De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 17 januari pagina 4

17 januari 1892 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD YOOR NEDERLAND. No.760 Nu reeds ben ik in staat den heer Kalff dienaangaande eenige niet onbelangrijke inlich tingen te verschaffen. Want ik kan verwijzen naar de brieven en briefkaarten van honderden onderwijzers, ') die mij willen steunen en mijn streven van ganscher harte toejuichen. Ik kan verwezen naar de artikelen over vereenvoudiging onzer spelling in de schoolbladen; ik kan verwij zen naar het oordeel van deskundigen als Terwey, die verklaart, dat de lagere school haren tyd dringend noodig heeft voor belangrijker zaken dan de behandeling van dit bijna zuiver werktuiglyk gedeelte van het taalonderwijs". Ik kan eindelijk verwijzen naar de instemming, my betuigd door onderwijzersgezelschappen; door afdeelingen van het Nederl. Onderwijzers-Genootschap; door den geheelen Bond van Nederlandsche Onderwijzers. Dit alles in aanmerking Lemende, acht ik de onderstellin? niet te gewaagd, dat werkelijk de meesten die zich verplicht zien anderen de spel ling onzer taal te leeren", het in hoofdzaak met my' eens zijn. Dat ook volwassenen uit den beschaafden stand met de spelling moeite hebben, wordt door Dr. Kalft' niet ontkend. En niemand, die hier met kennis van zaken oordeelen kan, zal het ont kennen. Over de verbindingsletters b.v. en over de woordgeslachten struikelen zelfs deskundigen, struikelen ook professoren in de Nederlandsche taal. De fout ligt niet aan hèa, maar aan de voor schriften. En wanneer het nu vaststaat, dat die voorschriften zóó zijn, dat het beschaafde publiek ze alleen met de grootste moeite (en zelfs dan nog niet volkomen) kan opvolgen dan behoort men m. i. luide te verkondigen: het komt er eigenlek ook niet op aan, of men spelfouten maakt, t wel (en daarvoor voel ik veel mér) men vereenvoudige de ingewikkelde voorschriften, waar dat geschikt gebeuren kan. Over de woordgeslachten heb ik voor eenige weken iets in dit weekblad gezegd. Ik moet thans over een andere zijde van dat onderwerp spreken. Tegen mijn bewering, dat zelfs een Duitsche polderjongen weet, wanneer hij der en wanneer n\j die moet zeggen, voert Dr. Kalff het volgende aan: Waren beschaafden en polderjongens in Duitschland zoo goed op de hoogte der geslachten, dan zou Andresen het in zijn bekend werk Sprachgebrauch und Sprachrichtigkeit im Deutschen niet noodig hebben gerekend, acht bladzijden van zijn boek te vullen met een opsomming van zelfstan dige naamwoorden, die bij den een mannelijk, by' den ander onzijdig; bij den een vrouwelijk, bij den ander onzijdig; by den een mannelijk, bij den ander vrouwelijk zyn." De voorstelling, die hier van de zaak wordt gegeven, is niet geheel juist. Andresen bespreekt een vyftigtal substantieven2), die in het Duitsch in meer dan n geslacht voorkomen. Aan de meeste van die woorden kent de Duitsche schrijf taal maar n (beter misschien: liefst n) ge. slacht toe; er zijn echter dialecten, waarin men die woorden bezigt met een ander genus. Zoo b.v. Koffer, dat volgens de woordenboeken alleen mannnelijk is, maar in de Noordduitsche volkstaal das Koffer heet. Van andere woorden zooals Etiter (mann. en onz.) worden ook door sommige woordenboeken twee geslachten erkend. Mag deze stand van zaken nu vergeleken worden met dien, welke in het Nederlandsch veroorzaakt wordt door de omstandigheid dat men alleen in de schrijftaal een mannelijk en vrouwelijk geslacht van zaaknamen onderscheidt? In geenen deele. Het ver schil in de SPHF.EKTAAL, waar Andresen op wijst, bestaat, waar het de of den geldl, bij ons niet. 3) Wij zeggen altijd DE (behalve in enkele vaste uitdruk kingen en wanneer wij, als somtijds in preeken en redevoeringen, boekentaal willen spreken). Vraag een Duitscher naar het geslacht van eenig Duitsch substantief hij zal niet aarzelen met zy'n antwoord: want hij loeet natuurlijk, of hij gewoon is der, die, dan wel das te zeggen. In zyn spreektaal heeft hij niet, zooals wij, n vorm voor twet geslachten. Nu is het in eenige weinig_e gevallen wel mogelijk, dat in het dialect van dien Duitscher het bewuste woord een ander geslacht heeft dan in de algemeene schrijftaal; maar die weinige gevallen zal de beschaafde Duitscher spoedig hebben leeren kennen: is hij gewoon, das Koffer te zeggen, dan treft het hem lederen keer, als hij leest of hoort: der Koffer. Onze spreektaal is reeds sedert eeuwen bezig geweest met het vernietigen van het onderscheid tusschen mannelijke en vrouwelijke buigingsuit gangen ; en cmdat wij (behoudens een heel enkele uitzondering) nooit meer zeggen den, leeren wij ook nooit met zekerheid al die gevallen kennen, waarin wij den moeten schrijven. Wil men de door Andresen vermelde gevallen vergelijken met analoge in het Nederlandsch, dan moet men wijzen op woorden, die door sommigen wél, door anderen niet onzijdig worden gebruikt. De kameel en liet kameel; de schilderij en het schilderij; de school en het school; op de(n) solder en op 't zolder, op de wang en het Friesche op 't wang, ziedaar gevallen als die, waarop An dresen doelt. De voorbeelden, door Dr. Kalff bijgebracht om te bewijzen, dat men in de spreektaal althans eenigermate op de hoogte is van het onderscheid tnsschen mannel. en vrouwel. geslacht, hebben mij niet overtuigd. In BEN aanvang, Itij DEN aanval, op DEN achtsten October enz. zegt men zeker meer, omdat het volgende woord met een klinker begint, dan omdat men weet of voelt, dat aanvang, aanval en October mannelijk zijn. Want bij vrouwelijke woorden hoort men die -n in der gelijke gevallen óók wel: 'tZal net de -N- eb wel wegdrijven; op die -N- ne manier gaat liet het best enz. En niet alleen sprekers laten zich door den hiaat verschalken : zeer onlangs las ik in een onzer eerste tijdschriften: door den on gunst der tijden." En zoo'n vergissing is niet zeldzaam! Maar, vraagt de heer Kalff. hoe moeten onze dichters wel doen als de bewuste n wordt afge schaft? Vooreerst; afschaffen -wordt niet verlangd; wel vrijheid om die n weg te laten, waar de spreek taal haar niet meer doet hooren. Bovendien: wie zal de wet willen stellen aan dichters? Waarom zou Gorter niet blijven schrijven: Ik roei den weeken boog van haren arm"? Dat Dr. Kalff Gurter's Mei aanhaalt, wanneer hij betoogt, dat wij het, wat de geslachten betreft, maar moeten laten zooals het is, bevreemdt mij eenigszins. Want ik zelf had Gorter juist willen aanvoeren als een bewijs, dat een dichter, die niet met een woordenlijstje in de hand gaat zitten kuntselen, zóó weinig om het verouderd en wille keurig 4) gepeuter met mannelijk en vrouwelijk woordgeslacht geeft, dat hij de ultgangs-w eenvoudig weglaat of schrijft, naarmate 't hem beter klinkt. En zoo vindt men dan in Mei bijna op iedere blad zijde fouten" als: gelijkend op de rook"; op haren wang"; toen werd zij op de lucht verliefd en mat dien met heel groote stappen en ze dronk hem"; in zijne mond"; met teere witterjzenschijn"; van den wiek van adelaren"; den moerbei"; door den dorenheg"; zoo zat ze midden in bloemen, en ze keek naar hun witte kroontjes." Enz., enz., enz. Dr. Kalff meent, dat men tot eene veroordee ling der nieuwe spelling.... eerst recht (heeft), als zij algemeen in zwang is, doordat ieder haar op school heeft geleerd." Met die uitspraak kan ik mij niet vereenigen. Misschien ligt het aan mij, maar zij lijkt mij even onjuist als b.v. deze: dat men een schoolboek niet mag afkeuren, eer het op alle scholen waar het voor bestemd is, werd ingevoerd ; of een mode, alvorens zij algemeen is geworden ; of het stelsel van plaatsvervanging, voordat de persoonlijke dienstplicht overal is doorgedrongen. Want het aantal Nederlanders die, op school, al leen de spelling van de Vries en te Winkel heb ben geleerd, is zóó groot, en de gelegenheid om hun spel vaardigheid te beoordeeleri biedt zich zoo ruimschoots aan, dat de vrees, u't ongenoegzame gegevens een besluit te trekken, hier gerust on gegrond mag worden genoemd. Maar al ware die vrees in het algemeen gerechtvaardigd, nog zou zij hier misplaatst zijn: de gewraakte moeilijk heden toch uit het spellingstelsel van de Vries en te Winkel (nis e en ee; o en oo; s en sch; de en den) waren ira Grossen ur.d Ganzen" im mers óók reeds moeilijkheden in het stelsel van Siegenbeek? Van de belangrijke punten," in't geheel niet door Siegenbeek behandeld, en dus volkomen nieuw in het stelsel van de Vr. en te W. is er slechts n, dat ik heb aangevallen: de ver bindingsletters. Maar ik vrees voor geen tegenspraak, wanneer ik de hoofdstukken, waarin over deze letters gehandcjld wordt, de minst gelukkige noem uit de Grondbeginselen der Nederlandsche Spelling. Het verwondert mij dan ook niet, dat de heer Kalff daar in zijn Gidsartikel over zweeg. Thans nog enkele woor.len aangaande het doel, dat ik zou wenschen ce bereiken. Dat ik een phonetische spell'ng voor een on bereikbaar ideaal houd, meen ik duidelijk genoeg te hebben gezegd. Hel eenige, bijna schreef ik het weinige, dat ik wensch, is de spelling van de Vries en te Winkel hier en daar te vereenvoudigen. Of men daardoor aan een systeem komen zal, dat niet op een subjectief oordeel berust ? Dat volmaakt is? Natuurlijk niet. Ik herhaal, wat ik in mijn brochure reeds zeide : Tot zekere hoogte moet iedere spelling willekeurig geregcll zijn. Maar bet geldt hier een kwestie van meer en minder. En hoe meer onnoodige regeltjes men afschaft, hoe meer de spelregelaars van de treurige noodzakelijkheid worden ontheven om hun subjec tieve opvatting, hun voorkeur te doen beslissen. Is dan hetgeen ik voorstel geen panacee voor alle mogelijke spellingkwalen, toch blijf ik vol houden, dat wij ons zelf, onze leerlingen, onze kinderen van heel wat overbodige moeite kunnen verlossen, door b.v. de e en de o op het eind van lettergrepen altijd op dezelfde wijze te spellen; door de ch niet te schrijven, waar zij niet ge sproken wordt (men denke aan het lastige onder scheid tusscjjen oudertuets en ouderwetscli, ras en ranchf vergeefs en rergee/'sch enz.); door het gehaspel over mannelijke en vrouwelijke woorden te doen ophouden; door de verbindingsletters niet te schryven, waar men ze niet hoort. En dan het onderscheid, zoo vraagt dr. Kalff, tusschen ei en ij, tusschen i en ie enz.? Ik verwijs naar het naschrift van mijn brochure. Daar ik weet, dat hij, die te veel op eens ver langt, meestal niets krijgt; daar het bovendien niet wenschelijk is, dat het verschil tusschen de schrijftaal van heden en die van morgen te groot worde, acht ik het oorbaar voor de goede zaak, matigheid te prediken. Amst., 10 Jan. '92. E. A. KOLLEWIJX. 1) Ook vele anderen zonden mij bewijzen van instemming. Dat zich taalkundigen, auteurs en journalisten onder hen bevinden, verheugt mij in het bijzonder. 2) Blz. 26-33 (uitg. van 1880). 3) Eenige dialecten aan de Duitsche grens en in het zuiden mogen, daar wij het over de be schaafde Nederlandsche spreektaal hebben, buiten rekening worden gelaten. 4) Wie zich aan deze uitdrukkingen ergert, verwijs ik naar een artikel over het Geslacht der Zelfst. Naamw. in het Nederlandsch, dat in de eerste aflevering van den tweeden jaargang van het tijdschrift Taal en Letteren zal verschijnen. VARIA. PLASTISCHE KUNST. TOON'EEL EN MUZIEK. LETTEREN EN WETENSCHAP. De kerk te Tiefer.bronn bij l'forzheim in Baden is bekend door de kunstschatten, die de vrijheeren van Gemmingen er geschonken hebben, en er nog steeds in eere gehouden worden. Vooral het hoog altaar van 14G9 van de hand van Hans Scliühlein vertegenwoordigt er op waardige wijze de Ulmer schilderschool. Onlangs zijn in deze kerk van onder een dikke kalklaag hoogst merkwaardige muurschilderingen voor den dag gekomen. Ze zijn gedateerd van 1485 en waarschijnlijk heeft de bovengenoemde Hans Schühlein ze geschilderd. Net nog op tijd kwam de Landesconservator prof. X. Kraus uit Freiburg te Tiefenbronn aan, om de door het kerkbestuur voorgenomen restauratie te verbieden. En zoo werd de belangrijke vondst van den ondergang gered. Men vergelijke hier eens mede de lijdensgeschiedenis van de gewelf- , schilderingen van Score], voorheen in de kerk te Warmenhuizen. In Beiden trad de regeering han delend op, om bederf te voorkomen; by ons werd het vernielingswerk door 's lands ambtenaren op 's lands kosten verricht. Knlturgeschichte des deutschen Volkes. Von Dr. Otto Henne am Rhyn. Mit vielen Abbildungen. 2te Aufl. Berlin 1892." De kracht van een dergelijk werk ligt in de keuze en uitvoering der afbed.iingen. Wat het laatste betreft, deze laat niets te wenschen over, bij hè1 eerste is de grens alleen wat ruim geno men. De schrijver is zelf een Zwitser, en het is natuurlijk dat hij het Duitsch sprekende Zwitser land en Oostenrijk mee in zijn gezichtskring ge trokken heeft. In de voorrede wordt trouwens ook verteld, dat de taal de grenzen heeft afgebakend Maar daarom is het juist zoo verkeerd, dat wij Hollanders weer in den koop meegenomen worden; nog niet lang geleden werd ook Rembrandt tot den Deutscheste aller Deutschen" geproclameerd. Hier wordt naar alle kanten geplunderd. Al wat gedurende de volksverhuizing in aanraking met d-n Duitschen grond is geweest, onverschillig of het Burgiuidi, Oost- of West-Gothen, Longobarden of Vandalen waren, wrden Duitscherf. En zoo dienden zoowel urnen van het Deensche Möen, als munten van OJoacer en het giaf van Theodorik te Ravenna, tot opheldering van deKulturgeschichte des deutschen Volkes. En passant werd ook Frank rijk onder de Merovingers en Karoüngers, en Engeland via Hengist en Horsa geannexeerd. Deutsches Leben im XIV unrlXVJahrhundert. Von Dr. Alwin Schultz. Grosse Ausgabe. Wien n. Prag, F. Tempsky 1892." Even rijk voorzien van afbeeldingen als het pas besproken boek, is dit werk, waarvan tegelijk een Grosse en een Familien-Ausgabe in den handel gebracht werd, de laatste als editio castigata. De stof is beperkt, en kon daarom uitvoeriger be handeld worden, en het is den schrijver gelukt een zeer gelukkige combinatie te vormen van wat de litterarische lironnen ons over het huiselijk en maatschappelijk leven in de middeleeuwen hebben overgelaten, van de afbeeldingen die in minia turen en oude gravures gevonden worden en van voorwerpen uit dien tijd. Voorzeker een hoogst dankbare arbeid, maar die een groote studie en een bijzondere bslezenheid vereischt. Zooveel mogelijk laat Dr. Schultz de bronnen zelf spre ken, en een goode keus daaruit gedaan, is meer waard dan het nog zoo sierlijke en juiste verhaal van een negentiendeeeuwsch geleerde. Wel is waar moeten we ook hier door de vingers zien dat het met dat Deutsches" op den titel weer niet in 't rei;ie is, want voorbeelden uit hand schriften van Froissart en gebouwen uit Ivrakau en Brugge kunnen toch onmogelijk dienen, om het speciaal Duitsche element toe te lichten. Elet is mij onbegrijpelijk, waarom de Duitsche schrij ? vers op dit punt zos onverbeterlijk zijn. daar hun eigen land toch waarlijk bouwstoffen te over biedt. Arnold Houbraken in seiner Bedeutung iür die holHuidische Kunstgeschichte. Inaugural-Dissertation vnn C. Hofstede de Groot. Haag, Mart. Nijhoff 1891, 8". Bij ons wordt de studie der kunstgeschiedenis niet oador de wetenschappen maar onder de lief hebberijen gerangschikt. Alleen wanneer zij de klassieke oudheid betreft, vindt zij nog een enkele maal genade in de oogen dar heeren van de wetenschap. Vandaar dat e M dissertatie, gekozen uit het veld der moderne kunstgeschiedenis, een anomalie zou zijn, waar dan trouwens ook geen voorbeeld van bestaat. Aan de Diütsche hoogescholen wordt hier anders over gedacht, en in den laatsten tijd zijn daar verscheiden docter-diplomas uitgereikt op het schrijven van een proefschrift over de nieuwe kunstgeschiedenis. Het laatst is dit gebeurd met den heer Corn. Hofstede de Groot, den onderdirecteur van het Mauritsbuis te 's Gravenhage, die zich te Leipzig de doctersbaret heeft verworven op een proefschrift over de beteekenis van Arn. Houbraken voor de Hollandscbe kunstgeschiedenis. Wel is waar vormt deze disser tatie nog maar een fragment van een groote studie, die later afzonderlijk uitgegeven zal wor den, maar het nu geleverde doet de waarde van het geheel genoeg kennen. Voor een ieder, die de geschiedenis van onze Oud-Hollandsche schil derschool bestudeert, is Houbraken's Groote Schouburgh" een hoofilbron, maar tevens weet hij hoe voorzichtig die gebruikt moet worden. Welnu, de heer Hofstede de Groot, die zijn spo ren reeds vroeger verdiend heeft, heeft in zijne dissertatie een vertrouwbare gids geleverd, en door zijn geheele werk heen is een aantal nieuwe gegevens tot opbouw vau een Ilollandsche kunst geschiedenis te vinden. E. W. MOES. * ** De directeur van de National Gallery te Londen heeft voor den prijs van £ '2800 eene collectie van 15 schilderijen van Nudoriandscbe meesters uit de 17e eeuw, tot nog toe het eigen dom van den bekenden kunstvriend Habicht te ! Kassei, aangekocht. Onder de schilderijen bevinj ('en zich scheppingen van Bernhard Fabritius, j Jan Wouwermans, Cornelis Decker, Salomon lluysdael, Jacob de Wit, e. a. Ir. eene kleine brochure, Derkindercn's Wandbeschildering in het lioxwhe stadhuis (S. L. van Looy te Amsterdam), feeft de beer Jan Veth te Bussuia eene uiteenzetting van de idei-en-wereld waarin dit werk past te worden gezien", en eene beschrijving van het werk zelf met het oog op de tentoonstelling daarvan ir. do Panorama-zaai. Ee.n nieuw drama fan de Goncourt. Er wordt j uit l'arijs geschreven: Het bericht, dat dezer dagen in de l'arijsche letterkundige wereld in omloop was. dat Edmond de Goncourt een nieuw drama geschreven had, is thans bevestigd, liet nieuwe werk van den grijzen schrijver voert een titel, die op zichzelf reeds een programma is; het heet namelijk: A bus Ie progrès !'' Er be hoort een ongewone moed toe, aan onze eeuw van vooruitgang zulk eene uitdaging hi 't gezicht te slingeren. Maar de dichter blijft daarin alleen zichzelf getrouw en werkt ook op zijn ouden dag voort als die de Goncourt. welke steeds zijn eigen weg ging, een anderen, dan die van het volk, en die daarom steeds een dichter geweest is, door de velen niet verstaan en door de weinigen be mind. Men begrijpt echter ook, dat juist eene fijnbesnaarde kunstenaarsziel als die van de Goncourt zich moet gekwetst gevoelen, door een geslacht welks gevoel grover wordt in dezelfde mate waarin zijn denken zich ontwikl^lt en dat nog alleen om de zaak geeft, en den vorm minacht. De Goncourt is met de berichten omtrent den inhoud van zijn drama nog vrij zuinig. Het stuk is een beetje lang." zeide hy tot een interviewer, maar het beeft maar n bedrijf. Ik heb eene satire op onze zeden sedert twintig jaar ge schreven, eene satire op onzen smaak en op onze overdreven neiging voor alles wat op wetenschap en vooruitgang betrekking heeft. Ik grijp ook den tegenwoordigen regeeringsvorm aan en het indringen van de politiek in alle geesten. Ik schilder geen bepaalde persoonlijkheid en houd mij volkomen a'gemeen, maar ik verberg u niet, dat mij menigmaal een eenigszins levendig, bij tend of wreed woord is ontsnapt.... Ab, diable, dit stuk zal mij, wanneer het tot opvoering ge raakt, veel haat bezorgen en zal veel gal doen stroomen. Maar wat bekommer ik mij daarom? Ik ben op een leeftijd, waarop men zich over niets meer opgewonden maakt, en waarin men zijn leven daarheen ziet vloeien met de opgeruimde onver schilligheid van den antieken wijze.... Drie personen zullen in het stuk optreden: een oude romantische schilder, een jong meisje van een zeer levendig verstand een inpressionabele, de eerste ingevingen volgende geest, bijna een por tret van dat voor eenige jaren overleden kind, Marie Bashkirtsefï, en, als derde persoon een schurk, o, geen alledaagsche schurk, hij behoort zelfs tot een politieke partij we'ke, dat zeg ik nog niet." De Goncourt wil zijn stuk eerst tot opvoering laten brengen, wanneer de quaestie omtrent de censuur uitgemaakt is. Wordt de censuur afgeschaft, dan zal het stuk op een door den Staat gesubsidieerd tooneel gespeeld worden, in het tegenovergestelde geval in het Thfatre Libre. De Goncourt verklaarde tevens dat hij met het uitgeven van zijn Mémoires ophoudt, wegens de levendige protesten, die deze mededeelingen van intieme gesprekken van den kant zijner vrienden hebben uitgelokt. Alleen het zesde deel zal no| verschijnen, de publicatie der overige volgt na den dood van den schrijver. Zaterdag a, s. zal in de concertzaal van Maison Stroucken een bal-ma*quéplaats hebben, den leden en geïutroduceerden door Amstels club Fidelio aangeboden. Secretaris der commissie is de heer W. C. Speykerman, Keizersgracht 539. De Vauileville-club zal op Dinsdag 19 Januari eene uitvoering geven in caféFiora,Weteringschans. Opgevoerd zal wordeu De Vrouwensoldaten, ope rette ia '3 bedrijven, nieuwe muziek van Th. J. Wiering, costumes van A. Seriiéen Zoon. Secretaris van het bestuur der Vaudeville club is de heer E. H. Poster. Eén Februari hoopt A\ heer Willem Potharst in het Grand Théatre den dag te herdenken, waarop hij 25 jaar geleden als tooneelspeler de planken betrad; de heeren gebrs. A. van Lier zullen alles doen om dien dag tot een waren feestdag te maken en het zal zeker aan deelne ming van de zijde der velen, die gewoon zijn den heer Potharst te bewonderen, niet ontbreken. De Vereerigde Rotterdamsche Tooneelisten, directie: Le Gras en Haspels, hebben het uit sluitend recht van opvoering gekocht van Clarat tooneelspel in 4 bedrijver,door Justus vanMaurikJr. en Jo van Sloten. Dit stuk is in studie genomen, zoodat de eerste opvoering binnen eenigen tijd kan worden te gemoet gezien. De bibliotheek van lic in iten verschrikkelijke. De geleerde Dr. Tremer heeft ziji meening bevestigd gezien, dat de beroemde bibliotheek vau Iwan den Verschrikkelijke niet bij den brand van Moscou werd vernield. In 1837 werden onder de ruïnen van het Kremlin de overblijfsels ontdekt van hot oudste gedeelte van het oude paleis van Wassili IV, met een kleine kapel. Verleden jaar werden verdere sporen van dit paleis en deze kapel aan het licht gebracht. Nu wordt er eene beweging op touw gezet om verlof te krijgen het geheele Kremlin grondig te doorzoeken; en indien de onderzoekers er iti slaagden om de acht honderd Latijnsche en Grieksche manuscripten, of een gedeelte daarvan, aan de wetenschappelijke wereld terug te geven, zou dit een kostbare vermeerde ring voor onze klassieke texten zijn. Ter gelegenheid van Koppermaandag deed de firma Tliieme te Nijmegen een fraaien wandalmanak verschijnen, in zetwerk van goud en kleuren, en de firma lïoelofszen & lliibner, te Amsterdam, een kalender met eene ets van Wenckebach, wa terlelies en een moleulandschap, versierd. De Almanak der Nederlandsche posterijen, tweede jaargang, onder redactie van den heer II. Huisman .Ir. bij de firma W. Hiiarius te Al melo verschenen, bevat een fraai portret van den oud-minister Havelaar, en de portretten van een vijftal ambtenaren der posterijen. De Fransche natuuronderzoeker Quatrefages is aan longontsteking overleden. Hij werd in 1810 te lUrthczème geboren, werd in 18 V) professor in de anatomie en ethnologie, en heelt beide wetenschappen verrijkt met d ? resultaten van zijn veelomvattende kennis en buitengewone scherp zinnigheid. De uitgevers Gebr. E. & M. Cohen to Arnhem geven uit een nieiure aoedkoope uitgave van E. Mariilt's Romantische Werken. Zonder twijfel zull--n vele deze inderdaad uiterst goedkoope uitgave töO cent per deel) met vreugde

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl