De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 14 februari pagina 6

14 februari 1892 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na. 764 Friedrich tot gebruik had aangeboden. Mackenzie moest beslissen, waar men het kwartier zou kun nen opalaan. Hoogst zelden kwam Mackenzie te Berlijn, waar hjj, wanneer hij herkend werd, niet zeker was op straat Biet beleedigd te zullen ?worden. Hu glimlachte dan gelaten en begaf zich in geen conflict, want steeds klonk hem de waarschuwing der keizerin in de ooren: Niet lang uit blijven, Mackenzie! Laat ons niet te lang met onze armen patiënt alleen l" Wanneer hij dan thuiskwam, vond hu zijn kamers met bloemen versierd door de handen der prinsessen, dikwijls door de keizerin zelf. Zijne schilderingen der laatste droevige tooneelen in het sterfvertrek was tref- ' fend. Mackenzie stond aan de rechterzijde van het geel-koperen ledikant, waarop de keizer weldra zou sterven. HU hield in zijn rechterhand de hand van den lijder en steunde met de linker diens hoofd, daarbij hield hij het oor over den mond van den zieke gebogen. Naast hem stond de kroonprins Wilhelm, krachtige pogingen doende, om z^ne ontroering te verbergen. Aan het voeten einde van het bed stond prins Heinrich, en bedwong krampachtig z|jn snikken. Aan den overkant, aan den linkerkant van het bed, knielde keizerin Vic toria, bet gelaat over de linkerhand van den keizer gebogen. Nevens haar stond Dr. Howell. Deze toestand had een kwartier geduurd, toen Macken zie het hoofd van den keizer zacht op het kussen leidde, zich oprichtte, het horloge uit zijn vestzak haalde en. het den kroonprins voorhoudend, zeide: Wellicht wil Uwe Majes teit het oogenblik onthouden?" Deze woorden gaven aanleiding tot een ontzettende losbarsting der teruggehouden gevoelens van de beide broeders, terwijl de keizerin slechts het gelaat vaster op de hand van den doode drukte. De jonge keizer Wilhelm wischte vervolgens zijn tranen af, die zyn gezicht overstroomden, en trad aan het venster, om met den zakdoek te wenken, waarop de dragonders, die met den voet in den stijgbeu gel gereed stonden, naar alle richtingen voortrenden en de hekken van het slot Friedrichskron ge sloten werden. Prins Heinrich was zoo aangedaan en weende zoo bitter dat men hem, om zijne gedach ten af te leiden, opdroeg den lauwerkrans te gaan zoeken, dien keizerin Friedrich haar gemaal na den veldslag van Wörth had gezonden en waarmede men hem de borst wilde versieren. Mackenzie hielp de keizerin de handen van den doode over den knop van het zwaard vouwen, bond hem op haar verlangen een zijden doekje en een klein medaillon om den gewonden hals, vervolgens liep de keizerin schuin door het vertrek op den dok ter toe, greep zijne hand en sprak in het gezicht van den doode plechtig haren dank uit, voor al wat hy aan dezen gedaan had. Volgens zijn eigen verklaring was een der grootste vreugden, die Mackenzie in zijn later leven ondervond, het schoone woord, dat professor Billroth over hem en zijn gedrag in dezen moeielijken tijd van beproeving heeft uitgesproken. Billroth had waardeering voor den moeielijken toestand van Mackenzie. die den zieke uit menschelijkheid het ongeneeslijke van de kwaal niet kon mededeelen; de leugen," zeide hij, wordt in zulke gevallen een zedelijke daad, en Mackenzie heeft als arts en mensch gedaan, wat nog te doen mogelijk was, nadat het ongelukkige woord kanker was uitgesproken." Ooer honderd jaar. Wat zal de wereld over honderd jaar zijn? De heer Richet heeft zich in de Revue Sose deze vraag gesteld. Hij maakt zich geen illusie omtrent het onzekere van het pieerendeel zijner vooronderstellingen, maar hij heeft/ beproefd uit de tegenwoordige feiten vol gens eene zoo nauwkeurig mogelijke methode, de toekomst afleiden. Hij neemt den boog der groote maatschappelijke