De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 14 februari pagina 2

14 februari 1892 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 764 SIGNALEMENTEN UIT DEN TRECHTSCHEN GEMEENTERAAD, door JAN VAN 'T STICHT. Professor d'Aulnis de Bourrouil. Meneer de Voorzitter l" ... De Voorzitter kijkt in de richting, vanwaar die ?woorden worden gesproken en blikt in het gelaat Yan den professor, die daarop, met een lichte buiging naar den kant van den burgemeester, ?vraagt: Mag ik het woord, meneerde voorzitter T' De burgemeester geeft op die vraag geen recht«treeksch antwoord, maar zegt, met een lichten hamerslag, tot de vergadering: professor d'Aulnis h«eft het woord"... Dank u wel, meneer de voorzitter", zegt daarna de professor met eene veel diepere buiging voor het aangezicht van den leider der zitting, welke buiging door den' hoogleeraar tevens wordt dienst baar gemaakt aan het oprijzen uit zijnen zetel, loodat hij, onmiddellijk na het uitspreken der laatste woorden, staat in de majestueuse houding, ?welke hier voor de Raadsleden, die iets te zeggen hebben, bij het reglement van orde is voorge schreven. Niets meer dan deze weinige woorden, doorhem gesproken, zyn er noodig om aller oogen op hem te vestigen. Doch die woorden zyn dan ook gezegd of een toon, waaruit, zeer duidelijk blijkt, dat de spreker innig overtuigd is dat zij op zichzelve reeds van een gewichtige beteekenis zijn. En de plichtplegingen, waarvan hy ze deed vergezeld gaan, zijn zoo ongewoon in onzen raad, dat iedereen niet een uitdrukking van eenige verbazing op het gelaat, den professor aanziet en wacht op de din gen, die komen zullen. Want over het a'gemeen gaat het hier zeer huishoudelijk toe in den raad. Het woord bepaald .wagen" doet hier niemand, tenzy de voorzitter en de nevens hem gezeten secretaris beiden een gansch anderen kant uitkijken dan waarde aspirantspreker gezeten is. Anders gaat, wie spreken wil, eenvoudig vóór zy'n stoel staan en geeft daarmede het teeken, dat hij aan de beraadslagingen wenscht deel te nemen. Dat teeken wordt altijd dadelijk opgemerkt, vooral door onzen ook in dit opzicht «eer yverigen secretaris. De voorzitter zegt: .meneer die heeft het woord en daarna meneer deze of gene", en dan zingt elk vogeltje zooals fcet gebekt is. De heer van Beuningen, onze weldoorvoede, edelmoedige Nabob, die steenkolen in goud weet te veranderen, doet denken aan den spreeuw, die, O zulke mooie eitjes legt, maar het met zijn lied aog niet verder heeft kunnen brengen dan dat mj officieel" onder de zangvogels is gerangschikt. Dr. van Eeten is de huismusch onder de sprekers die altijd piept en nog eens piept over de ge zondheid en middelerwyl met zijnen snavel wroet in al wat ongezond is. Mr. van Lier, de kwartel, die met zijn krachtigen slag, zijn kort "maar belder: kwikmedid! als zijn tijd van zingen daar is, al de zwakkere zangers tot zwegen brengt; aar. Verloren, die, evenals de koekkoek, maar twee woorden te zeggen heeft, maar ze, als die vogel, eindeloos lang kan herhalen. Mr. de Ridder, de van de tongriem gesnedene.... Professor de .Lonter de fijn beschaafde kooilijster wiens heldere slag nog wonderschoon klinkt, maar wiens liefelijke melodieën in de gevangenschap wel wat geleden hebben. En om eenen sprong uit het droevig tegenwoordige in het bly en gelukkig verleden te doen: professor de Geer, onze guitige spotvogel, en nog verder: helaas, wijlen, onze professor Fruin was hij daar niet als de nachtegaal, die zich bescheiden in den schemer hield terugge trokken, maar naar wiens heerlijke, natuurlijke tonen ieder vol bewondering en ontzag het oor hield gericht. Soms is 't mij, wanneer professor d'Aulnis den mond opent, als word ik aan dien nachtegaal herinnerd. Doch wat volgt daarop een teleurstel ling! Een kanarievogel is het, een Hollandsche kanarievogel, die een tijdlang in de nabijheid van een echten Saks gehangen en zich in zijn zang>y'zen op dezen geïnspireerd heeft. En bleef hij maar, als die Saks, rustig op zijn ningen versieren de wanden, evenals een knap portret van den meester, ik meen door J. P. Laurens. Het studeervertrek is eenvoudig ingericht, breede openslaande ramen geven gemeenschap met den tuin, vóór deze ramen een licht eikenhout bureau-ministre, waarop boeken, papieren, kaartjes etc. Een canap en stoelen met antiek goudleer bekleed Yormen het ameublement. Na mij zijne zuster Annette voorgesteld te hebben, een bemin nelijke ongetrouwde dame van naar schatting circa CO jaren, die na den dood zijner moeder de plaats dezer achtenswaardige vrouw bij hem heeft ingenomen, volgt een levendig ge sprek, eerst over de bewoners dezer streek, die volgens den meester niet meer eenvoudige boe ren genoemd kunnen worden, maar door de on middellijke nabijheid der stad reeds behebt zijn met »les vices de la ville"; in de week ?werken zij zich dood, maar Zondags zijn zij ook zouder onderscheid »ivres-morts". Alle andbouwvoortbrengseleii uren in den omtrek ?worden naar Parijs vervoerd, want het ver bruik is daar natuurlijk verbazend groot. Al pratende kwamen wij van het eene onderwerp op 't andere en eindelijk ook op het spoor?wegongeval van St. Mande dat pas eenige maanden te voren had plaats gehad en daar dit plaatsje slechts eenige kilometers van Mandres verwijderd ligt, was het geen wonder dat het gesprek lang over dit treurig voorval liep; Coppée betoonde bijzonder veel medelijden met de ongelukkige slachtoffers, maar voegde aan zijne mededeelingen het volgende toe: »Wat bijzonder merkwaardig mag heeten, is,dat zich in den geheelen trein slechts n Engelschman bevond; die was er zeker om de traditie op te houden; een trein zonder Engelschen is bij ons onbestaanbaar''. Met veel beleefdheid noodigde de dichter stokje zitten, het kropje opblazende en koket met het kleine kopje van links naar rechts draaiende! Maar neen, deze kanarie springt tegen de tralies aan de voorzijde van de kooi en steekt zijn snaveltje door de ijzerdraadjes van zyne gevangenis als vreesde hij dat ook maar een enkel toontje aan zyn hoorders zou ontsnappen. En die hoorders luisteren met aandacht van het begin tot het einde toe. Een zeker iets in hunne oogen, een schijntje van een glimlachje om hunne lippen, een tersluiks onder elkaar gewis selde blik toont wel aan dat zij denken: 't is toch geen nachtegaal maar zij vinden het toch mooi en verwonderen er zich blykbaar over hoe natuur en eenvoud zoo volkomen door kunst en gemaaktheid kunnen verdrongen worden. Bij het spreken maakt de professor steeds den indruk alsof hij een uischilletje o foei, wat zeg ik! alsof hij een blaadje van een pas ont loken rozenknopje op de tong heeft liggen, om toch slechts geparfumeerde woorden ter wereld te kunnen brengen. Die woorden zijn uiterst keurig gekozen en worden met niet minder zorg uitgesproken. Zon der zijne stem te verheffen doet de spreker ze tot in elk hoekje van de zaal hooren en zij ver dringen elkander niet, maar aan elk woordje, hoe gering van beteekenis ook, \, ordt behoorlijk den tijd gelaten om in de hersenkas der Raadsleden een plaatsje te zoeken. Overigens maken des professors woorden volkomen denzelfden indruk als een troep hoogst fatsoenlijke, welopgevoede jongeheertjes, die onder behoorlijk toezicht van den kostschoolhouder aan het wandelen zijn en van wie Henri op zijn pantalon moet passen, Guillaume niet op het gras mag loopen, Frangois zijn wipneusje moet afvegen. Er zijn geen Heinen en geen Jannen by en ieder kijkt de wan delaars na en vindt hen netjes" maar verbaast zich hoe jongens van dien leeftijd zóó in 't gelid kunnen blijven loopen. Zoo gaat het ook ons Raadslid als hij aan 't spreken is. Hij is netjes", te netjes zelfs en dit heeft vaak ten gevolge dat men meer op die eigenschap zijner rede let dan op de eigenlijke beteekenis er van, zoodat de algemeene indruk daarvan soms wel eens iets te wenschen overlaat. Alle raadsleden zijn zoo doordrongen van het feit dat de professor een afkeer heeft van alles wat niet in alle opzichten netjes" is, dat toen er onlangs bij de verkiezing van leden in vaste commissiën n schalk was er was er maar n, maar dat moet me er eentje wezen die zijne stem uitbracht op den heer d'Aulnis als lid van de commissie voor de gemeentereiniging, de gemeenteraad in een vroolijken lach uitbarstte, waaraan zelfs professors naaste buren zich niet onttrekken konden. Men ziet het, het raadslid d'Aulmis heeft iets, dat hem onderscheidt professor de Louter zou zeggen: in de hoogste mate" onderscheidt van zijne medeleden ; hij heeft iets eigens, iets typisch en dat strekt tot troost bij de weemoedige herin nering aan zoovele verloren typen in de laatste jaren. De Muralt, de Geer. van Eeden, dokter Uroer i, (o, humoristischer gedachtenis, al waart ge geen raadslid) wij zoeken, maar wij vinden u iiiet en wij berusten. Van zulke typen schijnt tegenwoordig in onze gezegende stad zelfs de kiel niet meer gelegd te worden !.... Jammer, dat de blijdschap over de verschijning, van deze nieuwe type in den Raad eenigszins getemperd wordt door de omstandigheid dat terwijl professor d'Aulnis in bijna alle opzichten zoo geheel anders is dan zij, die hem omringen, hij op n punt zich aan de raadslidderlijke een vormigheid niet heeft kunnen ontworstelen, maar daarin zelfs aan den minste der broederen gelijk is gebleven Onze Raad is namelijk wel geene sociét d'admiration mutuelle, maar de heeren die het voor recht hebben er lid van te zijn achten" elkan der verschrikkelijk. En dit is nu misschien, vooral in een raadslid een niet te verwerpen hoedanigheid, als zij het maar niet den gansenen dag elkaar in het openbaar zoo vertelden. Want dat is vreeselijk vervelend. mij verder uit zijne bezittingen door eene wandeling in den tuin in oogenschouw te komen nemen. Met blijkbare voorliefde toonde hij mij zijne landelijke schatten en zei lachend: »Je fais mon apprentissage de propriétaire". Ouder druk gesprek wandelden wij de bezit ting rond en kwamen eindelijk aan eene soort verhevenheid waarop een partijtje boomen geplant was dat hij schertsend met den wijdschen naam van »Bois" aanduidde. Van daar kan het oog ongestoord naar alle kanten gewend worden over de onafzienbare groene akkers, waar nauwelijks n enkel mensch zwart tegen afsteekt; het is werkelijk een zeer stille, maar ook landelijke streek en ik kon Franjois Coppée volkomen begrijpen, toen hij zei, hier uitstekend te kunnen wer ken. Eenige oogenblikken later zaten wij weder in de woonkamer; iets zachts streek mij langs de hand, die ik met eene sigarettc tusschen de vingers, slap langs mijn stoel liet neerhangen; ik keek, on zag ceno fraaie kat; n sprong en ze zat op tafel, waar ze door haar meester aangehaald werd; deze kat scheen do voorloopster van andere exemplaren van haar soort, want in eenige oogenblikken zaten er drie op de tafel, spinnende, zich wasschende en oogknippende, dat het een lust was. Men zou haast denken bij den sympathieken auteur vau »La vie de deux chattes", den jongsten académicien,Pierre Loti te zijn ; maar ook Coppóe en zijne zuster schijnen eene voorliefde voor deze dieren te hebben, want lachend vertelden beide mij, dat deze beesten zijn »les maitres de la maison" en wanneer men bedenkt dat al deze katten zorgvuldig van Parijs .^geïmporteerd" waren, behoeft men die woorden waarlijk niet in twijfel te trekken. Alleen de burgemeester blijft vry' wel van die openbare achtingsbetuiging verschoond. Die heet maar alleen: meneer de voorzitter" en blijft er toch gezond bij. Maar de andere heeren worden onderscheiden in geachte eerste sprekers, geachte tweede sprekers, geachte vorige sprekers en ge achte sprekers van zooeven, terwijl men, omdat er ook hardnekkige zwijgers in den Raad zijn, die men niet beleedigen wil, minstens twee of driemaal per zitting het geheele roesemoesje bij ] elkaar hoort bestempelen als: geachte medeleden! En daaraan doet professor d'Aulnis mede. Aan zoo'n banaliteit! Het woord geacht" vóór raads lid verliest op zoo'n manier alle waarde. Ik zou haast als voorbeeld ter navolging in dit opzicht den heer Van Bauningen, die zich aan deze zonde niet zooveel te buiten gaat, wel willen aanbevelen. Maar als ik het niet doe, is het des heeren Van Beuningen's eigen schuld. Die man is niet netjes genoeg. Die staat daar soms met de handen in de broekzakken te praten of hij tl»uis achter de kachel zit; die geeft heele huizen cadeau in de Ballemakersstraat, wat een naam! ? om in te richten voor volksleeszaal en vindt dan nog dat dit niets meer dan een staaltje van zijn plicht was... Maar als jonkheer van Weede vaa Dijckveld iets gezegd heeft waarop van Bsuningen wat heeft aan te merken, dan noemt hy hem niet geachte vorige spreker" maar: meneer van Weede! Ea daarom, en omdat hij nog wel eens meer de dingen bg hun naam noemt, vergeef ik hem zijn broekzakken en de gansche Ballemakerstraat! Professor d'Aulnis schijnt juist de aangewezen man om zijne medeleden te bewegen met dat openbare achten" op te houden. Daartoe bestaat voor hem temeer aanleiding om lat ook hij wel overtuigd zal zijn, dat het woord menigmaal gebruikt wordt, zonder dat men er iets van meent en dat is alles behalve netjes." Kunst en Letteren. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Maison Stroucken (Gymnasiasten-vereeniging D. V. S.): Krelis Louwen. Paleis voor volksvlijt (Ned. Tooneel): Zijn meisje komt uit. De Burchtruïne. Grand Théatre: Jane Shore. De afgeloopen week, arm aan premières, rijk aan reprises, bracht als eenig, weinig belangrijk nieuws een uit het Duitsch vertaald blijspelletje in n bedryf. Toch was zy niet geheel zonder belang en beteekenis, daar zij de zich te zelden voor doende gelegenheid bood met drie oorspronkelijke tooneelwerken kennis te maken of deze te her nieuwen. De gymnasiasten-vereeniging Disciplina vitae scipio" nad het voortreffelijk denkbeeld haar tien jarig bestaan te herdenken door de vertooning van een oud-Hollandsch tooneelwerk,.Krefe Louwen of Alexcmder de Groote op hetpoëetemaal, kluchtig büjspel in drie bedrijven van Pieter Langendijk, in het jaar 1715 in het licht verschenen en ver toond. Men Ml het in den laatsten tijd wel eens laten voorkomen alsof er geen jongelui, geen vroolijke, dartele, dolle kornuiten meer te vin den zijn, alsof de kinderen terstond tot ontkinderde mannetjes (de uitdrukking is van Jacob Geel) vervormd en misvormd worden. De vertooning van Krelis Louwen geeft het recht aan de waarheid der bewering te twijfelen. De Amsterdamsche gymnasiasten kozen voor hun feestvoorstelling geen kil ernstig drama, geen modern jammerstuk, geen sociaal tooneelspel, doch een eenvoudige, goedronde Hollandsche klucht, waarin het hun vrijstond te schateren en te schetteren, te joelen en te juichen, opgewekt en uitgelaten, driest en dwaas te zijn. Pieter Langendijk was geen groot dichter, geen diep denker, geen hooge, forsche geest; hij was een luchthartige grappenmaker, een levenslustige nadderaar, een vroolijke Frans; als Regnard schreef hij pour s'amuser et non pour se satis/üire." Het was een voortdurend genot den meester met zijne fraaie klankrijke stem te hooren spreken over alle mogelijke zaken die ons belang konden inboezemen, terwijl zijn gees tig gelaat ieder oogcnblik een andere uit drukking aannam en hem, onder het genot van eene sigarette, Coppée rookt veel sigaretten, de eene voor de ander na de schoonheden van Parijs te hooren bewou- j deren. Vol waardeering sprak hij over ons ; land met zijne grachten en verdere merk waardigheden, aan welks inwoners hij blijkens zijn gedicht »Aux bourgeois d'Amsterdam" zulk eene goede herinnering heeft bewaard dat hij hen zelfs de primeur gegund heeft van zijn drama »Pour la Couronne" *) dat ; waarschijnlijk dezen winter voor het eerst in het Théatre Fraueais zal opgevoerd worden ? Met genoegen herinnerde hij zich de Nederlandsche bekenden als mr. J. X. van Hall, Alard Pierson, prof. Quack, Damas, wiens treurig sterven hem pijnlijk had aangedaan, A. C. Wertheim en zoovele ande ren, en toen eindelijk liet uur vau afscheidnemen gekomen was, speet het mij' waarlijk,niet langer bij dezen eenvoudigen maar daardoor grooten man te kunnen blijven en ging i ik in de volle overtuiging heen dat, hoewel ! ik anders geen vriend van spreekwoorden ; ben, ons oud Hollandsch gezegde »Eenvoud j is het kenmerk van het ware" nog niet zoo ! geheel onjuist is. I)e meester en zijne zuster brachten mij naar de omnibus die mij naar het station Brunoy zou voeren om van daar met de lijn P. L. M. weer naar Parijs terug te keeren. Het duurde eenigen tijd tot het gevaarte aanrolde; eindelijk kwam het in't ver schiet en hield stil; om een beteren aanblik van. *) In Felix gelezen. Wie van zijn grappen genieten wil, moet zich jong, gemoedelijk, los van dagelijksche zorgen en nooden weten te maken. Zijn werken zjjn kleurrijk en verrassend doch ook ijl en broos als zeepbellen. Het zijn oprechte, onvervalschte kluchtspelen, luchtige, sprookjesachtige geschiedenisjes, waarin de fanta sie vrij spel heeft, de werkeiykheid herhaalde lijk haar rechten verliest. Als Langendijk oud en droefgeestig geworden is, zal hij De spiegel der vaderlandsche kooplieden" schrijven, een zedenen karakterblijspel, waarin hij naar waarheid, naar afschaduwing der werkelijkheid streeft: voor dien tijd is hij voor alles en bijna steeds optimis tisch, idealistisch visionair; in geen zijner wer ken is hij dit in zoo hooge mate, met zoo goed geluk als in Krelis Louwen. Dit is de verdienste, de kracbt en het oorspronkelyke van Langendijks meest bekende, best geslaagde kluchtspel; vele, zeer vele oud-Hollandsche kluchtspelen ontleenen hun waarde voor een niet gering gedeelte aan de toestanden, die zij schilderen, aan den tijd, waar in zij ontstonden, dien zij wedergeven of dit trachten te doen; zij zijn belangrijk als histo rische of cultuurhistorische documenten in dramatischen vorm. Voor Krelis Louwen geldt dit niet; op den tg d, waarin het speelt, werpt het slechts een flauw licht; de toestanden generaliseert het en verdiept het niet tot specifiek Hollandsche; slechts enkele trekjes hebben waarde als toe lichting van het tijdvak; op eigen, innerlijke krachten moet bet steunen; als tooneelspel, als dramatische handeling moet het boeien en beha gen. De geschiedenis van den beschonken boer, dien men bij zijn ontwaken in fraaie kleederen dost en wys maakt, dat hij Alexander de Groote is, moet voor zich zelve spreken, moet als zoo danig de aandacht weten te winnen en in beslag te houden. De vertooning van Krelis Louwen door de jonge dilettanten van Disciplina vitae scipio" heeft veel genoegen gegeven; een slecht figuur maakte het oude kluchtspel allerminst, al spraken niet alle gedeelten, niet alle grappen en guitigheden even gemakkelijk en machtig meer aan. Langendijk was een van de te weinig talrijke Nederlandscae tooneelschrijvers, die de geheimen van zijn vak verstond, die drama tische werken wist te schrijven, die uit het oog punt der techniek aan billijke, tevens onvermijde lijke eischen voldoen, die zich geleidelijk ver wikkelen en ontwikkelen. Dem Genie ist nichts i-ar eu schreiben, zeide Goethe van Molière; een geniaal tooneelschrijver zal steeds v/eten te boeien, hoe ongewoon, onbeholpen of onnoozel de vorm zijner werken moge zijn; het talent doet verstandig de beproefde, deugdelijk bevonden re gelen en theorieën getrouw te blijven; het talent bespare zich de trouwens vergeefsche pogingen door buitensporigheden zijn zwakheden te ver bloemen of weg te goochelen. Langendijk zag dit in; hij kende zijn kracht en zijn zwakheden; zijn gelukkige invallen hulde hy in een passend kleed, zonder opschik of valschen glans; zjjn kluchtspelen zijn bescheiden en gezond, geven hetgeen zij beloven, willen niet meer zijn dan zy kunnen of mogen zijn. Het spel der jeugdige leden van D. V. S. vond terecht luide waardeering; met ijver en toewijding, goeden moed en goede luim kweet ieder zich van zijn taak. Storende onbeholpenheden, die dilettant-vertooningen vaak zoo ongenietbaar kunren maken, bleven, dank zij natuurlijk ook de hulp van den heer Clous van Het Neder landsen Tooneel", die zich met de regie had be last, achterwege. Aan gang, kleur en gloed had het geheel nog kunnen winnen. Enkele spelers namen hun taak een weinig te ernstig op, waren wat te bang voor frissche en sprekende kleuren. In een kluchtspel als dat van Langendijk kan een weinig overdrijving geen kwaad, zijn te groote gematigdheid, ernst en afgemetenheid alles eer der dan een deugd. Alleen Anzelmus, Klaar en Alida zijn een tikje ernstiger dan de rest en wer den dan ook te recht wat stemmiger vertolkt. De dankbare, doch zware hoofdrol kwam vooral in het tweede bedrijf op hoogst gelukkige wijze tot haar recht; in de kleinere partijen trokken Filipijn en de notaris door het onverstoorbaar het landschap te genieten werd de imperiaal als zitplaats uitgekozen, een flinke klimpartij en waartoe altijd eenige halsbrekende toeren noodig zijn voordat men veilig komt te zitten. Handen werden geschud, gewuifd met zakdoeken en handen en de kar zette zich schok kend iu beweging; beneden riep de meester »Salutatiou pour vau Hall" iu duo herhaald met zijne zuster. Weldra was het aangename gelaat van Francois Coppée door eene krom ming vau den weg aan mijn oog onttrokken en was ook Maudres uit het gezicht ver loren. Het was een interessant bezoek en ik vermeen den lezers van dit Weekblad geene ondieiist gedaan te hebben met het hun meegedeeld te hebben; men leest dik wijls bezoeken aan Franrois Coppée gebracht o. a. het interessante opstel van den heer Wagcvoort (Vosmeer de Spie : »Twiiitig zwer vers") maar overal treft men den meester in het Parijsche ieven, 20 llue Oudinot aan, terwijl hier in Mandres op zijn landelijk buitengoed, niet iu gezelschap van hoog ge plaatste personen of beroemde kunstenaars, i n't bijzijn zijner eenvoudig hartelijke zuster.zij u werkelijk goede hoedanigheden als mensch meer op den voorgrond treden. Trouwensom van het beslaan daarvan do overtuiging te bekomen is eene reis naar Mandres over bodig, bestudeer zijn -werken, gij zult er zijn karakter iu vinden.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl