Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 764
SIGNALEMENTEN UIT DEN TRECHTSCHEN
GEMEENTERAAD,
door JAN VAN 'T STICHT.
Professor d'Aulnis de Bourrouil.
Meneer de Voorzitter l" ...
De Voorzitter kijkt in de richting, vanwaar die
?woorden worden gesproken en blikt in het gelaat
Yan den professor, die daarop, met een lichte
buiging naar den kant van den burgemeester,
?vraagt: Mag ik het woord, meneerde voorzitter T'
De burgemeester geeft op die vraag geen
recht«treeksch antwoord, maar zegt, met een lichten
hamerslag, tot de vergadering: professor d'Aulnis
h«eft het woord"...
Dank u wel, meneer de voorzitter", zegt daarna
de professor met eene veel diepere buiging voor
het aangezicht van den leider der zitting, welke
buiging door den' hoogleeraar tevens wordt dienst
baar gemaakt aan het oprijzen uit zijnen zetel,
loodat hij, onmiddellijk na het uitspreken der
laatste woorden, staat in de majestueuse houding,
?welke hier voor de Raadsleden, die iets te zeggen
hebben, bij het reglement van orde is voorge
schreven.
Niets meer dan deze weinige woorden, doorhem
gesproken, zyn er noodig om aller oogen op hem
te vestigen. Doch die woorden zyn dan ook gezegd
of een toon, waaruit, zeer duidelijk blijkt, dat de
spreker innig overtuigd is dat zij op zichzelve
reeds van een gewichtige beteekenis zijn. En de
plichtplegingen, waarvan hy ze deed vergezeld
gaan, zijn zoo ongewoon in onzen raad, dat iedereen
niet een uitdrukking van eenige verbazing op het
gelaat, den professor aanziet en wacht op de din
gen, die komen zullen.
Want over het a'gemeen gaat het hier zeer
huishoudelijk toe in den raad. Het woord bepaald
.wagen" doet hier niemand, tenzy de voorzitter
en de nevens hem gezeten secretaris beiden een
gansch anderen kant uitkijken dan waarde
aspirantspreker gezeten is. Anders gaat, wie spreken wil,
eenvoudig vóór zy'n stoel staan en geeft daarmede
het teeken, dat hij aan de beraadslagingen wenscht
deel te nemen. Dat teeken wordt altijd dadelijk
opgemerkt, vooral door onzen ook in dit opzicht
«eer yverigen secretaris. De voorzitter zegt:
.meneer die heeft het woord en daarna meneer
deze of gene", en dan zingt elk vogeltje zooals
fcet gebekt is.
De heer van Beuningen, onze weldoorvoede,
edelmoedige Nabob, die steenkolen in goud weet
te veranderen, doet denken aan den spreeuw, die,
O zulke mooie eitjes legt, maar het met zijn lied
aog niet verder heeft kunnen brengen dan dat
mj officieel" onder de zangvogels is gerangschikt.
Dr. van Eeten is de huismusch onder de sprekers
die altijd piept en nog eens piept over de ge
zondheid en middelerwyl met zijnen snavel wroet
in al wat ongezond is. Mr. van Lier, de kwartel,
die met zijn krachtigen slag, zijn kort "maar
belder: kwikmedid! als zijn tijd van zingen daar
is, al de zwakkere zangers tot zwegen brengt;
aar. Verloren, die, evenals de koekkoek, maar twee
woorden te zeggen heeft, maar ze, als die vogel,
eindeloos lang kan herhalen. Mr. de Ridder, de
van de tongriem gesnedene.... Professor de
.Lonter de fijn beschaafde kooilijster wiens heldere
slag nog wonderschoon klinkt, maar wiens liefelijke
melodieën in de gevangenschap wel wat geleden
hebben. En om eenen sprong uit het droevig
tegenwoordige in het bly en gelukkig verleden te
doen: professor de Geer, onze guitige spotvogel,
en nog verder: helaas, wijlen, onze professor
Fruin was hij daar niet als de nachtegaal, die
zich bescheiden in den schemer hield terugge
trokken, maar naar wiens heerlijke, natuurlijke
tonen ieder vol bewondering en ontzag het oor
hield gericht.
Soms is 't mij, wanneer professor d'Aulnis den
mond opent, als word ik aan dien nachtegaal
herinnerd. Doch wat volgt daarop een teleurstel
ling! Een kanarievogel is het, een Hollandsche
kanarievogel, die een tijdlang in de nabijheid van
een echten Saks gehangen en zich in zijn
zang>y'zen op dezen geïnspireerd heeft.
En bleef hij maar, als die Saks, rustig op zijn
ningen versieren de wanden, evenals een knap
portret van den meester, ik meen door J. P.
Laurens. Het studeervertrek is eenvoudig
ingericht, breede openslaande ramen geven
gemeenschap met den tuin, vóór deze ramen
een licht eikenhout bureau-ministre, waarop
boeken, papieren, kaartjes etc. Een canap
en stoelen met antiek goudleer bekleed
Yormen het ameublement. Na mij zijne zuster
Annette voorgesteld te hebben, een bemin
nelijke ongetrouwde dame van naar schatting
circa CO jaren, die na den dood zijner moeder
de plaats dezer achtenswaardige vrouw bij
hem heeft ingenomen, volgt een levendig ge
sprek, eerst over de bewoners dezer streek, die
volgens den meester niet meer eenvoudige boe
ren genoemd kunnen worden, maar door de on
middellijke nabijheid der stad reeds behebt
zijn met »les vices de la ville"; in de week
?werken zij zich dood, maar Zondags zijn zij
ook zouder onderscheid »ivres-morts". Alle
andbouwvoortbrengseleii uren in den omtrek
?worden naar Parijs vervoerd, want het ver
bruik is daar natuurlijk verbazend groot. Al
pratende kwamen wij van het eene onderwerp
op 't andere en eindelijk ook op het
spoor?wegongeval van St. Mande dat pas eenige
maanden te voren had plaats gehad en daar
dit plaatsje slechts eenige kilometers van
Mandres verwijderd ligt, was het geen wonder
dat het gesprek lang over dit treurig voorval
liep; Coppée betoonde bijzonder veel medelijden
met de ongelukkige slachtoffers, maar voegde
aan zijne mededeelingen het volgende toe:
»Wat bijzonder merkwaardig mag heeten, is,dat
zich in den geheelen trein slechts n
Engelschman bevond; die was er zeker om de
traditie op te houden; een trein zonder
Engelschen is bij ons onbestaanbaar''.
Met veel beleefdheid noodigde de dichter
stokje zitten, het kropje opblazende en koket met
het kleine kopje van links naar rechts draaiende!
Maar neen, deze kanarie springt tegen de tralies
aan de voorzijde van de kooi en steekt zijn
snaveltje door de ijzerdraadjes van zyne gevangenis
als vreesde hij dat ook maar een enkel toontje
aan zyn hoorders zou ontsnappen.
En die hoorders luisteren met aandacht van
het begin tot het einde toe. Een zeker iets in
hunne oogen, een schijntje van een glimlachje om
hunne lippen, een tersluiks onder elkaar gewis
selde blik toont wel aan dat zij denken: 't is
toch geen nachtegaal maar zij vinden het
toch mooi en verwonderen er zich blykbaar over
hoe natuur en eenvoud zoo volkomen door kunst
en gemaaktheid kunnen verdrongen worden.
Bij het spreken maakt de professor steeds den
indruk alsof hij een uischilletje o foei, wat
zeg ik! alsof hij een blaadje van een pas ont
loken rozenknopje op de tong heeft liggen, om
toch slechts geparfumeerde woorden ter wereld
te kunnen brengen.
Die woorden zijn uiterst keurig gekozen en
worden met niet minder zorg uitgesproken. Zon
der zijne stem te verheffen doet de spreker ze
tot in elk hoekje van de zaal hooren en zij ver
dringen elkander niet, maar aan elk woordje, hoe
gering van beteekenis ook, \, ordt behoorlijk den
tijd gelaten om in de hersenkas der Raadsleden
een plaatsje te zoeken. Overigens maken des
professors woorden volkomen denzelfden indruk
als een troep hoogst fatsoenlijke, welopgevoede
jongeheertjes, die onder behoorlijk toezicht van
den kostschoolhouder aan het wandelen zijn en
van wie Henri op zijn pantalon moet passen,
Guillaume niet op het gras mag loopen, Frangois
zijn wipneusje moet afvegen. Er zijn geen
Heinen en geen Jannen by en ieder kijkt de wan
delaars na en vindt hen netjes" maar verbaast
zich hoe jongens van dien leeftijd zóó in 't gelid
kunnen blijven loopen.
Zoo gaat het ook ons Raadslid als hij aan 't
spreken is. Hij is netjes", te netjes zelfs en dit
heeft vaak ten gevolge dat men meer op die
eigenschap zijner rede let dan op de eigenlijke
beteekenis er van, zoodat de algemeene indruk
daarvan soms wel eens iets te wenschen overlaat.
Alle raadsleden zijn zoo doordrongen van het
feit dat de professor een afkeer heeft van alles
wat niet in alle opzichten netjes" is, dat toen
er onlangs bij de verkiezing van leden in vaste
commissiën n schalk was er was er maar
n, maar dat moet me er eentje wezen die
zijne stem uitbracht op den heer d'Aulnis als lid
van de commissie voor de gemeentereiniging, de
gemeenteraad in een vroolijken lach uitbarstte,
waaraan zelfs professors naaste buren zich niet
onttrekken konden.
Men ziet het, het raadslid d'Aulmis heeft iets,
dat hem onderscheidt professor de Louter zou
zeggen: in de hoogste mate" onderscheidt van
zijne medeleden ; hij heeft iets eigens, iets typisch
en dat strekt tot troost bij de weemoedige herin
nering aan zoovele verloren typen in de laatste
jaren. De Muralt, de Geer. van Eeden, dokter
Uroer i, (o, humoristischer gedachtenis, al waart ge
geen raadslid) wij zoeken, maar wij vinden u
iiiet en wij berusten. Van zulke typen schijnt
tegenwoordig in onze gezegende stad zelfs de kiel
niet meer gelegd te worden !....
Jammer, dat de blijdschap over de verschijning,
van deze nieuwe type in den Raad eenigszins
getemperd wordt door de omstandigheid dat
terwijl professor d'Aulnis in bijna alle opzichten
zoo geheel anders is dan zij, die hem omringen,
hij op n punt zich aan de raadslidderlijke een
vormigheid niet heeft kunnen ontworstelen, maar
daarin zelfs aan den minste der broederen gelijk
is gebleven
Onze Raad is namelijk wel geene sociét
d'admiration mutuelle, maar de heeren die het voor
recht hebben er lid van te zijn achten" elkan
der verschrikkelijk. En dit is nu misschien, vooral
in een raadslid een niet te verwerpen hoedanigheid,
als zij het maar niet den gansenen dag elkaar in
het openbaar zoo vertelden. Want dat is vreeselijk
vervelend.
mij verder uit zijne bezittingen door eene
wandeling in den tuin in oogenschouw te
komen nemen.
Met blijkbare voorliefde toonde hij mij
zijne landelijke schatten en zei lachend:
»Je fais mon apprentissage de propriétaire".
Ouder druk gesprek wandelden wij de bezit
ting rond en kwamen eindelijk aan eene
soort verhevenheid waarop een partijtje
boomen geplant was dat hij schertsend met
den wijdschen naam van »Bois" aanduidde.
Van daar kan het oog ongestoord naar alle
kanten gewend worden over de onafzienbare
groene akkers, waar nauwelijks n enkel
mensch zwart tegen afsteekt; het is werkelijk
een zeer stille, maar ook landelijke streek en
ik kon Franjois Coppée volkomen begrijpen,
toen hij zei, hier uitstekend te kunnen wer
ken. Eenige oogenblikken later zaten wij
weder in de woonkamer; iets zachts streek
mij langs de hand, die ik met eene sigarettc
tusschen de vingers, slap langs mijn stoel liet
neerhangen; ik keek, on zag ceno fraaie
kat; n sprong en ze zat op tafel, waar ze
door haar meester aangehaald werd; deze
kat scheen do voorloopster van andere
exemplaren van haar soort, want in eenige
oogenblikken zaten er drie op de tafel,
spinnende, zich wasschende en oogknippende,
dat het een lust was. Men zou haast denken
bij den sympathieken auteur vau »La vie de
deux chattes", den jongsten académicien,Pierre
Loti te zijn ; maar ook Coppóe en zijne zuster
schijnen eene voorliefde voor deze dieren te
hebben, want lachend vertelden beide mij, dat
deze beesten zijn »les maitres de la maison"
en wanneer men bedenkt dat al deze katten
zorgvuldig van Parijs .^geïmporteerd" waren,
behoeft men die woorden waarlijk niet in
twijfel te trekken.
Alleen de burgemeester blijft vry' wel van die
openbare achtingsbetuiging verschoond. Die heet
maar alleen: meneer de voorzitter" en blijft er
toch gezond bij. Maar de andere heeren worden
onderscheiden in geachte eerste sprekers, geachte
tweede sprekers, geachte vorige sprekers en ge
achte sprekers van zooeven, terwijl men, omdat
er ook hardnekkige zwijgers in den Raad zijn,
die men niet beleedigen wil, minstens twee of
driemaal per zitting het geheele roesemoesje bij
] elkaar hoort bestempelen als: geachte medeleden!
En daaraan doet professor d'Aulnis mede. Aan
zoo'n banaliteit! Het woord geacht" vóór raads
lid verliest op zoo'n manier alle waarde.
Ik zou haast als voorbeeld ter navolging in dit
opzicht den heer Van Bauningen, die zich aan
deze zonde niet zooveel te buiten gaat, wel
willen aanbevelen. Maar als ik het niet doe, is
het des heeren Van Beuningen's eigen schuld.
Die man is niet netjes genoeg. Die staat daar
soms met de handen in de broekzakken te praten
of hij tl»uis achter de kachel zit; die geeft heele
huizen cadeau in de Ballemakersstraat, wat
een naam! ? om in te richten voor volksleeszaal
en vindt dan nog dat dit niets meer dan een
staaltje van zijn plicht was... Maar als jonkheer
van Weede vaa Dijckveld iets gezegd heeft waarop
van Bsuningen wat heeft aan te merken, dan
noemt hy hem niet geachte vorige spreker"
maar: meneer van Weede!
Ea daarom, en omdat hij nog wel eens meer de
dingen bg hun naam noemt, vergeef ik hem zijn
broekzakken en de gansche Ballemakerstraat!
Professor d'Aulnis schijnt juist de aangewezen
man om zijne medeleden te bewegen met dat
openbare achten" op te houden. Daartoe bestaat
voor hem temeer aanleiding om lat ook hij wel
overtuigd zal zijn, dat het woord menigmaal
gebruikt wordt, zonder dat men er iets van
meent en dat is alles behalve netjes."
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
Maison Stroucken
(Gymnasiasten-vereeniging D. V. S.): Krelis Louwen.
Paleis voor volksvlijt (Ned. Tooneel): Zijn
meisje komt uit. De Burchtruïne.
Grand Théatre: Jane Shore.
De afgeloopen week, arm aan premières, rijk aan
reprises, bracht als eenig, weinig belangrijk nieuws
een uit het Duitsch vertaald blijspelletje in n
bedryf. Toch was zy niet geheel zonder belang
en beteekenis, daar zij de zich te zelden voor
doende gelegenheid bood met drie oorspronkelijke
tooneelwerken kennis te maken of deze te her
nieuwen.
De gymnasiasten-vereeniging Disciplina vitae
scipio" nad het voortreffelijk denkbeeld haar tien
jarig bestaan te herdenken door de vertooning
van een oud-Hollandsch tooneelwerk,.Krefe Louwen
of Alexcmder de Groote op hetpoëetemaal, kluchtig
büjspel in drie bedrijven van Pieter Langendijk,
in het jaar 1715 in het licht verschenen en ver
toond. Men Ml het in den laatsten tijd wel eens
laten voorkomen alsof er geen jongelui, geen
vroolijke, dartele, dolle kornuiten meer te vin
den zijn, alsof de kinderen terstond tot
ontkinderde mannetjes (de uitdrukking is van
Jacob Geel) vervormd en misvormd worden. De
vertooning van Krelis Louwen geeft het recht
aan de waarheid der bewering te twijfelen. De
Amsterdamsche gymnasiasten kozen voor hun
feestvoorstelling geen kil ernstig drama, geen
modern jammerstuk, geen sociaal tooneelspel,
doch een eenvoudige, goedronde Hollandsche
klucht, waarin het hun vrijstond te schateren en
te schetteren, te joelen en te juichen, opgewekt
en uitgelaten, driest en dwaas te zijn. Pieter
Langendijk was geen groot dichter, geen diep
denker, geen hooge, forsche geest; hij was een
luchthartige grappenmaker, een levenslustige
nadderaar, een vroolijke Frans; als Regnard schreef
hij pour s'amuser et non pour se satis/üire."
Het was een voortdurend genot den meester
met zijne fraaie klankrijke stem te hooren
spreken over alle mogelijke zaken die ons
belang konden inboezemen, terwijl zijn gees
tig gelaat ieder oogcnblik een andere uit
drukking aannam en hem, onder het genot
van eene sigarette, Coppée rookt veel
sigaretten, de eene voor de ander na de
schoonheden van Parijs te hooren bewou- j
deren. Vol waardeering sprak hij over ons ;
land met zijne grachten en verdere merk
waardigheden, aan welks inwoners hij blijkens
zijn gedicht »Aux bourgeois d'Amsterdam"
zulk eene goede herinnering heeft bewaard
dat hij hen zelfs de primeur gegund heeft
van zijn drama »Pour la Couronne" *) dat ;
waarschijnlijk dezen winter voor het eerst
in het Théatre Fraueais zal opgevoerd
worden ? Met genoegen herinnerde hij zich
de Nederlandsche bekenden als mr. J. X.
van Hall, Alard Pierson, prof. Quack, Damas,
wiens treurig sterven hem pijnlijk had
aangedaan, A. C. Wertheim en zoovele ande
ren, en toen eindelijk liet uur vau
afscheidnemen gekomen was, speet het mij' waarlijk,niet
langer bij dezen eenvoudigen maar daardoor
grooten man te kunnen blijven en ging i
ik in de volle overtuiging heen dat, hoewel !
ik anders geen vriend van spreekwoorden ;
ben, ons oud Hollandsch gezegde »Eenvoud j
is het kenmerk van het ware" nog niet zoo !
geheel onjuist is. I)e meester en zijne zuster
brachten mij naar de omnibus die mij naar
het station Brunoy zou voeren om van daar
met de lijn P. L. M. weer naar Parijs terug
te keeren. Het duurde eenigen tijd tot het
gevaarte aanrolde; eindelijk kwam het in't ver
schiet en hield stil; om een beteren aanblik van.
*) In Felix gelezen.
Wie van zijn grappen genieten wil, moet zich jong,
gemoedelijk, los van dagelijksche zorgen en nooden
weten te maken. Zijn werken zjjn kleurrijk en
verrassend doch ook ijl en broos als zeepbellen. Het
zijn oprechte, onvervalschte kluchtspelen, luchtige,
sprookjesachtige geschiedenisjes, waarin de fanta
sie vrij spel heeft, de werkeiykheid herhaalde
lijk haar rechten verliest. Als Langendijk oud en
droefgeestig geworden is, zal hij De spiegel der
vaderlandsche kooplieden" schrijven, een
zedenen karakterblijspel, waarin hij naar waarheid,
naar afschaduwing der werkelijkheid streeft: voor
dien tijd is hij voor alles en bijna steeds optimis
tisch, idealistisch visionair; in geen zijner wer
ken is hij dit in zoo hooge mate, met zoo goed
geluk als in Krelis Louwen. Dit is de verdienste,
de kracbt en het oorspronkelyke van Langendijks
meest bekende, best geslaagde kluchtspel; vele,
zeer vele oud-Hollandsche kluchtspelen ontleenen
hun waarde voor een niet gering gedeelte aan de
toestanden, die zij schilderen, aan den tijd, waar
in zij ontstonden, dien zij wedergeven of dit
trachten te doen; zij zijn belangrijk als histo
rische of cultuurhistorische documenten in
dramatischen vorm. Voor Krelis Louwen geldt dit niet;
op den tg d, waarin het speelt, werpt het slechts
een flauw licht; de toestanden generaliseert het
en verdiept het niet tot specifiek Hollandsche;
slechts enkele trekjes hebben waarde als toe
lichting van het tijdvak; op eigen, innerlijke
krachten moet bet steunen; als tooneelspel, als
dramatische handeling moet het boeien en beha
gen. De geschiedenis van den beschonken boer,
dien men bij zijn ontwaken in fraaie kleederen
dost en wys maakt, dat hij Alexander de Groote
is, moet voor zich zelve spreken, moet als zoo
danig de aandacht weten te winnen en in beslag
te houden. De vertooning van Krelis Louwen
door de jonge dilettanten van Disciplina vitae
scipio" heeft veel genoegen gegeven; een slecht
figuur maakte het oude kluchtspel allerminst,
al spraken niet alle gedeelten, niet alle grappen
en guitigheden even gemakkelijk en machtig
meer aan. Langendijk was een van de te weinig
talrijke Nederlandscae tooneelschrijvers, die de
geheimen van zijn vak verstond, die drama
tische werken wist te schrijven, die uit het oog
punt der techniek aan billijke, tevens onvermijde
lijke eischen voldoen, die zich geleidelijk ver
wikkelen en ontwikkelen. Dem Genie ist nichts
i-ar eu schreiben, zeide Goethe van Molière; een
geniaal tooneelschrijver zal steeds v/eten te
boeien, hoe ongewoon, onbeholpen of onnoozel de
vorm zijner werken moge zijn; het talent doet
verstandig de beproefde, deugdelijk bevonden re
gelen en theorieën getrouw te blijven; het talent
bespare zich de trouwens vergeefsche pogingen
door buitensporigheden zijn zwakheden te ver
bloemen of weg te goochelen. Langendijk zag
dit in; hij kende zijn kracht en zijn zwakheden;
zijn gelukkige invallen hulde hy in een passend
kleed, zonder opschik of valschen glans; zjjn
kluchtspelen zijn bescheiden en gezond, geven
hetgeen zij beloven, willen niet meer zijn dan zy
kunnen of mogen zijn.
Het spel der jeugdige leden van D. V. S.
vond terecht luide waardeering; met ijver en
toewijding, goeden moed en goede luim kweet ieder
zich van zijn taak. Storende onbeholpenheden,
die dilettant-vertooningen vaak zoo ongenietbaar
kunren maken, bleven, dank zij natuurlijk ook
de hulp van den heer Clous van Het Neder
landsen Tooneel", die zich met de regie had be
last, achterwege. Aan gang, kleur en gloed had
het geheel nog kunnen winnen. Enkele spelers
namen hun taak een weinig te ernstig op, waren
wat te bang voor frissche en sprekende kleuren.
In een kluchtspel als dat van Langendijk kan een
weinig overdrijving geen kwaad, zijn te groote
gematigdheid, ernst en afgemetenheid alles eer
der dan een deugd. Alleen Anzelmus, Klaar en
Alida zijn een tikje ernstiger dan de rest en wer
den dan ook te recht wat stemmiger vertolkt. De
dankbare, doch zware hoofdrol kwam vooral in
het tweede bedrijf op hoogst gelukkige wijze
tot haar recht; in de kleinere partijen trokken
Filipijn en de notaris door het onverstoorbaar
het landschap te genieten werd de imperiaal
als zitplaats uitgekozen, een flinke klimpartij
en waartoe altijd eenige halsbrekende toeren
noodig zijn voordat men veilig komt te
zitten.
Handen werden geschud, gewuifd met
zakdoeken en handen en de kar zette zich schok
kend iu beweging; beneden riep de meester
»Salutatiou pour vau Hall" iu duo herhaald met
zijne zuster. Weldra was het aangename
gelaat van Francois Coppée door eene krom
ming vau den weg aan mijn oog onttrokken
en was ook Maudres uit het gezicht ver
loren. Het was een interessant bezoek
en ik vermeen den lezers van dit Weekblad
geene ondieiist gedaan te hebben met het
hun meegedeeld te hebben; men leest dik
wijls bezoeken aan Franrois Coppée gebracht
o. a. het interessante opstel van den heer
Wagcvoort (Vosmeer de Spie : »Twiiitig zwer
vers") maar overal treft men den meester in
het Parijsche ieven, 20 llue Oudinot aan,
terwijl hier in Mandres op zijn landelijk
buitengoed, niet iu gezelschap van hoog ge
plaatste personen of beroemde kunstenaars,
i n't bijzijn zijner eenvoudig hartelijke zuster.zij u
werkelijk goede hoedanigheden als mensch
meer op den voorgrond treden. Trouwensom
van het beslaan daarvan do overtuiging te
bekomen is eene reis naar Mandres over
bodig, bestudeer zijn -werken, gij zult er
zijn karakter iu vinden.