verschijnselen1' en verJengt dien volgens de meest waarschijnlijke rich ting. Hij ontveinst zich niet dat de graphische statistiek der toekomst op te maken" iets heel gewaagils is. Allereerst geeft de heer Richet de verzekering dat over honderd jaar de physiologische en, om zoo te zeggen zoölogische toestanden der menschheid niet zullen veranderd zijn. De sterrekundigen en geologen hebben ons schrik aangejaagd door ons te bewijzen dat de afkoeling der aarde steeds verder gaat. Maar deze afkoeling is zeer langzaam. Stelt men maar een duizendste graad per jaar (en deze breuk is nog heel groot), dat maakt n graad in duizend jaar, anders gezegd twee graden sedert de christelijke tijdrekening. Er zouden dus acht duizend jaar noodig zijn, op dat de temperatuur van Parijs die van Moscou werd. Over honderd jaar dus zullen aarde, lucht en water zijn, zooals nu; en de mensch ook. Wat zullen intusschen de naties worden, die de aarde bevolken ? Als men de toeneming der bevolking van ver schillende landen volgens de tegenwoordige schat ting van de gewone toenemnig berekent, zullen ?wij vinden dat Europa, van 375 millioen inwoners, in 1992 tot ongeveer 778 millioen inwoners zal zijn gestegen; Aziëvan 775 millioen tct 1,00) millioen, dat is te zeggen l milliard; Amerika van 120 millioen tot 685 millioen; Australiëvan 5 millioen tot 30 millioen; Afrika (hier zijn de cijfers in 't geheel niet vast) van 75 millioen tot 100 millioen. Dus in Amerika eerst en vervolgens in Eu ropa is de toeneming het aanzienlijkst. Vooral in Spaansch Amerika openbaart zich deze toe neming. Het geboortecijfer is er zeer sterk ; dan komen er elk jaar stroomen immigranten aan, zoodat van den eenen kant daardoor Europa's toe neming vermindert, en van den anderen kant die van Amerika zich versnelt. Het is overigens natuurlijk, dat de beschaafde volken, wier oppervlakte op aarde niet zeer «root is (bebalve Rusland) ten opzichte van de bevolking eene toeneming hebben die elk jaar vermindert. Dus, het jammerlijk verschijnsel dat in Frankrijk bij elke volkstelling weer wordt geconstateerd, zal weldra ook in Duitschland, in Engeland, in Itali voorkomen. Rusland, dat thans 110 millioen inwo ners telt, zal er over honderd jaar 340 millioen bevatten; Duitschland, van 49 millioen, zal tot 115 millioen gestegen zijn; Frankrijk, van SSmillioen, tot 50 millioen. Behalve Europa, moet nog worden genoemd -"China, dat van 400 millioen, tot ruim 550 millioen zal z\jn gestegen. In Amerika zijn alle cijfers van beteekenis, door de enormiteit van de verlouding van toeneming. De Vereenigde Staten van 34 millioen tot 400 millioen. Mexico van 12 :ot 50, Braziliëvan 14 tot 50, Canada van 5 ;ot 40. De Argentijnsche Republiek van 3 tot 30, Chili van 3 tot 20. De twee beschaafde naties die dus het grootste aantal in 1992 zullen heb ben, zullen zijn de Vereenigde-Staten aan den senen kant en Rusland aan den anderen kant. Bunne bevolking zal ongeveer 600 millioen men schen bedragen. Welke taal zullen deze volkeren spreken? De Engelsche taal zal door 500 millioen indivi duen gesproken of verstaan worden; de Russische taal door 350 millioen; de Spaansche of Portugeesche door 235 millioen; de Fransche taal door 100 millioen (als men Chineesch-lndiëen Canada en Algeriëvoor 15 millioen er bij rekent); de Duitsche taal ook door 100 millioen. De Chineesche taal zal voor haar gebied 550 millioen Chineezen hebben, maar deze meerderheid van het cijfer zal niet aan eene absolute meerder heid beantwoorden. Als er geen onverwachte en zelfs onwaarschijnlijke revolutiën plaats hebben, zal China buiten de algemeene beschaving blijven. Zijne taal toch is onbruikbaar, zijn alphabet zonderling, zijn letters wonderlijk en zijn woor denlijst oneindig. Alle voordeelen zullen dus voor de Engelsche taal zijn: vooreerst het voordeel dat door het cijfer der individuen ontstaat die haar gebruiken, vervolgens hare eenvoudigheid, eindelijk haar Romeinsch alphabet. Het is waar dat het Gothische alphabet van de Duitsche taal bestemd schijnt om te verval len, maar het Russische alphabet blijft en zal zonder twijfel voor de Westersche volkeren bui ten de gewone litteratuur blijven. Na deze statistieke opteekeningen, zoekt Richet te weten te komen hoe over honderd jaar de groepeering van de nationaliteiten zal zijn. Dit is natuurlijk geheel bespiegeling; omtrent de poli tieke toekomst der naties kan men alles onder stellen en alles voorspellen. Een boek van Mercier, in 1770 verschenen, onder den titel: l'An deux mille quatre cent quarante, bevatte dingen als: ...." De jonge prins die van het jaar 2440 bewogen, peinzend, het voorhoofd met schroomvallige be deesdheid bedekt, durft de oogen niet op te slaan tot die groote vergadering, wier blikken hem om ringen en op hem aündringen. Hij stort tranen en weent, hij beschouwt den omvang van zijn plichten, maar weldra handelt hij als een held: men heeft hem geleerd dat de groote man zich moet op offeren voor zijne medemenschen. Dit edel denk beeld doordringt hem, verwarmt hem, ontsteekt hem in vuur; hij legt in handen van zijn vader den eed af; hij zweert bij de heilige asch zijner voorvaderen, hij kust den scepter, dien hij het eerst moet eerbiedigen, hij aanbidt het Opper wezen." Wat zijn wij reeds ver van die gevoelige zeden. En dat zou eerst na 450 jaar moeten gebeurd zijn. Als blijk van ingenomenheid met het streven der Dooistommen-Vereeniging Door liefde Saamgebracht" heeft H. M. de Koningin f 100 en H.M. de Koningin-Regontes f 100 aan genoemde Vereeniging geschonken. Ingezonden. Aan de redactie van den Amsterdammer Weekblad voor Nederland. Mijn praatje over wapenkunst, gehouden in de jongste vergadering van het Kon. Oudh.-Genootschap hebt gij der vermelding waardig gekeurd. Zeer onaangenaam heeft het mij getroffen, dat daaraan eenige opmerkingen betreffende het wapen van Drenthe zijn vastgeknoopt, die den argloozen lezer in den waan moeten brengen dat ik deze oudbakken kinderachtigheden op nieuw aan den man heb trachten te brengen. Het wapen van Drenthe is door mij alleen ge noemd in een aanhaling uit uw eigen blad van 20 Dec. 1885, waar de heer J. A. Koopmans schrijft: Waarom de provinciën zoo willekeurig en niet naar de officieele volgorde zijn gerangschikt en aan de eene zijde de hoofdsteden vóór de pro vinciën gaan, vat ik ook niet. De ooievaar van Den Haag is volstrekt niet gothisch en het wapen van Drenthe Assen (mot de Heilige Maagd) een pure fantasie, daar de officieele afbeelding van beide echt gothisch is, dus hier had behooren te worden gevolgd." Bij het voorlezen van deze regels zijn de woorden: (met de Heilige Maagd)" met voordacht door mij overgeslagen, omdat ik zelfs den schijn niet wil hebben, dat ook ik het werk van dr. Cuypers ijverig doorsnuffel, om overal ,.paepsche stoutigheden endo superstitié'n" te vinden, die, zoo zij er zijn, niij persoonlijk als zoodanig in het geheel niet hinderen. Het doet mij bijzonder leed dat uw verslaggever van mijne bijdrage, die hij een belangwekkende lezing" belieft te noemen, niets weet te vertellen dan alleen hetgeen ik niit gezegd heb. Mr. J. 'E. VAX SO.MEUEN BUA.ND. Amice l Ik raad u in gemoedc aan, in het vervolg liet weekblad de AiiiftL-rdttininer '."t 't meer oplettend heid te lezen. Gij hebt in mijn berichtje een rertlag r/an uwe voordracht over wapenkunst ge zien, terwijl het slechts eenige opmerkingen uuur aiuiieidiny erin uwe werkelijk zeer belangwekkende bijdrage waren. Ha.l ik werkelijk een volledig verslag geleverd, dan had ik immers ook moeten wijzen op de scherpe kiitiek die ge, trouwens zeer terecht, hebt uitgesproken o ver het fantasiewapen dat in de zaal voor vreemde kunst het koninkrijk Italiëmoet voorstellen. Dat hier Let wapen van het stamhuis Havove is weggelaten, heeft evenzeer uwe ergernis opgewekt, ais inder tijd van den hoer J. A. Koopman:.. Eene opmerj king van mijne zijde (let wel: dit is geen verslag van uwe voordracht) diene echter tot verklaring. liet zou toch ongerijmd zijn, wanneer in het Nederlandsen Rijka Museum het wap?:i gevonden werd van een vorst, wien de pauselijke ban ge troffen heeft. ' E. W. MOES. SCHULDIGKEIT." Het ingezonden stuk van den heer J. T. C. over Fiesco's Mohr heeft ons een aantal brieven over het onderwerp bezorgd, allen, naar verschil lende bronnen, hetzelfde getuigend. H. S. uit Almelo schrijft: De heer J. T. C. schijnt te meenen, dat wij Nederlanders ons alleen schuldig maken aan het onjuist citeeren van hetgeen de Moor in Schiller's Fiesco (III, 4) zegt: Der Mohr hat seine Arbe.it gethan, der Mohr kann gehen." Uit een artikel van dr. Söhns in No. 33 van den vorigen jaargang der Gartenlaube, getiteld: Kleine Falschungen", blijkt, dat het citaat in Duitschland op dezelfde wijze als bij ons door den volksmond veranderd is. Dr. Söhns zegt: Uw ganz zu schweigen von dem allgemein bekannten Schillerschen Mohren, der in der ganzen Welt seine Schuldigkeit", bei Schiller dagegen seine Arbeit gethan hat und dann gehen kann, etc. etc. Als de heer J. T. C. in de gelegenheid is, het genoemde nummer der Gartenlaube in handen te krijgen, kan hij daar nog heel wat voorbeelden vinden van kleine veranderingen in dikwijls ge bezigde citaten. Hij zal dan moeten toegeven, dat hij wel wat stout is in zyne bewering: De Duitscher doet dit niet"; uit het bedoelde artikel blijkt duidelijk, dat hij het wel doet en dat hij zich zelfs zeer vaak bezondigt aan kleine Fal schungen" van veel gebruikte zegswijzen, citaten en gevleugelde woorden. Eén van de vele voorbeelden door dr. Söhns genoemd is het ook door Willem Otto in uw nummer van heden onjuist aangehaalde uit Tasso (II, 1): Man merkt die Absicht und (man) wird verstimmt"; terwijl Göthe zijn held de woorden in den mond legt: So fühlt man Absicht und man ist verstimmt." Als een aardig bewijs overigens, dat velen citeeren, zonder juist te weten, waar ze het citaat van daan halen, deel ik u nog mede, dat een mijner kennissen in de vaste meening verkeerde, dat de door den heer C. genoemde woorden voor kwamen in Shakespeare's Merchant of Venice." " De heer De B. te A. schrijft: Dat de Elementar-Schuier" wel weet, dat men moet citeeren (of citeert): Der Mohr hat seine Arleit (in plaats van Schwldigheit) gethan enz. is zeer stellig niet waarschijnlijk. Althans B chmann geeft in Gcflügelte Worte (vijitiende druk 1887 hl, 115) de mededeeling, dat men gtwoon is te citeeren Schuldigkeit" in plaats van Arbeit." De heer Melissens te B. zendt ons ook het citaat uit Büchmann en voegt er bij: Zou hier ook niet de verklaring zijn, waarom de Hollanders het zoo gebruiken? Zij hebben toch dit woord niet tot een gevleugeld woord" gemaakt uit Schillers Fietko, maar uit mond of pen van Duitschers opgevangen, die het reeds als zoodanig gebruikten." De heer M. vervolgt: Nog iets (een kleinigheid): in Payne's f'amilien-Kalender voor het jaar 1875 komt voor, op bl. 47, eene humoristische: Illustration zu den deutsehen Classikern" met dit onderschrift (in versvorm): Der Mohr hat seine Schuldigkeit gethan, Der Mohr kan gehen!" (O t h el l o.) Misschien weet de een of andere Elementarschüler den heer J. T. C. te zeggen waar en door welken Classiker" dat geschreven is." De heer A. Rengersen te H. vindt dezelfde op gave in Fnjlink's Gevleugelde Woorden, Hoofdstuk III. en voegt er de opmerking aan toe: Trouwens, ik geloof, dat men nu bepaald geene aanhalingen uit het Duitsch of eenige andere taal behoeft te nemen, die in de gewone spreektaal eenige wijzigingen hebben ondergaan ; en welker gewijzigde vorm ook wordt gebezigd door hen, die beter weten. Zouden er in ons Nederlandsch ook geene voorbeelden aan te wij zen zijn?" Ook Me j. Henriette van der Mey te Middelburg heeft Büchmann nageslagen en zendt ons hare bevinding; en de heer J. Leopold Hzn. te Breda voegt aan zijn schrijven toe : Zóó algemeen is de gewijzigde vorm volkseigen dom geworden, dat men gerust kan aannemen, dat onder tien beschaaide Duitschers nauwelijks n wordt gevonden, die zich van de wijziging bewust is, en de overige negen zijn toch ook Elementarschüler geweest. En waarom (mag men vragen) waarom zich geërgerd over 't aan brengen van onbeduidende veranderingen, die eene spreekwijze geschikter maken voor het doel van hen, die er zich van bedient? Een ander aanzien krijgt de (juaestie allicht, wanneer wijzigingen van eenig citaat 't gevolg zijn van misverstand, onkunde of moedwil. In 't onderhavige" geval evenwel kan van onthoiliging geen spraak zijn: Schuldi<ikeit heelt eene scherper omlijnde beteekenis dan 't kleurloo/e Arlicit. Trouwens hot aantal gewijzigde citaten is aan zienlijk. Ten bewijze moge het volgende zestal strekken: Schiller legt Ma.x Piccolomini volgende woor den in den mond: J)ie Uhr ncltliii/t ktiucm (ïliickrclic»: als citaat hoort men doorgaan j; DI;I:> (Ititcklichcn nt'h/iïgt keine Stiinde.. Wailensteiüs nitrosp: Dn h:i^l'nerreichf. Octario.' wordt gewoonlijk aldus geciteerd: Dn /<;i.s('s ijr.ii-ollt. Octitrio ! [Misschien onder invloed van 't overbekende: 'Ju C af, runlii, Gcorr/e Dandi», wat alweer vervalscht is; Molière gebruikt ru».s|. liet eerste vers van Die Braut von Me-bsina" luidt: Der lïot r/chorclicniï. nicJit dem cif/neii i Trich; hot citaat verandert meestal Tridi in Willen. j De slotverzen van Langbcin's gedicht: Die. iicue F.ni: Tadeln kiinnen zwar die 'J'horcn, Ab<.r liliiijer JfiutJcln nicht zijn in den volksmond ver. vormd tot: Aber liever in'ichen mclit. Het duizendmaal misbruikte citaat: Wer niemtils citit'it. J!tin*clt i/chalit, Der '<sf kent brnru' Ma»n luidt eigenlijk: W er nicnials enz. Der ist j ei n xthlcchlcr Manu. Last not least wijzen we op de kolossale mis handeling van Goathe's bekende verzen: Freudroll Und leidmll Gedankt i<i-oll. .sci'x; L'.m(,en Und Hanym Li scliKcoeiider l'ein enz.: Freudvoll und leidooll GEDASKEN SINB FBEI ; Hangen enz. (Ieder die Heine's Harzreise gelezen heeft, zal zich aan deze misvorming ge rgerd (?) hebben). Doch reeds meer dan voldoende om aan tetoonen, a) dat het volk zich ad libitum van sententiën bedient, en b) dat het niet de Nederlan ders zijn, die zich bij voorkeur met de vermin king van Duitsche citaten onledig houden." NOG EENS KLANKEN EN KLEUREN." (geen proeve van verklaring *.) Ik vind het een hinderlijk verschijnsel dat, wijl z\j, die sterker voelen en hun sensaties fijner weergeven dan de massa, kleurimpressies uitdruk ken die zij buiten 't gezicht hebben ontvangen, dat nu ook degenen die op den naam kunste naar geen aanspraak zullen willen maken, recht meenen te hebben, met hun kleurlooze klank-im pressies te komen aandragen. Dit doen ze dan soms nog wel om aan 't groote publiek te vertel len dat de artiest het bij 't verkeerde eind heeft, om hem te doen uitlachen als bij bijv. zegt dat de Maandagen (onder zekere omstandigheden) zich als gr\js van nieuwheid voordoen, of dat het kleptikken van een paard herinnert aan wit-geeJ. Dat men zoo maar klakkeloos zijn meening, die zeker niemand kan interesseeren, stelt tegenover de uiting van een artiest, lijkt me al heel zon derling, 't Is alsof een teekenmeester der lagere school gaat neerschrijven dat Breitner's impressies niet deugen, alsof een dorpsorganist een af keuren d oordeel uitspreekt over de liederen van Liszt. Er zijn van die fijne dingen, waarvan men slechts dan spreken mag, als men ze kan navoelen, alleen in dat geval zal er iets gezegd worden, dat de moeite waard is om er naar te luisteren. Zoo'n kleur-klank-combinatie is volkomen sub jectief; ze vloeit voort uit de geesteseigentchappen van elk individu. Daarom is niets ongerijmder dan elkaar's impressies te willen kritiseeren of met algemeen geldende regels aan te komen. 't Is ook volstrekt niet de moeite waard, op te teekenen wat A B of C in verschillende kleuren zien. We weten dat er voor sommige menschen verwantschap bestaat tusschen gewaarwordingen die door middel van verschillende zintuigen ver kregen worden; wie die verwantschap zelf niet voelt, heeft daarvan allicht hooren spreken, en behoeft daarover niet telkens opnieuw in allerlei bladen te lezen. Er is een ding dat wordt voorbijgezien door hen die 't bovengenoemde onderwerp tot een punt van strijd maken. Even goed als een kleur ver schillende tinten heeft, zijn er schakeeringen in elk der 15 vocalen die in onze taal gehoord wor den. Haast niemand spreekt een vocaal zuiver uit, bijna altijd zijn daarin oneigenlijke elementen. En als nu de ee.n niet begrijpt waarom de ander de o niet ziet zooals hij, dan is 't zeer goed mo gelijk dat beide niet dezelfde vocaal bedoelen. 't Is een dwaalbegrip, te meenen dat de uit spraak van elk beschaafd mensch een zuivere uitspraak zou zijn. Zangonderwijzers, wier leer lingen zich gewoonlijk in de beschaafde kringen bewegen, zouden kunnen vertellen hoeveel moeite 't kost eer iemand een klank juist onderscheidt en goed leert vormen. In Los en Vast werd door Geertr. Carelsen over de zaak geschreven op een wijze die zeker niet tot eenig antwoord zou uitlokken, ware het niet dat de schrijfster, na eenige zeer persoonlijke gevoelens en kinderindrukken te hebben meege deeld, zich vleien ging dat in hare vergelijking een zekere onbewuste logica ligt." Die meening schijnt ons volkomen ongegrond. Dat de ie de helderste (hoogste) der vocalen is, weet ieder die even over de zaak heeft nage dacht. AVil nu mej. Carelsen die vocaal zwart zien, dan is dat bare zaak, maar ik zie geen reden waarom zij zoo iets gaat publiceeren, tenzij als bewijs dat sommige menschen kleur-klankimpressies hebben die regelrecht in strijd zijn met ! de logica. Het dunkt ons evenmin belangrijk j dat zij de aa als scherpe (?) tegenstelling met de zwarte ie, wit ziet, en dat, volgens haar, de i complementaire kleuren rood en groen de oo en ee i vertegenwoordigen voor welker uitspraak men i den mond precies andersom buigt." Waarlijk, 't is beter als wij, niet-artistcn. aan onze persoonlijke gevoelens weinig waarde hech tende, de zaak onbesproken laten, om dim, wan neer een schrijver zijn kleur-klank-impressies weer geeft, die aan te nemen als wat ze zijn: subjectieve gewaarwordingen, die hun waarde alleen ontleenen aan den meer of min artistieken zin van hem, die ze ontving, en aan de wijze waarop hij die indrukken weet over te brengen op hen die daar voor eveneens ontvankelijk zijn. E. M. ELDAK. *) Zie de Amsterdammer. Weekblad roor Neder land, no. 7(52 en 7(J3, on Los en V ritst, Dec. '91. Reclames 40 cents per regel Magazijn Keizershof", Nleutt'fHilijk. Gi'dt'anxft'fiat. Groote sorteering STOFFEN, Sorties, Echarpes, Ruches, Handschoenen en Kousen voor Bals en Soirees. SCHADE & OLDKNKOTT. HCK>K1ï>l.>H!F>OrX1 van Dr. JAEGER'» Orisr. Xorm. Wolartikelen, K. F. QEUSCHLE-BENGER. Kaherstrant 1:>~, Amsterdam. Eenige s-nec.ialitoit in -leze artikelen in Nederland lüMEMöLLER LEUS, f\ ] Corsets Francais, Leidschcstraat 10:5, Amsterdam. - i \ Grootste sortecring COHSETTEX . > \ in alle mogelijke eemr-s voor Dames ' ) en Kinderen. Speciale Soorten vor^ ' J ^ corpulente Dames tot 100 cM. taille '\ ,^ '^ wijdte. * ?' J l V

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl