De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 24 januari pagina 2

24 januari 1892 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 761 landsche zaken werd geslingerd, om op de onschuldige slapen van een onschadelijk lid een blijvenden indruk te maken. De moraal van de historie is, dat de Boulangisten klappen hebben verkregen, en dat de sympathie geheel is aan de zijde van den heer Constans. Deze ministre a poigne heeft reeds zooveel schandelijke insinuatiën en gemeene aanvallen moéten verduren, dat het niet te verwonderen is, indien hij einde lijk zijne zelf beheersching verloor. Hij heeft trouwens na de hervatting der zitting, die ?wegens het tumult moest worden geschorst, aan de Kamer zijne verontschuldiging aan geboden, niet wegens hetgeen hij gedaan had, maar wegens de plaats waar hij dit gedaan had. En blijkens de volgende stem ming over de queation préaldble heeft de Kamer die verontschuldiging gaarne, aange nomen. Het is intusschen te hopen, dat het voor beeld van den heer Constans geen navol ging zal vinden. Argumenten als het door hem gebruikte, hoe krachtig ook, bewijzen niets. Men gaat echter onzes inziens te ver, als men beweert, dat de kaakslag, door den heer Constans aan den heer Laur toege bracht, het parlementarisme in Frankrijk in discrediet brengt. Het is veeleer de houding van mannen als Laur en consorten, die den vijanden van het parlementair régime een ?wapen in de hand geeft. Met een weinig meer gelatenheid had de minister zich kun nen troosten door te bedenken »Laur riest qu'une chimère". Want inderdaad Laur is een ontoerekenbaar man, van wien men geen notitie behoeft te nemen. Jammer maar, dat er achter hem lieden staan, die zeer toerekenbaar zijn, en die het »Sachons nous en servir" van den held uit Meyerbeers's opera op den heethoofdigen en weinig nauwgezetten afgevaardigde toepassen. Zoolang de kiezers niet hebben ingezien, dat zij zich zelven compromitteeren door partijgangers te steunen, wier eenig doel schijnt te zijn . eene reddeloos verloren zaak verachtelijk te maken, mag men zich niet verwonderen dat ook de koelbloedigsten in het Palais Bour bon somtijds uit den band springen. Kunst en Letteren. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Grand Théatre: Preciosa. Der Dorfbarbier. Het Grand Théatre in de Amstelstraat heeft met sier en luister zijn veertigjarig bestaan her dacht. Den bestuurders heeft het aan bewyzen van deelneming, belangstelling en hartelijkheid niet ontbroken. Ieder Amsterdammer, wien het tooneel en de tooneelspselkunst ter harte gaan, is zich van zijn verplichtingen jegens de familie yan Lier bewust. Welk een uitgebreide en belang rijke studie ware te schrijven over de kunstenaars sedert 1852 in den ouden Hoogduitscheri schouw burg opgetreden, over de kunstwerken sedert dien en dat hij mij wacht! Terzelfder tijd deed een half ontbloote arm, den griffier Toucheboeuf, die voor de deur stond, omdraaien en een vreemde be zoekster trad de zaal binnen. 't Was een zeer jong meisje, bijna nog een kind, mager, door de zon gebruind, blootshoofds en met hangende haren. Haar bloote voeten verloren zich in groote mans schoenen, terwijl een grijs lijfje en een sitsen japon over hare spichtige leden en kinderlijke borst hingen. De hitte en de lange weg hadden haar wangen gekleurd en de bruine eogen fonkelden onder de kastanjebruine haren, die in rdelooze strengen neerhingen. De wijd opengesperde neusgaten en de half geopende mond trilden. Wat beteekent dat lawaai ? bromde de rechter zijn wenkbrauwen fronsend. Deze kleine kolenbrandster, antwoorde de griffier, is aan het Paleis gekomen, toen u reeds vertrokken was, ze is mij als een razende gevolgd, opdat u hare verklaring hooren zou. Je schijnt haast te hebben, meisje, na je drie dagen te hebben laten wachten!.... Waarom heb je niet eerder aan mijn oproe ping voldaan ? Ik had daarvoor mijne redenen, zeide zij, den blik van een roofvogel op de gedekte tafel en de twee mannen werpende. Wij zullen zoo dadelijk die redenen overwegen, hernam de rechter woedend, eii 't kan je duur te staan komen ! Hij haalde zijn horloge voor den dag ? kwart voor elven.... Wij hebben den tijd...', oucheboeuf, ge zult daar ter zijde alles vinden om te schrijven.... We zullen haar onder vragen .... De griffier zette zich aan een hoek der tafel neder, met zijn inktstel en papieren; met de pen achter het oor wachtte hij op de dingen die komen zouden. De rechter, rechtop gezeten in een rieten leuningstoel, vestigde zijne heldere, gestrenge oogen op het jonge meisje dat zicli tegen den kachel geleund, staande hield. Je naam ? vroeg hij met harde stem. . Méline Sacaöl. Ouderdom en woonplaats ? Zestien jaar.... Ik woon bij mijn datum daar vertoond! De humaniteit, ijver en ondernemingsgeest van den heer van Lier Sr. zyn by ouderen van dagen bijna spreekwoordelyk geworden; den zoons viel by zyn overlijden een zware taak, een drukkende verantwoordelijkheid op de schouders. Met moed en overtuiging hebben zij deze aan vaard; van hun goeden wil, hun ernstig streven naar het betere gaven zij herhaaldelyk blijk. Naast veel middelmatige beeft veel degelijke kunst gedurende de vijt jaren van hun beheer in hun schouwburg een óchuilplaats gevonden. Gaan zij onverdroten voort met herziening en veredeling van hun programma, blijven de gunst en steun van het publiek hun verzekerd, zonder twijfel zal ook in de geschiedenis van bet Amsterdamsch tooneel na 1892 het Grand Théatre herhaaldelijk met lof en eere worden genoemd. De feestvoorstellingen, door een talrijk publiek bijgewoond, waren een toonbeeld van opgewekt heid en goede stemming. De ter vertooning ge kozen werken, dezelfde waarmede 40 jaar geleden de schouwburg geopend werd, waren vooral uit een historisch oogpunt belangrijk en van waarde, Zij boden de zich te zelden voordoende gelegen heid de tooneelspelen, door onze ouders of groot ouders bewonderd en toegejuicht, op het tooneel,dat is in hun alleen juisten en minst onvoordeeligen vorm, te beoordeelen. De vertooningen hadden een arcbaï-sch kleurtje, dat daaraan groote aan trekkelijkheid gaf, dat veel, waaraan wij thans ontgroeid zijn, dat ons niet meer pakt of boeit, zonder morren op den koop deed toenemen, Op den eersten, den Nederlandscben feestavond kwam voor het voetlicht Preciosa of het Spaansche heidinnetje, romantisch tooneelspel in vyf bedrijven door T. J. Kerkhoven. Een meester werk is dit dramatisch product iu de laatste plaats; dat het in zijn tijd luiden bijval vond, dankt het niet den schrijver, doch den stol. Preciosa is in onze letterkunde, juister op ons tooneel sedert meer dan twee eeuwen bemind, byna populair. In La Gitanüla de de Madrid beschreef Cervantes haar lotgevallen; velen hebben ze hem naverteld. In onze letter kunde opent Jacob Cats de rij ; zijn 1637 ver schenen Trouringh" bevat onder meer: S^lsaem Trou-geval tusschen een Spaens Edelman ende een heydinne" ; Cats houdt zich wat de stof be treft bijna geheel aan het oorspronkelijke; in de bewerking gaat hij zijn eigen weg, niet geheel tot zijn voordeel ; van Cervantes' gezonden en eenvoudigen, helderen en bevalligen verhaal trant is te weinig bewaard gebleven ; Cats vervalt te vaak en te spoedig in breedsprakigheid ; zijn zucht tot moraliseeren en bespiegelen speelt hem herhaaldelijk parten; toch hield het boeiende verhaal hem blijkbaar in toom; goede gedeelten ontbreken niet; alleen reeds om 's dichters soms on weerstaanbare drastische opmerkingen en wijsgeerigh.eden zou, het selsaem Trou-geval" belangstel ling verdienen. Over de vrouwen, de liefde, het huwelyk is vader" Cats nooit uitgepraat en weet hij steeds iets karakteristieks, aandoenlijks of leerzaams in het midden te brengen. Zijn gal stort hij uit in naief-boosaardige verzen als deze: Dacr is ijf is bij-itf',11 ergh ; en \vaer men I;I^I-L smeet, geen nickor selfs die slimmer gangen «cel." Tot populariseering van Preciosa's figuur heeft zijn dichterlijke vertelling zonder twijfel veel bijgedra gen. Het heidinnefje kan op het tooneel verschij nen. Van M. G. Tengnagel verscheen in het jaar 1643 het tooneelspel De Spaensche heidin", van C. van Dusart (Catharina Verwers) in het vader, die kolen brandt bij Onze-Fontaines. Ge zweert de geheele waarheid te zul len zeggen ? Daarvoor ben ik slechts gekomen. Hef de hand op .... Goed .... Ge waart bij de vuren m den nacht van den 2en op den 3en ; dicht bij uw hut heeft men den houtvester Seurrot vermoord. Vertel ons wat ge weet. Ziehier, wat ik weet!.... Onze lieden waren naar Sterray vertrokken om kolen weg te brengen en ik bewaakte de ovens. Omstreeks twee uur, toen de maan onder ging, ging Manchin, die houthakker is in Iré, voorbij onze hut. Je bent al vroeg op, riep ik hem toe, is alles wel thuis ? Neen, heeft hij mij geantwoord, de vrouw heeft de koorts, de kleinen sterven van hon ger en er is geen krummel brood meer in den trommel. Ik zal zien een haas te schie ten om dien van morgen in Marville te verkoopen: Daarop is hij den weg ingeslagen naar Onze-Fontaines. Ik heb hem uil 't gezicht verloren, maar bij het eerste aan breken van. den dag, toen de wind aanwak kerde en ik klei moest aanbrengen om de kolen te dekken, heb ik een geweerschot gehoord bijna onmiddellijk gevolgd door een verwoeden loop iu de richting van onze hut. Men hoorde twisten: Schurk, riep de houtvester, ik zal je bekeuren! Seurrot, smeekte de ander, geef mij ten minste den haas terug, ze sterven thuis van honger ! Loop naar den duivel!'' Daarop zijn ze op elkaar ingevlogen, dof klonken de slagen in j de stilte van den nacht. Eensklaps slaakte i de houtvester een kreet en viel. j Ik was in een hoek van de hut gekropen en het angstzweet brak mij uit. Onderwijl had Manchin de vlucht genomen, dwars door het bosch en dit oogenblik is hij zeker al in België. . . Dat is alles. Hm ! mompelde de rechter, waarom ben je dat niet komen zeggen, toen je de oproeping ontvangen had? Het waren mijn zaken niet ..... en ik wilde Manchin niet beschuldigen. Zoo ! en je bent evenwel dezen morgen van gedachten veranderd ? Omdat ik vernomen had, dat men Gustin beschuldigde. Wie is Gustiii ? jaar 1644 een blijspel van dienzelfden naam. Blijkens bylage Z. van Wijbrands'voortreffelijk werk over het Amsterdamsch tooneel van 1617?1772 werd het tooneelspel 14 Juni 1644, het blijspel 13 September 1649 voor de eerste maal vertoond. Van het laatste bestaat slechts ri druk, van het eerste verscheidene, onder andere nog een van 1753; bet tooneelspel werd dus zeer waarschijnlijk in het midden der vorige eeuw nog vertoond. Een verklaring voor dezen eerbiedwaardigen tooneelleeftijd weet ik niet te vinden, tenzy misschien deze, dat hetgeen men vaak betwijfeld heeft juist boven iederen twijfel verheven is, dat het romantisme op ons tooneel steeds rechten ge had en behouden heeft. Tengnagel's tooneelspel is langdradig, bombastisch en gemaniereerd in meer dan gewone mate; in het eerste bedrijf houden Preciosa en Majombe een samenspraak over de macht der kuischheid, waarin de halve bybel en de geheele Grieksche mythologie tot bewijzen en contra-bewijzen worden gedistilleerd. Aan de intrige van Cervantes' novelle is weinig of geen geweld gedaan; alleen kost het eenige moeite ze tusschen de spitsvondigheden, gewrongenheden en buitensporigheden van stijl en versbouw op te delven. Na 1753 hooren wij voorloopig niet meer van het geestigh dier", zooals Cats zijn heldinnetje betitelt. Eerst in onze eeuw doet zij weder van zich spreken. Tusschen 1810 en 1820 dichtte Pius Alexander Wolft', een Duitsch acteur auteur, het tooneelspel,Preciosa;" Weber schreef hiervoor eenigejaren later een ouverture, koren en de begeleiding van enkele tekstgedeelten. Wolft'dramatiseerde de Spaansche novelle met groote vrijheid efl afwis selend geluk, Een belangrijk en boeiend motief, Carducha's onbeantwoorde liefde en wraakne ming, liet hij geheel ongebruikt. Het meest knoeide hij misschien aan de figuur van de heldin zelf; bij Cervantes is zij een verstandig, schran der, gevat jong meisje, niet preutsch en niet ruw, vol eenvoud en levenslust; Wolff maakt van haar een type, dat meer aan Goethe's Mignon even eens, hetzij dan uit de verte, een afstammelinge van Cervantes' heidinnetje doet denken; zijn Preciosa is zwaarmoedig, droefgeestig, sen timenteel; zijn heidinnetje is een verkapt chris tinnetje, dat zich in godsdienstige bespiegelingen verdiept, wier levenswijsheid zich concentreert in deze in den tekst steeds vet gedrukte regelen: Auf den Himmel musz man bauen, Nur der Himmel füyt das Ende. Het tooneelspel van Kerkhoven, dat wij tezienkregen,is een vrije bewerking van dit Duitsche,een aftrek sel van een aftreksel van Cervantes dus. Kerkhoven heef t enkele brokstukken uit Cats binnengesmokkeld, aan het slot 6 regels uit Het nut der tegen spoeden" van Lucretia van Winter?van Merken aangelapt. Het langzamerhand vrij bont geworden geheel ware door taal en versbouw misschien te redden geweest; de bewerker was echter alles eerder dan dichter; dat hy Preciosa laat rijmen op sub rosa, klinkt ons misschien wat vreemd, doch is te vergeven; Théodore de Banville zou het rijm misschien geprezen en bewonderd heb ben ; Preciosa is voor den Nederlandschen dichter een alleronhandelbaarst woord: ieder zal dit toe geven. Cats was dan ook zoo verstandig de moei lijkheid te ontwijken; hij noemt zijn heldin Pretiose en vindt dan rose, pose, kose om op den naam te rijmen. Wat onze modernste Preciosa" echter niet vergeven kan worden is de slobberige, slijmerige zinsbouw, die n Duitschen versregel soms tot zes Nederlandsche uitrekt en uitkauwt. De kleine kleurde hevig en mompelde: Dat is de gezel, die met ons kolen brandt.... Een jongen die geen vlieg kwaad zou doen ! Ziet u, vervolgde zij met wilden ijver, te denken dat men hem wilde betichten van de slechte daad van den ander, deed mij het hart pijn ; ik heb mijn beenen opgenomen en ben dwars door de bosschen geloopen en ik heb goed geloopen ook. Ik voelde geen vermoeienis. Ik zou doorgeloopen hebben tot morgen, als 't zijn moest, want zoo waar er daar een hemel is, zoo waar is mijn (Justin onschuldig, Heeren ! Ik ben bereid het met de hand in 't vuur te bezweren ! Zij sprak met een bezieling, die haar in spijt van hare havelooze kleeding, waarlijk een zekere schoonheid verleende. In hare onstuimige welbespraaktheid lag een diepe zin van oprechtheid ; zelfs de gevreesde rechter gevoelde zich bedwongen door de kracht waarmede dit kind haar Gustin ver dedigde. Hela! riep hij eensklaps, haar van kleur ziende veranderen en toen wankelen, wat scheelt je ? Zij verbleekte en het klamme zweet liep haar langs de slapen. | J k ben duizelig.... en ik kan niet j meer, prevelde zij. j De verschrikte rechter schonk haar een glas wijn in. Drink leeg gauw ! De oude vrijgezel was ontsteld en geheel j in de war tegenover tut meisje dat onge steld dreigde te worden. Hij dacht er echter i niet aan om Marie, die druk bezig was in ] de keuken, van haar werk te roepen. Hij zag met ontstelde oogen den griffier aan, l die op zijn penhouder beet. | liet is een flauwte, merkte deze. op, j ze zal misschien wat moeten eten. Heb je honger ? vroeg de rechter. Zij knikte van ja. Vergeef me, hernam ze met zwakke i stem, ik lieb sinds gisteren niets gebruikt. . . 1 dat zal me duizelig gemaakt hebben. Mijn| heer Sourdat huiverde. Voor de eerste maal i sedert jaren voelde hij zijn hart, het hare van ee;i ouden vrijgezel, week worden. Hij dacht er aan, hoe dit tengere meisje, drie uren geloopen had om haar goeden vriend Of men in 1830 dit bezwaar niet voelde of niet zoo hoog aansloeg, ik weet het niet; het tooneelspel werd in dat jaar dertien achtereenvolgende malen vertoond. Tot 1845 kwam het jaarlijks geregeld n of meermalen voor het voetlicht; na dien tijd duikt het slechts na langere of kortere tusschenpoozen op. Behalve mevrouw van Lier-de Jong, de Preciosa van het Grand Théatre, traden in de titelrol o. a. op de dames Engelman- Bia en Naret Koning, twee van de meest begaafde Nederlandsche actrices uit het tweede kwart dezer eeuw. Over de vertolking in het Grand Théatre behoef ik niet uit te weiden. Ieder was onder den indruk van het feest, spande zijn beste krachten in, maakte van zyn meer of minder dankbare rol wat er van te maken was. Aan mise-en-scène en decoratief was meer dan gewone zorg besteed; vooral in het landschap in het tweede bedrijf was de romantische stemming zeer gelukkig ge troffen. Voor de titelrol hadden de heeren van Lier zich van de medewerking van mevrouw Frenkel-Bouwmeester weten te verzekeren. Naast dezen, den helden, was zij de heldin van den avond. Haar bij uitstek dramatisch talent moge zich voor de zoetelijke figuur van Preciosa niet geheel leenen; op vele plaatsen wist zij dit bezwaar te overwin nen, steeds wist zij te boeien door indrukwekkende voordracht, schoone standen en gebaren, nimmer falende zekerheid en virtuositeit. Zelfs bouten Klaas-versregels als deze: Kunstgevoel biedt mij de hand; Ik ben rijk in zijn bezit; 'k Vraag niet meer naar staat of stand; Kunstbeoefening is mijn wit. wist zij een schijn van poëzie te geven. Het programma van den tweeden, den Duit schen feestavond bevatte een f eest-ouverture, een feest-hymne, een van smaak en goeden wil getuigenden proloog, Der Dorfbarbier oder die chinkenkur, komische operette in zwei Akten van Schenk en Das Versprechen hinterm Herd, vaudeville van A. Baumatm. De laatste, niet onaardig, doch een weinig gerekt, behaagde door het gees tige spel van Lidi Bodroghi en den heer Fabiani. Het hoofdnummer van den avond was de operette van Schenk. Met enkele werken van Hiller en Dittersdorf behoort zij tot de weinig talrijke Duitsche zangspelen uit het laatst der vorige eeuw, die zich tot heden hebben staande gehouden. Het zangspel, in Italiëontstaan, door Frankrijk, later door Duitschland nagevolgd, is misschien alleen in het tweede land als opéra-comique werkelijk nationaal geworden, heelt alleen daar bij voortduring ziju le venskracht weten te bewijzen en bewaren. Der Dorf barbier munt als alle degelyke oude zangspelen uit door bevallige, naïeve muziek, een onschul digen, gemoedelijken tekst, stemming en eenvoud. Onze moderne opera's met hun gloed, kleur en hartstocht, in handeling en muziek kunnen niet be letten, zijn misschien oorzaak, dat een bescheiden zangspelletje de enkele malen dat wy het te hooran krijgen op ons den indruk van iets on gewoon lietelijks en keurigs maakt. Met de noodige gemoedelijkheid en naieveteit, in den juisteu stijl, het juiste tempo werd Der Dorf barbier vertoond. Niet onvermeld mag blijven dat het hoofdmotief der intrige : de minnaar die voor geeft den dood nabij te zijn om zich van de hand zijner beminde te verzekeren, eveneens aan Cervantes en wel aan den Don Quichot" boek IX, hoofdstuk II?V is ontleend. In het Paleis voor Volksvlyt ging" Woensdag uit de klauwen der justitie .ie redden. Drie uren in de volle zon en zonder nog iets ge nuttigd te hebben. Dat roerde de gevoelig ste snaren van zijn gemoed. In zijn ver warring wierp hij een wanhopigen blik op de tafel. De salade ? de kreeften ? ... goed voor oververzadigde lieden... In Gods naam dan! en heldhaftig, driftig trok hij den schotel, waarop de forel prijkte naar zich toe, sneed er een groote moot af, die hij op een bord voor de verblufte kolenbrandster neerzette, terwijl hij haar deed zitten. Eet! zeide hij gebiedend. Het was niet noodig zulks te herhalen. Zij at woest en onstuimig. Binnen enkele minuten was het bord leeg en mijnheer Sourdat, heldhaftig tot het einde, vulde het opiiieuw. De griffier Toucheboeuf zat met opengespalkte oogen. Hij herkende den rechter niet meer. Niet zonder een gevoel van spijt, bewonderde hij den sterken eetlust der koienbrandster, die met even weinig omslag, deze delicate viseh verslond, als zij het een haring zou gedaan hebben en hij mompelde bij zich zelve: »Het is toch jammer... Zoo'n mooie visch !. .. Daar werd de deur geopend. De derde gast, de pastoor van Snint-Victor in een nieuwe soutane en met den driekanten steek ouder den arm, trad de zaal binnen en bleef verwonderd staan bij het vreemde schouw spel, van dit armoedige meisje aan de tafel i i van den rechter. Te laat! mijnheer de pastoor, mom pelde mijnheer iSourdat, er is geen forel meer ! ... en hij verhaalde hem vervolgeus de geschiedenis van de kleine kolenbrandster. Da pastoor slaakte een zucht, hij be greep de grootheid van het offer, toen, half aangedaan, half glimlachend, klopte hij j den rechter op de schouder en zeide: j Mijnheer Némorin Hourdat, ge zijt beter dan ge wel denkt. Voorwaar, ik zeg j het u, al uwe zonden van overdaad zullen u worden vergeven, als prijs voor de forel i die wij niet gegeten hebben. H. A. lik.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl