De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 17 januari pagina 1

17 januari 1892 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 760 DE AMSTERDAMMER A°. 1892. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr. Ieder nommer bevat een Plaat. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel by de Vijzelstraat, 542. Zondag 17 Januari, Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar mail 12. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . Advertentiën van 1?5 regels /'l.10, elke regel meer . . Reclames per regel 0.12* 0.20 0.40 B K K I C H T. stellen voor de abonnéa van dit Weekblad onder den titel van PEN- en POTLOODKRASSEN een 4°Albnm verk*Qgbaar, dat 53 feekettingen door Johan Braakensiek, voor de zevende pagina van net Week blad vervaardigd, zal bevatten. De prQs ia slecht* 35 cents; de verzen ding zal einde dezer maand plaats hebben. Daar slechts een beperkt aantal exemplaren gedrnkt zal-worden, gelieve men reeds th«ns dit bedrag te zenden aan de uitgever* van dit Weekblad, VAN HOLKEMA & WAKENOORF, Singel bij de Vijzelstraat 542. I N H O t) U: VAN VERRE EN VAN NABIJ. FEUIL LETON : Een verzoening, door J. Kleefstra. (Slot). KUNST EN LET TEKEN: Het tooneel te Am sterdam, door H. J. M. Muziek in de hoofd stad, door Van Milligen. Derkinderen's nieuwe muurschildering in de kunstzaal van het Pano rama, door Willem du Tour. Aanteekeningen Schilderkunst, door V. Kunstnijverheid en Ethnologie, door F, W. van Eeden. Dr. Kalft' over spelling, door Dr. R. A. Kollewijn. VA RIA. SCHAAKSPEL. Vlaamsen tooneelspeler zijn door Herman Bogaerd. Voor Da mes, door E-e. ALLERLEI. INGEZONDKN. KECLAMES. PEN- EN POTLOODKRASSEN. \DVERTENriEN. BIJVOEGSEL: Bekende tydgenooten, X. Prof. Dr. A. Kugper. Van verre en van nabij. Benjamin Disraeli, later Lord Beaconsfield, die nog romans bleef schrijven toen hij reeds een beroemd staatsman was, heeft zijne hel den vaak gekozen uit de hem omgevende werkelijkheid. Tot de meest sympathieke zijner figuren behooren kardinaal Grandison in Lothair en aartsbisschop Nigel Penruddock in Endymion. Voor beiden heeft hij den thans op drie-en-tachtigjarigen leeftijd overleden kardinaal Manning als model ge bruikt. Henry Edward Manning heeft jaren lang behoord tot de Anglikaansehe kerk en is eerst in 1850 overgegaan tot het Katholi cisme. John Henry Newman en vele andere Engelsche geestelijken uit die dagen hadden hem hierin het voorbeeld gegeven. Na in Juni 1851 tot katholiek priester gewijd te zijn, maakte hij door zijne groote talenten, zijne onverdeelde toewijding aan de zaak, die hij had omhelsd, en zijn steeds toenemenden persoonlijken inyloed, snelle vorde Feuilleton. Een verzoening, door J. KLEEFSTRA. (Slot). Al pratende wandelen ze op naar het dorpje, waar Berta bij haar tante logeert; totdat Hans uitgepraat is en ze zwijgend naast elkander voortloopen, beiden gedrukt door een onaangename gedachte. Heb je 't niet koud, jongen ? vraagt Berta na een wijle op bezorgden toon, de onaangename gewaarwordingen onderdruk kend, die als sombere schaduwen over haar opgeruimde stemming strijken. Och neen, kind! zegt hij luchtig. Mijn overjas laat geen tocht door en de gedachte aan jou verwarmt me altijd, zoodat de kou geen vat op mij heeft. Vleier! fluistert zij in een opwelling van weelde. Neen, heusch Bertha ! Straks ben ik nog aan 't phantaseeren geweest; wil je wel gelooven, dat ik geen kou voelde ? 't Is zoo'n genot, lieveling, wanneer je na een leven als 't mijne eens prettige gedachten in je hoofd hebt en mooie vooruitzichten in 't verschiet. Hindert zoo'n ontmoeting ie dan niet, Hans ? vraagt ze zacht. Och neen, kind. Die vrouw is nu dood voor me. Ze heeft me lang genoeg gemar teld tusschen den nijptang van haar cynische ringen in de katholieke hiërarchie, zoodat hij in 1805 door den Paus werd benoemd tot aartsbisschop van Westminster en primaat van Engeland en in 1875 den kardinaalshoed ontving. Manning's invloed strekte zich uit ver builen den kring van zijn vaderland, ver ook buiten den kring zijner geloofsgenooten. In de laatste jaren zijns levens vooral was hij een machtig strijder voor de rechten des volks op hetgeen hij met een treffend woord een mensonwaardig bestaan noemde, en het is steeds zijn streven geweest, om de arbeidersquaestie door het christelijk socialisme op te lossen. »Een man die verhongert", zeide deze kardinaal, »heeft een natuurlijk recht op het brood van zijn buurman. En zoo sterk is dit natuurlijk recht, dat het al de positieve wetten van den eigendom overheerscht." Met warmte verdedigde hij de rechten van den arbeid tegenover die van het kapitaal en eischte hij voor den eersten een evenredig deel in de winst. »Arbeid is kapitaal in den hoogsten en meest essentieelen zin van het woord," zoo leerde hij, »en hunne samenwerking moet volgens een rechtvaardigen en voor ieder kenbaren maatstaf plaats hebben. Dit is, meen ik, in overeenstemming met den geest en de uit spraken der Kerk.'' En waar het gold, deze beginselen in praktijk te brengen, vond men hem steeds in de voorste gelederen. Nog versch ligt het in het geheugen, hoe hij, bij de groote werkstaking der Londensche dokarbeiders, het conflict trachtte bij te leggen en het niet beneden zich achtte, met socia listische leiders in eene zelfde commissie zitting te nemen. Manning's dood wordt in Engeland alge meen en oprecht betreurd. Algemeen is ook do deelneming m het verlies, dat de koninklijke familie geleden heeft door den dood van den hertog van Clarence, den oudsten zoon van den prins van Wales. Uit den aard der zaak had deze jonge man, die waarschijnlijk eenmaal geroepen zou zijn geweest om de kroon van Engeland te dragen, nog weinig kunnen doen om zich te onderscheiden. Eerst in den laatsten tijd was hij iets meer op den voorgrond getreden, vooral door zijne ver loving met prinses Mary von Teek, de rneest populaire der prinsessen van het Engelsche vorstenhuis. De Pruisische Landdag is geopend met eene troonrede, waarin de regeering met eene eenigszins verrassende openhartigheid een tekort op de begrooting in het vooruit boosaardigheid. Waarom zal ik me nog plagen met droeve herinneringen uit den tijd harer heerschappij, terwijl mijn hart popelt van zalige verrukking in het vooruitzicht van de vrijheid. M'nheer van Welde heeft me verzekerd, dat mijn proces nog deze week zou afloopen. Over enkele dagen zal ik vrij zijn en dan .... dan zuilen we ons nestje beginnen te bouwen, niet waar ? Vrij en frank voor het oog van de menschen. O lieveling, ik zal woekeren met mijn talenten en met mijn tijd om je een eervolle positie te scheppen, waarin je eenige vergoeding vindt voor de opofferingen, die je je om mijnentwille getroost. Spreek niet van opofferingen, Hans! fluistert ze week; zich vertrouwelijk tot hem overbuigend en zijn bloote hand streelend met haar mof om uiting te geven aan de teederheid van haar gevoelige stemming. Een opoffering zou het zijn, wanneer ik mijn liefde voor jou hooger stelde dan mijn goeden naam, hooger dan de goede verstand houding met mijn familie, hooger dan alles! Maar daar ben ik te zwak toe, Hans! Zelfs tegenover tante heb ik je een beetje ver loochend, want ik had den moed niet om haar precies te zeggen hoe de vork in den steel zit. O, Hans, ik ben zoo'n kleingees tig kind en de liefde, die je mij bewijst, beloon ik slecht. Neen, neen, Berta! zegt hij dringend, verklein de weldaad niet, die je me doet. Je beseft zelf niet, hoe edelmoedig je bent, door je zoo geheel aan mij te geven; hoe je mijn verstijfd zieleleven hebt doen ontdooien door de warmte van je liefde, hoe de gedachte aan jou zich in mij ontwikkelt tot een zicht stelt. Het deficit, dat overigens geen aanleiding tot bezorgdheid behoeft te geven, wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de staatsspoorwegen. Deze leverden onder den vorigen minister, den heer Von Maybach, jaren lang een aanzienlijk overschot op. Doch dit resultaat was verkregen, door eene noodzakelijke vernieuwing en aanvul ling van het materieel veel te lang uit te stellen, en de minister Von Thielen ziet zich thans genoodzaakt, de gevolgen dezer misplaatste zuinigheid van zijn voorganger goed te maken. Zeer ter loops werd in de troonrede mede gedeeld, dat een wetsontwerp zou worden ingediend tot regeling van het gebruik van het zoogenaamde Welfenfonds. Onder het régime-Bismarck had de regeering dit fonds steeds voor geheime doeleinden gebruikt, maar het was een openbaar geheim, dat van dezen rijken voorraad eene gansche menagerie van «reptielen" werd gespijzigd. | Men mag den heer Von Caprivi gelukwenschen, dat hij den moed heeft, ook aan dit misbruik een einde te maken. De troonrede kondigt vervolgens eene nieuwe schoolwet aan, die wel het pièce de résistance der wetgeving in deze legislatuurperiode zal worden. Door de indiening van dit ontwerp, waarvan de bladen reeds de hoofd bepalingen mededeelen, wordt voldaan aan eene belofte, die reeds dagteekent van het jaar 1851. Evenals tot dusver, zullen de lagere scholen voor kinderen van alle gezindheden toegankelijk zijn, doch is in het leerplan godsdienstonderwijs opgenomen, en wel in de eerste plaats. Dit onderwijs wordt gegeven door ouderwijzers van het zelfde kerkgenootschap, tot hetwelk de kin deren behooren. Vrijstelling van dit onderwiis kan aan kinderen, die tot geen door den staat erkend kerkgenootschap behooren, slechts gegeven worden door de hoogste provinciale autoriteit, den regeeringspresident. In het regeeringsstelsel zullen echter de confessioneele scholen den regel uitmaken. Zij kunnen worden opgericht, wanneer daar voor minstens dertig kinderen van een zelfde kerkgenootschap worden aangegeven; zij ?moeten worden opgericht, wanneer dit aan tal boven de zestig stijgt. Aan zulke con fessioneele scholen moeten de onderwijzers en de kinderen tot hetzelfde kerkgenoot schap behooren. Ongetwijfeld zal het ontwerp aanleiding geven tot zeer uitvoerige besprekingen. machtigen aandrang om groote dingen tot stand te brengen. Ik voel dat alles beter dan ik 't zeggen kan. O Berta, als ik jou heb, is niets me te machtig. Dan gevoel ik me in staat goed te zijn tegen hen die me kwaad deden, dan gevoel ik me in staat wonderen te doen; de wereld in verbazing te brengen door stoute concepties; mijzelf vér te overtreffen in de uitingen van mijn kunstgevoel. Stil, Hans! stil asjeblieft, niet zoo op gewonden, waarschuwt 't meisje half angstig. Je spant je verwachtingen veel te hoog, beste jongen. Och toe, laten we over wat anders spreken. Niet over 't verleden en niet over de toekomst, want dan voel ik me zoo beklemd. Laten we spreken over 't tegenwoordige; 't geluk dat we nu smaken is iets reöels, dat niemand ons ontscheuren kan. Goed, lieveling ! zucht hij, met de hand over zijn gezicht strijkend om zich vrij te maken van de begoocheling zijner illusies. Maar zeg, hoe kwam je op 't idee om me tegemoet te wandelen? Heb je niet gedacht dat ik een tram later zou komen ? Neen zeker niet, dat wist ik beter, fluis tert Berta trouwhartig, een parelend lachje in de trekken. Al had er een sneeuwstorm gewoed, dan zou ik je nog verwacht hebben. In zalige verrukking slaat Hans zijn arm om haar heen, in een teeder handdrukje uiting gevend aan de weelde van zijn ge moed. Vertrouwelijk legt ze 't blondgelokte kopje een oogenblik op zijn schouder en ze streelt hem met haar lachende oogen, ge nietend van het geluk, dat zich afspiegelt Kunst en Letteren. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Théatre Tivoli: Dokter Eoerner en de Doodfengtl. Grand Théatre: Papa Gustaaf. De ver loren weddenschap. In het Théatre Tivoli vertoont men sinds Vrijdag 8 dezer met grooten bijval Dokter Koeiner en de doodsengel, fantastisch drama in vijf be drijven naar het Fransch van Théodore Barrière en en wien ? Op het programma heet de medewerker Eduard Rouvier, in de dagbladen Albert Thiboust. Werd met den eersten soms Alexis Bouvier, de beruchte romanfabrikant, met den laatsten Lambert Thiboust, de bekende blijspelsfhrijver, bedoeld? Ik weet het niet; van veel belang is het trouwens niet, daar geen van beiden de rechte man is. Barrière schreef zijn drama L'atige de minuit, dat men waarschijnlijk om iedere bijgedachte aan een veelbesproken philantropische vereeniging hier ter stede te vermeden, in de vertaling wat omslachtiger betitelde, in medewerking met Edouard Plouvier, den schrijver van Ijzervreter" en tal van minder bekende melo drama's. Ik zou op de onjuistheid misschien niet gewezen hebben, indien het niet herhaaldelijk op te merken ware, dat sommige onzer tooneeldirecties met het samenstellen hunner programma's op wat al te fantastische en origineele wijze de hand lichten. Waarom zou men niet ieder het zijne geven? Het is een beleefdheid tegenover het publiek, een rechtvaardigheid tegenover den schrijver, die gewaardeerd nullen worden en slechts weinig moeite behoeven te kosten. L'awge de minuit behoort niet tot Barrière's bekendste, niet tot z\jn beste werken. In het Théatre Tivoli maakte het op de bezoekers der hoogste rangen blijkbaar buitenge won en, op die der lagere zonder twyfel geen ongnnstigen indruk; onverklaarbaar is dit misschien niet. L'awge de minuit is de arbeid van twee personen; bij de vertoonirg blijkt dit spoedig en herhaaldelijk. Door het drama gaan twee stroomingen, een fantastische en een realistische; het is een mengeling van waarheid en verdichting, van studie der werke lijkheid en spel der verbeelding, die, juist omdat zij niet tot een geheel vergroeid z\jn hoe groot gebrek dit op zich zelt moge zijn ieder op een bepaald gedeelte der toeschouwers in het bijzon der vat hebben. Het hooger gezeten publiek doet zich zonder twijfel te goed aan het fantastische en symbolische, aan de schildering van het niet werkelijke; het lager gezeten heeft misschien meer oog en hart voor de enkele juist en scherp geteekende typen, die schichtig en gejaagd, als vreemdelingen of misdadigers, door de sprookjes achtige handeling rondsluipen Mij schijnt het niet oEmogelijk, dat Plouvier het plan van het drama ontwierp, dat Barrière hem bij de uitwerding daarvan de behulpzame hand bood, of het na voltooiing herzag, verbeterde of aanvulde. De eerste is fantast, romanticus; de laatste realist, modernist. Alleen in het symbolische voorspel van Les fitles de marbre werd Barrière zgn in zijn trekken. Lieveling! fluistert hij innig en hij drukt een kus op haar voorhoofd, de dartele krulletjes wegstrijkend, die jolig opgolven van onder haar pelsmutsje. Een snijdende schaterlach snerpt hun plot seling in de ooren, als een rauwe, verscheu rende dissonant in een heerlijke symphonie. Een forsche vrouwengestalte werpt zich eensklaps op den weg, oprijzend uit de diepte van den wal, als een spook uit een donkeren afgrond; met haar woest, gezicht, verwrongen tot een cynischen grijnslach, haar vlammenden blik en haar verwilderd voorkomen een furie gelijk. Een akelige gil, en Berta valt in zwijm aan de voeten van Hans, die verstijfd van ontzetting met een strakken, verwezen blik zijn vrouw staat aan te staren. Ha, ha, ha, schatert ze onder een af schuwelijk gegrijns; een mooie ontmoeting! Adam en Eva in het paradijs.... Jawel, moest ik daarom van de baan ; had m'nheer daarom zoo'n haast met zijn proces. Neen. manlief! we zullen er een stokje voor steken. Wat doe je de huid te verkoopen voor de beer geschoten is .... Kom maar hier, man nen, je moogt de voorstelling voor niemen dal bijwonen, als je de gezichten maar goed onthoudt.... Op haar geroep duiken er een paar groote, ruwe kerels uit den onderwal op, die zwij gend achter haar post vatten. .... Zie je, vervolgt 't serpent, met bijtend sarcasme, dat zijn nu mijn getuigen; van jou geld betaald, manneke! Toe zeg, sta daar nu niet als een betrapte schurk. Kaap dat vod daar aan je voeten toch uit

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl