Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD YOOR NEDERLAND.
No.760
Nu reeds ben ik in staat den heer Kalff
dienaangaande eenige niet onbelangrijke inlich
tingen te verschaffen. Want ik kan verwijzen
naar de brieven en briefkaarten van honderden
onderwijzers, ') die mij willen steunen en mijn
streven van ganscher harte toejuichen. Ik kan
verwezen naar de artikelen over vereenvoudiging
onzer spelling in de schoolbladen; ik kan verwij
zen naar het oordeel van deskundigen als Terwey,
die verklaart, dat de lagere school haren tyd
dringend noodig heeft voor belangrijker zaken dan
de behandeling van dit bijna zuiver werktuiglyk
gedeelte van het taalonderwijs". Ik kan eindelijk
verwijzen naar de instemming, my betuigd door
onderwijzersgezelschappen; door afdeelingen van
het Nederl. Onderwijzers-Genootschap; door den
geheelen Bond van Nederlandsche Onderwijzers.
Dit alles in aanmerking Lemende, acht ik de
onderstellin? niet te gewaagd, dat werkelijk de
meesten die zich verplicht zien anderen de spel
ling onzer taal te leeren", het in hoofdzaak met
my' eens zijn.
Dat ook volwassenen uit den beschaafden stand
met de spelling moeite hebben, wordt door Dr.
Kalft' niet ontkend. En niemand, die hier met
kennis van zaken oordeelen kan, zal het ont
kennen. Over de verbindingsletters b.v. en over
de woordgeslachten struikelen zelfs deskundigen,
struikelen ook professoren in de Nederlandsche taal.
De fout ligt niet aan hèa, maar aan de voor
schriften. En wanneer het nu vaststaat, dat die
voorschriften zóó zijn, dat het beschaafde publiek
ze alleen met de grootste moeite (en zelfs dan
nog niet volkomen) kan opvolgen dan behoort
men m. i. luide te verkondigen: het komt er
eigenlek ook niet op aan, of men spelfouten
maakt, t wel (en daarvoor voel ik veel mér) men
vereenvoudige de ingewikkelde voorschriften, waar
dat geschikt gebeuren kan.
Over de woordgeslachten heb ik voor eenige
weken iets in dit weekblad gezegd. Ik moet thans
over een andere zijde van dat onderwerp spreken.
Tegen mijn bewering, dat zelfs een Duitsche
polderjongen weet, wanneer hij der en wanneer
n\j die moet zeggen, voert Dr. Kalff het volgende
aan: Waren beschaafden en polderjongens in
Duitschland zoo goed op de hoogte der geslachten,
dan zou Andresen het in zijn bekend werk
Sprachgebrauch und Sprachrichtigkeit im Deutschen niet
noodig hebben gerekend, acht bladzijden van zijn
boek te vullen met een opsomming van zelfstan
dige naamwoorden, die bij den een mannelijk,
by' den ander onzijdig; bij den een vrouwelijk, bij
den ander onzijdig; by den een mannelijk, bij den
ander vrouwelijk zyn."
De voorstelling, die hier van de zaak wordt
gegeven, is niet geheel juist. Andresen bespreekt
een vyftigtal substantieven2), die in het Duitsch
in meer dan n geslacht voorkomen. Aan de
meeste van die woorden kent de Duitsche schrijf
taal maar n (beter misschien: liefst n)
ge. slacht toe; er zijn echter dialecten, waarin
men die woorden bezigt met een ander genus.
Zoo b.v. Koffer, dat volgens de woordenboeken
alleen mannnelijk is, maar in de Noordduitsche
volkstaal das Koffer heet. Van andere woorden
zooals Etiter (mann. en onz.) worden ook door
sommige woordenboeken twee geslachten erkend.
Mag deze stand van zaken nu vergeleken worden
met dien, welke in het Nederlandsch veroorzaakt
wordt door de omstandigheid dat men alleen in de
schrijftaal een mannelijk en vrouwelijk geslacht van
zaaknamen onderscheidt? In geenen deele. Het ver
schil in de SPHF.EKTAAL, waar Andresen op wijst,
bestaat, waar het de of den geldl, bij ons niet. 3) Wij
zeggen altijd DE (behalve in enkele vaste uitdruk
kingen en wanneer wij, als somtijds in preeken
en redevoeringen, boekentaal willen spreken).
Vraag een Duitscher naar het geslacht van eenig
Duitsch substantief hij zal niet aarzelen met
zy'n antwoord: want hij loeet natuurlijk, of hij
gewoon is der, die, dan wel das te zeggen.
In zyn spreektaal heeft hij niet, zooals wij, n
vorm voor twet geslachten. Nu is het in eenige
weinig_e gevallen wel mogelijk, dat in het dialect
van dien Duitscher het bewuste woord een ander
geslacht heeft dan in de algemeene schrijftaal;
maar die weinige gevallen zal de beschaafde
Duitscher spoedig hebben leeren kennen: is hij
gewoon, das Koffer te zeggen, dan treft het hem
lederen keer, als hij leest of hoort: der Koffer.
Onze spreektaal is reeds sedert eeuwen bezig
geweest met het vernietigen van het onderscheid
tusschen mannelijke en vrouwelijke buigingsuit
gangen ; en cmdat wij (behoudens een heel enkele
uitzondering) nooit meer zeggen den, leeren wij
ook nooit met zekerheid al die gevallen kennen,
waarin wij den moeten schrijven.
Wil men de door Andresen vermelde gevallen
vergelijken met analoge in het Nederlandsch, dan
moet men wijzen op woorden, die door sommigen
wél, door anderen niet onzijdig worden gebruikt.
De kameel en liet kameel; de schilderij en het
schilderij; de school en het school; op de(n)
solder en op 't zolder, op de wang en het Friesche
op 't wang, ziedaar gevallen als die, waarop An
dresen doelt.
De voorbeelden, door Dr. Kalff bijgebracht om
te bewijzen, dat men in de spreektaal althans
eenigermate op de hoogte is van het onderscheid
tnsschen mannel. en vrouwel. geslacht, hebben
mij niet overtuigd. In BEN aanvang, Itij DEN
aanval, op DEN achtsten October enz. zegt men
zeker meer, omdat het volgende woord met een
klinker begint, dan omdat men weet of voelt, dat
aanvang, aanval en October mannelijk zijn. Want
bij vrouwelijke woorden hoort men die -n in der
gelijke gevallen óók wel: 'tZal net de -N- eb
wel wegdrijven; op die -N- ne manier gaat liet
het best enz. En niet alleen sprekers laten zich
door den hiaat verschalken : zeer onlangs las ik
in een onzer eerste tijdschriften: door den on
gunst der tijden." En zoo'n vergissing is niet
zeldzaam!
Maar, vraagt de heer Kalff. hoe moeten onze
dichters wel doen als de bewuste n wordt afge
schaft?
Vooreerst; afschaffen -wordt niet verlangd; wel
vrijheid om die n weg te laten, waar de spreek
taal haar niet meer doet hooren. Bovendien:
wie zal de wet willen stellen aan dichters?
Waarom zou Gorter niet blijven schrijven: Ik
roei den weeken boog van haren arm"?
Dat Dr. Kalff Gurter's Mei aanhaalt, wanneer
hij betoogt, dat wij het, wat de geslachten betreft,
maar moeten laten zooals het is, bevreemdt mij
eenigszins. Want ik zelf had Gorter juist willen
aanvoeren als een bewijs, dat een dichter, die
niet met een woordenlijstje in de hand gaat zitten
kuntselen, zóó weinig om het verouderd en wille
keurig 4) gepeuter met mannelijk en vrouwelijk
woordgeslacht geeft, dat hij de ultgangs-w eenvoudig
weglaat of schrijft, naarmate 't hem beter klinkt.
En zoo vindt men dan in Mei bijna op iedere blad
zijde fouten" als: gelijkend op de rook"; op
haren wang"; toen werd zij op de lucht verliefd
en mat dien met heel groote stappen en ze dronk
hem"; in zijne mond"; met teere witterjzenschijn";
van den wiek van adelaren"; den moerbei";
door den dorenheg"; zoo zat ze midden in
bloemen, en ze keek naar hun witte kroontjes."
Enz., enz., enz.
Dr. Kalff meent, dat men tot eene veroordee
ling der nieuwe spelling.... eerst recht (heeft),
als zij algemeen in zwang is, doordat ieder haar
op school heeft geleerd."
Met die uitspraak kan ik mij niet vereenigen.
Misschien ligt het aan mij, maar zij lijkt mij even
onjuist als b.v. deze: dat men een schoolboek
niet mag afkeuren, eer het op alle scholen waar
het voor bestemd is, werd ingevoerd ; of een mode,
alvorens zij algemeen is geworden ; of het stelsel
van plaatsvervanging, voordat de persoonlijke
dienstplicht overal is doorgedrongen.
Want het aantal Nederlanders die, op school, al
leen de spelling van de Vries en te Winkel heb
ben geleerd, is zóó groot, en de gelegenheid om
hun spel vaardigheid te beoordeeleri biedt zich zoo
ruimschoots aan, dat de vrees, u't ongenoegzame
gegevens een besluit te trekken, hier gerust on
gegrond mag worden genoemd. Maar al ware die
vrees in het algemeen gerechtvaardigd, nog zou
zij hier misplaatst zijn: de gewraakte moeilijk
heden toch uit het spellingstelsel van de Vries
en te Winkel (nis e en ee; o en oo; s en sch;
de en den) waren ira Grossen ur.d Ganzen" im
mers óók reeds moeilijkheden in het stelsel van
Siegenbeek? Van de belangrijke punten," in't
geheel niet door Siegenbeek behandeld, en dus
volkomen nieuw in het stelsel van de Vr. en te W.
is er slechts n, dat ik heb aangevallen: de ver
bindingsletters.
Maar ik vrees voor geen tegenspraak, wanneer
ik de hoofdstukken, waarin over deze letters
gehandcjld wordt, de minst gelukkige noem uit de
Grondbeginselen der Nederlandsche Spelling. Het
verwondert mij dan ook niet, dat de heer Kalff
daar in zijn Gidsartikel over zweeg.
Thans nog enkele woor.len aangaande het doel,
dat ik zou wenschen ce bereiken. Dat ik een
phonetische spell'ng voor een on bereikbaar ideaal
houd, meen ik duidelijk genoeg te hebben gezegd.
Hel eenige, bijna schreef ik het weinige, dat ik
wensch, is de spelling van de Vries en te Winkel
hier en daar te vereenvoudigen.
Of men daardoor aan een systeem komen zal,
dat niet op een subjectief oordeel berust ? Dat
volmaakt is? Natuurlijk niet. Ik herhaal, wat ik
in mijn brochure reeds zeide : Tot zekere hoogte
moet iedere spelling willekeurig geregcll zijn.
Maar bet geldt hier een kwestie van meer en
minder. En hoe meer onnoodige regeltjes men
afschaft, hoe meer de spelregelaars van de treurige
noodzakelijkheid worden ontheven om hun subjec
tieve opvatting, hun voorkeur te doen beslissen.
Is dan hetgeen ik voorstel geen panacee voor
alle mogelijke spellingkwalen, toch blijf ik vol
houden, dat wij ons zelf, onze leerlingen, onze
kinderen van heel wat overbodige moeite kunnen
verlossen, door b.v. de e en de o op het eind van
lettergrepen altijd op dezelfde wijze te spellen;
door de ch niet te schrijven, waar zij niet ge
sproken wordt (men denke aan het lastige onder
scheid tusscjjen oudertuets en ouderwetscli, ras en
ranchf vergeefs en rergee/'sch enz.); door het
gehaspel over mannelijke en vrouwelijke woorden te
doen ophouden; door de verbindingsletters niet
te schryven, waar men ze niet hoort.
En dan het onderscheid, zoo vraagt dr. Kalff,
tusschen ei en ij, tusschen i en ie enz.?
Ik verwijs naar het naschrift van mijn brochure.
Daar ik weet, dat hij, die te veel op eens ver
langt, meestal niets krijgt; daar het bovendien
niet wenschelijk is, dat het verschil tusschen de
schrijftaal van heden en die van morgen te groot
worde, acht ik het oorbaar voor de goede zaak,
matigheid te prediken.
Amst., 10 Jan. '92. E. A. KOLLEWIJX.
1) Ook vele anderen zonden mij bewijzen van
instemming. Dat zich taalkundigen, auteurs en
journalisten onder hen bevinden, verheugt mij in
het bijzonder.
2) Blz. 26-33 (uitg. van 1880).
3) Eenige dialecten aan de Duitsche grens en
in het zuiden mogen, daar wij het over de be
schaafde Nederlandsche spreektaal hebben, buiten
rekening worden gelaten.
4) Wie zich aan deze uitdrukkingen ergert,
verwijs ik naar een artikel over het Geslacht der
Zelfst. Naamw. in het Nederlandsch, dat in de
eerste aflevering van den tweeden jaargang van
het tijdschrift Taal en Letteren zal verschijnen.
VARIA.
PLASTISCHE KUNST. TOON'EEL EN
MUZIEK. LETTEREN EN WETENSCHAP.
De kerk te Tiefer.bronn bij l'forzheim in Baden
is bekend door de kunstschatten, die de vrijheeren
van Gemmingen er geschonken hebben, en er nog
steeds in eere gehouden worden. Vooral het hoog
altaar van 14G9 van de hand van Hans Scliühlein
vertegenwoordigt er op waardige wijze de Ulmer
schilderschool. Onlangs zijn in deze kerk van
onder een dikke kalklaag hoogst merkwaardige
muurschilderingen voor den dag gekomen. Ze
zijn gedateerd van 1485 en waarschijnlijk heeft
de bovengenoemde Hans Schühlein ze geschilderd.
Net nog op tijd kwam de Landesconservator prof.
X. Kraus uit Freiburg te Tiefenbronn aan, om
de door het kerkbestuur voorgenomen restauratie
te verbieden. En zoo werd de belangrijke vondst
van den ondergang gered. Men vergelijke hier
eens mede de lijdensgeschiedenis van de gewelf- ,
schilderingen van Score], voorheen in de kerk te
Warmenhuizen. In Beiden trad de regeering han
delend op, om bederf te voorkomen; by ons werd
het vernielingswerk door 's lands ambtenaren op
's lands kosten verricht.
Knlturgeschichte des deutschen
Volkes. Von Dr. Otto Henne am
Rhyn. Mit vielen Abbildungen.
2te Aufl. Berlin 1892."
De kracht van een dergelijk werk ligt in de
keuze en uitvoering der afbed.iingen. Wat het
laatste betreft, deze laat niets te wenschen over,
bij hè1 eerste is de grens alleen wat ruim geno
men. De schrijver is zelf een Zwitser, en het is
natuurlijk dat hij het Duitsch sprekende Zwitser
land en Oostenrijk mee in zijn gezichtskring ge
trokken heeft. In de voorrede wordt trouwens ook
verteld, dat de taal de grenzen heeft afgebakend
Maar daarom is het juist zoo verkeerd, dat wij
Hollanders weer in den koop meegenomen worden;
nog niet lang geleden werd ook Rembrandt tot
den Deutscheste aller Deutschen" geproclameerd.
Hier wordt naar alle kanten geplunderd. Al wat
gedurende de volksverhuizing in aanraking met
d-n Duitschen grond is geweest, onverschillig of
het Burgiuidi, Oost- of West-Gothen, Longobarden
of Vandalen waren, wrden Duitscherf. En zoo
dienden zoowel urnen van het Deensche Möen,
als munten van OJoacer en het giaf van Theodorik
te Ravenna, tot opheldering van deKulturgeschichte
des deutschen Volkes. En passant werd ook Frank
rijk onder de Merovingers en Karoüngers, en
Engeland via Hengist en Horsa geannexeerd.
Deutsches Leben im XIV
unrlXVJahrhundert. Von Dr. Alwin Schultz. Grosse
Ausgabe. Wien n. Prag, F. Tempsky 1892."
Even rijk voorzien van afbeeldingen als het pas
besproken boek, is dit werk, waarvan tegelijk een
Grosse en een Familien-Ausgabe in den handel
gebracht werd, de laatste als editio castigata. De
stof is beperkt, en kon daarom uitvoeriger be
handeld worden, en het is den schrijver gelukt
een zeer gelukkige combinatie te vormen van wat
de litterarische lironnen ons over het huiselijk en
maatschappelijk leven in de middeleeuwen hebben
overgelaten, van de afbeeldingen die in minia
turen en oude gravures gevonden worden en van
voorwerpen uit dien tijd. Voorzeker een hoogst
dankbare arbeid, maar die een groote studie en
een bijzondere bslezenheid vereischt. Zooveel
mogelijk laat Dr. Schultz de bronnen zelf spre
ken, en een goode keus daaruit gedaan, is meer
waard dan het nog zoo sierlijke en juiste verhaal
van een negentiendeeeuwsch geleerde. Wel is
waar moeten we ook hier door de vingers zien
dat het met dat Deutsches" op den titel weer
niet in 't rei;ie is, want voorbeelden uit hand
schriften van Froissart en gebouwen uit Ivrakau
en Brugge kunnen toch onmogelijk dienen, om
het speciaal Duitsche element toe te lichten. Elet
is mij onbegrijpelijk, waarom de Duitsche schrij ?
vers op dit punt zos onverbeterlijk zijn. daar hun
eigen land toch waarlijk bouwstoffen te over biedt.
Arnold Houbraken in seiner Bedeutung
iür die holHuidische Kunstgeschichte.
Inaugural-Dissertation vnn C. Hofstede
de Groot. Haag, Mart. Nijhoff 1891, 8".
Bij ons wordt de studie der kunstgeschiedenis
niet oador de wetenschappen maar onder de lief
hebberijen gerangschikt. Alleen wanneer zij de
klassieke oudheid betreft, vindt zij nog een enkele
maal genade in de oogen dar heeren van de
wetenschap. Vandaar dat e M dissertatie, gekozen
uit het veld der moderne kunstgeschiedenis, een
anomalie zou zijn, waar dan trouwens ook geen
voorbeeld van bestaat. Aan de Diütsche
hoogescholen wordt hier anders over gedacht, en in den
laatsten tijd zijn daar verscheiden docter-diplomas
uitgereikt op het schrijven van een proefschrift
over de nieuwe kunstgeschiedenis. Het laatst is
dit gebeurd met den heer Corn. Hofstede de
Groot, den onderdirecteur van het Mauritsbuis te
's Gravenhage, die zich te Leipzig de doctersbaret
heeft verworven op een proefschrift over de
beteekenis van Arn. Houbraken voor de Hollandscbe
kunstgeschiedenis. Wel is waar vormt deze disser
tatie nog maar een fragment van een groote
studie, die later afzonderlijk uitgegeven zal wor
den, maar het nu geleverde doet de waarde van
het geheel genoeg kennen. Voor een ieder, die
de geschiedenis van onze Oud-Hollandsche schil
derschool bestudeert, is Houbraken's Groote
Schouburgh" een hoofilbron, maar tevens weet
hij hoe voorzichtig die gebruikt moet worden.
Welnu, de heer Hofstede de Groot, die zijn spo
ren reeds vroeger verdiend heeft, heeft in zijne
dissertatie een vertrouwbare gids geleverd, en
door zijn geheele werk heen is een aantal nieuwe
gegevens tot opbouw vau een Ilollandsche kunst
geschiedenis te vinden.
E. W. MOES.
* **
De directeur van de National Gallery te
Londen heeft voor den prijs van £ '2800 eene
collectie van 15 schilderijen van Nudoriandscbe
meesters uit de 17e eeuw, tot nog toe het eigen
dom van den bekenden kunstvriend Habicht te
! Kassei, aangekocht. Onder de schilderijen
bevinj ('en zich scheppingen van Bernhard Fabritius,
j Jan Wouwermans, Cornelis Decker, Salomon
lluysdael, Jacob de Wit, e. a.
Ir. eene kleine brochure, Derkindercn's
Wandbeschildering in het lioxwhe stadhuis (S. L. van
Looy te Amsterdam), feeft de beer Jan Veth te
Bussuia eene uiteenzetting van de idei-en-wereld
waarin dit werk past te worden gezien", en eene
beschrijving van het werk zelf met het oog op
de tentoonstelling daarvan ir. do Panorama-zaai.
Ee.n nieuw drama fan de Goncourt. Er wordt j
uit l'arijs geschreven: Het bericht, dat dezer
dagen in de l'arijsche letterkundige wereld in
omloop was. dat Edmond de Goncourt een nieuw
drama geschreven had, is thans bevestigd, liet
nieuwe werk van den grijzen schrijver voert een
titel, die op zichzelf reeds een programma is;
het heet namelijk: A bus Ie progrès !'' Er be
hoort een ongewone moed toe, aan onze eeuw
van vooruitgang zulk eene uitdaging hi 't gezicht
te slingeren. Maar de dichter blijft daarin alleen
zichzelf getrouw en werkt ook op zijn ouden dag
voort als die de Goncourt. welke steeds zijn eigen
weg ging, een anderen, dan die van het volk, en
die daarom steeds een dichter geweest is, door
de velen niet verstaan en door de weinigen be
mind. Men begrijpt echter ook, dat juist eene
fijnbesnaarde kunstenaarsziel als die van de
Goncourt zich moet gekwetst gevoelen, door een
geslacht welks gevoel grover wordt in dezelfde
mate waarin zijn denken zich ontwikl^lt en dat
nog alleen om de zaak geeft, en den vorm minacht.
De Goncourt is met de berichten omtrent den
inhoud van zijn drama nog vrij zuinig. Het stuk
is een beetje lang." zeide hy tot een interviewer,
maar het beeft maar n bedrijf. Ik heb eene
satire op onze zeden sedert twintig jaar ge
schreven, eene satire op onzen smaak en op onze
overdreven neiging voor alles wat op wetenschap
en vooruitgang betrekking heeft. Ik grijp ook
den tegenwoordigen regeeringsvorm aan en het
indringen van de politiek in alle geesten. Ik
schilder geen bepaalde persoonlijkheid en houd
mij volkomen a'gemeen, maar ik verberg u niet,
dat mij menigmaal een eenigszins levendig, bij
tend of wreed woord is ontsnapt.... Ab, diable,
dit stuk zal mij, wanneer het tot opvoering ge
raakt, veel haat bezorgen en zal veel gal doen
stroomen.
Maar wat bekommer ik mij daarom? Ik ben
op een leeftijd, waarop men zich over niets meer
opgewonden maakt, en waarin men zijn leven
daarheen ziet vloeien met de opgeruimde onver
schilligheid van den antieken wijze.... Drie
personen zullen in het stuk optreden: een oude
romantische schilder, een jong meisje van een
zeer levendig verstand een inpressionabele, de
eerste ingevingen volgende geest, bijna een por
tret van dat voor eenige jaren overleden kind,
Marie Bashkirtsefï, en, als derde persoon een
schurk, o, geen alledaagsche schurk, hij behoort
zelfs tot een politieke partij we'ke, dat zeg ik
nog niet." De Goncourt wil zijn stuk eerst
tot opvoering laten brengen, wanneer de quaestie
omtrent de censuur uitgemaakt is. Wordt de
censuur afgeschaft, dan zal het stuk op een door
den Staat gesubsidieerd tooneel gespeeld worden,
in het tegenovergestelde geval in het Thfatre
Libre. De Goncourt verklaarde tevens dat hij met
het uitgeven van zijn Mémoires ophoudt, wegens
de levendige protesten, die deze mededeelingen
van intieme gesprekken van den kant zijner
vrienden hebben uitgelokt. Alleen het zesde deel
zal no| verschijnen, de publicatie der overige
volgt na den dood van den schrijver.
Zaterdag a, s. zal in de concertzaal van Maison
Stroucken een bal-ma*quéplaats hebben, den leden
en geïutroduceerden door Amstels club Fidelio
aangeboden.
Secretaris der commissie is de heer W. C.
Speykerman, Keizersgracht 539.
De Vauileville-club zal op Dinsdag 19 Januari
eene uitvoering geven in caféFiora,Weteringschans.
Opgevoerd zal wordeu De Vrouwensoldaten, ope
rette ia '3 bedrijven, nieuwe muziek van Th. J.
Wiering, costumes van A. Seriiéen Zoon.
Secretaris van het bestuur der Vaudeville club
is de heer E. H. Poster.
Eén Februari hoopt A\ heer Willem Potharst
in het Grand Théatre den dag te herdenken,
waarop hij 25 jaar geleden als tooneelspeler de
planken betrad; de heeren gebrs. A. van Lier
zullen alles doen om dien dag tot een waren
feestdag te maken en het zal zeker aan deelne
ming van de zijde der velen, die gewoon zijn den
heer Potharst te bewonderen, niet ontbreken.
De Vereerigde Rotterdamsche Tooneelisten,
directie: Le Gras en Haspels, hebben het uit
sluitend recht van opvoering gekocht van Clarat
tooneelspel in 4 bedrijver,door Justus vanMaurikJr.
en Jo van Sloten.
Dit stuk is in studie genomen, zoodat de eerste
opvoering binnen eenigen tijd kan worden te
gemoet gezien.
De bibliotheek van lic in iten verschrikkelijke. De
geleerde Dr. Tremer heeft ziji meening bevestigd
gezien, dat de beroemde bibliotheek vau Iwan den
Verschrikkelijke niet bij den brand van Moscou werd
vernield. In 1837 werden onder de ruïnen van
het Kremlin de overblijfsels ontdekt van hot oudste
gedeelte van het oude paleis van Wassili IV,
met een kleine kapel. Verleden jaar werden
verdere sporen van dit paleis en deze kapel aan
het licht gebracht. Nu wordt er eene beweging
op touw gezet om verlof te krijgen het geheele
Kremlin grondig te doorzoeken; en indien de
onderzoekers er iti slaagden om de acht honderd
Latijnsche en Grieksche manuscripten, of een
gedeelte daarvan, aan de wetenschappelijke wereld
terug te geven, zou dit een kostbare vermeerde
ring voor onze klassieke texten zijn.
Ter gelegenheid van Koppermaandag deed de
firma Tliieme te Nijmegen een fraaien
wandalmanak verschijnen, in zetwerk van goud en kleuren,
en de firma lïoelofszen & lliibner, te Amsterdam,
een kalender met eene ets van Wenckebach, wa
terlelies en een moleulandschap, versierd.
De Almanak der Nederlandsche posterijen,
tweede jaargang, onder redactie van den heer
II. Huisman .Ir. bij de firma W. Hiiarius te Al
melo verschenen, bevat een fraai portret van den
oud-minister Havelaar, en de portretten van een
vijftal ambtenaren der posterijen.
De Fransche natuuronderzoeker Quatrefages is
aan longontsteking overleden. Hij werd in 1810
te lUrthczème geboren, werd in 18 V) professor
in de anatomie en ethnologie, en heelt beide
wetenschappen verrijkt met d ? resultaten van zijn
veelomvattende kennis en buitengewone scherp
zinnigheid.
De uitgevers Gebr. E. & M. Cohen to Arnhem
geven uit een nieiure aoedkoope uitgave van E.
Mariilt's Romantische Werken.
Zonder twijfel zull--n vele deze inderdaad uiterst
goedkoope uitgave töO cent per deel) met vreugde