Historisch Archief 1877-1940
No. 761
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Rembrandtieke verlichting der hoofdwacht in het.Paleis op den Dam.
Eene in dubbel opzicht historische economie de bouts de chanddles.
(Eén kaars voor zestien man).
JULIUS PRUTTELMAN BROMMEIJER.
Er komt, dunkt
me, weer een betere
draai aan de dingen.
Je hebt tilden van
verval en tijden van
wederppbloei, en
daarmee
correspondeeren een gevoel
van onpleizierigheid
dat zich van je mees
ter maakt, waarin je
geneigd zou zijn je
esten vriend een
trap te geven, en een
gevoel van opge
ruimdheid, zoodatje
.je zelf' op een dansje
en een liedje betrapt
al hebben je beenen
en je stem een leef
tijd bereikt, waarop
de hedendaagsche
influenza een bijzon
der zwak heeft. Wel
nu, ik heb in de
laatste dagen een gevoel alsof wij er weer
bovenop komen.
Ik weet wel, ik heb nog al eens gemopperd.
Maar daar was reden voor. Alles ging zoo'n
verkeerden kant uit. 't Had er zooveel van
alsof die goede oude maatschappij, waarvan
de Bocht het middenpunt uitmaakt, naar den
duivel zou worden gejaagd en al die
edelaardige gevoelens, waarop een christelijke
natie trotsch moet zijn, omdat zij er groot door
geworden is, het zouden afleggen tegen dat
plebejische drijven om wat hoog is, naar
beneden te trekken.
Ik kreeg den indruk, als had ons heele
volk geen respect meer voor troon en altaar,
zelfs niet voor een brandkast, i. e. w. voor a!
die aardsche goederen, die van oudsher ge
golden hebben als de blijken van 's hemels
bijzondere belangstelling in 's menschen ge
luk. Ik had, waarschijnlijk tengevolge van
het misselijk rumoer, dat socialen, radicalen en
fijnen maken., die allemaal, met den Paus in
cluis, aan sociale hervormingen willen doen,
een soort van voorgevoel, dat de boel in liet
honderd zou loopen, en meermalen, toen ze
mij lastig vielen om een ministriecle porte
feuille aan te nemen, heb ik de lui gewaar
schuwd: begin maar niet eens, want als je pas
aan 't roer bent, zal je zien, dat er zoo iets
van 't jaar 30 of 48 vlak voor den boeg is.
Ik wil het wel weten, zóó pessimistisch was
ik; en mijn dokter, die gelijk bekend is,
graag een paar visites meer maakt dan
noodig is, en mij tegenwoordig in het bijzonder
haat, omdat ik een fieschje Prairie-flower van
Sequah heb gekocht, heeft mij niet lang ge
leden nog te verstaan gegeven, datik, cïi om
dat vergrijp tegen de offieieele wetenschap
n om mijn zwartgalligheid, ongeveer rijp was
voor opzending naar een gesticht, en hij gaf
zijn weinig bedekte bedreiging nadruk door
er op te zinspelen, dat hij als deskundige de
bevoegdheid bezat tot het afleggen van ver
klaringen, die voor de vrijheid mijner bewe
gingen zeer hinderlijk konden zijn.
Zoo heb ik een akeligen tijd doorleefd,
inaar dat ia nu weer voorbij. In de laatste
veertien dagen gaat alles te zeer naar wensch.
Er is, om zoo te zeggen, ontspanning ge
komen
Allereerst, geloof ik, door de tijding, dat
die engelsche kardinaal overleden is. Ik
bedoel Manning. Als protestant en Luthersch
ouderling heb ik dien mijnheer nooit kunnen
zetten, sedert hij tot het roomsche geloof is
overgegaan. Enfin, zoo iets zou je je nu nog
kunnen verklaren, uit een aanval van ver
standszwakte, als onder geestelijken wel meer
is voorgekomen. Ik heb reeds vroeger ver
teld, dat in mijn eigen familie dergelijke
overgangen ook zich hebben voorgedaan,
maar die waren, Gode zij dank, in een tegen
overgestelde orde. De Brommeijers waren
oorspronkelijk van het, oud-testamentisch ge
loof, daarop is er een katholiek geworden,
maar die ging weldra tot het Lutherdom
over, met zijn volle verstand, mede omdat
hij begreep, dat dat geloof voor hem. onder
rijn omstandigheden, zoowel voor het tijdelijke
als voor het eeuwige, de voorkeur verdiende.
Bij Manning liep dit juist averechts, doch,
zooals ik zei, dat zou ik hem nog kunnen ver
geven, vooral daar hij in Engeland woonde
en alles behalve luthersch was geweest. Maar
daar is nu diezelfde man, toen hij aartsbis
schop en kardinaal was geworden, gaan sto
ken in de Roomsche Kerk en heeft hij zelfs
den Paus medegesleept in het verderf. Je
kon in den laatsten tijd geen krant opnemen
of je las daarin allerlei dolle stellingen, die
die kardinaal verdedigd had, want bij alle
respect, dat hij nog voor troon en altaar seineen
overgehouden te hebben, voor de brandkast,
voor die derde zuil, waarop de maatschappelijke
orde rust, had hij den eerbied verloren. Dat was
maar alles voor de proletariers, en hoc het
met den rijken man zou afloopen, f-cheen hem
niets aan te gaan. Een heele gemakkelijke
leer, als je zelf geen brandkast hebt. maar ik
zou wel eens willen zien, hoe je het daarmede
eens kunt zijn, als je in de Bocht woont, en
door oppassendheid je koetjes zoo ongeveer
op het droge hebt gehaald. Xu, niet dat ik
haatdragend ben, al zou mijn maatschappe
lijke positie mij dat ook volkomen veroorlo
ven, maar aangezien het een mijner diepste
overtuigingen is, dat het den hongerlijders
alleen kan wèlgaan, als de inillionairs
prospereeren, heeft die dood van Manning me
een pleizierigen dag bezorgd en ik h r b mijn
vrouw, die mij een explicatie van mijn
vroolijkheid vroeg, geantwoord: me lieve, we gaan
vooruit in de wereld; daar is alweer een op
roerkraaier minder!
't Moge wat dwaas klinken, maar wij. die
in de drieëenheid : troon, altaar en brandkast
gelooven, hebben verplichtingen aan de influ
enza, want zij is niet alleen de middellijke oor
zaak dat de brandkast iets veiliger is geworden,
maar ook dat de troon weder meer begint te
blinken. Van al het akelige dal die ziekte
ons brouwt, is wel het allerakelig.-te, dat
zij 'L. K. II. den Hertog van ('laronce heeft
weggerukt. Daar is veel gebeurd in den
laatsten tijd, dat mijn oude body heeft aan
gegrepen, maar toch niets dat zulke rillingen
mij heeft opgejaagd, als het overlijden van
dien prins.
En wat zie ik nu? Even als mij is het
onzen twee grootsten dichters gegaan,
Nicolaas Beets en Ds. Hazebroek. Niet dat ik
daaruit zou willen opmaken, dat ook ik iets
dichterlijks aan me heb; ik zou natuurlijk
even goed kunnen zeggen, dat Beets en Ha
sebroek in dit geval toonen iets
Brommeijerachtigs te hebben, maar er is toch iets
opmerkehjks jn het feit, dat drie zulke oude heeren als
wij zijn, gelijke aandoeningen door een en de
zelfde gebeurtenis ontvangen. Ik ben niet
genoeg op de hoogte van maat en rijm om
te kunnen beslissen wie hier het beste _vers
heeft gemaakt; ze zijn, geloof ik, allebei
superber. Ik weet alleen dat als Beets zingt
van een »Volk gestort in smarte" en
Hasebroek hem om zoo te zeggen bijhoudt met een :
»en wat al dauw in tallooze oogen'1, ja hem, in
dit opzicht, overtref t met .,de tranenzee die ;t
doodsbed drinkt", mijn eigen oude oogen ook
vochtig worden. J] n als ik me zelf dan vraag :
«Waarom, Juul, ben jij nu zoo aangedaan ?
weet ik het waarachtig niet. Met Hasebroek
was dat anders; hij kende den prins, en wist
van den prins geen kwaad, louter goed,
en dat is voor een prins haast iets
buitengewoons. Hasebroek had hem meermalen ge
zien, want anders kon hij niet zeggen: »Wat
rozengloed, met gouden gloor. Blonk om des
kloeken jongelings slapen, Naar 't scbeen
voor liefde's kus geschapen, Van 't bruidje
dat hij zich verkoor"... . maar ik wist niet
of hij blond of bruin was en zou met geen
mogelijkheid hebben kunnen zeggen, of zijn
slapen van dien aard waren, dat zij gekust
moesten worden. Ja, dat is ook voor een
nadenkend man als ik eigenlijk een raadsel:
ik grijp naar mijn zakdoek als ik aan Prinses
May denk, zoo doet Hasebroek, zoo doet
Beets, zoo doet de heele wereld, die de krant
leest.... en toch, daar vallen om je heen
dagelijks zooveel jonge menschen, oude ook,
getrouwde mannen en vrouwen, soms ook
bruidegoms en bruidjes, door wier sterven
zooveel geluk wordt weggenomen, en je ziet
ze naar het kerkhof rijden, zonder dat je, er
aan denkt even te onderzoeken of ze naar
liet Ooster of \Vester gaan en of Hasebroek
ze ook een vers heeft nagezonden.
Maar ik ben niet gewoon een quaestie los
te laten voor ik hoi naadje van de kous weet
En nu heb ik mijzelf afgevraagd, zou het ook
kunnen zi.in, d;U wij oude heeren, juist door
onzen ouderdom, zoo precies gevoelen wat
een jong mooi bruidje in haar bruigom ver
liest, want de natuur heeft van die wonder
lijke harmonieuze tegenstellingen. doch
ik moest tleze verklaring dadelijk weer ver
worpen, omdat hier niet alleen Brommcijer,
Hasebroek en lieets, maar ook de eeuwig
jt-ugdige retluotii'n van twee couranten, ais
\/r'tt/i'H en lliinilfi-iblul, aan hot/.olfde gevoel
laborcerden. Zoo schoot er wel niets anders
over, dan aan te nemen, wat ik dan ook van
harte gaarne doe, dat hot niet de bruid is,
maar de troon, do Eiigelsche troon dio. ons
drieën en alle weldenkenden in Nederland, bij
dit geval zoo van stuur heeft gemaakt, een
ontdekking waarop ik met blijdschap en trots
de aandacht vestig. Want ik mag nu
eonstateeren, dat er toch bij een zeer groot doel van
ons JXederlandsche volk nog heel wat van die
edelaurdige gevoelens bloeien, die oen betere
waarborg voor het behoud tier openbare orde
zijn, dan al die groote blutferige woorden,
waarmee het plebs en zijn vleiers je de
ooreii doof schreeuwen. Ik zeg maar: zoo
l
lang je beste burgers om een engelschen prins
aan 't zingen slaan, staat het met den troon.
nog zoo slecht niet; daar zit toekomst in. En
nu is het wel aardig, dat juist terwijl ik
bezig was me zoo'n beetje op te winden over
den goeden koers, dien wij beginnen uitte gaan,
mij daar het Nieuws het bericht bracht,^ dat
onze Wilhelmijntje door den sultan van Tur
kije bevorderd was tot ridderes van den Chef
a katonde. Wat kan zoo'n Turk je schelen,
vroeg mijn vrouw, maar zij begrijpt van.
die dingen niets. Zij wist niet eens wie die
Chef en wat dat Katonde was, zoodat ik me
verplicht gevoelde te zeggen: dat is al zeer
casuweel; op 't zelfde oogen blik, dat wij hier,
en de Engelschen over 't Kanaal, aan niets
anders kunnen denken dan aan iemand die
voor een troon bestemd was, heeft de Hultan
van Turkije onze troonopvolgster begiftigd,
zoodat je gerust kan zeggen, dat de
edelaardigste idees nu in de lucht zitten, overal,
in het Noorden en in het Zuiden, in het Wes
ten en in het Oosten. De Chef van Katonde
is de Heer van de Halve Maan, dat's dui
delijk, en zoo zie je dat reeds de Maan begint
mee te werken om onzen troon luister bij te
zetten terwijl hij nog op aarde staat. Ja,
kind, zoo vervolgde ik, t is een mooie tijd;
niet alleen, dat de brandkast en de troon
buiten gevaar zijn, ook het Altaar krijgt zijn
deel. En dit komt nu niet van buiten, maar
van hier. In den Amsterdamschcn gemeente
raad hebben zij besloten, te blijven bidden om
wijsheid en voorzichtigheid, niet omdat zij wijs
heid en verstand missen, want dan zou 't heel
treurig wezen, maar juist wijl zij zoo wijs en
voorzichtig zijn. om te begrijpen, dat het ge
loof' nummer n. de troon nummer twee en de
brandkast nummer drie moet zijn en blijven.
Flink hè'.' En wie denk je nu wel, dat hiervan
de eer toekomt? Mijn vriend Mr. Luden, den.
Rechter. De kerel heeft gestreden voor het
gebed, met een ernst, oen gevoel en geloot,
datje zou hebben gedacht dat zijn grootvader
uit zijn graf' was opgestaan. Ik was van de
Beurs naar de publieke tribune gegaan en ik
heb hem gezien, maar ik moet zoggen, zóó
had ik hem nooit gezien, zoo'n edoie snit in
't gelaat en zoo n bezielde gloetl in het oog,
en met zoo'n doorslaande geste, precies als
een domino op oudejaarsavond.
Hoe i> 't mogelijk! r.ep mijn vrouw en
ik zoi: ja, zeg dat wol, maar 't is zoo, dat
komt van de algemeene bekeering, waarvan
je overal do merkteekenen kunt waarnemen ;
dat hangt misschien ook al samen met de
inlluenza. Maar ik moet bekennen, Luden
heeft mijn hart op nieuw gestolen. Het
spijt mij dat wij hem oen poosje hebben
laten loopen. We moeten hem weer eens te
eten vragen, en dan moet het goed wezen
ook. HIJ is een fijn diner waard, maai1
je dient er aan to (.leuken, dan presenteer
je de soep niet vóór er .gebeden is, want,
dat heb ik wel bespeurd, als je in 't vervolg
Luden iets zou wüJeii voorzetten, iets
gecsteJijks of'iets vleesehehjks, van welken aard ook,
vóór hij zijn gebetl 'heeft uitgesproken hij
zal er niet naar talen. . . .