De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 17 januari pagina 2

17 januari 1892 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 760 waren, natuurleken aanleg ontrouw; waar hy dezen volgt, schrijft hij zijn meesterwerken, Les faux banshommes, Les Jocrisses de l'ctmour, l'H riloge de Mr. Plumet, karakterblijspelen, waarin zijne scherpel)!ik.z\jn juist schoon streng oordeel, zijnehooge idealen, zijn oprechte verachting voor het lage niet in den mensch, doch in de menschen, ontzag en bewondering afdwingen. Een enkele maal wordt de verontwaardiging hem de baas, geeselt bjj met te wreede, te vlijmende onverbiddelijk heid. Waar dit het geval is, toont hij althans in het kiezen van zijn slachtoffers zijn juist oordeel; hebzuchtigen en schijnheiligen, grootsprekers en pronkers, egoïsten van iedere soort en kleur zijn zqn buit, zijn prooi. Dolrter Koerner en de doodsengel is in den grond een fantastisch melodrama, niets anders, niets meer dan dat. Dokter Koerner, een kundig n ervaren, doch arm en onberoemd geneesheer, laat zich verleiden tot een verdrag met den > engel des doods; hij verbindt zich de zie ken, aan wier sponde zij verschijnt, prijs te geven, geen poging tot hun redding te wagen; het leven zyner moeder zal het onderpand hunner over eenkomst, roem en liefde de belooning voor zijn verraad zijn De engel houdt haar belofte; Koer ner wordt rijk en beroemd; de hand van het meisje, dat hij lief heeft, wordt hem toege zegd. De straf voor zijn zwakheid blijft echter niet uit. Op den huwelijksdag valt de bruid bjj het binnentreden der kerk plotseling in zwjjm; het is Koerner onmogelijk baar tot be zinning te brergen; al< hij omziet, staat de engel achter hem; hij mag zijn vrouw niet redden; doet hij het, dan doodt hij zijn moeder. Ten einde raad zinkt hij op de knieën en bidt, innig en oprecht; de engel wankelt, keert zich om en v«rdwijnt. De grondgedachte van het drama, de heiligheid en onvervreemdbaarheid van plicht en roeping, is duidelijk, fraai en trfffend. Op het gewrongene der slotsituatie, het gezochie en thea trale der ontknooping, het weerzinwekkende van het spelen met den dood behoeft niet i n bijzonderheden gewezen te worden, evenmin op het zwevende en onzekere der bijkomende symboliek Zij is er eene van den kouden grond, nuchter en verward te gelijk; dat zij bijval vond heeft zij alleen aan haar wezen zelf te danken; het geheimzinnige, duistere en bovennatuurlijke trekt steeds aan, vindt steeds gehoor, belangstelling en aandacht. Heeft Goethe niet zelf bekend, dat hij in het tweede deel van den Faust het een en ander hineingeheimmszt" heeft? Het onbegrijpelijke zien wij bijna steeds voor het diepzinnige aan. Het beste deel van het drama zijn in mijn oog de drie slechts in flauw verband daarmede staande figuren van baron van Lambeck, dokter Ranspach en rentenier Beekman; drie variëteiten van het door Barrière zoo fel gehate egoïsme. De eerste de slaaf van zijn grillen, de tweede van zijn ijdelheid, de derde van zijn maag; de onbeschaamde edelman, de verwaande kwak zalver en de verstompte lekkerbek vormen een klaverblad dat uit de verte aan het beroemde trio uit Les faux lionfkommcs, aan Péponnet, Bassecourt en Dufourédoet denken Zij dragen het onvervalschte stempel van Barrière's hoogen en strijdlnstigen geest, oprecht en eerlijk gemoed. Tot een vertooiang in het Thóatre Tivoli.leent zich het drama in n opzicht niet te best. Dokter Koerner stelt decorateur en machinisthooge eischen; eischen, waaraan op het niet te groote tooneel van den Tivolischouwburg natuurlijker wijze moeilijk .te voldoen is. Dat het drama, niettegenstaande dit hezwaar, veel bijval vond, dankt het voor een deel ? Bpnder twijfel aan de vertolking. De heer de la Mar had in de titelrol gelegenheid met zijn veelzydige gaven te schitteren; vooral bij het eerste verschijnen der engel was zijn spal zeer gelukkig, niet te zwaar en niet te heftig. Juffrouw van der Lucht (de doodsengel) zag ik voor het eerst in een ernstige partij; in bet begin scheen zy niet te best op dreef; haar voordracht had ik dieper, killer, plechtiger gewenscht; later haalde zij haar schade in; haar stil spel en de klank van stem in het laatste bedrijf waren zeer schoon. Als engel was zij te zwaar en verward gedrapeerd; het kleed golfde niet fraai; ook waren de vleugels misschien wat groot en breed. De heer Barendse gaf een goed type van den lekkerbek. De heeren Harms en Lageman waren de- sneeuw op, jongen! Hoc kun je dat arme kind zoo maar op den konen grond laten liggen. Wat een lief bekje hé? Snoeperig! om te kussen! Ze bukt zich over het meisje en grijpt baar ruw in liet ge zicht, de nagels drukkend in het zachte vleesch, zoodat bet bloed er uit komt. Een gesmoorde gil van Berta brengt Hans tot zichzelf. Blijf van haar af, knarst hij niet nau welijks bedwongen woede, dreigend de ge balde vuist uitstekend naar zijn vijandin, die zich haastig onder de bescherming der twee huurlingen terugtrekt. Ze is goed geteekend! grijnst ze. En nu zullen we eens in 't dorp vertellen, welk een fijne madam de logee van mevrouw ten Post is. O God, zucht Berta, die zich sidderend opricht en zich iu hafliggendc houding angstig aan Hans vastklemt onder smartelijk gekreun haar gewond gezicht betastend. Au revoir, Hans'. Je zult ons alle drie voor het gerecht weerzien, klinkt het onder een cynische» schaterlach, terwijl de voetstappen van het onwelkome drietal zich langzaam verwijderen. O God, Hans ! we zijn verloren, kermt Berta. Laat ons vluchten voordat er men schen komen.... O, ik hoor ze al, ze zullen ons vloeken en uitschelden, Hans! Ze zullen ons verpletteren onder de schande; om Godswil, laat ons vluchten.,.. Hij richt haar bedaard op, zijn arm be schermend om haar heen slaand, haar hoofdje teeder aan zijn borst vlijend. Vluchten? zegt hij met weeke, zachtminder gelukkig; de dokter was te veel caricatuur, de baron te wemig edelman. In het Grand Théatre kwamen een Fransche klucht en een Duitscae posse voor het voetlicht. Ook hier kom ik met mijn bezwaren tegen het programma voor den dag. Waarom noemt het van bet nastukje, De verloren weddenschap t wel den ver taler, H. K., mij en waarschijnlijk ieder onbekend, en niet den schrijver, Louis Angely, een begaafd Duitsch kluchtspelsckrijver uit het begin dezer eeuw, die tal van werken en werkjes, bijna alle aan P'ransche vaudevilles ontleend, de wereld inzond? Wie is verder Fritz Brentano, op het programma de Fransche auteur van Popa Gustaaf' genoemd V Is dit ook een vergissing? Is Brentano soms de Duitsche vertaler of bewerker? Papa Grwxtattf viel, blijkens het soms oorvordoovend geschater, zeer in den smaak. Het is een dolle, scuetterend-rumoerige klucht, met tal van goed gevonden grappen en dwaasheden, ver gissingen en quiproquo's. Zoo gij er werkelijk van genieten zuil, moet zy u terstond beet pakken en onder den duim houden, mag zij u geen tijd tot nadenken of bezinnen laten, liet ouwaarschijnlijke van de toestanden, het pijnlijke van de verhoudingen mag u niet treffen. De handeling draait om een onwettige dochter, die door den vader, papa Gustaat, by boeren is uitbesteed en gedwongen wordt een lompen kinkel te trouwen. Ten slotte kooit alles terecht, komt zij bij den vader terug en mag zij den man harer keuze huwen. In zoover laat een komische behan deling der stof zich misschien verklaren of verdedigen. Hoeveel juister en natuurlijker leent zij zicli tot een tragische! Iu L:i promenade en La confession heeft Guy de Maupassant do tragedie van het onwettige ouderschap geschilderd met kleuren, die onuitwischbaar in het geheugen blijven, die het bijna onmogelijk maken een komische op vatting gewettigd of geoorloofd te achten. Met de noodige radheid, vlugheid en onstui migheid werd de klucht vertolkt, in het bijzonder door de heeren Bigot, Sprinkhuisen en Clirispijn. De heer Bouwmeester (papa Gustaaf) hoede zich voor te schichtige en gejaagde bewegingen; zijn spel krijgt door deze iets vermoeiends en gedwongens. In het nastukje behaalden juffrouw Cohen en de heer Bigot in hun dankbare verkleedrollen veel succes. II. J. M. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. Ks ist nicht der Mangel an Stimmen was mich 'igstigt (zegt Wagner) soridern d:e barallvorauszusetzende günzliche Verbildung dcTselben in einer Vorlragsmanier welene alle gesunden Spracben aussctiliessen. Da misere Sa-iger nicbt natüiiicb aussprechen. kennen sie auch meistens den Sinn ihrer Rede gar nicbt und der Cbaracter der von ihnen zu gebonden Rolle wird ihnen somit uur nach allgemeinen schattcnhaften l'mrisson bskannt, in welcben sie sicb ihnen im Lichte gewisser banale Opernconventionen zeigt. B^i dein bierauMentstöhendcn irrsinnigen Herumtappen treffen sie d.inn fiïr den Zweck dus Gefalk-ns auf nichts Andercs als dio hie und da zerstreute Tonaccente auf wulchu sie mui mit stiihnendem Athemzugu ihre Stimme so gut es gekt loslassen und vermeinen jetzt recht dramatisch gesungen zu baben, wenn sie (lic Hchlittsnote (Ier l'hraae mit emphatischer liecoiiiinandution an den Applaus preis Dit citaat pas ik niet toe op de uitvoeringvan do Wagner-Vereeiiiging, waarin de eerste acte en drie tooneelfii uit dft derde acte van : Die Meistersusger von Nürnberg werden ten gnhoore ge bracht, doch wel in veel opzichten op de voorstel ling van Cfuillaume Teil door het Fransche Operagezelscbap. Ik zou zoo gaarne willen dat alle operazangers en zangeressen deze guldon woorden dagelijks on der de oogen kregen. Het blijkt toch voortdurend hoc noodig dit is. Stem en nog eens stem, bene vens mooie hooge tonen: ziedaar het wachtwoord! Toen men Wagner eens vroeg, of de beroemde zangeres Willielminc ScbröIt-r-Devrient eene mooie stem bad, zeiile hij: Xein, sie batte kcine Stimme" aber sie wuszte so schim mit ibrem Athem umzugehen und eine wahrhaftig weibliche klagende stem. Waarheen, Berta'? Biedt de wereld dan schuilplaats aan een overspelige? Zal niet ieder ons met den vinger nawijzen? Zal onze liefde niet versmoord worden on der de schande en de volksverachting ? Keen Berta, dring in godsnaam niet aan, we vluchten niet, we scheiden.... Hans, ik smeek je! Ik kan niet, B_>rta! ik wil niet, al stonden me duizend wegen open. Ik wil je niet inecsleepen in een ellende, die je n'rjt overzien kunt zoolang je de kwaadaardig heid van de koude, cynische wereld niet bij eigen ondervinding hebt. Laten we scheiden, lieveling! verloochen mij voor de gansche wereld O Hans! snikt ze, de armen om zijn hals strengelend. 't Moet, Berta! 't Kan niet, andeis, lieveling! Straks heb ik mijn proces verloven en dan blijf ik ten eeuwigen dage aan <;ie vrouw geketend.... Kus me nog ('i'innaal en ga dan heen, voor altijd. Hans ! Hans, houd op! kreunt /c smartelijk. Ik verlaat je niet. ik ga met je de wijde wereld in; vér weg, waar de men schen ons niet kennen Berta, je weet niet wat je zegt, fluistert hij week. Wat is een leven /.onder dak en zonder brood, waar de gedachte aan onze schande ons rusteloos zal vervolgen ? Berta, ga heen lieveling! je moet gaan; ik wil het. O God, neen Hans! ik durf niet terugkeeren, ik durf me niet aan de menschen vertooricn, kermt ze, zich krampachtig aan hem vastklemmend. De wereld is zoo wreed, zoo barbaarsch, zoo venijnig. Ik durf niet, Seele durcti ihn so wundervoll tö.iend ausstromen zu lassen, dass mann dabei weder an Singen noch an Stimme dachte." Dit alles zou ik den heer Stammler toe willen roepen, die den Teil met schoone stem zong. doch door sterk vibreeren en onvoldoende zeggings kracht niet wist te imponeeren; dit zou ik ook den heer Cottet willen toeroepen, die wel gaven als tooneelspeler heeit en in het middenregister een schoon geluid bezit, doch niet in staat is met zijne stem te doen wat men van een dramatisch kunstenaar verlangen moet. Ik wil thans echter niet langer bij deze op voering, die over het geheel zeer ongelukkig verliep, stilstaan. De heer Mertens geve ons weer spoedig eene opvoering zooals hij niet zijn gezelschap in staat is te geven; dan kan ik met een gerust geweten weer de loftrompet steken. Thans is dit niet mogelijk. Hoe een dramatisch zanger wel moet zingen, hebben wij op de uitvoering van de Wagner-vereeniging weer kunnen hooren. In de eerste plaats denk ik hier aan den be gaafden zanger Fiitz Plank uit Karlsruhe, die de partij van Hans Sachs op zoo meesterlijke en artistieke wijze voordroeg en daarbij zulk een schoon kleurrijk licht op deze zoo prachtig geteekende figuur liet vallen, dat ik moet verklaren die partij nog nooit zoo te hebben hooren vertol ken. Hij gaf bovendien eene opvatting die het voorrecht had, logisch en consequent te zijn. De Heer Seb. Hofmüller uit Dresden (David) heeft, wat men. in Duitschland niet zoo vaak aan treft, een natuurlijk, licht aansprekend tenorge luid. Hij wist in de zoo moeielijke gedeelten van de eerste acte, waar hij de regels van de Tabulatuur en de eischen van het Meesterexamen verklaart, alles voortreffelijk voor te stellen. Vooral van de details had hij wel werk gemaakt, terwijl het hem gelukte het algemeone karakter niet uit het oog te verliezen. Ook de Heer Grüning, Waltlier von Stolzing (die sedert hij de Rotterdamsche Opera verliet j groote vorderingen gemaakt heeft) gat veel schoons, hoewel sommige gebreken hem steeds in den weg zullen blijven zitten. Hij detoneert vaak, wanneer hij de stem niet tot de volle kracht kan uitzet ten, terwijl zijne stem ook niet overal buigzaam ! genoeg is. | Deze beide eigenschappen hebben vooral stoi rend in het zoo heerlijke kwintet gewerkt. ? Met de opvatting van den Heer Jensen uit l Dresden iu den rol van Bisckme.sser heb ik mij | over het geheel niet kunnen vereenigen. Hij beeft j (het is waar) de wijze gevolgd zooals die rol l meestal wordt weergegeven, doch die acht ik niet juist. Becktnesser is geen kunstenaar. Hij is bekrom pen, ijdel en proza'i-ch, en bezit al de gebreken i dio daarmede gepaard gaan. Hij is tevens ee:iiJzins belachelijk, doch vooral dan, wanneer bij aanspraak maakt op Kva's hand en die door zijnen zang wil verworven. Ia de eerste acte is hij wel achterdochtig en jaloerscb en daardoor pirrijdig 1 gestemd, doch in die acte behoeft Backmosser i zich nog niet in alle belacbelijkheid te vertoonen. K'!n bewijs hiervoor is, dat bij door zijne collega's niet wordt uitgelachen (hij drijft zelfs zijne opinie door en alleen door Sachs wordt hem verweten dat bij partijdig is.) De opvatting van den heer Jensen nu leed aan tweeslachtigheid. Soms zong hij te goed (zooals in zijn lied in du derde acte) en in verhouding daarvan te dwaa< in de perste acte. Thans, bij eene concert uitvoering, sprong dit nog meer in het oog dan op het tooneel. De heer Van Duinen (I'ogner) heeft zijne zoo moeielijke partij over het geheel op loffelijke wijze gezonden. Wel heeft eene klei* e onzeker heid in h jt begin hem blijkbaar min of meer angstig gemaakt en had hij hier en daar bij de hoofdmomenten meer zeggingskracht kunnen ont wikkelen, doch bet bleek mij, dat deze dilettant zanger zijne partij ernstig bestudeerd had en ook iri rbythmisch oplicht vorderingen maakt. Ook den heer Orelio komt voor de vortolkins; van zijn partij (Kothner) veel lof toe. Zijne voordracht zal nog winnen wanneer hij op sommige plaatsen soberder zingt, waardoor het juiste licht boter op l l Hans! ik... durf... niet! Breng me waar: heen je wilt, maar laat me niet alleen. Kr klinken joelende stemmen in de verte; donkere schaduwen vertoonen zich op den weg; 't geluid van zware voetstappen ver breekt de stilte van den avond. Lieveling, fluistert Berta wanhopig, daar komen ze... de ruwe, woeste, barbaarsche menschen . . . om ons te martelen met hun koude verachting... o, laat me bij je blijven, zóó, tegen je borst gevlijd .. . laten we samen sterven, daar ginder onder de brug Hans I'erdu blijft, eensklaps steken in zijn lectuur, den benevelden blik opvaand tol; zijn vrouw, die hem met groote, onl.liuUle oogen angstig aanstaart. Hoe ki-ijg je 'i in je hoofd, lispelt Berta met een pijnlijk lachje, dat in tra.uc.ui bezwijmt. Je vindt 't mal, dwaas, krank/innig om zoo Ie schrijven, niet waar? vraagt, hu opgewonden, met een zenuwachtige beweging 't angstzweet afvegend, dat hem op 't voor hoofd parelt. Maar kind, uln 't oens zoo gebeurd ware. "'/-s' 't toeval die andere eens op onzen weg gevoerd had, dien beerlijken winteravond, toen we elkaar ontmoetten op den straatweg... zeg, wat zou er dan van ons terechtgekomen zijn? Gisteren heb je zoo hard geoordeeld over die ongetrouwde moeder en baar kindje, voor wie ik gaarne iets doen zou. Ik wou je leeren, lieveling! dat niet de mensch zelf, maar dikwijls een samenloop van omstandigheden zijn lot behcerscht. Die nooit in de branding van het de hoofdmomenten zal vallen en eenvorni'gheid van kleur vermeden zal worden. Ik vestig hierop de aandacht van den*begaafdcn zanger. T Mej. Louise Mulder (thans te Bayreuth wonende en studeerende) heeft in dezen stijl groote vorde ringen gemaakt, hetgeen vooral in de 3s acte uit kwam, Met groote belangstelling zie ik de verdere ontwikkeling van onze begaafde landgenoote, die reeds te Bayreuth met succes is opgetreden, te gemoet. De overige Meistersinger-partijen waren bij onze staclgenooten, de Heeren Stacbelhausen, Van Straaten, Brom, van der Deyl, Viotta, Prell en Smalt in zeer goede handen. Ook Mej. Terwogt zong de Magdelene bevredigend. Ik zou nu tot koor en orkest kunnen overgaan, ware het niet dat ik de zoo moeielijke ensem bles van die Heeren moest vermelden, die met groote zekerheid werden uitgevoerd. Zoo kom ik van zelf op het aandeel, dat de Heer Vtotta in het welslagen van deze uitvoering heeft gehad. Nijt alleen het koor, doch ook de ensembles van solisten en het kleine koor van Lelwbubcn heeft hij voorbereid op eene wijze, boven mijn lof ver heven. Geen inspanning ontziende, heeft hij de uitvoerders weten te doordringen van den geest van dit werk, zooals hij het gevoelde en opvatte. Daardoor stond deze uitvoering, van een artis tiek standpunt beschouwd, dan ook zeer hoog. Het geheel maakte grooten indruk en dit toch is de hoofdzaak. Het orkest van het Paleis voor Volksvlijt werkte ditmaal mede, versterkt met eenige kunstenaars. Hoewel nog lang niet overal de gewenschte eenbeid en beschaving (vooral in het koper) ver kregen was, mag er toch veel goeds van gezegd worden. De heer Viotta heeft getoond bij zeer persoon lijke opvatting steeds den geest van Wagner's werken ten volle te eerbiedigen, terwijl ik hem tevens warme hulde hulde breng voor de mees terlijke wijze, waarop hij de uitvoering van dit gecompliceerde werk niet alleen heeft voorbereid doch ook geleid De uitvoering gaf een waar en edel kunstgenot. De vierde Kamermuziek-soiree had den vol genden avond plaats. Het programma bevatte drie werken van Mozart (waarschijnlijk ter herinnering aan den op 5 Dec. herdachten sterfdag of aan den op 27 Jan. te herdenken geboortedag van den grooten componist) benevens Schubert's kwintet (opus 1GH c-dur) voor '2 violen, alt en twee violoncellen ; 2e violonceliist de heer Meerloo. De overige heeren zijn goede oude bekenden, n.l. de heeren Cramer, Frowein, Hofmeester en Bosmans. Wanneer ik van deze uitvoering de vertolking van het kwartet in G van Mozart uitzonder, dan moet ik verklaren dat ik veel heb genoten. De lieer Röntgen speelde de Fantasie en Fuga van Mozart op zeer stijlvolle wijze, waarbij tevens de groots duidelijkheid te waardeeren viel, terwijl de Heeren (jramsr en Rö.itgen de Sonate voor viool en piano in A dur eveneens zeer schoon ten geboore bracliten. De beer Cramer toonde bier weer wat hij ais Kunstenaar vermag. Zijne vertolking stond dan ook op groote artistieke hoogte. Ook het kwintet van Schubert werd door de vijf hneren met groote piëteit vertolkt. Xiet alles gelukte even schoon, (o. a. de door werking van den eersten Satz leed aan onzuiver heid, terwijl het Scherzo de eerste maal nu en dan wankelde), doch het geheel maakte veel indruk. Ik zeg dus den kunstenaars dank voor de toe wijding die zij getoond hebben en hot vele schoone dat zij ten gehoore hebben gebracht. VAN MIT.LIGEN. I'. S. Onder het zoo schoone slotkoor van Die Meistersinger ging, zooals gewoonlijk, weer een gedeelte van net publiek met vrij groot gedruisch vertrekken. Ditmaal waren bet (naar men mij mededeelde) bezoekers van eene naburige stad, die vreesden den trein te zullen misloopen. Hier tegen valt niet veel in te brengen. Daar hi.'t geval zich ochter bij ieder belangrijk concert voordoet en zelfs vele blijvenden zich gewoonlijk onder het slotnummer reeds reisvaardig maken, hetgeen de leven geweest is kan dat niet begrijpen en daaraan moet je 't toeschrijven, dat er zoo weinig liefde is, onder de menschen. Maar zeg, je begrijpt toch wel, als ieder zich eens afvroeg, wat er van hem gekomen zou zijn, indien deze of gene doniineerende omstan digheid in zijn leven eens anders geweest ware, dat dan zijn oordeel over anderen vrij wat zachter zou luiden? Ze is naast hem komen staan en strengelt nu haar armen teeder om zijn hals, haar blondgelokt hoofdje verschuilend aan zijn breede borst. Ik wist wel, dat dat je bodoeling was, fluistert /.e niet tranen in de ooi^en. Maar ik zal boete, doen, Hans! Xeoia me van avond mee naar die moeder en dat kindje. Tot-, wil je? Je zult eens zien hoc ik haar zal {roosten en opbeuren. Och J lans, ik meen het zoo kwaad niet, zul je mj mijn hnriivoelitigheid vergeven ? Jawel, Berta, vergeven is gemakkelijk, als er maar vergeten op volgt . . . Dat, zal er, Hans! vleit ze met een streelenden blik. Je weet, immers nog wel, dat ik gisteren iets op het hart, had, waar mee ik niet voor 'L front durfde komen? Ku, wou ik je vragen ... en ze fluistert hem heel zacht, iets in het onr. Lief, lief vrouwtje! juicht, hij verrast,, je hebt 't geraden. Precies mijn idee, pre cies ! Den volgenden morgen stond er voor 't eerst een wiegje in het huis van m'nheer Hans Perdu en voor 't eerst noemden hij on Berta elkaar vader en moeder.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl