De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 31 januari pagina 3

31 januari 1892 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 762 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. neelschryver meer practische kennis te putten is dan uit alle mogelijke theorieën tezamen. Over het spel van juffrouw de la Mar (de kleine lady) hoorde ik rondom mij slechts n roep: heerlijk, prachtig, keurig. Ik onderschrijf het algemeene oordeel volgaarne; het kind zegt haar rolletje met een eenvoud, natuurlijkheid en opgewektheid, in zachte, blanke, donzige klanken, die het bijna onmogelijk maken aan spel te denken. Aan sommige volzinnen geeft zij in tonaties, treffend door welluidendheid, naieviteit en schalkschheid. Ook haar broertje en zusje zeiden hun rolletjes lief en juist. Naast hen kwamen alleen de heer en mevrouw de la Mar (het echtpaar Herbert) nog op den voorgrond; het ingehouden spel van den eerste was vooral in het laatste bedrijf zeer fraai. De toiletjes van de kleine lady werden terecht zeer geprezen en bewonderd. Mocht men het eerste bedrijf be houden, men drage dan in ieder geval zorg kapi tein Ransom op smaakvoller wijze in zijn ziekenstoel te plaatsen. H. J. M. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. "Wie herinnert zich niet uit zijne jeugd die ge moedelijke blij- en zangspelen, waarin bijna zonder uitzondering vertoond wordt hoe een bejaard min naar (wiens hart gewoonlijk veel jonger is dan zijn uiterlijk) met een jong, schoon en guitig meisje wil trouwen (gewoonlijk zijn pupil) di echter (wat niet onnatuurlijk is) de voorkeur geeft aan iets jongers en iets knappers, en door allerlei listen het zoover weet te brengen, dat de teleurgestelde hofmaker ten slofte zijn vaderlijken zegen en dikwijls een goeden bruidschat op den koop toe moet geven. Zoo iets dergelijks geeft ook de Komische Oper" Der Dorfbarbier oder die Schinkenkur van Johann Schenk. Dit werk fin de siècle (namelijk van de vorige eeuw) werd, zooals de lezer weet, bij gelegenheid ?van de feestelijkheden ter herdenking van de 40jarige regeering van de familie Van Lier in het Grand Theatre in de Amstelstraat opgevoerd, om dat ook de eerste Duitsche Voorstelling uit dit werk bestond. (Zie de herinnering van den Duitschen acteur Günther door den Heer J. II. Kössing medegedeeld.) Ik voeg mijne gelukwenschen aan de energieke en humane directeuren, de Hoeren Gebr. Van Lier, voor hetgeen zij (ondanks vele bezwaren) voor de kunst hebben gedaan, bij de vele bewijzen die hun zoowel van het binnen- als van het buitenland z\jn toegestroomd. In het kort mogen hier enkele opmerkingen over den componist en zijn werk. be nevens de vertolking door het Oostenrijksehe Operetten-Gezelschap van den Heer Laska volger: Schenk, de tijdgenoot van Haydn, Mozart, Beet hoven en Schubert, heeft te Weenen geleefd en gestreefd. Hij stond bij bovengenoemde beroemde componisten in hoog aanzien. Wijdde hij zich in het begin meest aan kerkmuziek, tusschen de jaren 1790 en 1800 heeft hij een tiental opera's r/r.componeerd, waarvan Der Dorfbarbier zich het langst op het repertoire heeft staande gehouden. Schenk is een van de weinige Duitsche compo nisten die komische opera's wist te schrijven zonder in het triviale te vervallen. Uit een historisch oogpunt heeft de eerste kennismaking (want dat is deze reprise voor bijna allen geweest) bovendien groote waarde. Gemoedelyke, vriendelijke humor straalt uit die muziek te gemoet. De stijl is geheel Mozart, doch ik zou zeggen: Zopfiger. Mist Schenk het genie van Mozart, hy is toch, wat natuurlijkheid van vinding, klare, degelijke schrijfwijze, contrapunctische kennis betreft, bijna de gelijke van zijne groote tijdgenooten. Hij geeft den humor zooals de Duit sche voorvaderen dien opvatten. Geen ironie, geen sarcastisch glimlachje, doch een gullen vroolijken lach, die echter altijd zekere deftige fatsoenlijkheid over zich heeft. Ook de muziek acht ik met deze woorden het best gekarakteriseerd. De motieven zijn natuurlyk en melodieus, het orkestrale gedeelte gaat vaak zijn eigen weg, en toch krijgt men steeds den indruk, dat Schenk geen natuurlijker begelei ding had kunnen schrijven. Het is niet zoozeer de kleur en de instrumentatie die boeien, als wel de inhoud. Thans nog een woord over de vertolking, Te weinig wordt het Operetten-Gezelschap gesteuud in zijne pogingen om de operetten zoo goed mogelijk te vertolken. Het gezelschap bezit in dit opzicht zoovele kwaliteiten, dat ik met groot genoegen een paar operette-voorstellingen bijwoonde. Bovendien spelen allen met het groot ste entrain, al is de zaal ook nog zoo leeg. Dit verdient bewondering. Natuurlijk moet bij de opvoering van het werk van Schenk, dat meer op het gebied van de opera ligt, een en ander met den mantel der liefde be dekt worden wat het muzikale betreft, doch ook in dit opzicht waren goede momenten te constateeren. Er werd in de tweede acte veel gecoupeerd (nl. een duo, trio en aria) waardoor deze acte aan belangrijkheid verloor. Ook kon ik een glimlach niet onderdrukken, toen bij een paar aria's aan het slot effectvolle (?) versieringen werden aan gebracht, die niet van den componist waren, precies zooals Fransche operazangers en sommige N1 ederlandsche v'bij vertaalde Franscho opera's)doen. Aan het voortreffelijke spel heeft men reeds volle recht laten wedervaren, en wat zingen betreft, deed ieder zijn best. Als de verdienstelijkste mat; ik in dit opzicht noemen moj. Rose Berthier, de heeren Fabiani en Mailh'r, terwijl ik den begaaf den komiek, den heer Wallner, een compliment maak dat hij weer zonder overdrijving met zijn lijkzang: Bedenk, o Mennch, dn bist aus Staub de geheelo zaal aan het lachen bracht. Over het orkest is het best te zwijgen. Zelfs voor operetten acht ik het onvoldoende. Van de delicate figuren en versieringen kwam dan ook bitter weinig terecht. Ook met sommige tempi had ik geen vrede. Den ijverigen ondernemer Laska ben ik echter dankbaar dat hij zich zooveel moeite heeft ge troost, waardoor men zich althans een beeld van dit interessante werkje heeft kunnen vormen. Ik ?wensch hem steeds een druk bezoek bij zijne operetten toe. Hij bezit niet alleen zeer goede acteurs, doch ook zangers die, wat stem betreft, voor dit genre ten volle berekend zijn. In het Paleis voor Volksvlijt woonde ik in de vorige week een concert bij, waarin de Heer Hol na zijn herstel de 3e (Schotsche) sinfonie van Mendelssohn dirigeerde. De voordracht en uitvoe ring van dit werk voldeed mij in zeer veel op zichten. De intentiën van den dirigent werden over het geheel zeer juist weergegeven. Vooral het eerste en derde deel slaagde voortreffelijk. In het tweede deel (Scherzo) hinderde mij de onjuiste rbythmiek van de houten blaasinstrumen ten, waardoor men den indruk kreeg of zij in 6/8 maat in plaats van in 2,4 maat speelden, terwijl ook bij de doorwerking van het laatste deel de houten blaasinstrumenten (wat gelijkheid betreft) te wenschen overlaten. Het goede der uitvoering in het algemeen had echter verreweg de overhand. Eene zeer f choone vertolking van het violoncelconcert van E. Lalo gaf de heer Bosraans te genieten. Dit zeer interessante werk (slechts in het eerste deel stuitte ik op eenig weinig-zeggend passagewerk) zoo kleurrijk en toch zoo doorschij nend geïnstrumenteerd, heeft deze kunstenaar voorgedragen op eene wijze boven mijn lof ver heven. Zeer zeker van zijne techniek, wist hij bovendien het volle licht op den geest van het werk te laten vallen. Daarom was deze voordracht eene edele kunstuiting. Over een tweede optrec'en van Mlle Nikitakan ik kort zijn. Ik vermeld alleen dat in de aria uit La Somnambule die ik hoorde, de zuiverheid be vredigender was dan bij haar eerste optreden, terwijl ook de coloratuur thans gelukkiger was. Overigens verwijs ik naar hetgeen ik in mijn vorig artikel schreef. Wanneer Mlle Nikita weer het begin van eene aria transponeert en het slot in den juister, toon zingt, is het wenschelijk, dat men een behoorlijke modulatie in de begeleiding aan brengt. Thans openbaarde de onnatuurlijke over gang aan ieder dat er getransponeerd werd. Het is eene eigenaardigheid van mlle. Nikita dat zij een waren hartstocht voor toegiftjes heeft. Bij haar eerste optreden stond de muziek voor het toegiftje al op de piano gereed. Nu daar heb ik niet op tegen; doch wel dat de zangeres op Bellini's aria, Brahm's Wiegeliedje laat volgen en dat wel in zulk een wanhopig langzaam tempo, dat ik vermoedde dat zij aan Brahms de bedoe ling toeschreef het geheele publiek met dit, num mer in slaap te willen laten zinden. Men krijgt op deze wijze een zonderlingen indruk van den kunstsmaak eenor zangeres. Daarna droeg de heer lutschenruijter het kla vier-concert in D mol van Mozart voor. Vooral het tweede en derde deel hoorde ik met groot genoegen. Toen was de pianist zichzelf meester en wist ook de muzikale eigenschappen te doen uitkomen- Vooral de voordracht van het Andante spande de kroon. Ingelast waren twee Oidenzcn va1; Iiei'.icck", waarvan de eerste mij zeer belang rijk, doch de tweede te lang uitgesponnen voorkwam. Ik breng dezen ernstigen bescheiden kunstenaar lof voor zijne zorgvuldige vertolkins. Hij had een zeer zware taak dien avond. Hij moest solo spelen, de orkest-nummers en de begeleidingen met orkest dirigeeren, terwijl hij tevens enkele soli op de piano accompagneerde. (De heer Kes had de begeleiding van het concert van Mozart op zich genomen). Een jong Nederlander, thans te Parijs aan het orkest Lamoureux verbonden, de Heer J. C. van Ilulsteijn, droeg een thema met variatiën van Vieuxtemps, benovens een paar stukjes voor. Hij had gelegenheid zijn goed geschoolde en ontwik kelde techniek te toonen, doch ik hoop dat hij, wanneer hij weer optreedt, zich in ernstiger wer ken zal doen kennen, opdat men wete of hij ook kunstenaar is ?, want dat vooral behoort ieder vir tuoos in de eerste plaats te toonen. De periode van techniek zonder meer'1 is gelukkig voorbij. Bovendien kunnen m. i. Vienxtemps' werken thans alleen nog als programma-vulling, doch niet meer als hoofdnummers in aanmerking komen. De twee uitvoeringen van de leerlingen der Muziekschool van de Maatschappij t. b. d. Toon kunst, afdeeling Amsterdam hadden Zaterdag en Woensdagavond plaats. liet is reeds lang bekend dat deze inrichting, onder de artistieke hoofdleiding van den Heer Frans Coerien en met mede werking van andere bekwame kunstenaars, reeds vele schoone vruchten heeft afgeworpen. De bijval dien de begaafde, door oefening ont wikkelde leerlingen op zulk een avond verwerven, is en moet dan ook vooral als een hulde beschouwd worden aan de leeraren, die aan de ontwikkeling van die jeugdige plantjes en planten arbeiden. Sommigen is bet gegeven de artistieke eigen schappen te ontwikkelen, terwijl anderen zich tot den bescheiden (aak moeten bepalen de eerste schreden te leiden. Dit neemt echter niet weg dat ook die minder dankbare taak zegenrijk werkt en dus groote belooning medebrengt. Tot. mijn leedwezen was ik door bet zamenvallen vau anders concerten verhinderd dezo uit voeringen bij te wonen. Een toehoorder, in wiens oordeel ik bet volste vertrouwen stel, was zoo vriendelijk mij zij v. in druk mede te deelen, waarvan ik de hoofdzaak in het kort laat volgen. Do gevorderde leerlingen voor klavier (leeraren de Hoeren Tibbe en JMntgen) en voor viool (leeraar de Heer Cramer) hebben, voor hot meerendeel, zeer krachtig getuigenis afgelegd van het voortreffelijke onderwijs dat /ij ontvangen. Mijn berichtgever betreurt bet verder, dat in fluenza en verkoudheden de eigenschappen van do isangleerlingeii van den Heer Averkamp en Mevr. Coiliii?Tobisch niet in zulk een gunstig licht stelden als zij we! verdienden. De violoncelklassc van den Heer Bosmans was goed vertegen woordigd, vooral door een leerling die een andanto van (Jolieniüin voordrocz. Ook de liuitklasse (leeraar de Heer Dahmen) en ue elementair ?vioolU lassen (leeraar de lieer Eiscndorn) en pianoklassen (leeraar de Hecren Blank en Koerman) gaven blijk van den ernst en ijver van de onderwijzers. Een hartelijk woord van lof en waardeering voor den sympathieken Directeur en de leeraren. mag ten slotte niet ontbreken. VAN MILLIGEN. AANTEEKENINGEN SCHILDERKUNST. Voor de XIII te Brussel zijn geïnviteerd Breitner, Israëls (Isaiic?) en Neuhuys. Zoo stond in de dagbladen. " De Cercle des Treize nu, is niet te Brussel maar te Antwerpen gevestigd. De geïnviteerde Israëls is de heer Jozef Israëls. Zijn Maneschijn die onlangs op de kleine Isra lstentoonstelling in Arti" zoo superbe deed, gaat er den. meester vertegenwoordigen. De bezienswaardige tentoonstelling van Wer kende Leden van Pulchri sluit den Sisten Januari. Omtrent half Februari komt de Wandschilde ring van Derkinderen in Pulchri. In de kunstclub to Rotterdam zal omtrent het midden van Februari een tentoonstelling worden geopend van een 70-tal schilderijen, etsen, studies enz., door Pb. Zilcken; in den Haagschen Kunstkring nu eerst een expositie van PMzard Koning en Mevrouw Bilders?van Bosse, daarna een ten toonstelling van Hanraths nagelaten werk. Aan de facade van het Haagsche station H. S. moet nogal veel decoratief beeldhouwwerk komen. De opdracht van dat alles is in eens gedaan aan een te Amsterdam gevestigden Belg, den heer E. Van den Bossche. Een concours werd niet uitge schreven. In Holland moet men geen beeldhouwer willen j worden. Er is geen werk voor Hollandsche beeld| houwers." Zou het zijn om de juistheid van zulke stellingen te bewijzen, dat deze opdracht direkt aan een halven vreemdeling werd gegund ? Aan de Ilaagsche Plateelbakkerij Rozenburg te 's Hage is korten tijd een jonge man uit Overijsel werkzaam geweest, van wien ik enkele dingen zag die bewijs geven van een zeldzaam natuurlijk talent voor faïonce-schilderen. Door familieomstandigheden is deze artist weer naar zijn haardstede teruggekeerd. Maar als hij dit soms lezen mocht, laat hij dan luisteren naar den raad om toch alles op te offeren voor een zoo besliste vocatie. Bij De Regt op de Bierkado in den Haag wordt van avond (Donderdag 28 Januari) een collectie moderne kunst verkocht. Er is een Artz bij uit vroeger tijd met mooie dingen er in, een Steelink, zoo goed ais ik niets van hem kende, een de Block met fijne kanten, een Gabriël en een krabbel van de Bock. In het kabinet bij den directeur van het Mauritshuis, zaj( ik een uit Engeland op beziens ge zonden schilderijtje door Abr. Diepraem waar in ii-juaruïgeen enkel specimen van voorkomt, maai' van wien Dr. Bode uitvoerig spreekt in zijn werk over de Galerie-Schwerin, en wiens meesterstuk in de collectie Moltke is. Het is een aardige herbergscène a la Adr. Brou wer, en met mooie partijtjes er in. Diepraem was een Dortenaar. Voor bet Dordtsch Museum zou dat dus wel iets wezen. De portretten door Rembrandt, die aan den Hertog van Westminster behooren, en die een half jaar geëxposeerd werden in bet Mauritshuis, zullen in Berlijn worden schoongemaakt. Dat was wel nooilig, want zij zijn in monsterlijken staat van overschildering. Het is nu maar te hopen dat wij de stukken op bun terugreis nog eens in hun nieuwen staat te zien zullen krijgen. Met genoegen zagen wij, dat nu ook het HundeUblad eens oen woordje heeft gezegd over de driestheid, waarmee in Amsterdam een kunstge zelschap, jongere artisten gelieft te deballoteeren voor het lidmaatschap. Het zal zoetjes aan noodig worden dat de Heeren eens in het publiek verklaren wat zij voor hebben. Een jaar of vijf lang nu al, heb ik zoo hier en daar sezogd dat het Kunst genootschap Arti et Amicitiae", dat volgens zijn statuten de kunst heet te willen bevorderen, voor dat doei ongeveer het paard achter den wagen pleegt te binden. En daar zitten in hun Sociëteit enkele van de Arti-beeren dan wel tegen te foeteren, en een van hen heeft op een vergadering zelfs al wel voorgesteld om een blaadje van Arti uit te geven, waarin het Genootschap tegen alle aanvallen zou worden verdedigd. Maar op stuk van zaken kwam er toch nog nooit een schijntje van eenige ver dediging in do bladen terecht. Nu, heeren, het Handelsblad beeft de zaak uitvoerig en klaar behandeld. Men wacht uwe verantwoording. Of.... l Naar ik verneem, is er uitzicht dat bet schildprij van Jakob Maris, I!K ]ï<_tl:cr. die door het Museum Boymans in 188!) op de Wereldtentoon stelling to Parijs werd aangekocht, en dat door den conscientieuscn schilder sedert nog telkens weer word opgenomen, binnenkort zijn bestem ming zal kunnen bereiken. liet laatste nummer van Pingelt bevat weer twee tcckcnitvjeu door I>u Maurier. liet is te hopen dat v/ij met recht ons hierover mogen ver blijden dat dit niet run; work van hem is, dat was blijven lijmen, en dat de onmisbare Piwcliman van zijn gczichtszickte hersteld mag b!ijken te zijn. Aan do Ilollandscho-spoorv/eg-stations is de verkoop van den (rij-Klas illitfilréverboden. Vanwege do zedelijkheid zeker. Maar voor een onschuldig prentjeskijker als ik ben. is het een gemis onder het sporen niet meer die uitstekende illustraties van dat neefje van Forain, Degas en ! Raffaëlli, van dien veelgevariec-rden Steinlen, bebedoel ik, te kunnen zien. /e zijn zoo zeldzaam, zulke echte dingen, die zoo honderdmaal meer waarde hebben dan zoo iets als het saai-gemaniereerde gcteeken van Emile Bayard b.v., wiens dood de abonné's van de Illustration betreuren. Enfin, de kiosken blijven. Whistler vertrekt dezer dagen naar het zuiden van Frankrijk, waar hij wat buiten deukt te schil deren . De tentoonstelling van Whistler die te Londen zou worden gehouden, komt neer op een kleine expositie van een twintigtal zijner nocturne?, in Maart, bij Goupil te Londen. Men heeft nocturnes die hij aan de Thames, in Cremorne Gardens en. andere gedeelten van Londen, en die hij te Ve netiëof in Valparaiso maakte. V. RUDYARD KIPLING. Als de werken, die Kipling het best doen ken nen, mogen wij noemen: Plain Tales from the Hills", Soldiers Three", Life's Handicap" en The Light that failed". in de eerste drie be handelt hij bijna uüsluiteud den Britschen soldaat in Indië, de Anglo-Indische maatschappij, en den inboorling, terwijl hij ons in het laatste een blik doet slaan op het leven, in Londen zoowel als te velde, van den Engelschen oorlogscorrespondent. Het is opmerkelijk dat in onze militaire ver halen de Nederlandsch-Indische soldaat zoo wei nig de aandacht wordt waardig gekeurd. Ver schillende schrijvers hebben hem voor ons doen optreden op het oorlogstooneel; maar van zijn leven in het garnizoen, in het kampement, op inarsch, van z^ne eigenaardige deugden en on deugden, zooals die te voorschijn treden gedu rende zijn leven in vredestijd, weten wij zoo goed als niets; en ook waar bij geteekend wordt bij het verhalen van expedities en gevechten, geschiedt dit als ter loops en met vage omtrekken. Wij krijgen een beeld van een massa, doch niet van individuen. Ook in Engelsche verhalen ontbrak hem tot nog toe de plaats, die Kipling hem ge geven heeft, en hieraan is, voor een niet gering deel, hot succes van den schrijver te danken. In tal van ziji.e stories'' treden zij voor ons op, de onafscheidelijke drie vrienden : de Ier Mulvaney, de vergrijsde en gebruinde veteraan, die in bijna alle Brits-che koloniën en bezittingen gediend heeft, in zijn goede uren een uitstekend soldaat, onuitputtelijk in het uitdenken vau hulp middelen in de moeielijkste omstandigheden, doch een onhandelbare kerel, wanneer de liefde tot de lletich hem te michtig wordt, een van die troupiers die (ellen voor twintig in een koloniaal leger; verder Learoyd, de zwaar gebouwde, logge Yorkshireman, de trouwe kameraad en gevreesde vechtersbaas (de minst scherp geteekende van de drie) en eindelijk Ortberis, de echte Londenaar uit het East-eeid, een klein, slim kereltje, even handig met de naald en de verfkwast als met het geweer, en een ouveibeterlijk stiooper en liondeusteler. De verhalen betreffende de fait s et yestex dezer drie worden ons medegedeeld, nu eens door een van h.en. dan weer iloor den schrijver, iu do rol van hun vertrouwden vriend, die hen beeft ga degeslagen in bet panu'zoen, op inarsch, op het bivak, in bet gevecht, en steeds hartelijk deel neemt in hun lief' en leed. En het verbaal van hunne avonturen, hunne escapades, hun lijden en hun genieten wordt werkelijkheid voor ons, gelijk bet dat was voor den schrijver; hunne scherp geteekende persoonlijkheden staan voor ons in levenden lijve, gelijk de onsterfelijke fypen der romans van Dickeos. Wij maken den Nederlandschen schrijver etn kompliment, als wij zeggen dat Kipling's behandeling van den Britsch-Indischen koloniaal" doet denken aan die vau den Ilollandsuhen zeeman door Weriimóus Buning. Beider teekening geeft ons den indruk van het zelfgeziene en geleefde, en ook in beider wijze van teekening vinden wij punten van overeen komst; doch in een opzicht (zoo niet in meer) staat de Kngelsehman boven den Hollander. Geen van Kipling's beelden wordt bedekt door het romantisch-poësch skiieitje, dat sommige van Biunng's figuren omhult, Kipling belt nooit over tot het scntimenteele. Il ij is realist, in den ge zonden zin van het woord. Hij schildert de per sonen en toestanden gelijk wij gevoelen dat zij zijn; hij toont ons de licht- en de schaduwzijde, zonder bij voorkeur een van beiden to sterk te doen uitkomen. Ik zeg bij voorkeur; indien soms de ruwe of de gladde kant wat veel in 't oog valt, dan is bet omdat die kant boven lag toen Kipling zijn schets maakte, niet omdat hij er met voorlielde naar zocht. Niet minder scherp dan don Indiscben soldaat teekent Kipling zijn officier. De officieren, die nu en dan voorkomen oi.der de dramatis personae der hcdendaagsche Engelsche romans, onderschei den zich in niets van hunne burgerlijke landgenootcn (behalve de onmogelijke caricaturen, die Ouida ten tooueele voer',), en dit is grooteuJeels toe te schrijven aau de omstandigheid, dat iu Engeland de oüicicr als zoodanig door zijne landgeiiooton niet gekend wordt. Hij is oiticier siecbts zoolang bij ,,in dienst" is. Zoodra de dienst iu de kazerne of op bet, exercitie-terrein is afgelocpen, steekt hij zich in civiele kleeding en b /weegt zich ais gewoon burger. In Indiücenter, waar zij meer actief optreden, vormen de oificieron een afzonderlijken stand, mei a' z j'.o eigenaardige gewoonten en gebruiken, i'ji treden de individuen in bot helderste licht voor een opmerker a's Kipling. Do teekiiiiing van typen ais Major O'Dowil en Will!;im Dobbin in \auity F:iir is Kiiïvoi1 en aan il\ïmt,\vu' «elrouw en toch had Tliackcrav ziji.e pwbonoii ; ooit vau ii!tli;j gadegeslagen: huT \vordt n ons dorgclijke j breiden YO.T Ou^en gctnovcrd eh;oi' eiu map, die z;j;:e onderwerpen nuu\\!u'ii''ig he'eït waargenomen e» bestudeerd. Ya:i het jougo hütenantje, pas uit het moederland aaiinx-komcn, vervuld van idealen en blakende van geestdrift voor zijn be roep, tot den vergrijsden kolonel, 11 ij wien die geestdrift reeds l»i>g heeft plaats gemaakt voor een gevoel vau overvoldaaiihc-id niet Indiüen een verlangen naar Old-Englavid trcdun zij allen voor ons op, met hunne- ridderlijkheid, hun esprit de corps, <[en dollen overmoed der subaUcrna en de wei iut'A'at cynische kalmte, der veteranen, voor wie de tijd der bokkesprongcn voorbij is. -' Tragisch zijn vele dezer figuren, somber en treurig vaak is Let beeld, dat c-sgctchelst wordt

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl