De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 24 januari pagina 7

24 januari 1892 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 761 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Rembrandtieke verlichting der hoofdwacht in het.Paleis op den Dam. Eene in dubbel opzicht historische economie de bouts de chanddles. (Eén kaars voor zestien man). JULIUS PRUTTELMAN BROMMEIJER. Er komt, dunkt me, weer een betere draai aan de dingen. Je hebt tilden van verval en tijden van wederppbloei, en daarmee correspondeeren een gevoel van onpleizierigheid dat zich van je mees ter maakt, waarin je geneigd zou zijn je esten vriend een trap te geven, en een gevoel van opge ruimdheid, zoodatje .je zelf' op een dansje en een liedje betrapt al hebben je beenen en je stem een leef tijd bereikt, waarop de hedendaagsche influenza een bijzon der zwak heeft. Wel nu, ik heb in de laatste dagen een gevoel alsof wij er weer bovenop komen. Ik weet wel, ik heb nog al eens gemopperd. Maar daar was reden voor. Alles ging zoo'n verkeerden kant uit. 't Had er zooveel van alsof die goede oude maatschappij, waarvan de Bocht het middenpunt uitmaakt, naar den duivel zou worden gejaagd en al die edelaardige gevoelens, waarop een christelijke natie trotsch moet zijn, omdat zij er groot door geworden is, het zouden afleggen tegen dat plebejische drijven om wat hoog is, naar beneden te trekken. Ik kreeg den indruk, als had ons heele volk geen respect meer voor troon en altaar, zelfs niet voor een brandkast, i. e. w. voor a! die aardsche goederen, die van oudsher ge golden hebben als de blijken van 's hemels bijzondere belangstelling in 's menschen ge luk. Ik had, waarschijnlijk tengevolge van het misselijk rumoer, dat socialen, radicalen en fijnen maken., die allemaal, met den Paus in cluis, aan sociale hervormingen willen doen, een soort van voorgevoel, dat de boel in liet honderd zou loopen, en meermalen, toen ze mij lastig vielen om een ministriecle porte feuille aan te nemen, heb ik de lui gewaar schuwd: begin maar niet eens, want als je pas aan 't roer bent, zal je zien, dat er zoo iets van 't jaar 30 of 48 vlak voor den boeg is. Ik wil het wel weten, zóó pessimistisch was ik; en mijn dokter, die gelijk bekend is, graag een paar visites meer maakt dan noodig is, en mij tegenwoordig in het bijzonder haat, omdat ik een fieschje Prairie-flower van Sequah heb gekocht, heeft mij niet lang ge leden nog te verstaan gegeven, datik, cïi om dat vergrijp tegen de offieieele wetenschap n om mijn zwartgalligheid, ongeveer rijp was voor opzending naar een gesticht, en hij gaf zijn weinig bedekte bedreiging nadruk door er op te zinspelen, dat hij als deskundige de bevoegdheid bezat tot het afleggen van ver klaringen, die voor de vrijheid mijner bewe gingen zeer hinderlijk konden zijn. Zoo heb ik een akeligen tijd doorleefd, inaar dat ia nu weer voorbij. In de laatste veertien dagen gaat alles te zeer naar wensch. Er is, om zoo te zeggen, ontspanning ge komen Allereerst, geloof ik, door de tijding, dat die engelsche kardinaal overleden is. Ik bedoel Manning. Als protestant en Luthersch ouderling heb ik dien mijnheer nooit kunnen zetten, sedert hij tot het roomsche geloof is overgegaan. Enfin, zoo iets zou je je nu nog kunnen verklaren, uit een aanval van ver standszwakte, als onder geestelijken wel meer is voorgekomen. Ik heb reeds vroeger ver teld, dat in mijn eigen familie dergelijke overgangen ook zich hebben voorgedaan, maar die waren, Gode zij dank, in een tegen overgestelde orde. De Brommeijers waren oorspronkelijk van het, oud-testamentisch ge loof, daarop is er een katholiek geworden, maar die ging weldra tot het Lutherdom over, met zijn volle verstand, mede omdat hij begreep, dat dat geloof voor hem. onder rijn omstandigheden, zoowel voor het tijdelijke als voor het eeuwige, de voorkeur verdiende. Bij Manning liep dit juist averechts, doch, zooals ik zei, dat zou ik hem nog kunnen ver geven, vooral daar hij in Engeland woonde en alles behalve luthersch was geweest. Maar daar is nu diezelfde man, toen hij aartsbis schop en kardinaal was geworden, gaan sto ken in de Roomsche Kerk en heeft hij zelfs den Paus medegesleept in het verderf. Je kon in den laatsten tijd geen krant opnemen of je las daarin allerlei dolle stellingen, die die kardinaal verdedigd had, want bij alle respect, dat hij nog voor troon en altaar seineen overgehouden te hebben, voor de brandkast, voor die derde zuil, waarop de maatschappelijke orde rust, had hij den eerbied verloren. Dat was maar alles voor de proletariers, en hoc het met den rijken man zou afloopen, f-cheen hem niets aan te gaan. Een heele gemakkelijke leer, als je zelf geen brandkast hebt. maar ik zou wel eens willen zien, hoe je het daarmede eens kunt zijn, als je in de Bocht woont, en door oppassendheid je koetjes zoo ongeveer op het droge hebt gehaald. Xu, niet dat ik haatdragend ben, al zou mijn maatschappe lijke positie mij dat ook volkomen veroorlo ven, maar aangezien het een mijner diepste overtuigingen is, dat het den hongerlijders alleen kan wèlgaan, als de inillionairs prospereeren, heeft die dood van Manning me een pleizierigen dag bezorgd en ik h r b mijn vrouw, die mij een explicatie van mijn vroolijkheid vroeg, geantwoord: me lieve, we gaan vooruit in de wereld; daar is alweer een op roerkraaier minder! 't Moge wat dwaas klinken, maar wij. die in de drieëenheid : troon, altaar en brandkast gelooven, hebben verplichtingen aan de influ enza, want zij is niet alleen de middellijke oor zaak dat de brandkast iets veiliger is geworden, maar ook dat de troon weder meer begint te blinken. Van al het akelige dal die ziekte ons brouwt, is wel het allerakelig.-te, dat zij 'L. K. II. den Hertog van ('laronce heeft weggerukt. Daar is veel gebeurd in den laatsten tijd, dat mijn oude body heeft aan gegrepen, maar toch niets dat zulke rillingen mij heeft opgejaagd, als het overlijden van dien prins. En wat zie ik nu? Even als mij is het onzen twee grootsten dichters gegaan, Nicolaas Beets en Ds. Hazebroek. Niet dat ik daaruit zou willen opmaken, dat ook ik iets dichterlijks aan me heb; ik zou natuurlijk even goed kunnen zeggen, dat Beets en Ha sebroek in dit geval toonen iets Brommeijerachtigs te hebben, maar er is toch iets opmerkehjks jn het feit, dat drie zulke oude heeren als wij zijn, gelijke aandoeningen door een en de zelfde gebeurtenis ontvangen. Ik ben niet genoeg op de hoogte van maat en rijm om te kunnen beslissen wie hier het beste _vers heeft gemaakt; ze zijn, geloof ik, allebei superber. Ik weet alleen dat als Beets zingt van een »Volk gestort in smarte" en Hasebroek hem om zoo te zeggen bijhoudt met een : »en wat al dauw in tallooze oogen'1, ja hem, in dit opzicht, overtref t met .,de tranenzee die ;t doodsbed drinkt", mijn eigen oude oogen ook vochtig worden. J] n als ik me zelf dan vraag : «Waarom, Juul, ben jij nu zoo aangedaan ? weet ik het waarachtig niet. Met Hasebroek was dat anders; hij kende den prins, en wist van den prins geen kwaad, louter goed, en dat is voor een prins haast iets buitengewoons. Hasebroek had hem meermalen ge zien, want anders kon hij niet zeggen: »Wat rozengloed, met gouden gloor. Blonk om des kloeken jongelings slapen, Naar 't scbeen voor liefde's kus geschapen, Van 't bruidje dat hij zich verkoor"... . maar ik wist niet of hij blond of bruin was en zou met geen mogelijkheid hebben kunnen zeggen, of zijn slapen van dien aard waren, dat zij gekust moesten worden. Ja, dat is ook voor een nadenkend man als ik eigenlijk een raadsel: ik grijp naar mijn zakdoek als ik aan Prinses May denk, zoo doet Hasebroek, zoo doet Beets, zoo doet de heele wereld, die de krant leest.... en toch, daar vallen om je heen dagelijks zooveel jonge menschen, oude ook, getrouwde mannen en vrouwen, soms ook bruidegoms en bruidjes, door wier sterven zooveel geluk wordt weggenomen, en je ziet ze naar het kerkhof rijden, zonder dat je, er aan denkt even te onderzoeken of ze naar liet Ooster of \Vester gaan en of Hasebroek ze ook een vers heeft nagezonden. Maar ik ben niet gewoon een quaestie los te laten voor ik hoi naadje van de kous weet En nu heb ik mijzelf afgevraagd, zou het ook kunnen zi.in, d;U wij oude heeren, juist door onzen ouderdom, zoo precies gevoelen wat een jong mooi bruidje in haar bruigom ver liest, want de natuur heeft van die wonder lijke harmonieuze tegenstellingen. doch ik moest tleze verklaring dadelijk weer ver worpen, omdat hier niet alleen Brommcijer, Hasebroek en lieets, maar ook de eeuwig jt-ugdige retluotii'n van twee couranten, ais \/r'tt/i'H en lliinilfi-iblul, aan hot/.olfde gevoel laborcerden. Zoo schoot er wel niets anders over, dan aan te nemen, wat ik dan ook van harte gaarne doe, dat hot niet de bruid is, maar de troon, do Eiigelsche troon dio. ons drieën en alle weldenkenden in Nederland, bij dit geval zoo van stuur heeft gemaakt, een ontdekking waarop ik met blijdschap en trots de aandacht vestig. Want ik mag nu eonstateeren, dat er toch bij een zeer groot doel van ons JXederlandsche volk nog heel wat van die edelaurdige gevoelens bloeien, die oen betere waarborg voor het behoud tier openbare orde zijn, dan al die groote blutferige woorden, waarmee het plebs en zijn vleiers je de ooreii doof schreeuwen. Ik zeg maar: zoo l lang je beste burgers om een engelschen prins aan 't zingen slaan, staat het met den troon. nog zoo slecht niet; daar zit toekomst in. En nu is het wel aardig, dat juist terwijl ik bezig was me zoo'n beetje op te winden over den goeden koers, dien wij beginnen uitte gaan, mij daar het Nieuws het bericht bracht,^ dat onze Wilhelmijntje door den sultan van Tur kije bevorderd was tot ridderes van den Chef a katonde. Wat kan zoo'n Turk je schelen, vroeg mijn vrouw, maar zij begrijpt van. die dingen niets. Zij wist niet eens wie die Chef en wat dat Katonde was, zoodat ik me verplicht gevoelde te zeggen: dat is al zeer casuweel; op 't zelfde oogen blik, dat wij hier, en de Engelschen over 't Kanaal, aan niets anders kunnen denken dan aan iemand die voor een troon bestemd was, heeft de Hultan van Turkije onze troonopvolgster begiftigd, zoodat je gerust kan zeggen, dat de edelaardigste idees nu in de lucht zitten, overal, in het Noorden en in het Zuiden, in het Wes ten en in het Oosten. De Chef van Katonde is de Heer van de Halve Maan, dat's dui delijk, en zoo zie je dat reeds de Maan begint mee te werken om onzen troon luister bij te zetten terwijl hij nog op aarde staat. Ja, kind, zoo vervolgde ik, t is een mooie tijd; niet alleen, dat de brandkast en de troon buiten gevaar zijn, ook het Altaar krijgt zijn deel. En dit komt nu niet van buiten, maar van hier. In den Amsterdamschcn gemeente raad hebben zij besloten, te blijven bidden om wijsheid en voorzichtigheid, niet omdat zij wijs heid en verstand missen, want dan zou 't heel treurig wezen, maar juist wijl zij zoo wijs en voorzichtig zijn. om te begrijpen, dat het ge loof' nummer n. de troon nummer twee en de brandkast nummer drie moet zijn en blijven. Flink hè'.' En wie denk je nu wel, dat hiervan de eer toekomt? Mijn vriend Mr. Luden, den. Rechter. De kerel heeft gestreden voor het gebed, met een ernst, oen gevoel en geloot, datje zou hebben gedacht dat zijn grootvader uit zijn graf' was opgestaan. Ik was van de Beurs naar de publieke tribune gegaan en ik heb hem gezien, maar ik moet zoggen, zóó had ik hem nooit gezien, zoo'n edoie snit in 't gelaat en zoo n bezielde gloetl in het oog, en met zoo'n doorslaande geste, precies als een domino op oudejaarsavond. Hoe i> 't mogelijk! r.ep mijn vrouw en ik zoi: ja, zeg dat wol, maar 't is zoo, dat komt van de algemeene bekeering, waarvan je overal do merkteekenen kunt waarnemen ; dat hangt misschien ook al samen met de inlluenza. Maar ik moet bekennen, Luden heeft mijn hart op nieuw gestolen. Het spijt mij dat wij hem oen poosje hebben laten loopen. We moeten hem weer eens te eten vragen, en dan moet het goed wezen ook. HIJ is een fijn diner waard, maai1 je dient er aan to (.leuken, dan presenteer je de soep niet vóór er .gebeden is, want, dat heb ik wel bespeurd, als je in 't vervolg Luden iets zou wüJeii voorzetten, iets gecsteJijks of'iets vleesehehjks, van welken aard ook, vóór hij zijn gebetl 'heeft uitgesproken hij zal er niet naar talen. . . .

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl