Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 760
waren, natuurleken aanleg ontrouw; waar hy
dezen volgt, schrijft hij zijn meesterwerken, Les
faux banshommes, Les Jocrisses de l'ctmour, l'H
riloge de Mr. Plumet, karakterblijspelen, waarin zijne
scherpel)!ik.z\jn juist schoon streng oordeel,
zijnehooge idealen, zijn oprechte verachting voor het lage
niet in den mensch, doch in de menschen, ontzag
en bewondering afdwingen. Een enkele maal
wordt de verontwaardiging hem de baas, geeselt
bjj met te wreede, te vlijmende onverbiddelijk
heid. Waar dit het geval is, toont hij althans in
het kiezen van zijn slachtoffers zijn juist oordeel;
hebzuchtigen en schijnheiligen, grootsprekers en
pronkers, egoïsten van iedere soort en kleur zijn
zqn buit, zijn prooi.
Dolrter Koerner en de doodsengel is in den
grond een fantastisch melodrama, niets anders,
niets meer dan dat. Dokter Koerner, een kundig
n ervaren, doch arm en onberoemd geneesheer,
laat zich verleiden tot een verdrag met den
> engel des doods; hij verbindt zich de zie
ken, aan wier sponde zij verschijnt, prijs te geven,
geen poging tot hun redding te wagen; het leven
zyner moeder zal het onderpand hunner over
eenkomst, roem en liefde de belooning voor zijn
verraad zijn De engel houdt haar belofte; Koer
ner wordt rijk en beroemd; de hand van het
meisje, dat hij lief heeft, wordt hem toege
zegd. De straf voor zijn zwakheid blijft echter
niet uit. Op den huwelijksdag valt de bruid
bjj het binnentreden der kerk plotseling in
zwjjm; het is Koerner onmogelijk baar tot be
zinning te brergen; al< hij omziet, staat de engel
achter hem; hij mag zijn vrouw niet redden;
doet hij het, dan doodt hij zijn moeder. Ten
einde raad zinkt hij op de knieën en bidt, innig
en oprecht; de engel wankelt, keert zich om en
v«rdwijnt. De grondgedachte van het drama, de
heiligheid en onvervreemdbaarheid van plicht en
roeping, is duidelijk, fraai en trfffend. Op het
gewrongene der slotsituatie, het gezochie en thea
trale der ontknooping, het weerzinwekkende van het
spelen met den dood behoeft niet i n bijzonderheden
gewezen te worden, evenmin op het zwevende en
onzekere der bijkomende symboliek Zij is er
eene van den kouden grond, nuchter en verward
te gelijk; dat zij bijval vond heeft zij alleen aan
haar wezen zelf te danken; het geheimzinnige,
duistere en bovennatuurlijke trekt steeds aan,
vindt steeds gehoor, belangstelling en aandacht.
Heeft Goethe niet zelf bekend, dat hij in het
tweede deel van den Faust het een en ander
hineingeheimmszt" heeft? Het onbegrijpelijke
zien wij bijna steeds voor het diepzinnige aan.
Het beste deel van het drama zijn in mijn oog
de drie slechts in flauw verband daarmede staande
figuren van baron van Lambeck, dokter Ranspach
en rentenier Beekman; drie variëteiten van het
door Barrière zoo fel gehate egoïsme. De
eerste de slaaf van zijn grillen, de tweede
van zijn ijdelheid, de derde van zijn maag;
de onbeschaamde edelman, de verwaande kwak
zalver en de verstompte lekkerbek vormen een
klaverblad dat uit de verte aan het beroemde
trio uit Les faux lionfkommcs, aan Péponnet,
Bassecourt en Dufourédoet denken Zij dragen
het onvervalschte stempel van Barrière's hoogen
en strijdlnstigen geest, oprecht en eerlijk gemoed.
Tot een vertooiang in het Thóatre Tivoli.leent
zich het drama in n opzicht niet te best. Dokter
Koerner stelt decorateur en machinisthooge eischen;
eischen, waaraan op het niet te groote tooneel van
den Tivolischouwburg natuurlijker wijze moeilijk
.te voldoen is. Dat het drama, niettegenstaande dit
hezwaar, veel bijval vond, dankt het voor een deel
? Bpnder twijfel aan de vertolking. De heer de la
Mar had in de titelrol gelegenheid met zijn
veelzydige gaven te schitteren; vooral bij het
eerste verschijnen der engel was zijn spal zeer
gelukkig, niet te zwaar en niet te heftig. Juffrouw
van der Lucht (de doodsengel) zag ik voor het
eerst in een ernstige partij; in bet begin scheen
zy niet te best op dreef; haar voordracht had
ik dieper, killer, plechtiger gewenscht; later
haalde zij haar schade in; haar stil spel en de
klank van stem in het laatste bedrijf waren zeer
schoon. Als engel was zij te zwaar en verward
gedrapeerd; het kleed golfde niet fraai; ook
waren de vleugels misschien wat groot en breed.
De heer Barendse gaf een goed type van den
lekkerbek. De heeren Harms en Lageman waren
de- sneeuw op, jongen! Hoc kun je dat
arme kind zoo maar op den konen grond
laten liggen. Wat een lief bekje hé?
Snoeperig! om te kussen! Ze bukt zich over
het meisje en grijpt baar ruw in liet ge
zicht, de nagels drukkend in het zachte
vleesch, zoodat bet bloed er uit komt. Een
gesmoorde gil van Berta brengt Hans tot
zichzelf.
Blijf van haar af, knarst hij niet nau
welijks bedwongen woede, dreigend de ge
balde vuist uitstekend naar zijn vijandin,
die zich haastig onder de bescherming der
twee huurlingen terugtrekt.
Ze is goed geteekend! grijnst ze. En
nu zullen we eens in 't dorp vertellen, welk
een fijne madam de logee van mevrouw ten
Post is.
O God, zucht Berta, die zich sidderend
opricht en zich iu hafliggendc houding
angstig aan Hans vastklemt onder smartelijk
gekreun haar gewond gezicht betastend.
Au revoir, Hans'. Je zult ons alle
drie voor het gerecht weerzien, klinkt het
onder een cynische» schaterlach, terwijl de
voetstappen van het onwelkome drietal zich
langzaam verwijderen.
O God, Hans ! we zijn verloren, kermt
Berta. Laat ons vluchten voordat er men
schen komen.... O, ik hoor ze al, ze zullen
ons vloeken en uitschelden, Hans! Ze zullen
ons verpletteren onder de schande; om
Godswil, laat ons vluchten.,..
Hij richt haar bedaard op, zijn arm be
schermend om haar heen slaand, haar hoofdje
teeder aan zijn borst vlijend.
Vluchten? zegt hij met weeke,
zachtminder gelukkig; de dokter was te veel caricatuur,
de baron te wemig edelman.
In het Grand Théatre kwamen een Fransche
klucht en een Duitscae posse voor het voetlicht.
Ook hier kom ik met mijn bezwaren tegen het
programma voor den dag. Waarom noemt het van
bet nastukje, De verloren weddenschap t wel den ver
taler, H. K., mij en waarschijnlijk ieder onbekend, en
niet den schrijver, Louis Angely, een begaafd
Duitsch kluchtspelsckrijver uit het begin dezer
eeuw, die tal van werken en werkjes, bijna alle aan
P'ransche vaudevilles ontleend, de wereld inzond?
Wie is verder Fritz Brentano, op het programma
de Fransche auteur van Popa Gustaaf' genoemd V
Is dit ook een vergissing? Is Brentano soms de
Duitsche vertaler of bewerker?
Papa Grwxtattf viel, blijkens het soms
oorvordoovend geschater, zeer in den smaak. Het is
een dolle, scuetterend-rumoerige klucht, met tal
van goed gevonden grappen en dwaasheden, ver
gissingen en quiproquo's. Zoo gij er werkelijk
van genieten zuil, moet zy u terstond beet pakken en
onder den duim houden, mag zij u geen tijd tot
nadenken of bezinnen laten, liet
ouwaarschijnlijke van de toestanden, het pijnlijke van de
verhoudingen mag u niet treffen. De handeling
draait om een onwettige dochter, die door den
vader, papa Gustaat, by boeren is uitbesteed en
gedwongen wordt een lompen kinkel te trouwen.
Ten slotte kooit alles terecht, komt zij bij den
vader terug en mag zij den man harer keuze
huwen. In zoover laat een komische behan
deling der stof zich misschien verklaren of
verdedigen. Hoeveel juister en natuurlijker leent
zij zicli tot een tragische! Iu L:i promenade en
La confession heeft Guy de Maupassant do tragedie
van het onwettige ouderschap geschilderd met
kleuren, die onuitwischbaar in het geheugen blijven,
die het bijna onmogelijk maken een komische op
vatting gewettigd of geoorloofd te achten.
Met de noodige radheid, vlugheid en onstui
migheid werd de klucht vertolkt, in het bijzonder
door de heeren Bigot, Sprinkhuisen en Clirispijn.
De heer Bouwmeester (papa Gustaaf) hoede zich
voor te schichtige en gejaagde bewegingen; zijn
spel krijgt door deze iets vermoeiends en
gedwongens. In het nastukje behaalden juffrouw
Cohen en de heer Bigot in hun dankbare
verkleedrollen veel succes.
II. J. M.
MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
Ks ist nicht der Mangel an Stimmen was mich
'igstigt (zegt Wagner) soridern d:e
barallvorauszusetzende günzliche Verbildung dcTselben in einer
Vorlragsmanier welene alle gesunden Spracben
aussctiliessen. Da misere Sa-iger nicbt natüiiicb
aussprechen. kennen sie auch meistens den Sinn
ihrer Rede gar nicbt und der Cbaracter der von
ihnen zu gebonden Rolle wird ihnen somit uur
nach allgemeinen schattcnhaften l'mrisson bskannt,
in welcben sie sicb ihnen im Lichte gewisser
banale Opernconventionen zeigt. B^i dein
bierauMentstöhendcn irrsinnigen Herumtappen treffen sie
d.inn fiïr den Zweck dus Gefalk-ns auf nichts
Andercs als dio hie und da zerstreute Tonaccente
auf wulchu sie mui mit stiihnendem Athemzugu
ihre Stimme so gut es gekt loslassen und
vermeinen jetzt recht dramatisch gesungen zu baben,
wenn sie (lic Hchlittsnote (Ier l'hraae mit
emphatischer liecoiiiinandution an den Applaus
preis
Dit citaat pas ik niet toe op de uitvoeringvan
do Wagner-Vereeiiiging, waarin de eerste acte en
drie tooneelfii uit dft derde acte van : Die
Meistersusger von Nürnberg werden ten gnhoore ge
bracht, doch wel in veel opzichten op de voorstel
ling van Cfuillaume Teil door het Fransche
Operagezelscbap.
Ik zou zoo gaarne willen dat alle operazangers
en zangeressen deze guldon woorden dagelijks on
der de oogen kregen. Het blijkt toch voortdurend
hoc noodig dit is. Stem en nog eens stem, bene
vens mooie hooge tonen: ziedaar het wachtwoord!
Toen men Wagner eens vroeg, of de beroemde
zangeres Willielminc ScbröIt-r-Devrient eene
mooie stem bad, zeiile hij: Xein, sie batte kcine
Stimme" aber sie wuszte so schim mit ibrem
Athem umzugehen und eine wahrhaftig weibliche
klagende stem. Waarheen, Berta'? Biedt de
wereld dan schuilplaats aan een overspelige?
Zal niet ieder ons met den vinger nawijzen?
Zal onze liefde niet versmoord worden on
der de schande en de volksverachting ? Keen
Berta, dring in godsnaam niet aan, we
vluchten niet, we scheiden....
Hans, ik smeek je!
Ik kan niet, B_>rta! ik wil niet, al
stonden me duizend wegen open. Ik wil je
niet inecsleepen in een ellende, die je n'rjt
overzien kunt zoolang je de kwaadaardig
heid van de koude, cynische wereld niet bij
eigen ondervinding hebt. Laten we scheiden,
lieveling! verloochen mij voor de gansche
wereld
O Hans! snikt ze, de armen om zijn
hals strengelend.
't Moet, Berta! 't Kan niet, andeis,
lieveling! Straks heb ik mijn proces verloven
en dan blijf ik ten eeuwigen dage aan <;ie
vrouw geketend.... Kus me nog ('i'innaal en
ga dan heen, voor altijd.
Hans ! Hans, houd op! kreunt /c
smartelijk. Ik verlaat je niet. ik ga met je
de wijde wereld in; vér weg, waar de men
schen ons niet kennen
Berta, je weet niet wat je zegt, fluistert
hij week. Wat is een leven /.onder dak en
zonder brood, waar de gedachte aan onze
schande ons rusteloos zal vervolgen ? Berta,
ga heen lieveling! je moet gaan; ik wil het.
O God, neen Hans! ik durf niet
terugkeeren, ik durf me niet aan de menschen
vertooricn, kermt ze, zich krampachtig aan
hem vastklemmend. De wereld is zoo wreed,
zoo barbaarsch, zoo venijnig. Ik durf niet,
Seele durcti ihn so wundervoll tö.iend ausstromen
zu lassen, dass mann dabei weder an Singen noch
an Stimme dachte."
Dit alles zou ik den heer Stammler toe willen
roepen, die den Teil met schoone stem zong. doch
door sterk vibreeren en onvoldoende zeggings
kracht niet wist te imponeeren; dit zou ik ook
den heer Cottet willen toeroepen, die wel gaven
als tooneelspeler heeit en in het middenregister
een schoon geluid bezit, doch niet in staat is met
zijne stem te doen wat men van een dramatisch
kunstenaar verlangen moet.
Ik wil thans echter niet langer bij deze op
voering, die over het geheel zeer ongelukkig verliep,
stilstaan.
De heer Mertens geve ons weer spoedig eene
opvoering zooals hij niet zijn gezelschap in staat
is te geven; dan kan ik met een gerust geweten
weer de loftrompet steken. Thans is dit niet
mogelijk.
Hoe een dramatisch zanger wel moet zingen,
hebben wij op de uitvoering van de
Wagner-vereeniging weer kunnen hooren.
In de eerste plaats denk ik hier aan den be
gaafden zanger Fiitz Plank uit Karlsruhe, die de
partij van Hans Sachs op zoo meesterlijke en
artistieke wijze voordroeg en daarbij zulk een
schoon kleurrijk licht op deze zoo prachtig
geteekende figuur liet vallen, dat ik moet verklaren
die partij nog nooit zoo te hebben hooren vertol
ken. Hij gaf bovendien eene opvatting die het
voorrecht had, logisch en consequent te zijn.
De Heer Seb. Hofmüller uit Dresden (David)
heeft, wat men. in Duitschland niet zoo vaak aan
treft, een natuurlijk, licht aansprekend tenorge
luid. Hij wist in de zoo moeielijke gedeelten van
de eerste acte, waar hij de regels van de
Tabulatuur en de eischen van het Meesterexamen
verklaart, alles voortreffelijk voor te stellen.
Vooral van de details had hij wel werk gemaakt,
terwijl het hem gelukte het algemeone karakter
niet uit het oog te verliezen.
Ook de Heer Grüning, Waltlier von Stolzing
(die sedert hij de Rotterdamsche Opera verliet
j groote vorderingen gemaakt heeft) gat veel schoons,
hoewel sommige gebreken hem steeds in den weg
zullen blijven zitten. Hij detoneert vaak, wanneer
hij de stem niet tot de volle kracht kan uitzet
ten, terwijl zijne stem ook niet overal buigzaam
! genoeg is.
| Deze beide eigenschappen hebben vooral
stoi rend in het zoo heerlijke kwintet gewerkt.
? Met de opvatting van den Heer Jensen uit
l Dresden iu den rol van Bisckme.sser heb ik mij
| over het geheel niet kunnen vereenigen. Hij beeft
j (het is waar) de wijze gevolgd zooals die rol
l meestal wordt weergegeven, doch die acht ik niet
juist.
Becktnesser is geen kunstenaar. Hij is bekrom
pen, ijdel en proza'i-ch, en bezit al de gebreken
i dio daarmede gepaard gaan. Hij is tevens
ee:iiJzins belachelijk, doch vooral dan, wanneer bij
aanspraak maakt op Kva's hand en die door zijnen
zang wil verworven. Ia de eerste acte is hij wel
achterdochtig en jaloerscb en daardoor pirrijdig
1 gestemd, doch in die acte behoeft Backmosser
i zich nog niet in alle belacbelijkheid te vertoonen.
K'!n bewijs hiervoor is, dat bij door zijne collega's
niet wordt uitgelachen (hij drijft zelfs zijne opinie
door en alleen door Sachs wordt hem verweten
dat bij partijdig is.)
De opvatting van den heer Jensen nu leed aan
tweeslachtigheid. Soms zong hij te goed (zooals
in zijn lied in du derde acte) en in verhouding
daarvan te dwaa< in de perste acte.
Thans, bij eene concert uitvoering, sprong dit
nog meer in het oog dan op het tooneel.
De heer Van Duinen (I'ogner) heeft zijne zoo
moeielijke partij over het geheel op loffelijke
wijze gezonden. Wel heeft eene klei* e onzeker
heid in h jt begin hem blijkbaar min of meer
angstig gemaakt en had hij hier en daar bij de
hoofdmomenten meer zeggingskracht kunnen ont
wikkelen, doch bet bleek mij, dat deze dilettant
zanger zijne partij ernstig bestudeerd had en ook
iri rbythmisch oplicht vorderingen maakt.
Ook den heer Orelio komt voor de vortolkins; van
zijn partij (Kothner) veel lof toe. Zijne voordracht
zal nog winnen wanneer hij op sommige plaatsen
soberder zingt, waardoor het juiste licht boter op
l
l Hans! ik... durf... niet! Breng me
waar: heen je wilt, maar laat me niet alleen.
Kr klinken joelende stemmen in de verte;
donkere schaduwen vertoonen zich op den
weg; 't geluid van zware voetstappen ver
breekt de stilte van den avond.
Lieveling, fluistert Berta wanhopig,
daar komen ze... de ruwe, woeste,
barbaarsche menschen . . . om ons te martelen
met hun koude verachting... o, laat me
bij je blijven, zóó, tegen je borst gevlijd .. .
laten we samen sterven, daar ginder onder
de brug
Hans I'erdu blijft, eensklaps steken in zijn
lectuur, den benevelden blik opvaand tol;
zijn vrouw, die hem met groote, onl.liuUle
oogen angstig aanstaart.
Hoe ki-ijg je 'i in je hoofd, lispelt
Berta met een pijnlijk lachje, dat in tra.uc.ui
bezwijmt.
Je vindt 't mal, dwaas, krank/innig
om zoo Ie schrijven, niet waar? vraagt, hu
opgewonden, met een zenuwachtige beweging
't angstzweet afvegend, dat hem op 't voor
hoofd parelt. Maar kind, uln 't oens zoo
gebeurd ware. "'/-s' 't toeval die andere eens
op onzen weg gevoerd had, dien beerlijken
winteravond, toen we elkaar ontmoetten op
den straatweg... zeg, wat zou er dan van
ons terechtgekomen zijn?
Gisteren heb je zoo hard geoordeeld over die
ongetrouwde moeder en baar kindje, voor wie ik
gaarne iets doen zou. Ik wou je leeren, lieveling!
dat niet de mensch zelf, maar dikwijls een
samenloop van omstandigheden zijn lot
behcerscht. Die nooit in de branding van het
de hoofdmomenten zal vallen en eenvorni'gheid
van kleur vermeden zal worden.
Ik vestig hierop de aandacht van
den*begaafdcn zanger. T
Mej. Louise Mulder (thans te Bayreuth wonende
en studeerende) heeft in dezen stijl groote vorde
ringen gemaakt, hetgeen vooral in de 3s acte uit
kwam,
Met groote belangstelling zie ik de verdere
ontwikkeling van onze begaafde landgenoote, die
reeds te Bayreuth met succes is opgetreden, te
gemoet.
De overige Meistersinger-partijen waren bij onze
staclgenooten, de Heeren Stacbelhausen, Van
Straaten, Brom, van der Deyl, Viotta, Prell en
Smalt in zeer goede handen. Ook Mej. Terwogt
zong de Magdelene bevredigend.
Ik zou nu tot koor en orkest kunnen overgaan,
ware het niet dat ik de zoo moeielijke ensem
bles van die Heeren moest vermelden, die met
groote zekerheid werden uitgevoerd. Zoo kom
ik van zelf op het aandeel, dat de Heer Vtotta
in het welslagen van deze uitvoering heeft gehad.
Nijt alleen het koor, doch ook de ensembles van
solisten en het kleine koor van Lelwbubcn heeft
hij voorbereid op eene wijze, boven mijn lof ver
heven. Geen inspanning ontziende, heeft hij de
uitvoerders weten te doordringen van den geest
van dit werk, zooals hij het gevoelde en opvatte.
Daardoor stond deze uitvoering, van een artis
tiek standpunt beschouwd, dan ook zeer hoog.
Het geheel maakte grooten indruk en dit toch
is de hoofdzaak.
Het orkest van het Paleis voor Volksvlijt werkte
ditmaal mede, versterkt met eenige kunstenaars.
Hoewel nog lang niet overal de gewenschte
eenbeid en beschaving (vooral in het koper) ver
kregen was, mag er toch veel goeds van gezegd
worden.
De heer Viotta heeft getoond bij zeer persoon
lijke opvatting steeds den geest van Wagner's
werken ten volle te eerbiedigen, terwijl ik hem
tevens warme hulde hulde breng voor de mees
terlijke wijze, waarop hij de uitvoering van dit
gecompliceerde werk niet alleen heeft voorbereid
doch ook geleid De uitvoering gaf een waar en
edel kunstgenot.
De vierde Kamermuziek-soiree had den vol
genden avond plaats. Het programma bevatte drie
werken van Mozart (waarschijnlijk ter herinnering
aan den op 5 Dec. herdachten sterfdag of aan
den op 27 Jan. te herdenken geboortedag van
den grooten componist) benevens Schubert's
kwintet (opus 1GH c-dur) voor '2 violen, alt en
twee violoncellen ; 2e violonceliist de heer Meerloo.
De overige heeren zijn goede oude bekenden, n.l.
de heeren Cramer, Frowein, Hofmeester en
Bosmans.
Wanneer ik van deze uitvoering de vertolking
van het kwartet in G van Mozart uitzonder, dan
moet ik verklaren dat ik veel heb genoten. De
lieer Röntgen speelde de Fantasie en Fuga van
Mozart op zeer stijlvolle wijze, waarbij tevens de
groots duidelijkheid te waardeeren viel, terwijl de
Heeren (jramsr en Rö.itgen de Sonate voor viool
en piano in A dur eveneens zeer schoon ten
geboore bracliten. De beer Cramer toonde bier weer
wat hij ais Kunstenaar vermag. Zijne vertolking
stond dan ook op groote artistieke hoogte.
Ook het kwintet van Schubert werd door de
vijf hneren met groote piëteit vertolkt.
Xiet alles gelukte even schoon, (o. a. de door
werking van den eersten Satz leed aan onzuiver
heid, terwijl het Scherzo de eerste maal nu en
dan wankelde), doch het geheel maakte veel indruk.
Ik zeg dus den kunstenaars dank voor de toe
wijding die zij getoond hebben en hot vele schoone
dat zij ten gehoore hebben gebracht.
VAN MIT.LIGEN.
I'. S. Onder het zoo schoone slotkoor van Die
Meistersinger ging, zooals gewoonlijk, weer een
gedeelte van net publiek met vrij groot gedruisch
vertrekken. Ditmaal waren bet (naar men mij
mededeelde) bezoekers van eene naburige stad,
die vreesden den trein te zullen misloopen. Hier
tegen valt niet veel in te brengen. Daar hi.'t geval
zich ochter bij ieder belangrijk concert voordoet
en zelfs vele blijvenden zich gewoonlijk onder het
slotnummer reeds reisvaardig maken, hetgeen de
leven geweest is kan dat niet begrijpen en
daaraan moet je 't toeschrijven, dat er zoo
weinig liefde is, onder de menschen. Maar
zeg, je begrijpt toch wel, als ieder zich eens
afvroeg, wat er van hem gekomen zou zijn,
indien deze of gene doniineerende omstan
digheid in zijn leven eens anders geweest
ware, dat dan zijn oordeel over anderen vrij
wat zachter zou luiden?
Ze is naast hem komen staan en strengelt
nu haar armen teeder om zijn hals, haar
blondgelokt hoofdje verschuilend aan zijn
breede borst.
Ik wist wel, dat dat je bodoeling was,
fluistert /.e niet tranen in de ooi^en. Maar
ik zal boete, doen, Hans! Xeoia me van
avond mee naar die moeder en dat kindje.
Tot-, wil je? Je zult eens zien hoc ik haar
zal {roosten en opbeuren. Och J lans, ik
meen het zoo kwaad niet, zul je mj mijn
hnriivoelitigheid vergeven ?
Jawel, Berta, vergeven is gemakkelijk,
als er maar vergeten op volgt . . .
Dat, zal er, Hans! vleit ze met een
streelenden blik. Je weet, immers nog wel,
dat ik gisteren iets op het hart, had, waar
mee ik niet voor 'L front durfde komen?
Ku, wou ik je vragen ... en ze fluistert hem
heel zacht, iets in het onr.
Lief, lief vrouwtje! juicht, hij verrast,,
je hebt 't geraden. Precies mijn idee, pre
cies !
Den volgenden morgen stond er voor 't
eerst een wiegje in het huis van m'nheer
Hans Perdu en voor 't eerst noemden hij
on Berta elkaar vader en moeder.