Historisch Archief 1877-1940
No. 762
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
neelschryver meer practische kennis te putten is
dan uit alle mogelijke theorieën tezamen.
Over het spel van juffrouw de la Mar (de
kleine lady) hoorde ik rondom mij slechts n
roep: heerlijk, prachtig, keurig. Ik onderschrijf
het algemeene oordeel volgaarne; het kind zegt
haar rolletje met een eenvoud, natuurlijkheid
en opgewektheid, in zachte, blanke, donzige
klanken, die het bijna onmogelijk maken aan spel
te denken. Aan sommige volzinnen geeft zij in
tonaties, treffend door welluidendheid, naieviteit
en schalkschheid. Ook haar broertje en zusje
zeiden hun rolletjes lief en juist. Naast hen
kwamen alleen de heer en mevrouw de la Mar
(het echtpaar Herbert) nog op den voorgrond;
het ingehouden spel van den eerste was vooral
in het laatste bedrijf zeer fraai. De toiletjes van
de kleine lady werden terecht zeer geprezen en
bewonderd. Mocht men het eerste bedrijf be
houden, men drage dan in ieder geval zorg kapi
tein Ransom op smaakvoller wijze in zijn
ziekenstoel te plaatsen.
H. J. M.
MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
"Wie herinnert zich niet uit zijne jeugd die ge
moedelijke blij- en zangspelen, waarin bijna zonder
uitzondering vertoond wordt hoe een bejaard min
naar (wiens hart gewoonlijk veel jonger is dan
zijn uiterlijk) met een jong, schoon en guitig
meisje wil trouwen (gewoonlijk zijn pupil) di
echter (wat niet onnatuurlijk is) de voorkeur
geeft aan iets jongers en iets knappers, en door
allerlei listen het zoover weet te brengen, dat de
teleurgestelde hofmaker ten slofte zijn vaderlijken
zegen en dikwijls een goeden bruidschat op den
koop toe moet geven.
Zoo iets dergelijks geeft ook de Komische
Oper" Der Dorfbarbier oder die Schinkenkur van
Johann Schenk.
Dit werk fin de siècle (namelijk van de vorige
eeuw) werd, zooals de lezer weet, bij gelegenheid
?van de feestelijkheden ter herdenking van de
40jarige regeering van de familie Van Lier in het
Grand Theatre in de Amstelstraat opgevoerd, om
dat ook de eerste Duitsche Voorstelling uit dit
werk bestond. (Zie de herinnering van den
Duitschen acteur Günther door den Heer J. II. Kössing
medegedeeld.)
Ik voeg mijne gelukwenschen aan de energieke
en humane directeuren, de Hoeren Gebr. Van Lier,
voor hetgeen zij (ondanks vele bezwaren) voor de
kunst hebben gedaan, bij de vele bewijzen die
hun zoowel van het binnen- als van het buitenland
z\jn toegestroomd. In het kort mogen hier enkele
opmerkingen over den componist en zijn werk. be
nevens de vertolking door het Oostenrijksehe
Operetten-Gezelschap van den Heer Laska volger:
Schenk, de tijdgenoot van Haydn, Mozart, Beet
hoven en Schubert, heeft te Weenen geleefd en
gestreefd. Hij stond bij bovengenoemde beroemde
componisten in hoog aanzien. Wijdde hij zich in
het begin meest aan kerkmuziek, tusschen de jaren
1790 en 1800 heeft hij een tiental opera's
r/r.componeerd, waarvan Der Dorfbarbier zich het langst
op het repertoire heeft staande gehouden.
Schenk is een van de weinige Duitsche compo
nisten die komische opera's wist te schrijven
zonder in het triviale te vervallen.
Uit een historisch oogpunt heeft de eerste
kennismaking (want dat is deze reprise voor bijna
allen geweest) bovendien groote waarde.
Gemoedelyke, vriendelijke humor straalt uit die muziek
te gemoet. De stijl is geheel Mozart, doch ik zou
zeggen: Zopfiger. Mist Schenk het genie van Mozart,
hy is toch, wat natuurlijkheid van vinding,
klare, degelijke schrijfwijze, contrapunctische
kennis betreft, bijna de gelijke van zijne groote
tijdgenooten. Hij geeft den humor zooals de Duit
sche voorvaderen dien opvatten. Geen ironie, geen
sarcastisch glimlachje, doch een gullen vroolijken
lach, die echter altijd zekere deftige fatsoenlijkheid
over zich heeft.
Ook de muziek acht ik met deze woorden het
best gekarakteriseerd. De motieven zijn
natuurlyk en melodieus, het orkestrale gedeelte gaat
vaak zijn eigen weg, en toch krijgt men steeds
den indruk, dat Schenk geen natuurlijker begelei
ding had kunnen schrijven. Het is niet zoozeer
de kleur en de instrumentatie die boeien, als
wel de inhoud.
Thans nog een woord over de vertolking,
Te weinig wordt het Operetten-Gezelschap
gesteuud in zijne pogingen om de operetten zoo
goed mogelijk te vertolken. Het gezelschap bezit
in dit opzicht zoovele kwaliteiten, dat ik met
groot genoegen een paar operette-voorstellingen
bijwoonde. Bovendien spelen allen met het groot
ste entrain, al is de zaal ook nog zoo leeg. Dit
verdient bewondering.
Natuurlijk moet bij de opvoering van het werk
van Schenk, dat meer op het gebied van de opera
ligt, een en ander met den mantel der liefde be
dekt worden wat het muzikale betreft, doch ook
in dit opzicht waren goede momenten te
constateeren.
Er werd in de tweede acte veel gecoupeerd (nl.
een duo, trio en aria) waardoor deze acte aan
belangrijkheid verloor. Ook kon ik een glimlach
niet onderdrukken, toen bij een paar aria's aan
het slot effectvolle (?) versieringen werden aan
gebracht, die niet van den componist waren,
precies zooals Fransche operazangers en sommige
N1 ederlandsche v'bij vertaalde Franscho opera's)doen.
Aan het voortreffelijke spel heeft men reeds
volle recht laten wedervaren, en wat zingen betreft,
deed ieder zijn best. Als de verdienstelijkste mat;
ik in dit opzicht noemen moj. Rose Berthier, de
heeren Fabiani en Mailh'r, terwijl ik den begaaf
den komiek, den heer Wallner, een compliment
maak dat hij weer zonder overdrijving met zijn
lijkzang: Bedenk, o Mennch, dn bist aus Staub
de geheelo zaal aan het lachen bracht.
Over het orkest is het best te zwijgen. Zelfs
voor operetten acht ik het onvoldoende. Van de
delicate figuren en versieringen kwam dan ook
bitter weinig terecht. Ook met sommige tempi
had ik geen vrede.
Den ijverigen ondernemer Laska ben ik echter
dankbaar dat hij zich zooveel moeite heeft ge
troost, waardoor men zich althans een beeld van
dit interessante werkje heeft kunnen vormen. Ik
?wensch hem steeds een druk bezoek bij zijne
operetten toe. Hij bezit niet alleen zeer goede
acteurs, doch ook zangers die, wat stem betreft,
voor dit genre ten volle berekend zijn.
In het Paleis voor Volksvlijt woonde ik in de
vorige week een concert bij, waarin de Heer Hol
na zijn herstel de 3e (Schotsche) sinfonie van
Mendelssohn dirigeerde. De voordracht en uitvoe
ring van dit werk voldeed mij in zeer veel op
zichten. De intentiën van den dirigent werden
over het geheel zeer juist weergegeven. Vooral
het eerste en derde deel slaagde voortreffelijk.
In het tweede deel (Scherzo) hinderde mij de
onjuiste rbythmiek van de houten blaasinstrumen
ten, waardoor men den indruk kreeg of zij in
6/8 maat in plaats van in 2,4 maat speelden,
terwijl ook bij de doorwerking van het laatste
deel de houten blaasinstrumenten (wat gelijkheid
betreft) te wenschen overlaten.
Het goede der uitvoering in het algemeen had
echter verreweg de overhand.
Eene zeer f choone vertolking van het
violoncelconcert van E. Lalo gaf de heer Bosraans te
genieten. Dit zeer interessante werk (slechts in
het eerste deel stuitte ik op eenig weinig-zeggend
passagewerk) zoo kleurrijk en toch zoo doorschij
nend geïnstrumenteerd, heeft deze kunstenaar
voorgedragen op eene wijze boven mijn lof ver
heven. Zeer zeker van zijne techniek, wist hij
bovendien het volle licht op den geest van het
werk te laten vallen. Daarom was deze voordracht
eene edele kunstuiting.
Over een tweede optrec'en van Mlle Nikitakan
ik kort zijn. Ik vermeld alleen dat in de aria uit
La Somnambule die ik hoorde, de zuiverheid be
vredigender was dan bij haar eerste optreden,
terwijl ook de coloratuur thans gelukkiger was.
Overigens verwijs ik naar hetgeen ik in mijn vorig
artikel schreef. Wanneer Mlle Nikita weer het
begin van eene aria transponeert en het slot in
den juister, toon zingt, is het wenschelijk, dat men
een behoorlijke modulatie in de begeleiding aan
brengt. Thans openbaarde de onnatuurlijke over
gang aan ieder dat er getransponeerd werd.
Het is eene eigenaardigheid van mlle. Nikita
dat zij een waren hartstocht voor toegiftjes heeft.
Bij haar eerste optreden stond de muziek voor
het toegiftje al op de piano gereed. Nu daar heb
ik niet op tegen; doch wel dat de zangeres op
Bellini's aria, Brahm's Wiegeliedje laat volgen en
dat wel in zulk een wanhopig langzaam tempo,
dat ik vermoedde dat zij aan Brahms de bedoe
ling toeschreef het geheele publiek met dit, num
mer in slaap te willen laten zinden. Men krijgt
op deze wijze een zonderlingen indruk van den
kunstsmaak eenor zangeres.
Daarna droeg de heer lutschenruijter het kla
vier-concert in D mol van Mozart voor. Vooral
het tweede en derde deel hoorde ik met groot
genoegen. Toen was de pianist zichzelf meester
en wist ook de muzikale eigenschappen te doen
uitkomen- Vooral de voordracht van het Andante
spande de kroon. Ingelast waren twee Oidenzcn
va1; Iiei'.icck", waarvan de eerste mij zeer belang
rijk, doch de tweede te lang uitgesponnen voorkwam.
Ik breng dezen ernstigen bescheiden kunstenaar
lof voor zijne zorgvuldige vertolkins. Hij had een
zeer zware taak dien avond. Hij moest solo
spelen, de orkest-nummers en de begeleidingen
met orkest dirigeeren, terwijl hij tevens enkele
soli op de piano accompagneerde. (De heer Kes
had de begeleiding van het concert van Mozart
op zich genomen).
Een jong Nederlander, thans te Parijs aan het
orkest Lamoureux verbonden, de Heer J. C. van
Ilulsteijn, droeg een thema met variatiën van
Vieuxtemps, benovens een paar stukjes voor. Hij
had gelegenheid zijn goed geschoolde en ontwik
kelde techniek te toonen, doch ik hoop dat hij,
wanneer hij weer optreedt, zich in ernstiger wer
ken zal doen kennen, opdat men wete of hij ook
kunstenaar is ?, want dat vooral behoort ieder vir
tuoos in de eerste plaats te toonen. De periode
van techniek zonder meer'1 is gelukkig voorbij.
Bovendien kunnen m. i. Vienxtemps' werken thans
alleen nog als programma-vulling, doch niet meer
als hoofdnummers in aanmerking komen.
De twee uitvoeringen van de leerlingen der
Muziekschool van de Maatschappij t. b. d. Toon
kunst, afdeeling Amsterdam hadden Zaterdag en
Woensdagavond plaats. liet is reeds lang bekend
dat deze inrichting, onder de artistieke
hoofdleiding van den Heer Frans Coerien en met mede
werking van andere bekwame kunstenaars, reeds
vele schoone vruchten heeft afgeworpen.
De bijval dien de begaafde, door oefening ont
wikkelde leerlingen op zulk een avond verwerven,
is en moet dan ook vooral als een hulde beschouwd
worden aan de leeraren, die aan de ontwikkeling
van die jeugdige plantjes en planten arbeiden.
Sommigen is bet gegeven de artistieke eigen
schappen te ontwikkelen, terwijl anderen zich tot
den bescheiden (aak moeten bepalen de eerste
schreden te leiden.
Dit neemt echter niet weg dat ook die minder
dankbare taak zegenrijk werkt en dus groote
belooning medebrengt.
Tot. mijn leedwezen was ik door bet
zamenvallen vau anders concerten verhinderd dezo uit
voeringen bij te wonen.
Een toehoorder, in wiens oordeel ik bet volste
vertrouwen stel, was zoo vriendelijk mij zij v. in
druk mede te deelen, waarvan ik de hoofdzaak
in het kort laat volgen.
Do gevorderde leerlingen voor klavier (leeraren
de Hoeren Tibbe en JMntgen) en voor viool
(leeraar de Heer Cramer) hebben, voor hot
meerendeel, zeer krachtig getuigenis afgelegd van het
voortreffelijke onderwijs dat /ij ontvangen.
Mijn berichtgever betreurt bet verder, dat in
fluenza en verkoudheden de eigenschappen van
do isangleerlingeii van den Heer Averkamp en
Mevr. Coiliii?Tobisch niet in zulk een gunstig
licht stelden als zij we! verdienden. De
violoncelklassc van den Heer Bosmans was goed vertegen
woordigd, vooral door een leerling die een andanto
van (Jolieniüin voordrocz.
Ook de liuitklasse (leeraar de Heer Dahmen)
en ue elementair ?vioolU lassen (leeraar de lieer
Eiscndorn) en pianoklassen (leeraar de Hecren
Blank en Koerman) gaven blijk van den ernst en
ijver van de onderwijzers.
Een hartelijk woord van lof en waardeering
voor den sympathieken Directeur en de leeraren.
mag ten slotte niet ontbreken.
VAN MILLIGEN.
AANTEEKENINGEN SCHILDERKUNST.
Voor de XIII te Brussel zijn geïnviteerd
Breitner, Israëls (Isaiic?) en Neuhuys.
Zoo stond in de dagbladen. "
De Cercle des Treize nu, is niet te Brussel
maar te Antwerpen gevestigd.
De geïnviteerde Israëls is de heer Jozef Israëls.
Zijn Maneschijn die onlangs op de kleine Isra
lstentoonstelling in Arti" zoo superbe deed, gaat
er den. meester vertegenwoordigen.
De bezienswaardige tentoonstelling van Wer
kende Leden van Pulchri sluit den Sisten Januari.
Omtrent half Februari komt de Wandschilde
ring van Derkinderen in Pulchri.
In de kunstclub to Rotterdam zal omtrent het
midden van Februari een tentoonstelling worden
geopend van een 70-tal schilderijen, etsen, studies
enz., door Pb. Zilcken; in den Haagschen
Kunstkring nu eerst een expositie van PMzard Koning
en Mevrouw Bilders?van Bosse, daarna een ten
toonstelling van Hanraths nagelaten werk.
Aan de facade van het Haagsche station H. S.
moet nogal veel decoratief beeldhouwwerk komen.
De opdracht van dat alles is in eens gedaan aan
een te Amsterdam gevestigden Belg, den heer E.
Van den Bossche. Een concours werd niet uitge
schreven.
In Holland moet men geen beeldhouwer willen
j worden. Er is geen werk voor Hollandsche
beeld| houwers." Zou het zijn om de juistheid van zulke
stellingen te bewijzen, dat deze opdracht direkt
aan een halven vreemdeling werd gegund ?
Aan de Ilaagsche Plateelbakkerij Rozenburg
te 's Hage is korten tijd een jonge man uit
Overijsel werkzaam geweest, van wien ik enkele
dingen zag die bewijs geven van een zeldzaam
natuurlijk talent voor faïonce-schilderen. Door
familieomstandigheden is deze artist weer naar
zijn haardstede teruggekeerd. Maar als hij dit
soms lezen mocht, laat hij dan luisteren naar
den raad om toch alles op te offeren voor een
zoo besliste vocatie.
Bij De Regt op de Bierkado in den Haag wordt
van avond (Donderdag 28 Januari) een collectie
moderne kunst verkocht.
Er is een Artz bij uit vroeger tijd met mooie
dingen er in, een Steelink, zoo goed ais ik niets
van hem kende, een de Block met fijne kanten,
een Gabriël en een krabbel van de Bock.
In het kabinet bij den directeur van het
Mauritshuis, zaj( ik een uit Engeland op beziens ge
zonden schilderijtje door Abr. Diepraem waar in
ii-juaruïgeen enkel specimen van voorkomt, maai'
van wien Dr. Bode uitvoerig spreekt in zijn werk
over de Galerie-Schwerin, en wiens meesterstuk
in de collectie Moltke is.
Het is een aardige herbergscène a la Adr. Brou
wer, en met mooie partijtjes er in. Diepraem was
een Dortenaar. Voor bet Dordtsch Museum zou
dat dus wel iets wezen.
De portretten door Rembrandt, die aan den
Hertog van Westminster behooren, en die een
half jaar geëxposeerd werden in bet Mauritshuis,
zullen in Berlijn worden schoongemaakt. Dat was
wel nooilig, want zij zijn in monsterlijken staat
van overschildering. Het is nu maar te hopen dat
wij de stukken op bun terugreis nog eens in hun
nieuwen staat te zien zullen krijgen.
Met genoegen zagen wij, dat nu ook het
HundeUblad eens oen woordje heeft gezegd over de
driestheid, waarmee in Amsterdam een kunstge
zelschap, jongere artisten gelieft te deballoteeren
voor het lidmaatschap.
Het zal zoetjes aan noodig worden dat de
Heeren eens in het publiek verklaren wat zij
voor hebben.
Een jaar of vijf lang nu al, heb ik zoo hier en
daar sezogd dat het Kunst genootschap Arti et
Amicitiae", dat volgens zijn statuten de kunst heet
te willen bevorderen, voor dat doei ongeveer het
paard achter den wagen pleegt te binden.
En daar zitten in hun Sociëteit enkele van de
Arti-beeren dan wel tegen te foeteren, en een
van hen heeft op een vergadering zelfs al wel
voorgesteld om een blaadje van Arti uit te geven,
waarin het Genootschap tegen alle aanvallen zou
worden verdedigd. Maar op stuk van zaken kwam
er toch nog nooit een schijntje van eenige ver
dediging in do bladen terecht.
Nu, heeren, het Handelsblad beeft de zaak
uitvoerig en klaar behandeld. Men wacht uwe
verantwoording. Of....
l
Naar ik verneem, is er uitzicht dat bet
schildprij van Jakob Maris, I!K ]ï<_tl:cr. die door het
Museum Boymans in 188!) op de Wereldtentoon
stelling to Parijs werd aangekocht, en dat door
den conscientieuscn schilder sedert nog telkens
weer word opgenomen, binnenkort zijn bestem
ming zal kunnen bereiken.
liet laatste nummer van Pingelt bevat weer
twee tcckcnitvjeu door I>u Maurier. liet is te
hopen dat v/ij met recht ons hierover mogen ver
blijden dat dit niet run; work van hem is, dat
was blijven lijmen, en dat de onmisbare
Piwcliman van zijn gczichtszickte hersteld mag b!ijken
te zijn.
Aan do Ilollandscho-spoorv/eg-stations is de
verkoop van den (rij-Klas illitfilréverboden.
Vanwege do zedelijkheid zeker. Maar voor een
onschuldig prentjeskijker als ik ben. is het een
gemis onder het sporen niet meer die uitstekende
illustraties van dat neefje van Forain, Degas en
! Raffaëlli, van dien veelgevariec-rden Steinlen,
bebedoel ik, te kunnen zien. /e zijn zoo zeldzaam,
zulke echte dingen, die zoo honderdmaal meer
waarde hebben dan zoo iets als het
saai-gemaniereerde gcteeken van Emile Bayard b.v., wiens
dood de abonné's van de Illustration betreuren.
Enfin, de kiosken blijven.
Whistler vertrekt dezer dagen naar het zuiden
van Frankrijk, waar hij wat buiten deukt te schil
deren .
De tentoonstelling van Whistler die te Londen
zou worden gehouden, komt neer op een kleine
expositie van een twintigtal zijner nocturne?, in
Maart, bij Goupil te Londen. Men heeft nocturnes
die hij aan de Thames, in Cremorne Gardens en.
andere gedeelten van Londen, en die hij te Ve
netiëof in Valparaiso maakte.
V.
RUDYARD KIPLING.
Als de werken, die Kipling het best doen ken
nen, mogen wij noemen: Plain Tales from the
Hills", Soldiers Three", Life's Handicap" en
The Light that failed". in de eerste drie be
handelt hij bijna uüsluiteud den Britschen soldaat
in Indië, de Anglo-Indische maatschappij, en den
inboorling, terwijl hij ons in het laatste een blik
doet slaan op het leven, in Londen zoowel als te
velde, van den Engelschen oorlogscorrespondent.
Het is opmerkelijk dat in onze militaire ver
halen de Nederlandsch-Indische soldaat zoo wei
nig de aandacht wordt waardig gekeurd. Ver
schillende schrijvers hebben hem voor ons doen
optreden op het oorlogstooneel; maar van zijn
leven in het garnizoen, in het kampement, op
inarsch, van z^ne eigenaardige deugden en on
deugden, zooals die te voorschijn treden gedu
rende zijn leven in vredestijd, weten wij zoo goed
als niets; en ook waar bij geteekend wordt bij
het verhalen van expedities en gevechten, geschiedt
dit als ter loops en met vage omtrekken. Wij
krijgen een beeld van een massa, doch niet van
individuen. Ook in Engelsche verhalen ontbrak
hem tot nog toe de plaats, die Kipling hem ge
geven heeft, en hieraan is, voor een niet gering
deel, hot succes van den schrijver te danken.
In tal van ziji.e stories'' treden zij voor ons
op, de onafscheidelijke drie vrienden : de Ier
Mulvaney, de vergrijsde en gebruinde veteraan, die
in bijna alle Brits-che koloniën en bezittingen
gediend heeft, in zijn goede uren een uitstekend
soldaat, onuitputtelijk in het uitdenken vau hulp
middelen in de moeielijkste omstandigheden, doch
een onhandelbare kerel, wanneer de liefde tot de
lletich hem te michtig wordt, een van die
troupiers die (ellen voor twintig in een koloniaal
leger; verder Learoyd, de zwaar gebouwde, logge
Yorkshireman, de trouwe kameraad en gevreesde
vechtersbaas (de minst scherp geteekende van de
drie) en eindelijk Ortberis, de echte Londenaar
uit het East-eeid, een klein, slim kereltje, even
handig met de naald en de verfkwast als met
het geweer, en een ouveibeterlijk stiooper en
liondeusteler.
De verhalen betreffende de fait s et yestex dezer
drie worden ons medegedeeld, nu eens door een
van h.en. dan weer iloor den schrijver, iu do rol
van hun vertrouwden vriend, die hen beeft ga
degeslagen in bet panu'zoen, op inarsch, op het
bivak, in bet gevecht, en steeds hartelijk deel
neemt in hun lief' en leed. En het verbaal van
hunne avonturen, hunne escapades, hun lijden en
hun genieten wordt werkelijkheid voor ons, gelijk
bet dat was voor den schrijver; hunne scherp
geteekende persoonlijkheden staan voor ons in
levenden lijve, gelijk de onsterfelijke fypen der
romans van Dickeos. Wij maken den
Nederlandschen schrijver etn kompliment, als wij zeggen
dat Kipling's behandeling van den
Britsch-Indischen koloniaal" doet denken aan die vau den
Ilollandsuhen zeeman door Weriimóus Buning.
Beider teekening geeft ons den indruk van het
zelfgeziene en geleefde, en ook in beider wijze
van teekening vinden wij punten van overeen
komst; doch in een opzicht (zoo niet in meer)
staat de Kngelsehman boven den Hollander. Geen
van Kipling's beelden wordt bedekt door het
romantisch-poësch skiieitje, dat sommige van
Biunng's figuren omhult, Kipling belt nooit over
tot het scntimenteele. Il ij is realist, in den ge
zonden zin van het woord. Hij schildert de per
sonen en toestanden gelijk wij gevoelen dat zij
zijn; hij toont ons de licht- en de schaduwzijde,
zonder bij voorkeur een van beiden to sterk te
doen uitkomen. Ik zeg bij voorkeur; indien soms
de ruwe of de gladde kant wat veel in 't oog
valt, dan is bet omdat die kant boven lag toen
Kipling zijn schets maakte, niet omdat hij er met
voorlielde naar zocht.
Niet minder scherp dan don Indiscben soldaat
teekent Kipling zijn officier. De officieren, die
nu en dan voorkomen oi.der de dramatis personae
der hcdendaagsche Engelsche romans, onderschei
den zich in niets van hunne burgerlijke
landgenootcn (behalve de onmogelijke caricaturen, die
Ouida ten tooueele voer',), en dit is grooteuJeels
toe te schrijven aau de omstandigheid, dat iu
Engeland de oüicicr als zoodanig door zijne
landgeiiooton niet gekend wordt. Hij is oiticier siecbts
zoolang bij ,,in dienst" is. Zoodra de dienst iu
de kazerne of op bet, exercitie-terrein is
afgelocpen, steekt hij zich in civiele kleeding en b /weegt
zich ais gewoon burger.
In Indiücenter, waar zij meer actief optreden,
vormen de oificieron een afzonderlijken stand,
mei a' z j'.o eigenaardige gewoonten en gebruiken,
i'ji treden de individuen in bot helderste licht
voor een opmerker a's Kipling. Do teekiiiiing van
typen ais Major O'Dowil en Will!;im Dobbin in
\auity F:iir is Kiiïvoi1 en aan il\ïmt,\vu' «elrouw
en toch had Tliackcrav ziji.e pwbonoii ; ooit vau
ii!tli;j gadegeslagen: huT \vordt n ons dorgclijke
j breiden YO.T Ou^en gctnovcrd eh;oi' eiu map, die
z;j;:e onderwerpen nuu\\!u'ii''ig he'eït waargenomen
e» bestudeerd. Ya:i het jougo hütenantje, pas
uit het moederland aaiinx-komcn, vervuld van
idealen en blakende van geestdrift voor zijn be
roep, tot den vergrijsden kolonel, 11 ij wien die
geestdrift reeds l»i>g heeft plaats gemaakt voor
een gevoel vau overvoldaaiihc-id niet Indiüen een
verlangen naar Old-Englavid trcdun zij allen voor
ons op, met hunne- ridderlijkheid, hun esprit de
corps, <[en dollen overmoed der subaUcrna en de
wei iut'A'at cynische kalmte, der veteranen, voor
wie de tijd der bokkesprongcn voorbij is. -'
Tragisch zijn vele dezer figuren, somber en
treurig vaak is Let beeld, dat c-sgctchelst wordt