De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 7 februari pagina 3

7 februari 1892 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 763 DE AMSTEKDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. moet eens in een particulier gesprek gezegd heb ben : Gade's muziek is zeer schoon, doch Schumann had die moeten harmoniseeren, en Schumann's mu ziek is heerlijk schoon, doch Gade had die moeten instru inenteeren. Sommige afwykingen, zooals het eerste motief van de Finale, klonken mij vreemd en gezocht, evenals de overgang van de introductie naar het eerste Allegro, doch zeer voldeed mij het korte harmonische motief in de Finale, waar imitaties in de plaats kwamen van de tremolo's. Vreemd klonken mij de accenten zoo als die in het Coda voorkwamen. De Heer Kes heeft thans eene nieuwe plaatsing van het orkest beproefd, die m. i. eene groote verbetering is en waardoor het koper (dat altijd te sterk doorklonk) beter gedekt is. De violoncellen en contrabassen vormen nu een ster ken scheidsmuur tusschen het koper en de tweede violen en alten. Op denzelfden avond gaf de Ned. Opera De Regimentsdochter en Cavalleria Rusticana (De Trouweloozen) van Mascagni. Het laatste ?woonde ik bij. Reeds in het begin van het saizoen heh ik over deze opera uitvoerig geschreven, ik kan mij dus thans tot de opvoering bepalen. Mevr. Derickx?van de Weghe was zeer op haar plaats van de rol van Sant.uzza. Voor het kla gende leent zich hare stem zeer goed. Hoewel niet geheel gedisponeerd, verwierf deze dame een rechtmatig succes. Ook Mevr. Orelio heeft de kleinere part'j van de coquette Lola met veel entrain gespeeld, zon der in overdrijving te vallen. Ook haar zang, met name het bloemenlied, was zeer verdienstelijk, terwijl Mevr. van Ophemert-Schwencke het kleine rolletje van Lucia vervulde. Zeer ingenomen ben ik met de vertolking van de heer Pauwels (Turiddu). lederen keer bespeur ik vooruitgang in zijn zang en spel, ook bemerk ik aan sommige détails, dat hij er ernstig naar streeft, van gemaakte opmerkingen partij te trek ken. Hij hoede zich alleen voor iets huilerigs in de stem daar waar hij klagend moet zingen. Dit is van tijd tot tyd in zijn zang op te merken. Over het groote duo met Santuzza en zijn drinklied maak ik hem een warm compliment. Ook de heer Orelio heeft de rol van Alfio met veel uitdrukking gezongen. Het eerste lied van deze minder dankbare doch veeleischende partij is zeer moeielijk van intonatie, daar iedere frase een nieuwe modulatie inhoudt. Dit lied was de heer Orelio nog niet geheel meester en kan aan duidelijkheid winnen; doch overigens heb ik grooten lof voor zijn zang en ook voor zijn spel. De koren waren kranig ingestudeerd. Vooral in het begin hebben zij met tal van gevaren te worstelen door de grillige rbythrusche wendin gen en de twee maatsoorten die tegen elkander ingaan. Alles marcheerde echter zeer vast. Jam mer dat het klankgehalte ruw en plat blijft. Is daar niets aan te doen? Het orkest verdient lof van af het Intermezzo. Met al het vorige, de inleiding en de geheele eerste helft, ben ik veel minder ingenomen, daar er veel ruws en ongelijks in voorkwam. Een paar strenge orkestrepetitiën zijn nog dringend noodig. Als geheel was deze voorstelling een beslist succes. Toen de eerste spanning (bij eene pre mière altijd merkbaar) wat voorbij was, liep alles vlot. Ook de mise-en-scène maakte een aangenamen indruk. Ik hoop dat het publiek niet weer op onge schikte oogenblikken zal applaudisseeren en terug roepen. De handeling van deze Opera verdraagt die storing niet. Na het intermezzo zal het applaus niet hinde ren, doch overigens wachte men tot het slot om den vertolkers welverdiende hulde te brengen. VAN MILLIGEN. AANTEEKENINGEN SCHILDERKUNST. Er wordt een nieuwe Hollandsche editie aan gekondigd van den Münchhausen van Doré. Den Münchhausen van Doré, zeg ik. maar bestond er vóór hem wel een andere Münchhausen ? Was het geschreven verhaal er wel werkelijk, vóór de boheemsche teekenaar zelfs liet alleronmogelijkste er uit, dat enkel op barokke liienvitz geleek, in zijn onsterfelijke vagabondische charges, levend voor onze oogen bracht als vleesch en been? Althans voor wie van ons als kind de prenten van Doréheeft gekend, bestaat er geen andere Münchhausen dan de zijne. De onzinnige Duitsche studentenopsnijderij van honderd jaar oud, is in onze gedachte maar een bijschrift tot zijn creatie. Zóó hebben wij van Doréwel geleerd ons den geanimeerden, vroolijken Vrijheer voor te stellen, zóó en niet anders als die luimig-listige drogisten gaperskop, die koddige quasi-Canovasche portret buste van den gearriveerden Hans kijk-in-de-Lucht, met het devies Mendace Veritas in den balk van zijn wapen, dat tegen het tulbant-achtige voet stuk is geplakt: die buste die als frontispies vooraan zijn geïllustreerden Münchhausen staat, met een snoevend opgefrizeerden snorbaard geplakt tusschen den lustig liegenden snaterbek, en het kale voorgebergte van den potsierlijk krommen kokkert van een onmogelijk brutalen Jan-Klaassen-neus. die twee triomfantelijk loenschende spits naar binnen lachende oogen van elkaar houdt, terwijl over zijn ooren de weidsche kurketrekkers-étalage aan weerskanten, en de zwierige wipstaart van achter aan zijn kadonderpruik, den verschrompelden, hersenschimmigen kop, met het kale wrattige kakement, nog een avontuurlijker staatsie bijzetten. Het is kurieus, de verbazende kompositeur, de zichzelf altoos ongelijke inventeur, die zich thuis dacht in fabelpracht en reuzenvegetatie, bij tooneelruraoer of bange eenzaamheid, die weelderige levensblijheid en kale doodsvalleien improvizeerde met de teekenstift, hij was per slot, al wilde hij nog zooveel anders, vooral een enorm dramatizeer-talent van het groteske, hij was dat althans in zijn beste boeken, zijn Rabelais en zijn Contes Drölatiques. En die man die in de decors van alle werelden zich heeft ingedacht, heeft zich in zijn Münchhausen met het grootst mogelijke gemak bewogen in die wereld, die, zou men meenen, ganschelijk aan de pozitiviteit van het teekenen ontsnappen moet, hij heeft met het leukste gemak zich volkomen thuis gevoeld in het ommetelijke Rijk van den Bluf. En in de illustraties van die wonderlijke wereld, ligt niets van de zwakheden van den grooten verluchter, en ligt iets van het beste van zijn kracht. Da Münchhausen van Doréis een opwekkend, ee,n bewonderenswaardig, een mooi, een uniek boek. V. EEN NIEUWE ETS. Onder de nieuwste voortbrengselen der etsnaald neemt prof. Wilhelm Unger's ets naar een van Rubens' heerlijkste schilderijen der Galleri? Lichtenstein te Weenen eene eerste plaats in. Het zijn zijne beide zonen die de groote Vlaamsche meester ons in de gracieuse, kleurige dracht van zijn tijd op dit doek te zien geeft. Het stuk is met veel liefde on zorg geheel alleen door Rubens geschilderd en wel in zijn besten tijd (omstr 162(5?1627). Lang heeft men de uit muntende Atelier-Copie naar deze schilderij in het Museum te Dresden mede voor een origineel gehouden. Maar de Weener schilderij staat er verre boven, en verraadt ons door de meesterlijke toets dat hier Rubens alleen, zonder hulp zijner vele leerlingen aan het werk geweest is. De ko lossale ets van Unger (64 cm. hoog en ruim 39 cm. breed) is een der knapste werken van den grooten Weener etser. Het is hem hier meer dan ooit gelukt den warmen blonden toon der schil derij weer te geven, terwijl de gelijkenis niets te wenschen overlaat. Ook thans komt mij voor dat nger Rubens oneindig beter weergeeft dan Rembrandt. Hij is de moderne Rubens-etser bij uitnemendheid. De ets. te Weenen bij Miethke verschenen, kost 240 Mk. voor de gewone proe ven, 300 Mk. voor de proeven op perkament. In het geheel zijn er maar 150 exemplaren afgedrukt en de plaat is vernietigd. A. BREHIÜS. CHARLES HADDON SPURGEON. Bijna dertig jaren geleden het was in den winter van 1862 63 trad in de Pieterskerk te Leiden een Engelsch predikant op. Zijne korte, gedrongen gestalte, zijn zeer alledaagsche trekken konden geen bijzondere aantrekking uitoefenen. Zijne wijze van spreken was in strijd met alle traditiën van deftigheid, velen zeiden : van be tamelijkheid. Het onderwerp van zijne predikatie (het woord vatte men vooral niet op in den gebruikelijken ZÏK) was Jesw Christ a first-class ticket to Jleaven". Welbespraakt was de rede naar in hooge mate, al was zijn Engelsch juist niet klassiek te noemen, maar veeleer, voor zoover dit met de vele bijbelsche aanhalingen en zinswendingen vereenigbaar was, uiterst gemeen zaam. Zooveel kwinkslagen als in dat ne uur waren in het eerwaardig kerkgebouw zeker in geen driehonderd jaar gehoord. Bij vele aan wezigen week de glimlach niet van de lippen, maar allen luisterden, met gespannen aandacht; allen verkregen een diepen indruk van de grnote en oprechte vroomheid dezer met het vormelijke van onze religieuse uitingen zoo geheel strijdige natuur. Op denzelfden dag zat de schrijver dezer re gelen in een gastvrije woning met den beroemden Engelschen prediker aan. De genoodigden behoor den voor het meerendeel tot de serieus-orthodoxe kringen van do Sleutelstad. Maar aan het diner was Spurgeon, de buitenlandsche gast, joviaal en vroolijk, une bonne fourcliette en een gezellig prater. Hij vermeed alle theologische discussiën, maar gaf velerlei meer of minder vermakelijke herinneringen uit zijne pastorale werkzaam heid ten beste. Zoo verhaalde hij, hoe de spelling en interpunctie der hem overhandigde briefjes, waarin de voorbidding der gemeente werd ge vraagd, hem soms moeielijkheden veroorzaakte; eens had hij van zoo'n briefje gelezen: a man liavirtq fjone to nee Jiis wife, reffiiests the prayers of the conffi'egation", en er had moeten staan: a man liamnq fjone to sea, his wife etc". Dan weer sprak hij met gemoedelijke ironie over het verlangen van eene zuster der gemeente: an old woman wJi-o wisJtfüto l>e a new man"?een verlangen dat hij allernatuurlijkst vond. Of hij vertelde van den Franschen ambtsbroeder, die op zijne katechisatie kwam en bij de meisjes eene buitengewone hilariteit opwekte door haar in ge broken Engelsch toe te wenschen: God Mess yow all and t/ive you all siKeethóarts!" Toen Spurgeon ons land bezocht, was hij in Engeland reeds een beroemd man. De kweekeling aan eene Zondagsschool, die op zijn zeven tiende jaar voorganger was van eene kleine dis senters-gemeente te Waterbeach. was op zijn negentiende jaar naar Londen beroepen. Eiken Zondag vermeerderde zijn gehoor; telkens op nieuw werd de kleine kapel vergroot, en nog slechts weinige jaren was Spurgeon als prediker bij de Baptisten-gemeente werkzaam geweest. toen voor hem do Metropolitan Talie.rnrtde werd gebouwd, die 7000 personen kon bevatten, en waar hij driemaal 's weeks voor eene dicht opecngehoopte schare optrad. Spurgeon improviseerde altijd: hij bracht alleen eene schets van zijn preek mode en vertrouwde voor het overige op de inspiratie, die hem zeven en-dertig jaren lang nooit in den steek heeft ge laten. Zijne taal was eenvoudig en ongekunsteld. maar tevens warm, kernachtig on schilderachtig. Wat hij zeide, was dikwijls vulgair, maar nooit banaal. En als men hem verweet, dat hij te veel aardigheden en anekdotes in zijne toespraken mengde, placht hij met een gemoedelijken glim lach te zeggen : Ge weet niet. hoeveel meer ik er binnenhoud." Alle preêken van Spurgeon werden gestenografet'rd. Twee-duizend-twee-honderd-een-en veer tig zijn er van uitgegeven, en de geringste oplaag bedroeg 3(1000 exemplaren. De uitgever heeft er nog genoeg in voorraad, om gedurende tien of twaalf jaar elke week een nieuwe te doen verschijnen. Van zijn .Jo/m Plrninliman''* Talk"1 zijn 370.000 exemplaren verkocht, en de uitgever schat thans nog het jaarlijk^ch debiet op 10.000 exemplaren. Rekent men bij deze enkele voor beelden de talrijke andere geschriften van Spur geon, en bedenkt men daarbij, dat een groot aan tal daarvan in vele vreemde talen zijn overge bracht, dan is het zeker geen overdrijving te be weren, dat zijne werken door millioenen gelezen zijn. Dat een man als Spurgeon onder zulke om standigheden een buitengewonen invloed uitoefen de, ligt voor de hand. Zijne vrienden en vereer ders hebben schatten tot zijne beschikking ge steld, en hij heeft die op de meest belangelooze wijze voor liefdadige werken gebruikt. Met de wetenschap, met de kritische wetenschap vooral, leefde hij op een uiterst gespannen voet; het daar staat geschreven" was zijn eerste en zijn laatste argument; zijn letterkundige smaak liet te wenschen over. Maar hij wist zijn hoorders en zijn lezers te pakken en te boeien, en gaf overvloedig aan hun hart, wat hij aan hun hoofd misschien te veel onthield. In zijne gemeente trachtte Spurgeon het gees telijke leven op te wekken, ook door de leden aan te sporen tot openlijke gebeden, maar vooral door jongelieden voor het predikambt op te lei. den. Niet altijd ging dit even goed. De Engelsche bladen herinneren, hoe indertijd op zulk een prayer-mceting ook een vuilnisman (dustman) was uitgenoodigd om het woord te voeren. Oh Lord, l'm dust.'" begon het gemeentelid, en hij vervolgde: Ik dank U, dat Gij het Uwen dienaar j Charles Spurgeon in het hart hebt gegeven, mij een schapebout te zenden." Het was ongetwij feld goed bedoeld : nederigheid en dankbaarheid zijn schoone Christelijke deugden. Toch achtte Spurgeon zich genoodzaakt met een Sit down,Sir!'! aan de ontboezeming een einde te maken. Of Spurgeon school zal maken? Wenschelijk komt ons dit niet voor. Het navolgen van onge woon begaafde, maar excentrieke mannen, zooals hij er een was, bepaalt zich dikwijls tot het na bootsen van uiterlijkheden, wie er sich rauspert und spuckt". In dit geval zou gemeenzaamheid licht oneerbiedigheid, scherts profanatie kunnen worden. Maar al kunnen wij Spurgeon's wijze van spreken en schrijven niet ter navolging aan minder begaafden aanbevelen, aan zijn eigen groote ver dienste doet dit geen af breuk, en in de herinne ring van landgenoot en vreemdeling zal hij eene buitengewone, sympathieke en achtenswaardige figuur blijven. RUDYARD KIPLING. (Slot). Uit de Anglo-Indische maatschappij kiest Kipling slechts die figuren welke sterk uitkomen, personen die invloed uitoefenen op hunne omge ving, of die, onder den invloed van wat hen om ringt, te gronde gaan. Den rustigen koopman, den stijven bureaucraat, den eigenwijzen, zelfgenoegzamen regeeringspersoon behandelt hij slechts als terloops en dan meestal om hunne zwakke of belachelijke zijden in 't licht te stellen. De da meswereld, als verreweg de meest invloedrijke, biedt hem stof voor vele, blijkbaar met voorliefde geschreven, verhalen, en in deze is hij niet zoo zeer verteller als wel satirist en cynicus. Echt breuk, kuiperijen, listig uitgedachte intriges, op tc:;w gezet en volvoerd door geslepen vrouwen, tegen welke de schranderste man niet is opge wassen, vormen dikwijls den hoofdtoon. Of mrs. Reiver en mrs. Hawsbee, die wij herhaaldelijk ontmoeten, werkelijk zijn te beschouwen als typen van de klasse der Engelsch-Indische vrouwen, wi«r karakter een mengelmoes zou vertoonen van gevoelloosheid, belangzucht en coquetterie, mogen wij betwijfelen; het zal niet in zijne bedoeling hebben gelegen om zulk een sweepingassertion" uit te spreken, evenmin als hij ons in Maisy (de vrouwelijke hoofdpersoon in The Light that failed") het beeld schetst van de jonge Engelsche artiste. Dat zulke figuren hem het meest in 't oog moesten vallen is, in aanmerkir.g genomen zijne eigenaardige loopbaan en zijn voorliefde voor het sterk uitkomende, wel te begrijpen. Dat hij evenzeer een open oog heeft voor het teedere, het aanhankelijke, het liefdevolle in de vrouw, zien wij nergens beter dan in het treffend schoone Without Benefit of Clergy", een van zijn beste verhalen, in 'twelk hij een dier verbintenissen teekent, aangegaan buiten de medewerking van den ambtenaar van den Burgerlijken Stand, die niet uitsluitend in de Britsch-Indische maatschappij voorkomen. Een ambtenaar naar Kipling's hart vinden wij geteekend in de figuur van Strickland Dezen politie-beambte.die Indiëen de Indiërs beter kent dan al de leden van een regeeringsbureau te zamen genomen, vinden wij in vele verhalen terug. Zijn levensdoel is, eene zoo grondig mogelijke kennis te verkrijgen van het land, en van de be woners in wier midden hij werkzaam moet zijn. Gevaren noch moeite schrikken hem af, waar het geldt dit doel eene schrede nader te komen. Nu eens zien wij hem, het land doortrekkende, ver momd als prisster. dan weer vinden wij hem onder het dienstpersoneel van een Engelschman of van een Indisch vorst, steeds bezig zijne ken nis te vermeerderen, steeds dieper doordringende in de geheimenissen van dat, nog zoo weinig be grepen, land en volk. In de hand van zulke mannen, meent Kipling, ligt het te zijn of niet te zijn van den voortduur van 't Kngelsche bestuur in Indir. Een scherp contrast met het succes van dezen ambtenaar vinden wij in de verhalen, waarin voor ons optreden de zendeling en de Engelsche poli ticus. Het jammerlijk falen van den eersten, die zich niet de moeite geeft van te trachten om door te dringen in hetgeen voor hem duister is, en zich verbeeldt dat het instinkt, do begrippen en de neigingen van den inboorling spoorloos kunnen verdwijnen onder een dun laagje van christelijde beschaving, wordt ons niet minder treffend geteekend dan de lachwekkende tegen spoeden van den laatste, die, in zijn eigenwaan van meening zijnde, dat hij de man is om de zaken in orde te brengen, niets dan teleurstel lingen ondervindt en onverrichter zaken moet terugkeeren. Vooral in de verhalen, die den inboorling tot onderwerp hebben, treffen ons twee eigen aardigheden van Kipling, die wij kunnen waar nemen bij de meeste jonge Engelsche novellisten van onzen tijd: eene soort van voorliefde voor wat uncanny" is, en de neiging om het sterkste licht te doen vallen op den bovenkant der dingen, waarbij nog komt eene Byroniaansche onbekwaamheid om zich in een anders plaats te stellen. List, wraakzucht, een vertoon van slaafache onderworpenheid, een masker van onver stoorbare kalmte en gemoedsrust, dat de vreeselijkste en ontembaarste hartstochten verbergt, deze schijnen den schrijver bij zijne beschouwing van den Indiër het meest te hebben getroffen. Onuitroeibaar bijgeloof en volslagen onvatbaar heid voor hoogere moreele begrippen, dan die hem van nature eigen zijn, maken den native", (altyd volgens den schrijver) tot een wezen, dat flink onder den duim moet worden gehouden, maar vooral niet het minste part of deel mag krijgen aan het beheer van zijn eigen land. Kipling toont zich dan ook herhaaldelijk een beslist tegens'an der van het stelsel, dat door sommige zijner landgenooten wordt voorgestaan, n. 1. om den inboorling in sommige zaken (b.v. de rechtspraak) een woordje te laten meepraten. Bijgeloof en wraakzucht vinden wij in The Return of Imray", bijgeloof en list in The Sending of Dana Da1', slaafsche onderworpenheid en onbekwaamheid om het goed recht te laten gelden tegenover de wil lekeur van hooger geplaatsten, in Gemini", en overal zien wij den hooghartigen Engelschman, die voor het onderworpen ras weinig anders over heeft dan een soort van sneering" minachting, een Farizee-achtig medelijden, of wel een heime lijke bewondering voor slimheid in business". Ten slotte kunnen wij nog met een enkel woord melding maken van de verhalen, in welke kinderen optreden als hoofdpersonen. Ook in deze troffen ons de bovengenoemde eigenaardige deugden en gebreken van den schrijver. Wat hjj zelf heeft gezien, wat hij heeft meegeleefd, tee kent hij iii beelden, die ons de werkelijkheid doen zien; waar zijne fantazie aan 't woord ia, laat ons onbevredigd. Het beste van deze zijner vertellingen is The Drums of the Fore and Aft", een verhaal van twee kleine tamboers (waarvan eene fraaie vertaling is verschenen in de Revue des Deux Mondes), terwijl zijn bekend verhaal Tod's Amendrnent", waarin een zevenjarig kind, een soort van wonderkind (dat doet denken aan Ouida's helden) optreedt als vredestichter, iederen lezer, die slechts eenigszins met kinderen be kend is, treft als opgeschroefd, onnatuurlijk en onwaar. Met opzet heb ik mij, in deze schets van Kipling's werken, onthouden van het doen van aan halingen of het geven van uittreksels; niet slechts omdat l'embarras du choix" dit moeilijk maakt, maar ook omdat losse brokstukken niet in staat zijn een behoorlijk denkbeeld te geven van het schrijverstalent en de vertellingsmanier van dezen begaafden en terecht hooggeroemden auteur, Mijn doel was slechts op te wekken tot het lezen van zijn werken, daar ik overtuigd ben dat de meesten uit het Engelschlezend publiek menig genotvo! oogenblikje aan deze werken kun nen ontleenen. Leiden. D. J. EENE NUTTIGE UITGAVE. Het was een goed denkbeeld van de afdeeling Amsterdam" der Kederl. Heide-Maatschappij, uit de gegevens, verstrekt door de verslagen van de hoofdcommissie voor de herziening der belast bare opbrengst van de ongebouwde eigendommen" tabellen en kaarten te laten samenstellen, om een goed overzicht te verschaffen van de in ons land nog aanwezige woeste gronden en bosschen. Thans vooral, nu van verschillende kanten de vraag rijst, hoe zullen we zoovele werkgrage han den, die door verschillende omstandigheden tot werkeloosheid veroordeeld zijn, aan nuttigen, prodtictieven arbeid helpen, is het in dubbel opzicht goed, in ruimen kring te vertellen: in ons land liggen rog zoovele en zoovele duizenden hectaren land, die als zand- en heidegrond, of als hooge en lage venen, geen of zeer weinig nut opleveren en toch, in cultuur gebracht, eene talrijke bevol king zouden kunnen voeden. Welk een ruim ar beidsveld zou de ontginning dier woeste gronden openen voor ingenieurs, landhuishoudkundigen en ondernemende jonge landbouwers; welke tchoone gelegenheid werd hierdoor den Nederlandschen kapitalisten aangeboden hun geld voor hen zelf en de maatschappij productief te maken en nieuwe bronnen van welvaart te openen. Zeker aan weinigen beter dan aan dr. Blink kon het opgedragen worden, zulk een overzicht van de woeste gronden en bosschen te leveren. De heer Blink heeft zich verdienstelijk gemaakt door het bewerken van verschillende uitgaven op aardrijkskundig gebied en het was dus te ver wachten, dat hij zich met nauwgezetheid van zijn taak zou kwijten. In het tabellarisch overzicht zijn alle gemeenten opgenomen, alphabetisch gerangschikt en naar de provinciën ingedeeld en achter de namen der ge meenten wordt in elf kolommen opgegeven: lo.de grootte in hectaren; 2o. het aantal hectaren dennenhout; 3o. het percent van de cppervlakte door dennenhout ingenomen: 4o. het aantal hectaren grond met andere houtsoorten bedekt; r>o. het percent van de oppervlakte met die houtsoorten begroeid; 60. de totale hoeveelheid hout; 7o. de totale hoeveelheid hout in percenten van de op pervlakte opgegeven; 80. het aantal hectaren hei de, veengrond, duin en zand; 9o. het totaal per centen woeste grond; lOo. het aantal hectaren griend, twijg en rijswaard en llo. het percent van de oppervlakte door griend, twijg en rijs waard ingenomen. Dat uit deze tabellen veel te loeren is, behoeft geen betoog. Ook al bepaalt men zich tot zijne naaste omgeving, zal men allicht zien, dat in tal van gemeenten nog groote uitgestrektheden grond in cultuur gebracht kunnen worden. Doch aanzien doet gedenken en daarom beve len wij vooral de beide kaarten, dio meer aan schouwelijk voorstellen, wat ons in de tabellen in cijfers wordt medegedeeld, in ieders aandacht aan. De kaarten zijn 96 bij 76 cM. groot, op stevig glad papier gedrukt en munten uit door duidelijkheid van uitvoering. Op de eene kaart wordt door verschillende kleuren aangeduid, welk percent van den bodem nog uit zand, heide, hoogen laagveen bestaat, voor zoover deze gronden nog niet in cultuur gebracht zijn en dus tot de

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl