoven aan Amsterdam geschon
ken werden. Een Ruysdael, een Metzu, een van
Huysum, een stuk geteekend Potter, en eenander
geteekerid Ostade.
De reeds zoo rijke collectie oud-Hollandsche
kunst in de National Gallery te Londen is weer
met een elftal verrijkt, die te samen uit de
Kabish-collectie, naar men zegt voor drie duizend
pond, werden aangekocht. Zij werden dezer dagen
geplaatst.
De Poll Mail Gazette vindt het aardig eon
overzicht te geven van wat in het jaar 18'Jl door
verschillende overleden personen in Engeland
werd nagelaten. Het lijstje van wat een aantal
rijke landeigenaars, bankiers, handelaars, en
manufacturier al bezeten hebben, wordt besloten
met een opgaaf van wat door enkelen artisten
nagelaten is. Edwin Long van de Royal Academy
beschikte in zijn testament over 74.411 pond,
Sir Edgar Boehm, de beeldhouwer over 44.'274,
en de zoo teruggetrokken levende Charles Keene,
de groote Puuchteekenaar over 34174 pond,
welke laatste rekening bewijzen kan. dat me.i,
in Engeland althans, een man van genie en een
rykaard telijk mag zijn.
Michel toont zich in het Journal des Débats
ingenomen met de kudde van Mauve, zooals zij
door Van der Weele werd geëtst en bij Boussod
Valadon is uitgegeven. Deze zelfde firma gaf
kortelings getrouwe fotogravuren in het licht naar
Holbeins Anna van Kleef, de Vlucht van Loth
door Rubens, en het Avondmaal van Tiepolo.
Bij het in handen krijgen van een Transvaalsch
boekdeel, dat een soort van Nieuwjaarsnummer
lijkt te zijn van het te Pretoria verschijnend blad
the Fress, trof het mij dat, zelfs daar waar men
juist niet aan eenige artistieke kuituur zou dur
ven denken, het journalistieke illustreeren toch
nog veel hooger staat dan bij ons. Men vindt in
dat boek ean groot aantal met de pen handig en
niet gemeen gekrokeerde portretten van bekende
Transvalers, en een serie pakkende politieke car
toons, allen geteekend met den naam van Schröder,
waaronder er enkelen zijn zoo goed dat zij in
Punch nog niet eens een al te droevig figuur
zouden behoeven te maken.
Het jonge dames-Weekblad De Hollandsche
Lelie, en het tegenwoordig al sedert het niet
meer Thijm's orgaan was meer bepaald obscure
kunst- en zedekundige tijdschrift De, Dietsche
Warande, zullen, naar luid der kranten, voortaan
bij L. J. Veen te Amsterdam verschijnen. Daar
schijnt niet precies mede gezegd dat deze organen
in elkaar gaan versmelten ; het idee van zulk een
geestelijk huweijk was anders zoo verwerpelijk niet.
Holman Hunt schrijft aan de Times een protest
tegen het restaureeren van de beroemde fresco's
in het Campo Santo te Pisa.
Dit restaureeren namelijk moet langs het be
grip overschilderen heen, vrijwel synoniem met
vernielen zijn.
Zondag 10 Januari voor genoodigden, en Maan
dag voor het publiek, opening in de
Panoramakunstzaal der tentoonstelling van het
wandschilderij door Derkinderen voor het Stadhuis in den
Bosch.
V.
EPIS'ITL.Y ANONYMI, 'i
anonymus PliUoloi/is littlacis salutcm.
De wet vau IK.-t genootschap van leeraren aan
Nederlandsciie (Jynmasia zegt (art. 1): liet, ge
nootschap.... heeft ten doei do bevordering 'uui
den bloei vau het, gymnasiaal omlrr\\ i|s eu do
aaiikw eeking van vriendschap onder de leden.
l art. :ii: Tot bereiking vau dat doel strekt het
houden van ecne janrlijksche algciuccuc vergade
ring cu liet nemen \an maatregelen, \vaardoor 't
belang vau liet gymnasiaal onderwijs kan bevor
derd worden.
Van zulk ecu genootschap is dus ieder leeraar
lid? Neen, ongeveer S0 hebben zich bij 't
genootseliap aangesloten misschien '/;; ter\v!|l
de noordelijke gynmabia door personen worden.
vertegenwoordigd.
De zooeven genoemde artikels zijn zeer rek
baar. Men stelt zich ook wel wat al te veel
voor vau de resultaten van zoo'u .vergadering.
W ie iets tot stand willen brengen of verbeteren
moeten voortdurend arbeiden. .Moeilijke vraag
stukken lost men niet in eeuige uren op eu vooral
niet op vergaderingen. Zeer terecht zeide dan
ook de voorzitter van de laatste vergadering (zie
verkorte notulen): //Wij hebben niet een
welenschappelijke bijeenkomst, maar ecu vriendschappe
lijke, een samenzijn om uit te rusten, eu ons op
een standpunt van gezelligheid te plaatsen". Juist,
wij komen om uit te rusten, om te praten, te
eten, te drinken en vroolijk te zijn. Het nut
moet dus min of meer plaats maken voor de
gezMiglu'ul. Hoe kan 't ook anders? Leeraren in
verschillende vakken komen daar te zamen en 't
mag beschouwd worden als een bewijs van
zeldzanien moed om te midden van beoefenaren vau
zeer verschillende, wetenschappen, van docenten,
die dikwijls een lange reis hebben gemaakt, om
eens uit te rusten, het woord te voeren over
onderwerpen, die een groot deel der toehoorders
geen belang kunnen inboezemen. De classieke
philologen hebben op elke vergadering gewoonlijk
nog al veel op 't hart. I u de laatste jaren is liet
(irieksch een vast nummer op 't programma (nieuw
(jrieksch moet men lecren, weg met de
Erasiniaansclie uitspraak, schaf de accenten af). De
docenten in de moderne talen, in de wis- en na
tuurkunde en in andere vakkeu, die dat alles met
stalen gezichten genieten, zijn bescheidener.
Hun geduld verdient bewonderd te worden.
Waarlijk liet is een hartverheffeud schouwspel:
moed cu volharding van do classieke meuschen
aan de eeno zijde, kalme berusting van de gewone
nicnschcu aan de andere .... en dat alles op een
mooien zomerdag. Intusschen blijven vele zaken
van ingrijpend belang bij 't oude.
En vele leeraren in de o. t. meenen 't toch zoo
goed met, onze gymnasia, '/ij willen zoo gaarne
verbeteren, zoo noodig veranderen: luisteren naar
de roepstem des tijds. Er is hier en daar nogal
wat te verbeteren. Om te begin» f n (ik zeg om te
beginnen) met de opleiding der a.s. docenten in
de, o. t. Kr wordt niet voor do eerste maal op
gewezen, dat de student in de cl. letteren in Ne
derland geen opleiding ontvangt naar de eisclien
van onzen tijd. Y\ ie zijne studiejaren reeds lang
achter den rug heeft, \vic den vooruitgang der
taaistudie in 't algemeen en van de griekscho en
latijnsehc in 't bij/onder opmerkzaam is gevolgd,
zal zeer vele moeilijkheden ondervonden hebben.
De studie vau den cl. philoloog is veel te een
zijdig. Er wordt ook te veel van de hoogleerareu
geeischt. '-) '/ij kunnen 't eigenlijk allén niet
meer af. Voor degeliike colleges m palaeographie,
epigraphiek, archaeologie, bist. grammatica eu lat.
stijlleer zouden reeds twee personen noodig zijn.
Den prof. in 't la.tijn b.v. geven als hij zijn
l taak ernstig opvat en tijd wil overhouden om af
en toe eens iets te, publieeereu eene soliede
interpretatie van eenige schrijvers uit zeer ver
schillende tijdperken, de geschiedenis der Hom.
letterkunde, crit.- exegetische oefeningen, colleges
over metriek, over geschiedenis en enoyclopaedie
de: elass. plulologic om 't hier maar eerst, bij
te laten handen vol werk. Door den
tegenvvoordigeu toestand wordt noch de wetenschap
noch de studeeremle jongelingschap gebaat. Of
willen wij ons laten opleiden tot cl.
sehoolinaehines en niet tot wetenschappelijke menseden ?
De grondslagen der taalwetenschap, de, begin
selen der vergelijkende taaistudie en vau het
daarmede onafsclieidbaar verbonden fanskrit, die
nen den jongen cl. pliiloloog niet onbekend te
zijn. Wie b.v. de werken van f.'urtius, ISteinthal,
Brugmann, Osthofl'. Paul. Wölfflin, Delbrüek en
zoovele anderen ter hand iieenit eu hier vindt
de el. philoloog allerlei zeer wetenswaardige en
onmisbare dingen, die hem de, interpretatie van
schrijvers, die op de scholen \vorden gelezen, en
van de grammatica heel wat zullen verlichten
zal moeten erkennen, dat, hem aan de academie
veel goeds onthouden werd.
Hij heeft misschien allerlei bijzonderheden uit
't, gebied der romeinsclie en grieksche oudheden
in zijn hoofd, kent alle Valerii, die ooit in de
letterkundige, wereld geschitterd hebben, op zijn
duimpje, weet precies te zeggen, welken invul
vader Pee il kam p bij deze of gene gelegenheid
heeft gehad, kan alle corrupte koren einendceren
en meepraten over vele metrische (pusquilia. De
hoofdzaken raken evenwel door al die bijzaken
op den achtergrond. Tal vau die; bijzonderheden
baten hem later niets: noch als leeraar noch daar.
waar hij zelfstandig als onderzoeker optreedt. De wet,
l vau IW) met haar nasleep van Kouinkl. besluiten
heeft, wel eenige verbetering gebracht, maar deze
wet. kan heit niet, bevredigen, die naar vooruit
gang streven. Hoe zal daarin verandering komen,
als de mannen, die hun vak niet gelijkstellen met
ecu nielkgevcnde koe; lietstilzwijgen bewaren 'i
Het tijdschrift voor de gymnasia //eoniunctis
viribus" heeft men laten omkomen. Het
geuootschiip van leeraren, dat maatregelen \\il nemen,
om 't belang van 't onderwijs te bevorderen (art.
'?} der \vcti, keerde liet, hoofd onverschillig al'. Het
is een groote fout. van dit genootschap, dat 't
niet de nooilige stappen heelt, gedaan, om 't tijd
schrift Ie redden of te laten rcorgani^eeren en
menigeen gelooft, (lat. de/e \ereemging door hare.
onverschilligheid de s\mpa1hio voor liaar streven
cu voor de goede zaak niet heeft bevorderd, liet
strekt ons land niet lot eer, dat liet gccu tijd
schrift. bez.it gewijd aan de belangen v an 't hoogcr
onderwijs.
Een piactisch voorstel van Dr. Muller te Am
sterdam, om een vergadering in twee seetien, ecu
liter.-hist. en een phil.-niath. te splitsen, 't welk
hij later cenigszin.s vi M/igile, \\ erd op de laatste
vergadering verworpen met 11 tegen ',) stemmen.
(lok onze Mueturixi/ne heeft betere dagen ge
kend en als een paar hoogleeraren de oude. dame
niet viermaal in ''t, jaar in ;le buitenlucht brach
ten, dan zon 't goeie mensch al lang zijn
bezwcj ken. Kunnen of willen zoovele cl. philologcii in
| ons land niets presteeren .J
Groote, belangstelling schijnt er bij de Helle
nisten te, heerscheu. /ij worden, wel door de
oude school miskend, geen nood zij hebben
een toekomst. Doch ook zij klagen over 't kleine
aantal aboimcs op hun tijdschrift. Hellas. Er is te
weinig opgewektheid, te weinig feu sacrc....
CIC ?
^Ieder gaat zoo zijn gangetje, sommige gymnasia
sloften voort niet hun boekjes vau 't jaar nul...
och, ze komen er ook wel... en de jougeusook!
Bij velen ontbreekt 't niet aan wilskracht, aan
liefde voor het onderwijs en de wetenschap. Dit
getuigt niet zoozeer de palinodie van prof. Naber
op de laatste vergadering, als wel de moeite en
zorg, die hier en daar besteed wordt om het on
derwijs zooveel mogelijk gelijken tred te doen
houden met, de wetenschap.
De Nederlandsche philologen konden zich ech
ter nauwer aaneensluiten, 't Doet er niet toe, of
men professor, rector of leeraar is : op 't kennen,
kunnen en willen komt 't aan.
Er zijn zeer verschillende en uiteeiiloopende
mceningeu. Wie zal beweren, dat er slechts een
of twee wegen zijn om ecu goed doel te be
reiken ?
Op de jaarlijksc'ne vergadering van het Genoot
schap vau leeraren gaat men zicli ontspannen.
Daar kan men geen onderwerpen bespreken, die
slechts voor weinigen aantrekkingskracht bezitten.
Dan moet er ook nog een club vau eeuige rec
toren eu conrectoren bestaan, die ergens in ons
land vergadert, maar al 't andere is even onbe
kend als de mysteriën van Eleusis procul o,
proctil eiite, profaai ?
De volgende vraagpunten worden dus iu over
weging gegeven:
Is ceno aaneensluiting van een groot afintal clas
sieke philologeu m ons land wensehelijk ? Is zij
moc/ilijk?
Kan zulk eene verecuiging de studie der el.
philologic in ons land bevorderen eu een
weldadigeu invloed uitoefenen op de inrichting van het
universitair eu gymnasiaal onderwijs ?
/oo ja, op welke wijzen is dat doel te be
reiken?
a. door met gepaste eerbiediging en
waardccring vau de verschillende meeningen en vermij
ding vau alles, wat naar eenzijdigheid zweemt en
de vrijheid iu den weg staat, den collcgialeu band
te versterken en den lust tot het publieeereu vau
verhandelingen op pliilologisch gebied aan to
kweekeu?
b. door de oprichting van ecu pliilologisch tijd
schrift iu den ruimsten zin van 't woord, opge
steld iu die talen, welke de inzenders voor hun
onderwerp 't meest, geschikt achten 'r
f. door hieraan toe te voegen ecu aanhangsel
voor onderwijs en recensies van wet cnscliappelijke
werken eu schoolboeken ?
d. door vergaderingen?
f. door de hulp en steun van Ncderlandsche
geleerden en van alle voorstanders vau
weteuseliap eu beschaving iu te roepen. ?
/'. door de medewerking te vragen, van buiten
landers, die op 't gebied van gymnasiaal onder
wijs en philologic een goeden naam hebben ?
()f alles bij 'tonde laten? O, men kat-.
allén of met een paar vrienden ook nog wel iets
tot stand brengen. .Men is niet afhankelijk van
Nederlandsche tijdschriften, als men zijne meeniug
wil blootleggen of de resultaten van zijne
ouderzoekingen medodcelen. Maar men wil ten miustu
n poging wagen tot toenadering en aaneenslui
ting, men wil zelf voorloopig op den achtergrond
blijven staan en bij het welslagen der poging
bescheiden medehelpen. Is dit, plan niet voor
verwezenlijking vatbaar, dan is er licht een ander
te vinden. Maar er moet, iets gebeuren.
Een feit is het, dat, wij achterlijk zijn, een feit
is 't, dat wij telkens onze minderheid gevoelen
eu dat onze geschriften op dit gebied slechts
zelden in 't buitenland met sympathie worden
ontvangen. Ecu paar mannen kunnen de eer vau
de vlag niet verdedigen : ibi .temper est Victoria,
ubi conrordia est.
Blijft 't bij 'tonde welnu, dan wcuschcu wij
allen wel te rusten" en //tot weerziens" aan 't
diner van het, genootschap vau leeraren aan Ne
derlandsche gymnasia iu Juli IS'Ji.
') Het is de wcnscli van den schrijver, dat deze
brief door andere bladen zooveel mogelijk ver
spreid worde.
'-) Wie moet deze opmerkingen maken? De
hoogl. zal zelf niet spoedig zeggen: //ik kan maar
een stukje werk leveren", de studenten kunnen er
niet over oordeeleu, daar zij onbevoegd zijn. De,
publieke opinio moet, zich dus uiten door middel
vau hen, die na liuii promotie jaren lang iu de
wetcnsch. wereld hebben rondgekeken.
GUY DE MAÜPASSANT.
Uit Parijs wordt van 4 Januari geschreven :
Hetgeen sedert langen tijd gevreesd was, is nu
een treurige zekerheid geworden. Reeds sedert
eenige maanden werd verteld van de Maupassant's
zenuwlijden, aanvallen, van koorts, levensmoeheid
en zoo verder. Men gebruikte al de vele woor
den, waarmede men vermijdt het eene droevige
woord, krankzinnigheid, uit te spreken. Nu echter
kan het niet meer geloochend worden, een der
edelste geesten van het jonge Frankrijk is voor
al'oos in duisternis gehuld; denzelfden arm, die de
pen voerde voor de schoonheden van Bel-Ami
en Pierre et Jeun, heeft men in het dwang
buis moeten sluiten. Omtrent de oorzaak der
ziekto maakt men allerlei gissinger, (e meer
omdat Maupassant niet alleen een der
krachtigüte geesten, maar ook een der meest forsche
lichamen in de wereld der moderne Fransche
litteratuur vertegenwoordigde. Hij was robuust,
een goed ruiter, roeier, visscher en jager; geen
weekelijk decadent, die ziek door het leven ging,
maar een gezonde, die met veerkrachtigen stap
door al het ziekelijke om hem heen wandelde en
het leven tegelijk leefde en verachtte. Waarom.
dus V Voorteekenen waren, zooals wij zeiden, reeds
lang opgemerkt. Aurélien Scholl vertelt, dat
Maupassant bij een zijner laatste bezoeken zich
tegenover hem beklaagd bad over eene
verdonkering van zijn rechter oog. Ook had het hem,
Aurélien Scholl, getroffen, dat Maupassant het
heel druk had over vervolgingen en onaangenaam
heden, die familie en kennissen hem aandeden,
terwijl Scholl zeer goed wis*', dat deze aan zoo iets
niet dachten. Te Parijs beweerde men altoos dat de
Maupassant opium gebruikte, in groote hoeveel
heden ; dat zou zeker eene verklaring zijn, als
het geen praatje was, zooals er over alle groote
menschen rondïooper. Van anderen kant word!