Historisch Archief 1877-1940
No. 763
DE AMSTEKDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
moet eens in een particulier gesprek gezegd heb
ben : Gade's muziek is zeer schoon, doch Schumann
had die moeten harmoniseeren, en Schumann's mu
ziek is heerlijk schoon, doch Gade had die moeten
instru inenteeren.
Sommige afwykingen, zooals het eerste motief
van de Finale, klonken mij vreemd en gezocht,
evenals de overgang van de introductie naar het
eerste Allegro, doch zeer voldeed mij het korte
harmonische motief in de Finale, waar imitaties
in de plaats kwamen van de tremolo's. Vreemd
klonken mij de accenten zoo als die in het Coda
voorkwamen. De Heer Kes heeft thans eene nieuwe
plaatsing van het orkest beproefd, die m. i. eene
groote verbetering is en waardoor het koper (dat
altijd te sterk doorklonk) beter gedekt is. De
violoncellen en contrabassen vormen nu een ster
ken scheidsmuur tusschen het koper en de tweede
violen en alten.
Op denzelfden avond gaf de Ned. Opera
De Regimentsdochter en Cavalleria Rusticana
(De Trouweloozen) van Mascagni. Het laatste
?woonde ik bij.
Reeds in het begin van het saizoen heh ik over
deze opera uitvoerig geschreven, ik kan mij dus
thans tot de opvoering bepalen.
Mevr. Derickx?van de Weghe was zeer op haar
plaats van de rol van Sant.uzza. Voor het kla
gende leent zich hare stem zeer goed. Hoewel
niet geheel gedisponeerd, verwierf deze dame een
rechtmatig succes.
Ook Mevr. Orelio heeft de kleinere part'j van
de coquette Lola met veel entrain gespeeld, zon
der in overdrijving te vallen. Ook haar zang, met
name het bloemenlied, was zeer verdienstelijk,
terwijl Mevr. van Ophemert-Schwencke het kleine
rolletje van Lucia vervulde.
Zeer ingenomen ben ik met de vertolking van
de heer Pauwels (Turiddu). lederen keer bespeur
ik vooruitgang in zijn zang en spel, ook bemerk
ik aan sommige détails, dat hij er ernstig naar
streeft, van gemaakte opmerkingen partij te trek
ken. Hij hoede zich alleen voor iets huilerigs in
de stem daar waar hij klagend moet zingen. Dit
is van tijd tot tyd in zijn zang op te merken.
Over het groote duo met Santuzza en zijn
drinklied maak ik hem een warm compliment.
Ook de heer Orelio heeft de rol van Alfio met
veel uitdrukking gezongen. Het eerste lied van
deze minder dankbare doch veeleischende partij
is zeer moeielijk van intonatie, daar iedere frase
een nieuwe modulatie inhoudt. Dit lied was de
heer Orelio nog niet geheel meester en kan aan
duidelijkheid winnen; doch overigens heb ik
grooten lof voor zijn zang en ook voor zijn spel.
De koren waren kranig ingestudeerd. Vooral
in het begin hebben zij met tal van gevaren te
worstelen door de grillige rbythrusche wendin
gen en de twee maatsoorten die tegen elkander
ingaan. Alles marcheerde echter zeer vast. Jam
mer dat het klankgehalte ruw en plat blijft. Is
daar niets aan te doen?
Het orkest verdient lof van af het Intermezzo.
Met al het vorige, de inleiding en de geheele eerste
helft, ben ik veel minder ingenomen, daar er
veel ruws en ongelijks in voorkwam. Een paar
strenge orkestrepetitiën zijn nog dringend noodig.
Als geheel was deze voorstelling een beslist
succes. Toen de eerste spanning (bij eene pre
mière altijd merkbaar) wat voorbij was, liep alles vlot.
Ook de mise-en-scène maakte een aangenamen
indruk.
Ik hoop dat het publiek niet weer op onge
schikte oogenblikken zal applaudisseeren en terug
roepen. De handeling van deze Opera verdraagt
die storing niet.
Na het intermezzo zal het applaus niet hinde
ren, doch overigens wachte men tot het slot om
den vertolkers welverdiende hulde te brengen.
VAN MILLIGEN.
AANTEEKENINGEN SCHILDERKUNST.
Er wordt een nieuwe Hollandsche editie aan
gekondigd van den Münchhausen van Doré. Den
Münchhausen van Doré, zeg ik. maar bestond
er vóór hem wel een andere Münchhausen ? Was
het geschreven verhaal er wel werkelijk, vóór de
boheemsche teekenaar zelfs liet
alleronmogelijkste er uit, dat enkel op barokke liienvitz geleek,
in zijn onsterfelijke vagabondische charges, levend
voor onze oogen bracht als vleesch en been?
Althans voor wie van ons als kind de prenten
van Doréheeft gekend, bestaat er geen andere
Münchhausen dan de zijne. De onzinnige Duitsche
studentenopsnijderij van honderd jaar oud, is in
onze gedachte maar een bijschrift tot zijn creatie.
Zóó hebben wij van Doréwel geleerd ons den
geanimeerden, vroolijken Vrijheer voor te stellen,
zóó en niet anders als die luimig-listige drogisten
gaperskop, die koddige quasi-Canovasche portret
buste van den gearriveerden Hans kijk-in-de-Lucht,
met het devies Mendace Veritas in den balk van
zijn wapen, dat tegen het tulbant-achtige voet
stuk is geplakt: die buste die als frontispies
vooraan zijn geïllustreerden Münchhausen staat,
met een snoevend opgefrizeerden snorbaard
geplakt tusschen den lustig liegenden snaterbek,
en het kale voorgebergte van den potsierlijk
krommen kokkert van een onmogelijk brutalen
Jan-Klaassen-neus. die twee triomfantelijk
loenschende spits naar binnen lachende oogen van
elkaar houdt, terwijl over zijn ooren de weidsche
kurketrekkers-étalage aan weerskanten, en de
zwierige wipstaart van achter aan zijn
kadonderpruik, den verschrompelden, hersenschimmigen
kop, met het kale wrattige kakement, nog een
avontuurlijker staatsie bijzetten.
Het is kurieus, de verbazende kompositeur, de
zichzelf altoos ongelijke inventeur, die zich thuis
dacht in fabelpracht en reuzenvegetatie, bij
tooneelruraoer of bange eenzaamheid, die weelderige
levensblijheid en kale doodsvalleien improvizeerde
met de teekenstift, hij was per slot, al wilde
hij nog zooveel anders, vooral een enorm
dramatizeer-talent van het groteske, hij was dat
althans in zijn beste boeken, zijn Rabelais en
zijn Contes Drölatiques. En die man die in de
decors van alle werelden zich heeft ingedacht,
heeft zich in zijn Münchhausen met het grootst
mogelijke gemak bewogen in die wereld, die,
zou men meenen, ganschelijk aan de
pozitiviteit van het teekenen ontsnappen moet, hij
heeft met het leukste gemak zich volkomen thuis
gevoeld in het ommetelijke Rijk van den Bluf.
En in de illustraties van die wonderlijke wereld,
ligt niets van de zwakheden van den grooten
verluchter, en ligt iets van het beste van zijn kracht.
Da Münchhausen van Doréis een opwekkend,
ee,n bewonderenswaardig, een mooi, een uniek boek.
V.
EEN NIEUWE ETS.
Onder de nieuwste voortbrengselen der etsnaald
neemt prof. Wilhelm Unger's ets naar een van
Rubens' heerlijkste schilderijen der Galleri?
Lichtenstein te Weenen eene eerste plaats in.
Het zijn zijne beide zonen die de groote
Vlaamsche meester ons in de gracieuse, kleurige dracht
van zijn tijd op dit doek te zien geeft. Het stuk
is met veel liefde on zorg geheel alleen door
Rubens geschilderd en wel in zijn besten tijd
(omstr 162(5?1627). Lang heeft men de uit
muntende Atelier-Copie naar deze schilderij in
het Museum te Dresden mede voor een origineel
gehouden. Maar de Weener schilderij staat er
verre boven, en verraadt ons door de meesterlijke
toets dat hier Rubens alleen, zonder hulp zijner
vele leerlingen aan het werk geweest is. De ko
lossale ets van Unger (64 cm. hoog en ruim 39
cm. breed) is een der knapste werken van den
grooten Weener etser. Het is hem hier meer dan
ooit gelukt den warmen blonden toon der schil
derij weer te geven, terwijl de gelijkenis niets te
wenschen overlaat. Ook thans komt mij voor dat
nger Rubens oneindig beter weergeeft dan
Rembrandt. Hij is de moderne Rubens-etser bij
uitnemendheid. De ets. te Weenen bij Miethke
verschenen, kost 240 Mk. voor de gewone proe
ven, 300 Mk. voor de proeven op perkament. In
het geheel zijn er maar 150 exemplaren afgedrukt
en de plaat is vernietigd.
A. BREHIÜS.
CHARLES HADDON SPURGEON.
Bijna dertig jaren geleden het was in den
winter van 1862 63 trad in de Pieterskerk
te Leiden een Engelsch predikant op. Zijne korte,
gedrongen gestalte, zijn zeer alledaagsche trekken
konden geen bijzondere aantrekking uitoefenen.
Zijne wijze van spreken was in strijd met alle
traditiën van deftigheid, velen zeiden : van be
tamelijkheid. Het onderwerp van zijne predikatie
(het woord vatte men vooral niet op in den
gebruikelijken ZÏK) was Jesw Christ a first-class
ticket to Jleaven". Welbespraakt was de rede
naar in hooge mate, al was zijn Engelsch
juist niet klassiek te noemen, maar veeleer, voor
zoover dit met de vele bijbelsche aanhalingen en
zinswendingen vereenigbaar was, uiterst gemeen
zaam. Zooveel kwinkslagen als in dat ne uur
waren in het eerwaardig kerkgebouw zeker in
geen driehonderd jaar gehoord. Bij vele aan
wezigen week de glimlach niet van de lippen,
maar allen luisterden, met gespannen aandacht;
allen verkregen een diepen indruk van de grnote
en oprechte vroomheid dezer met het vormelijke
van onze religieuse uitingen zoo geheel strijdige
natuur.
Op denzelfden dag zat de schrijver dezer re
gelen in een gastvrije woning met den beroemden
Engelschen prediker aan. De genoodigden behoor
den voor het meerendeel tot de serieus-orthodoxe
kringen van do Sleutelstad. Maar aan het diner
was Spurgeon, de buitenlandsche gast, joviaal en
vroolijk, une bonne fourcliette en een gezellig
prater. Hij vermeed alle theologische discussiën,
maar gaf velerlei meer of minder vermakelijke
herinneringen uit zijne pastorale werkzaam
heid ten beste. Zoo verhaalde hij, hoe de spelling
en interpunctie der hem overhandigde briefjes,
waarin de voorbidding der gemeente werd ge
vraagd, hem soms moeielijkheden veroorzaakte;
eens had hij van zoo'n briefje gelezen: a man
liavirtq fjone to nee Jiis wife, reffiiests the prayers
of the conffi'egation", en er had moeten staan:
a man liamnq fjone to sea, his wife etc". Dan
weer sprak hij met gemoedelijke ironie over het
verlangen van eene zuster der gemeente: an
old woman wJi-o wisJtfüto l>e a new man"?een
verlangen dat hij allernatuurlijkst vond. Of hij
vertelde van den Franschen ambtsbroeder, die op
zijne katechisatie kwam en bij de meisjes eene
buitengewone hilariteit opwekte door haar in ge
broken Engelsch toe te wenschen: God Mess
yow all and t/ive you all siKeethóarts!"
Toen Spurgeon ons land bezocht, was hij in
Engeland reeds een beroemd man. De
kweekeling aan eene Zondagsschool, die op zijn zeven
tiende jaar voorganger was van eene kleine dis
senters-gemeente te Waterbeach. was op zijn
negentiende jaar naar Londen beroepen. Eiken
Zondag vermeerderde zijn gehoor; telkens op
nieuw werd de kleine kapel vergroot, en nog
slechts weinige jaren was Spurgeon als prediker
bij de Baptisten-gemeente werkzaam geweest.
toen voor hem do Metropolitan Talie.rnrtde werd
gebouwd, die 7000 personen kon bevatten, en
waar hij driemaal 's weeks voor eene dicht
opecngehoopte schare optrad.
Spurgeon improviseerde altijd: hij bracht alleen
eene schets van zijn preek mode en vertrouwde
voor het overige op de inspiratie, die hem zeven
en-dertig jaren lang nooit in den steek heeft ge
laten. Zijne taal was eenvoudig en ongekunsteld.
maar tevens warm, kernachtig on schilderachtig.
Wat hij zeide, was dikwijls vulgair, maar nooit
banaal. En als men hem verweet, dat hij te veel
aardigheden en anekdotes in zijne toespraken
mengde, placht hij met een gemoedelijken glim
lach te zeggen : Ge weet niet. hoeveel meer ik
er binnenhoud."
Alle preêken van Spurgeon werden
gestenografet'rd. Twee-duizend-twee-honderd-een-en veer
tig zijn er van uitgegeven, en de geringste
oplaag bedroeg 3(1000 exemplaren. De uitgever
heeft er nog genoeg in voorraad, om gedurende
tien of twaalf jaar elke week een nieuwe te doen
verschijnen. Van zijn .Jo/m Plrninliman''* Talk"1
zijn 370.000 exemplaren verkocht, en de uitgever
schat thans nog het jaarlijk^ch debiet op 10.000
exemplaren. Rekent men bij deze enkele voor
beelden de talrijke andere geschriften van Spur
geon, en bedenkt men daarbij, dat een groot aan
tal daarvan in vele vreemde talen zijn overge
bracht, dan is het zeker geen overdrijving te be
weren, dat zijne werken door millioenen gelezen
zijn.
Dat een man als Spurgeon onder zulke om
standigheden een buitengewonen invloed uitoefen
de, ligt voor de hand. Zijne vrienden en vereer
ders hebben schatten tot zijne beschikking ge
steld, en hij heeft die op de meest belangelooze
wijze voor liefdadige werken gebruikt. Met de
wetenschap, met de kritische wetenschap vooral,
leefde hij op een uiterst gespannen voet; het
daar staat geschreven" was zijn eerste en zijn
laatste argument; zijn letterkundige smaak liet
te wenschen over. Maar hij wist zijn hoorders
en zijn lezers te pakken en te boeien, en gaf
overvloedig aan hun hart, wat hij aan hun hoofd
misschien te veel onthield.
In zijne gemeente trachtte Spurgeon het gees
telijke leven op te wekken, ook door de leden
aan te sporen tot openlijke gebeden, maar vooral
door jongelieden voor het predikambt op te lei.
den. Niet altijd ging dit even goed. De
Engelsche bladen herinneren, hoe indertijd op zulk
een prayer-mceting ook een vuilnisman (dustman)
was uitgenoodigd om het woord te voeren. Oh
Lord, l'm dust.'" begon het gemeentelid, en hij
vervolgde: Ik dank U, dat Gij het Uwen dienaar
j Charles Spurgeon in het hart hebt gegeven, mij
een schapebout te zenden." Het was ongetwij
feld goed bedoeld : nederigheid en dankbaarheid
zijn schoone Christelijke deugden. Toch achtte
Spurgeon zich genoodzaakt met een Sit down,Sir!'!
aan de ontboezeming een einde te maken.
Of Spurgeon school zal maken? Wenschelijk
komt ons dit niet voor. Het navolgen van onge
woon begaafde, maar excentrieke mannen, zooals
hij er een was, bepaalt zich dikwijls tot het na
bootsen van uiterlijkheden, wie er sich rauspert
und spuckt". In dit geval zou gemeenzaamheid
licht oneerbiedigheid, scherts profanatie kunnen
worden. Maar al kunnen wij Spurgeon's wijze van
spreken en schrijven niet ter navolging aan minder
begaafden aanbevelen, aan zijn eigen groote ver
dienste doet dit geen af breuk, en in de herinne
ring van landgenoot en vreemdeling zal hij eene
buitengewone, sympathieke en achtenswaardige
figuur blijven.
RUDYARD KIPLING.
(Slot).
Uit de Anglo-Indische maatschappij kiest
Kipling slechts die figuren welke sterk uitkomen,
personen die invloed uitoefenen op hunne omge
ving, of die, onder den invloed van wat hen om
ringt, te gronde gaan. Den rustigen koopman,
den stijven bureaucraat, den eigenwijzen,
zelfgenoegzamen regeeringspersoon behandelt hij slechts
als terloops en dan meestal om hunne zwakke of
belachelijke zijden in 't licht te stellen. De da
meswereld, als verreweg de meest invloedrijke,
biedt hem stof voor vele, blijkbaar met voorliefde
geschreven, verhalen, en in deze is hij niet zoo
zeer verteller als wel satirist en cynicus. Echt
breuk, kuiperijen, listig uitgedachte intriges, op
tc:;w gezet en volvoerd door geslepen vrouwen,
tegen welke de schranderste man niet is opge
wassen, vormen dikwijls den hoofdtoon. Of mrs.
Reiver en mrs. Hawsbee, die wij herhaaldelijk
ontmoeten, werkelijk zijn te beschouwen als typen
van de klasse der Engelsch-Indische vrouwen,
wi«r karakter een mengelmoes zou vertoonen van
gevoelloosheid, belangzucht en coquetterie, mogen
wij betwijfelen; het zal niet in zijne bedoeling
hebben gelegen om zulk een sweepingassertion"
uit te spreken, evenmin als hij ons in Maisy (de
vrouwelijke hoofdpersoon in The Light that
failed") het beeld schetst van de jonge Engelsche
artiste. Dat zulke figuren hem het meest in 't
oog moesten vallen is, in aanmerkir.g genomen
zijne eigenaardige loopbaan en zijn voorliefde voor
het sterk uitkomende, wel te begrijpen. Dat hij
evenzeer een open oog heeft voor het teedere, het
aanhankelijke, het liefdevolle in de vrouw, zien
wij nergens beter dan in het treffend schoone
Without Benefit of Clergy", een van zijn beste
verhalen, in 'twelk hij een dier verbintenissen
teekent, aangegaan buiten de medewerking van
den ambtenaar van den Burgerlijken Stand, die
niet uitsluitend in de Britsch-Indische maatschappij
voorkomen.
Een ambtenaar naar Kipling's hart vinden wij
geteekend in de figuur van Strickland Dezen
politie-beambte.die Indiëen de Indiërs beter kent
dan al de leden van een regeeringsbureau te
zamen genomen, vinden wij in vele verhalen terug.
Zijn levensdoel is, eene zoo grondig mogelijke
kennis te verkrijgen van het land, en van de be
woners in wier midden hij werkzaam moet zijn.
Gevaren noch moeite schrikken hem af, waar het
geldt dit doel eene schrede nader te komen. Nu
eens zien wij hem, het land doortrekkende, ver
momd als prisster. dan weer vinden wij hem
onder het dienstpersoneel van een Engelschman
of van een Indisch vorst, steeds bezig zijne ken
nis te vermeerderen, steeds dieper doordringende
in de geheimenissen van dat, nog zoo weinig be
grepen, land en volk.
In de hand van zulke mannen, meent Kipling,
ligt het te zijn of niet te zijn van den voortduur
van 't Kngelsche bestuur in Indir.
Een scherp contrast met het succes van dezen
ambtenaar vinden wij in de verhalen, waarin voor
ons optreden de zendeling en de Engelsche poli
ticus. Het jammerlijk falen van den eersten, die
zich niet de moeite geeft van te trachten om
door te dringen in hetgeen voor hem duister is,
en zich verbeeldt dat het instinkt, do begrippen
en de neigingen van den inboorling spoorloos
kunnen verdwijnen onder een dun laagje van
christelijde beschaving, wordt ons niet minder
treffend geteekend dan de lachwekkende tegen
spoeden van den laatste, die, in zijn eigenwaan
van meening zijnde, dat hij de man is om de
zaken in orde te brengen, niets dan teleurstel
lingen ondervindt en onverrichter zaken moet
terugkeeren.
Vooral in de verhalen, die den inboorling
tot onderwerp hebben, treffen ons twee eigen
aardigheden van Kipling, die wij kunnen waar
nemen bij de meeste jonge Engelsche
novellisten van onzen tijd: eene soort van voorliefde
voor wat uncanny" is, en de neiging om het
sterkste licht te doen vallen op den bovenkant
der dingen, waarbij nog komt eene Byroniaansche
onbekwaamheid om zich in een anders plaats te
stellen. List, wraakzucht, een vertoon van
slaafache onderworpenheid, een masker van onver
stoorbare kalmte en gemoedsrust, dat de
vreeselijkste en ontembaarste hartstochten verbergt,
deze schijnen den schrijver bij zijne beschouwing
van den Indiër het meest te hebben getroffen.
Onuitroeibaar bijgeloof en volslagen onvatbaar
heid voor hoogere moreele begrippen, dan die hem
van nature eigen zijn, maken den native", (altyd
volgens den schrijver) tot een wezen, dat flink
onder den duim moet worden gehouden, maar
vooral niet het minste part of deel mag krijgen
aan het beheer van zijn eigen land. Kipling toont
zich dan ook herhaaldelijk een beslist tegens'an
der van het stelsel, dat door sommige zijner
landgenooten wordt voorgestaan, n. 1. om den
inboorling in sommige zaken (b.v. de rechtspraak)
een woordje te laten meepraten. Bijgeloof en
wraakzucht vinden wij in The Return of Imray",
bijgeloof en list in The Sending of Dana Da1',
slaafsche onderworpenheid en onbekwaamheid om
het goed recht te laten gelden tegenover de wil
lekeur van hooger geplaatsten, in Gemini", en
overal zien wij den hooghartigen Engelschman,
die voor het onderworpen ras weinig anders over
heeft dan een soort van sneering" minachting,
een Farizee-achtig medelijden, of wel een heime
lijke bewondering voor slimheid in business".
Ten slotte kunnen wij nog met een enkel
woord melding maken van de verhalen, in welke
kinderen optreden als hoofdpersonen. Ook in
deze troffen ons de bovengenoemde eigenaardige
deugden en gebreken van den schrijver. Wat hjj
zelf heeft gezien, wat hij heeft meegeleefd, tee
kent hij iii beelden, die ons de werkelijkheid
doen zien; waar zijne fantazie aan 't woord ia,
laat ons onbevredigd. Het beste van deze zijner
vertellingen is The Drums of the Fore and Aft",
een verhaal van twee kleine tamboers (waarvan
eene fraaie vertaling is verschenen in de Revue
des Deux Mondes), terwijl zijn bekend verhaal Tod's
Amendrnent", waarin een zevenjarig kind, een
soort van wonderkind (dat doet denken aan
Ouida's helden) optreedt als vredestichter, iederen
lezer, die slechts eenigszins met kinderen be
kend is, treft als opgeschroefd, onnatuurlijk en
onwaar.
Met opzet heb ik mij, in deze schets van
Kipling's werken, onthouden van het doen van aan
halingen of het geven van uittreksels; niet slechts
omdat l'embarras du choix" dit moeilijk maakt,
maar ook omdat losse brokstukken niet in staat
zijn een behoorlijk denkbeeld te geven van het
schrijverstalent en de vertellingsmanier van dezen
begaafden en terecht hooggeroemden auteur,
Mijn doel was slechts op te wekken tot het
lezen van zijn werken, daar ik overtuigd ben
dat de meesten uit het Engelschlezend publiek
menig genotvo! oogenblikje aan deze werken kun
nen ontleenen.
Leiden.
D. J.
EENE NUTTIGE UITGAVE.
Het was een goed denkbeeld van de afdeeling
Amsterdam" der Kederl. Heide-Maatschappij,
uit de gegevens, verstrekt door de verslagen van
de hoofdcommissie voor de herziening der belast
bare opbrengst van de ongebouwde eigendommen"
tabellen en kaarten te laten samenstellen, om een
goed overzicht te verschaffen van de in ons land
nog aanwezige woeste gronden en bosschen.
Thans vooral, nu van verschillende kanten de
vraag rijst, hoe zullen we zoovele werkgrage han
den, die door verschillende omstandigheden tot
werkeloosheid veroordeeld zijn, aan nuttigen,
prodtictieven arbeid helpen, is het in dubbel opzicht
goed, in ruimen kring te vertellen: in ons land
liggen rog zoovele en zoovele duizenden hectaren
land, die als zand- en heidegrond, of als hooge
en lage venen, geen of zeer weinig nut opleveren
en toch, in cultuur gebracht, eene talrijke bevol
king zouden kunnen voeden. Welk een ruim ar
beidsveld zou de ontginning dier woeste gronden
openen voor ingenieurs, landhuishoudkundigen en
ondernemende jonge landbouwers; welke tchoone
gelegenheid werd hierdoor den Nederlandschen
kapitalisten aangeboden hun geld voor hen zelf
en de maatschappij productief te maken en nieuwe
bronnen van welvaart te openen.
Zeker aan weinigen beter dan aan dr. Blink
kon het opgedragen worden, zulk een overzicht
van de woeste gronden en bosschen te leveren.
De heer Blink heeft zich verdienstelijk gemaakt
door het bewerken van verschillende uitgaven
op aardrijkskundig gebied en het was dus te ver
wachten, dat hij zich met nauwgezetheid van zijn
taak zou kwijten.
In het tabellarisch overzicht zijn alle gemeenten
opgenomen, alphabetisch gerangschikt en naar de
provinciën ingedeeld en achter de namen der ge
meenten wordt in elf kolommen opgegeven: lo.de
grootte in hectaren; 2o. het aantal hectaren
dennenhout; 3o. het percent van de cppervlakte door
dennenhout ingenomen: 4o. het aantal hectaren
grond met andere houtsoorten bedekt; r>o. het
percent van de oppervlakte met die houtsoorten
begroeid; 60. de totale hoeveelheid hout; 7o. de
totale hoeveelheid hout in percenten van de op
pervlakte opgegeven; 80. het aantal hectaren hei
de, veengrond, duin en zand; 9o. het totaal per
centen woeste grond; lOo. het aantal hectaren
griend, twijg en rijswaard en llo. het percent
van de oppervlakte door griend, twijg en rijs
waard ingenomen.
Dat uit deze tabellen veel te loeren is, behoeft
geen betoog. Ook al bepaalt men zich tot zijne
naaste omgeving, zal men allicht zien, dat in tal
van gemeenten nog groote uitgestrektheden grond
in cultuur gebracht kunnen worden.
Doch aanzien doet gedenken en daarom beve
len wij vooral de beide kaarten, dio meer aan
schouwelijk voorstellen, wat ons in de tabellen
in cijfers wordt medegedeeld, in ieders aandacht
aan. De kaarten zijn 96 bij 76 cM. groot, op
stevig glad papier gedrukt en munten uit door
duidelijkheid van uitvoering. Op de eene kaart
wordt door verschillende kleuren aangeduid, welk
percent van den bodem nog uit zand, heide,
hoogen laagveen bestaat, voor zoover deze gronden
nog niet in cultuur gebracht zijn en dus tot de