De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 10 januari pagina 4

10 januari 1892 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.759 de ziekte toegeschreven aan de reusachtige inspan ning, die de schrijver van zyn lichaam eischte. Hy' deed ongeloofelyke tochten, te voet, per vélocipède, te paard of per boot. Dikwijls roeide h\j van Criquetot, waar hy woonde, alleen de Seine af tot Roaan of Vernon, zonder zich een oogenblik rust te gunnen. Aan de zeebadplaatsen waar hy vertoefde, was hij byna nog meer bekend door zyne waaghalzerijen, dan door zyn romans. Maar dit alles geeft nog geen voldoende verklaring; en iedere verklaring neemt niets weg van het treurige van het noodlot, dat den grooten en nog zoo jongen schrijver getroffen heeft. j De razernij is voorafgegaan door een poging j tot zelfmoord, waaromtrent Figaro al heel spoedig bericht had. In den nacht van Vrijdag op Zater dag heeft Guy de Maupassant te Cannes zes revolverschoten op zijn eigen hoofd gelost; met een revolver, waaruit zijn bediende echter voor zichtigheidshalve de kogels had weggenomen. Toen het doodschieten hem niet gelukt was, nam de Maupassant een scheermes, eri trachtte zich den hals af te snijden. Hij bracht zich een breede wond to3 aan de linkerzyde van d3n hals, maar toch niet Z)0, dat zy zijn leven in gevaar bracht." Eenigen tijd geleden gaf, in een aardig boekje, Enquête sur l'évilution littéraire, de heer Huret ook een beschrijving van de ontvangst bij Guy de Maupassant, waaruit ook reeds diens zwaarmoe dige levensbeschouwing van de laatste tijden, nu mett het eenmaal weet, is op te maken. Ik bel. Een bediende, een lakei, verschijnt. Ge kent het onbeschaamde gezicht, dat men in alle vestibules van de ainbitieuse bourgeois kan zien. .Monsieur is niet thuis." Ik schreef toch maar een paar woorden op mijn kaartje en werd bin nengelaten. We gingen door een antichambre met Arabische tapijten versierd, en kwamen in een weelderig ingerichte kanier, die ik geen tijd heb om te beschreven, waar zachte kleuren de hoofdtinten vormden, en die in haar algemeenen indruk mij alles behalve uitmuntend van smaak scheen. De heer des huizes trad binnen. Ik bekeek hem met nieuwsgierigheid en bleef verstomd. Guy de Maupassant! Guy de Maupassant! Zooveel tyd als er noodig is om te buigen, een stoel te kiezen en te gaan zitten, herhaalde ik in mij zelf den naam en keek naar den kleinen man vóór mg. Schouders niet te breed, zware twee. kleurige moustaches, kastanjebruine haren. Hij gaf my beleefd een wenk om te gaan zitten, maar by d<? eerste woorden die ik uitte over litteratuur, enquête, enzoovoorts, zette hij een zeer knorrig gezicht, alsof hy aan hoofdpijn leed, of zich in een ander opzicht erg on prettig gevoelde. O monsieur", zeide hy, en zijn woorden kwamen er moedeloos uit, en zijn geheele uiterlijk deed aan spleen den ken, ik smeek u, spreek mij niet over litteratuur; ik lijd aan erge zenuwhoofdpyn; overmorgen ver trek ik naar Nice, op order van myn dokter, de atmosfeer hier te Parijs drukt mij neder, de drukte, de agitatie,... ik ben inderdaad in 't geheel niet wel." Ik sprak mijn sympathie uit en naderde het onderwerp nu nogmaals met de meeste beschei denheid, om te trachten althans een vage raeening uit hem te krijgen. O litteratuur, mijnheer, daar spreek ik nooit over; ik schrijf als ik er lust in heb, maar er over spreken, dat nooit! Daarenbo ven ik ken op 't oogenblik in 't geheel geen ! schry vers; ik ben op goeden voet met Zola, met de Goncourt, ondanks zijn Mémoires, maar toch zie ik hen zelden, en de anderen nooit; ik ken alleen Dumas fils, maar ons gebied is niet hetzelfde, en wy spreken nooit over litteratuur; er zijn zoo veel andere onderwerpen." Ik zette groote oogen op. Ja," zeide ik, omdat ik zijn smaak daarvoor kende, zeilen.'' O ja, en zooveel meer. Wacht, het bewijs, dat ik u de waarheid zeg, is dit: niet lang geleden beloofden ze mij een fau teuil in de académie, acht en twintig stemmen vast, en ik heb geweigerd, en decoraties en aller lei; neen inderdaad, het interesseert me niet; spreken we alstjeblieft niet meer over litteratuur." Onder de latere berichten vinden wij nog het volgende: In Maupassant's omgeving wist men het al lang, dat de geest van den dichter ziekbsgon te worden, en wat het meest tragische is, de dichter wist het zelf. In de laatste weken had hij herhaaldelykgeheugenisstoornissen en zenuwaan val len, en in de perioden van gezondheid daartusschen observeerde hij zich met dezelfde scherpzinnigheid en helderheid, alsof hij een persoon uit een van zjjn romans was geweest. Zijn blik, die hem niet bedroog, onthulde hem ook de waarheid omtrent hemzelven, zijn laatste sujet. Toen hij wist hoe het met hem stond, uitte hij den wensch, zijn tes tament te maken, en ontbood zijn uitgever Ollendorf en zyn vriend George Ohnet per telegram naar Cannes; zij vertrokken terstond, maar kwamen reeds te laat. Maupassant's trouwe dienaar, de matroos van zyn boot, die ook altoos met hem op jacht ging, wist wel dat zijn meester gek werd. Deze nam groote hoeveelheden aether in, en toen men hem die ontnomen had, liep hij onlangs geheel naakt door den tuin van zijn villa, om aether schreeu wend. Sedert veertien dagen werden de aan vallen heviger, toen haalde ook de matroos de kogels uit de patronen, en wist alle wapenen en messen te verwyderen. Alleen een Japansch papiermes was vergeten; Guy heeft er zich een krachtige snede in de keel mee gegeven; toch niet doodelijk. In den nacht daarop werd hij razend; hij beet en krabde, en moest gebonden worden. De kalmeerende middelen die men hem gaf, hielpen alleen zooveel, dat hij weer het bewustzijn kreeg om weer om aether te roepen. Onder de oorzaken die men opgeeft behooren ook overspanning, sexueele uitspattingen, morphinisme, enz.; de waarheid is, dat in Maupassant's familie krankzinnigheid erfelijk is. Zijne moeder lijdt aan een zenuwziekte, zóó dat zij het dag licht niet verdragen kan; zijn broeder is krank zinnig gestorven. De romancier zelf zeide dikwijls tot zijn vrienden : Ik heb dezelfde ziekte als my'ne moeder, maar ik doe wat ik kan om haar te bestrijden-" Daarvoor dienden al zijn wanho pige lichaamsoefeningen ; maar reeds lang vooruit kon men zonderling heden in hem merken. Hij was overdreven prikkelbaar; hij zond eens aan Figaro eene dagvaarding omdat men een paar regels wegens gebrek aan plaatsruimte geschrapt had; den uitgever Charpentier bedreigde hij met een proces omdat deze, zonder zijn medeweten, zijn portret voor een zijner werken had doen plaatsen. VARIA. PLASTISCHE KUNST. TOONEEL EN MUZIEK. LETTEREN EN WETENSCHAP. Das sfüdtische Museum zu Leipzig, von seinen Anföngen bis zur Gegenwart. Von Dr. Julius Vogel, Leipzig 1892 fol. In tegenstelling tot de groote musea in Duitschland, zooals we die in Berlijn, Miinchen, Dresden, Kassei en elders aantreffen en die hun roem aan de gunst van vorsten te danken hebben, is het museum te Leipzig een stichting van burgers. Leipzig was in de vorige eeuw een kunststad, en de jaren dat Goethe er gewoond heeft (17GÓ 1768) heeft hij er veel geleerd. Daar was toen de kunstmarkt voor Duitschland gevestigd, even als thans te Keulen; buitenlandsche huizen had den er hunne agenten. Onder een adreskaart, waarop afgebeeld is, hoe een kunsthandelaar den keurvorst in zijn magazijn ontvangt, lozen we b.v. Inwendiger prospect von Breuningkers Hof in Leipzig. Logirt Petrus Schenk und andere Hollander mit allerhand raere Sachen zu verkauffen, wass in der Welt zu bekommen ist." Ver mogende kooplieden hadden er aanzienlijke ver zamelingen bijeen gebracht. Vooral die van Joh. Thom. Richter (gest. 1773) en van Gottfr. Winckler (gest. 1795) genoten een welverdiende verinaardheid. Op hunne handelsreizen bezochten ze antiqua ren in hunne magazijnen en kunstenaars op hunne ateliers, en zoo had Winckler een kabinet van bijna 1000 schilderijen en ongeveer 23000 gravu res weten bijeen te brengen. Maar al die heerly'kheid kwam eens onder den hamer. Negen jaar lang duurde de verkooping van de laatste verza meling en de catalogus omvat zeven flinke deelen. De behoefte aan een museum werd er reeds in 't begin dezer eeuw gevoeld, maar het duurde nog tientallen jaren, voor het tot star.d kwam, en toen het eindelijk in 1848 werd geo pend, telde de verzameling nog maar 35 schilde ryen Rijke burgers deden echter hier, wat ze Süidel in Frankfort, Wallraf in Keulen hadden zien doen, en de verzameling groeide voortdurend aan in omvang en gehalte. Bovenal verdient de vorstelijke gift van den heer Ad. Thieme vermeld te worden, die een groot kapitaal schonk van welks renten uitsluitend oud Hollandsche en oud Vlaamsche kunstwerken mogen aangekocht worden. Hoe dj verzameling ontstaan is wordt op uitvoe rige en boeiende wijze door Dr Julius Vogel ver teld, terwijl een aantal heliogravures en andere reproducties tot opluistering aan het werk zijn toegevoegd. Verslag aangaande een onderzoek in de archieven van Rusland ten bate der Nederlandsche geschiedenis. Door dr. C. C. Uhlenbeck. 's-Gravenhage Mart. Nijhoff 1891. 8»." Wat prof. Blok sedert jaren ten bate van onze geschiedenis uit Duitsche archieven en bibliothe ken opzocht, wat anderen vroeger reeds in Belgi en Frankrijk gedaan hebben, dat heeft nu dr. Uhlenbeck in Rusland verricht. Deze moeielijke taak kon aan geen ander beter toevertrouwd zijn, en de door hem verkregen resultaten zijn dan ook vooral voor onze handelsgeschiedenis van het grootste belang. In zijne inleiding is de schrijver echter eenigzins onbillijk in zijne kenschetsing van de onbekendheid met Rus-s'sche taal en let terkunde ten onzent, en een uitroep, dat het Russisch in Nederland nauwelijks meer bekend is dan het Toengoezisch of Jakoetisch, kan alleen zyn voortgesproten uit onbekendheid met wat onze bibliotheken in deze bezitten. Zoo krijgt b v. de Universiteits-bibliotheek te Amsterdam even goed de Wjestnik Jewropy als de Deutsche Rundschau of de Nuova A itologia, om van andere wetenschappelijke tijdschriften in Slavische talen geschreven niet te spreken. Geldersche Volks-Almanak voor 1892. Hoofdredacteur J. C. W. Quack. Arnhem 1891. kl. 8°. De Volksalmanakken en Jaarboekjes bekleoden een voorname plaats in onze geschiedkundige lite ratuur. Tot de kleinste provincies als Drenthe kunnen wijzen op een lange rij dier boekjes, die schoon klein van formaat nevens de gebruikelijke opsommingen van jaarmarkten enz., tal van histo rische gegevens bevatten. De Geldersche VolksAlmanak, sedert een large re ;ks van jaren onder het bestuur van den Leer J. C. W. Quack, is al 58 jaren verschenen, en nog altijd klaagt de redacteur over overvloed van copie in zijn porte feuille. De pas verschenen jaargang bevat wederom verschillende bijdragen die voor velen van belang zijn. Maar juist daarom had de redacteur den heer Gomarius Mes met zijn Nijmeegsche kunste naars" thuis moeten laten. Deze heer heeft al in de Volks-Almanak van 1889 een onbeteekenend artikeltje onder dezen titel geplaatst, maar nu maakt hij het al te bont. Nu wordt de gofi ge meente gewaarschuwd Otto Mareus of Maraeus niet te verwarren met Otto Marcelis, en van zijn kunst wordt alleen gewag gemaakt van een niet gemerkt stuk in het museum te Rotterdam, en van een stuk in het museum te Berlijn. Van den levensloop van Otto Marseus (of Marcelis) van der Schrieck, die zeer rijk aan afwisseling is, en van zijne schilderyen die alles behalve zeldzaam zijn, is te veel te zeggen, dan dat ik hier het artikeltje van den heer Mes zal verbeteren en aanvullen. Als een kleinigheid wijs ik er slechts op, dat hij bij het jaartal van zijn huwelijk 20 jaar misgetast heeft. Jammer dat de Geldersche Volks-Almanak van 1892 op zoo ergerlijke wijze door een der gelijk artikel is ontsierd. E. W. MOES. * * * De erfenis van Meissonier. Te Parijs is men niet weinig verbaasd, te hooren, dat het plan op eene tentoonstelling van de werken van Meisso nier plotseling opgegeven is. En de redenen hier van, voor zoover zij bij het publiek bekend worden, doen deze verbazing in bevreemding en afkeuring verkeeren. Nog vóórdat namelijk de aarde over het graf van den grooten kunstenaar recht vast was geworden, is er reeds een strijd tusschen zijne erf genamen ontbrand?zijne tweede vrouw, madame Meissonier aan den eenen kant, en zyn zoon Cnarles Meissouier en zijne dochter madame Egly aan den anderen kant Deze strijd wordt ten overstaan van het ubliek in couranten polemieken gevoerd en heeft alle kans, nog in de gerechtszaal afge speeld te worden. Natuurlijk beweert ieder der beide partijen, dat de andere onwaarheid zegt, en natuurlijk weet de toeschouwer ten gevolge hiervan niet, of een van beiden wel de waarheid spreekt. De kinderen van Meissonier zeggen: op den dag, toen de experts, aan welke de organisatie der tentoonstelling opgedragen was, aan de weduwe bericht gaven, heeft deze verklaard, dat eene tentoonstelling niet mocht plaats hebben en dat het geheele kabinet zonder verwijl in het open baar verkocht moest worden. Hoewel nu de kin deren de weduwe aangeboden hadden, haar het, haar toekomende gedeelte van de erfenis contant uit te betalen, was deze bij haar wensen van eene veiling volhard, en dus zal het tot een proces komen. De kinderen houden zich zeer veront waardigd, omdat zij van plan waren geweest, zeggen zij, dn werken van hun overleden vader bij elkaar te houden en deze vol piè'teit in een eigen, nieuw te stichten Meissonier -mu seum te bewaren. Daarentegen beweert nu de weduwe, dat juist zij het geweest is, die alle stappen gedaan heeft, om de oprichting van een Meissonier-rauseum mogelijk te maken, dat zij zelf; de schilderijen, in haar particulier bezit, daarvoor had willen afgeven, dat de zoon echter, Charles Meissonier, zich tegen de stichting van het museum verzette. De zoon zou dan ook gewenscht hebben dat de werken van zijn vader in natura tusschen de kinderen en de weduwe verdeeld zouden worden. Daar echter op deze wijze een groot gedeelte van de schilderijen naar Poissy, waar de zoon woont, heengesleept en dus aan de oogen der bewonderaars van den meester zouden worden ontrukt, heeft zy, de weduwe, een openbare veiling, als nog meer bevorderlijk voor Meissoniers roem beschouwd. Overigens staat zij er niet op, en wanneer de kinderen tot de op richting dan een museum in het huis van Meis sonier stemden, zou het ook tot geen proces komen. Uit deze tegenzijdige uitspraken wijs te worden, zal wel niemand gelukken. Interessant is het echter, dat in de aanvoeringen van beide partijen zoo treft'jnd van de piè'teit en zorg voor den roem van den overledene gesproken wordt, niet echter over de waarde van vele honderd duizenden, welke de nagelaten schilderyen verte genwoordigen en die zeker wel in veel nauwer verband er medu staat dan alle roem en piëteit. Dit is in elk geval een ieit, dat na den dood van een kunstenaar, wiens schilderijen slecht of in 't geheel niet betaald worden, de piëteit voor den overledene, de zorg voor dians roem nog nooit tot een strijd tusschen zijne erfgenamen gevoerd hebben. Van het belangrijke Album De Militaire Wil lemsorde, galerij van Nederlandsche helden, sa mengesteld door P. H. K. van Schendel, is afle vering 2 bij de firma J. M. Roldauus te Eilam verschenen. Zy bevat plaat X?XIX, Belgischen opstand, den Tiendaagschen Veldtocht, de Citadel van Antwerpen, Ceram, Sumatra, Bali, Nia% Ban tam, Borneo de expeditiën tegen de zeeroovers 1818?184(5 en 1849?52, l'alembang 1851-'52. De Frankfurter vermeldt dat Mej. Storm van 's-Gravesande, die hier ook onder den naam Meath-Piazza is opgetreden, ook daar in de Lakmi' heeft gedebuteerd. Het blad noemt haar een Japansche, en roemt buitengewoon haar actie en haar Oostersch voorkomen. In plaats van de uitmuntende coloratuur-zangeres, met een beetje talent voor actie, toonde zij ons een uiterst be gaafde actrice met een beetje stem. Hare hooge en slanke gestalte, wier bewegingen van zeldzame zachtheid en bevalligheid zijn, het volle zwarte haar, dat bijna tot den grond reikt en uit een andere werkplaats dan die van ds tooneelkapper schijnt te kcmen, de sterk ontwikkelde benedenhelft van haar gezicht, de matbronzen kleur rier huid, dit alles doet oiibatvujfelbaar de mongoolsche(!) afstamming erkennen." Maar ware Mej. Piazza ston, of sprak zij Japansch, haar spel zou ons geen oogenblik in twijfel laten om trent hetgeen haar hart beweegt. Jammer dat niet de toon van hare stem evenzoo tot het hart gaat, als de blik van haar donkere oogen en de glimlach van haar meestal halfgeopenden mond." Te Görz is de blijspeldichter Julius Rosen over leden, eerst 58 jaar oud liet Duitsch tooneel dankt hem tal van aardige kluchten ; hij was rijk aan grappige invallen en zeer vruchtbaar; vooral omdat logische karakterteekening of innerlijke waarde van een blijspel hem weinig zorg veroor zaakte. O die Miinner, Das Schwert des DamMes, E'm Engel, Schwere Zeiten maakten den naam van Julius Rosen (eigenlijk Nikolaus Dussek) te Weenen zeer geliefd; zelfs zijn zijn werken te Berlijn in veertien deelen verschenen, hij heett daar een tijdlang het Wallner-theater gedirigeerd. Eene letterkundige curiositeit. Uit Rome wordt geschreven: Voor weinige dagen is uit de na latenschap van een' als boekenverzamelaar be kend geestelijke een interessante letterkundige curiositeit verkocht. Het is eene uitgave van den Orlundo Furioso, die drie maanden na den dood van Ariosto in Venetiëgedrukt werd. liet ticelblad luidt: Orlando Furioao dl metser-Ludoaco Ariosto, nobile ferrnrese, 'tinoïamente Ja lui proprio corretto, e d'altri canti 'n-mir.i <im}iltatn; nuovumente stampato l.j.'l'j. Het laatste blad bevat de aanteekeningen: Stnmpato in Vctiezin per Marchio Tessaneijii annt del signore J?'>?'!:> midi 10 Settemlrc. Zoover men weet zijn nog twee andere exemplaren van deze editie voorhanden, het eene in het Britsch museum, het tweede in de verzameling van den voor twee jaren hier ge storven Marchese Kerraioli, doch dit laatste is onvolledig. Het derde exemplaar is voor 825 l'.re verkocht geworden. Te Lokeren, bij de Wed. De Srnet-Themon, verscheen een fraai stuk poëtisch proza, Kunstcredo, van dr. Am. de Vos (Wazenaer), voorge dragen in de algemeene vergadering van het XXIe Nederlandseh Congres van taal- en letterkunde te Gent. De directeur der Normaalschool te Brussel, de heer Alexis Sluys, heeft bij de vereeniging De Dageraad" te Amsterdam eene brochure doen ver schijnen^ getiteld -De school der toekomst, waarin. de opvoeding in het weeshuis Prévort te Ccmpuis (dep. de l'Oise, Fr.) ten voorbeeld gesteld wordt. Wetenschap. DE MIST TE LONDEN. De mist in Londen blijft een aanhoudend voor werp van de aandacht der geleerden. En dat is niet te verwonderen, want het hinderlijk vertchijasel wordt voortdurend heviger, en nog heeft nie mand een middel kunnen uitdenken, waardoor het bestreden kan worden, zonder al te zeer de gewone wijze van leven te veranderen. Het is meer dan tien jaar geleden, dat de stadsmist verklaard werd; dat de oorzaak werd aan gegeven, door welke de mist in de stad zich zoo veel heviger voordoet en zwaarder is in uiterlyk dan een mist in het veld. Vroeger meende men dat de mist niets anders was dan een vereeniging van waterblaasjes, die zich vormden, wanneer de hoeveelheid waterdamp in de lucht zoo aanzien lijk was geworden, dat de damp bij een geringe daling van temperatuur geen damp meer kon blijven, doch vloeibaar worden moest. Het was alleen dus de betrekking tusschen de vochtigheid der lucht en de temperatuurverandering, die vol gens de vroegere meening de mist veroorzaakte, en anders niets. Doch waarom zulk een verschil tusschen den witten mist in het veld, en den grauwen, gelen, zwar ten mist in de stad 'i Waar vandaan dan een zoo voortdurende toeneming van het aantal zwaremist-dagen ? Deze laatste vragen vonden hun beantwoording in de uitkomsten van het onderzoek door Aitken ingesteld, een onderzoek, dat zoowel de mistvorming in het algemeen verklaarde als de bijzon derheden van de staJsrnist; een onderzoek, dat in volledigheid der beantwoording van de opgewor pen vragen tot de baste nasporingen van den laatsten tijd mag gerekend worden. Aitken toonde namelijk aan, dat niet alleen de temperatuur en de hoeveelheid waterdamp de vloeibaarwording van den damp bepalen, doch dat nog een andere faktor in het spel komt: de aanraking van den damp met een vaste stof. Was de lucht niet anders dan het mengsel van zuivere stikstof en zuivere zuurstof bezwangerd met waterdamp, dan zou bij een tempwatuursverlaging beneden het dauwpunt de waierdamp vloeibaar worden aan de oppervlakte van de vaste voor werpen op de aarde; tegen de bladeren en stam men der boomen, tegen den grond zelven, tegen de huizen, en ook in de huizen tegen de meubelen en de kleederen. Doch de lucht is nooit een zuiver mengsel van gassen en waterdamp. Zonder uitzondering bevat zij zwevende vaste deeltjes, en het zijn deze, die zich bij afkoeling omgeven met een laagje vocht, en deze bevochtigde vaste deel tjes vormen den nevel. De nevelcorming is gebon den aan de in de lucht zwevende vaste deeltjes. Deze waarheid door Aitken vastgesteld, belangrijk zoowel voor de laboratoriumwetenschap, als voor de meteorologie en de gezondheidsleer, is het uitgangspunt voor het verstrekken van de ver langde opheldering. Het is de hoeveelheid en de aard van de vaste deelijes, d*e de sterkte en het bijzondere uiterlyk van de mistsoorten veroorzaken. De lucht in het veld bevat betrekkelijk weinige en kleine deeltjes, van daar de witte nevel die de veld-mist is. De lucht in een stad daarentegen is rijkelijk bela/len met de verbrandingsproducten van steenkolen, waaronder vooral zwavelzuur belangryk is, doen nog erger zijn de produkten van de onvolledige verbranding zooals die in haast alle kachels in alle huishoudens geschiedt, de deeltjes roet en kool, die uit de schoorsteenen in de aimosfeer worden geworpen. Deze kooldeelrjes zijn do voor naamste schuldigen van de zware misten, waaraan Londen een weinige be'nijdbare vermaardheid heeft te danken, die ook in andere groote steden zich meer gaan vertoonen, en toenemen, naarmate de bevolking en daarmede het aantal haardsteden aangroeit. En als men nagaat dat het aantal mistdagen in Londen in den loop van 20 jaren met meer dan de helft is toegenomen, dat in den laatsten strengen winter niet minder dan vijftig mistdagen voorkwamen, behoett men zich niet te verwonderen, dat men vurig naar een remedie tegen de kwaal verlangt. Is de mist nadeelig voor de gezondheid'? In vele opzichten niet zoo zeer, als men misschien denken zou. Vooreerst leert het onderzoek van Aitken zelf reeds, dat men de stofjes in de lucht niet te zeer verwenschen moet. Want zonder hen zou er geen nevelvorming en wellicht ook geen regen wezen, doch daarentegen zou bij temperatuurverlaging de waterdamp vloeibaar worden tegen huizen en kleederen, ook binnenshuis, ter wijl de mist het vocht nu zwevende houdt. 13ovondien schijnt mist eer nadeelig voor do ver menigvuldiging van bacteriën te wezen dan be vorderlijk. Mon heeft uit de sterftetabellen ineenen te moeten besluiten, dat de zware mist een acute oorzaak was van vele sterftegevallen, doch een meer nauwkeurige beschouwing maakt het waarschijnlijk, dat niet de inist zelve oorzaak is van de op haar volgende verhooging van het sterftecijfer, docüde met haar gepaard gaande temperat uursverlaging. Daartegenover staat, dat de mist vele schade lijke bestanddeelcn der lucht vasthoudt, zoodat zij zich. niet kunnen verspreiden. Het koolzuurgehalte werd bij een zware mist bevonden meer dan driemaal het normale cijfer te wezen, en het zwavelzuur kan niet anders dan schadelijk wezen. Voor planten is de werking van den stadsmist zonder twijfel uiterst nadeelig, en houders van kweekbuizen en broeikassen bemerken dat maar al te zeer. En zeker mag men gelooven, dat een deel der schadelijke werking, die voor planten vaak onmiddelijK noodlottig is, ook voor de alge meene gezondheid van menschen en dieren na deelig moet wezen. Dat deel is de vermindering van het zonlicht. Want zoovele scheikundige in

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl