Historisch Archief 1877-1940
F. 765
DE AMSTERDAMMER
A°. 1892.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Ieder nommer bevat een Plaat.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel bij de Vijzelstraat, 542.
Zondag 21 Februari.
Abonnement per 3 maanden ....
Voor Indiëper jaar
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer
Reclames per regel
?1.50, Ir. p. post/1 1.65
mail n 12.
. . 0.12»
. . 0.20
. . 0.40
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ. FEUIL
LETON: De terugkomst, naar het Fransch van
Gay de Maupassant. KUNST EN LETTEREN:
Massenet's Werther. Muziek in de hoofdstad,
door Van Milligen. Vincent van Gogli, door
Willem du Tour. Aanteekeningen Schilderkunst,
door V. Naïveteit van Rotterdamsche kunst
vrienden. Renan's Feuilles détachées.
Dr. Polak over de Atheensche beschaving, door
Dr. Ch. M van Deventer VARIA. SCHAAK
SPEL. Was Homerus eene vrouw? Voor
Dames, door E-e. ALLERLEI. INGE
ZONDEN. RECLAMES. PEN- EN
POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN.
Van verre en van nabij.
Het ministerie De Freycinet Constans
beeft zijn ontslag ingediend. Het had den
voor een Fransch ministerie
eerbiedwaardigen leeftijd van ruim drie jaren bereikt.
Opgetreden om het boulangisme te bestrij
den, kweet het zich van die taak met een
buitengewoon succes, dat zeker voor een goed
deel moet worden toegeschreven aan de
energieke houding van den heer Constans,
maar ook aan de groote fouten, die door
den eerzuchtigen en gewetenloozen generaal
en diens vrienden werden begaan. Het kwam
aan het ministerie ten goede, dat Orleanisten
en Bonapartisten zich met »la "bmdange" ge
weldig hadden gecompromitteerd, en dat de
bestrijding van den gemeenschnppelijken
vijand eene tijdelijke eenheid tussclien de
republikeinsche partijen had tot stand ge
bracht.
Doch die idyllische rust in het leger der
republikeinen duurde niet lang. De radicalen
en socialisten begonnen spoedig aan te drin
gen op lang toegezegde hervormingen ; de
opportunisten en het linker centrum maakten
daarentegen hun steun afhankelijk van de
toepassing eener feitelijk conservatieve poli
tiek. Geen der drie groote fractiën is eigen
lijk bij machte om eene
regeeringsmeerderheid te vormen. Zoo ontstond bij de
middelpartijen het streven, om de leer der »voor
allen openstaande republiek", la républiquc
ouvcrte d tous, in praktijk te brengen, en
zich te versterken door de opneming van die
elementen uit de rechterzijde, die inzagen,
dat het verzet tegen den republikeinschen
Feuilleton.
DE TERUGKOMST.
Naar liet Fransch
van
GUY DE MAUPASSAXT.
De zee zweept het strand met haren kor
ten en eentonigen golfslag. Kleine witte
wolken, door een harden wind voortgedreven,
trekken als vogels langs de blauwe lucht, en
het dorpje, in de bocht eener helling die
naar den oceaan afdaalt verscholen, koestert
zich in de zon.
Heel aan 't begin, staat het huisje van
Martin Lévesque, alleen aan den weg. Het
is een kleine visscherswoning, met muren
van leem en een dak van stroo, waartusschen
hier en daar blauwe lischbloemen als pluimen
opschieten. Een klein, klein stukje grond
vóór het huisje, waarin wat peterselie en
kervel benevens uijen en eenige kooien wor
tel geschoten hebben, wordt door een heg
langs den weg afgesloten.
De man is ter vischvangst en de vrouw, voor
de deur gezeten, is bezig de mazen van een
groot net te herstellen, dat als een reus
achtig spinneweb tegen den muur is opge
hangen. Een meisje van veertien jaar zit
op een matten stoel, die, achterover hellend,
met den rug tegen het hek steunt. Ze houdt
zich onledig met het verstellen van onder
goed ; ondergoed van armen, herhaaldelijk
gelapt en opgeknapt. Een ander deerntje,
meer dan een jaar jonger, wiegt een klein
kind, zóó klein dat 't zich nog niet door
taal of teeken verstaanbaar kan maken, in
de armen, en twee kleuters van twee of drie
jaar, zitten bij elkander op het zand, wroe
ten met de onbeholpen handjes in den grond
en werpen elkander met zand in het gezicht.
regeeringsvorm tot niets leidde, en dat het
eigenbelang samenwerking met de republi
keinen voorschreef', ten einde daardoor niet
langer van de leiding der zaken uitgesloten
te blijven.
Dit streven vond bij de regeering slechts
een aarzelenden steun; de heer De Freycinet
begreep volkomen, dat zijne vroegere geest
verwanten van de radicale linkerzijde het in
de republiek, die hare deuren aan den rech
terkant zoo wijd openzette, niet naar hun
zin zouden vinden. Des te krachtiger werd
de beweging gesteund door het Vatikaan,
maar juist dit maakte haar in de oogen der
radicalen nog meer verdacht.
Sedert kardinaal Lavigérie in Algeriëde
officieren van het eskader der Middellandsche
Zee door de Witte Paters met de tonen der
Marseillaise liet begroeten, hebben de vriend
schapsbetuigingen van den Heiligen Stoel
voor de Republiek elkander met verrassende
snelheid opgevolgd. De lagere geestelijkheid
bleek niet ongeneigd om den door Leo X11I
gegeven wenk op te volgen, maar het epis
copaat stelde zich, voor zoover de grenzen
der betamelijkheid dit gedoogden, soms zelfs
die grenzen ver overschrijdende, lijnrecht
tegenover den paus. Mgr. Freppel, de strijd
bare bisschop van Angers, reisde naar Rome,
om den paus tot andere gedachten te bren
gen., maar zijne reis was verpeefsch. Het
geruchtmakend proces van Mgr.
GoutheSoulard, gevolgd door de adhaesie van tal
van bisschoppen en door het manifest der
Fransche kardinalen, bewees dat de politiek
van Leo XIII bij de leiders der clericalen
geen instemming vond. Doch ook de paus
bleef volharden, en gaf' zelfs dezer dagen
aan een redacteur van het Pctit Journal in
eene audiëntie de onbewimpelde verklaring,
dat de oppositie tegen de Republiek, niette
genstaande het verzet van sommige leiders,
prelaten en leeken beiden, diende te worden
opgegeven.
Het ministerie had na de dagen van
Cronstadt weder eene korte periode van po
pulariteit gehad. Maar nu ook die roes is
verdwenen, stond het weder tegenover de
steeds moeielijker werkelijkheid. Van radicale
zijde werd aangedrongen op eene daad,
waardoor zou blijken, dat de regeering zich
noch door avances, noch door bedreigingen,
in het clericale vaarwater liet dringen.
De regeering gaf toe, en diende het
wetsNiemand spreekt. Alleen de kleine man,
die in slaap gesust wordt, krijt voortdurend
met een schel, zwak stemmetje. Een kat
slaapt op de vensterbank, en bloeiende vio
lieren schieten langs den muur op met een
bos witte bloemen, waarboven een zwerm
vliegen gonst.
Het meisje dat bij den ingang naait, roept
eensklaps:
? Moeder!
De moeder antwoordt.
Wat is er?
Daar is-i weer.
Van den morgen af zijn ze al in ongerustheid
omdat een oude man, die er armoedig uitziet,
om het huis sluipt. Zij hebben hem opgemerkt
toen zij vader naar zijn schuit vergezelden en
aan boord gebracht hebben. Hij zat tegen
de begroeide hoogte over den ingang en
toen zij van het strand terugkwamen, hebben
zij hem daar nog, steeds het huis opne
mende, gevonden.
Hij scheen ziek en ellendig te zijn en had zich
gedurende een uur .niet verroerd, toen, ziende
dat men hem voor een boosdoener hield, was
hij opgestaan en met slependen tred heen
gegaan.
Maar weldra hadden zij hem terug zien
komen, met zijn laugzamen en vermoeiden
gang en hij was neder gaan zitten, doch
deze keer wat verder, als om ze te bespieden.
De moeder en du meisjes waren bang.
Vooral de moeder maakte zich ongerust,
omdat ze van een vreesachtige natuur was
en haar man Lévesque niet uit zee terug
kwam vóór het vallen van den avond.
Haar man heette Lévesqae; men noemde
haar Martin en men had hen gedoopt: de
Martin-Lóvesque. Ziehier waarom: zij was
eerst gehuwd geweest met een matroos Martin
genaamd, die eiken zomer naar Terre-Neuve
voer, voor de kabeljauwvisscherjj.
Na twee jaar gehuwd te zijn, kreeg ze
bij hem een dochtertje en zij wachtte weer
ontwerp in op de vrijheid der vereenigingen.
En zij heeft daarmede eene groote onhan
digheid begaan, want het ontwerp heeft nie
mand bevredigd. Zeker is het, dat het woord
«vrijheid'' daarin een allerwonderlijkst figuur
maakt.
Tot dusver zijn de vereenigingen, ook de
godsdienstige congregatiën,orden, kloosters enz.
onderworpen aan de bepalingen van art. 291
van den Code Penal, een aitikel, waarvan
de toepassing al lang onmogelijk is geble
ken. Eene wettelijke regeling van het
vereenigingsrecht was dus zeker niet overbodig.
In de laatste twaalf jaren zijn dan ook reeds
een dozijn ontwerpen, hierop betrekking
hebbende, ingediend, doch allen in de ar
chieven terecht gekomen, zonder in de Kamer
en den Senaat behandeld te zijn. Waar
schijnlijk heeft de regeering verwacht (mo
gelijk wel gehoopt), dat dit ook thans weer
het geval zou wezen. Maar haar berekening
heeft gefaald. g
Het ontwerp is in de eerste plaats ge
richt tegen het bezit van goederen in de
doode hand en tegen het bestaan en de
uitbreiding der congregatiön. Het bevat be
palingen, die de geestelijke orden geheel
machteloos maken en alle verrichtingen dier
lichamen aan de controle van den Staat
onderwerpen. Reden genoeg, om te begrij
pen, dat de rechterzijde zich heftig tegen
de aanneming verzet. Maar het ontwerp
kan natuurlijk geen uitzondering maken
voor burgerlijke en kerkelijke vereenigingen;
het toont zich even gestreng tegenover
vrijmetselaren en ordebroeders, instellingen van
liefdadigheid en kloosters, en wekt daardoor
den toorn op van de anticlericalen, die wel
hun tegenstanders maar niet zichzelven aan
dwangmaatregelen onderworpen willen zien.
Ia de zitting van Donderdag heeft d<?
heer Hubbard de urgentverklaring gevraagd
van het regeeringsontwerp betreffende de
vereenigingen. Natuurlijk moest de minister
president, de heer De Freycinet, dit voor
stel ondersteunen. Hij achtte zich echter
verplicht daarbij op te merken, dat het
ontwerp noch als eene vervolging der Kerk,
noch als een voorbereidingsmaatregel voor
de scheiding van Kerk en Staat mocht
worden opgevat, en hij bracht daarbij hulde
aan de conciliante houding van den paus,
terwijl hij het optreden der hoogere geeste
lijkheid laakte.
een kleine, toen het schip, waarop haar
man voer, een drie-mastbark, »de Twee Zus
ters" van Dieppe, verdween.
Men had er nooit eeni»e tijding van ver
nomen, niemand van de bemanning die we
derkeerde en men beschouwde haar dus als
met man en muis vergaan.
Vrouw Martin wachtte gedurende tien jaar
op haar man en bracht met moeite en zorgen
hare beide kinderen groot. Daar het een
kloeke en goede vrouw was, vroeg een
visscher uit de buurt, Lévesque, weduwnaar
met een zoontje, haar ten huwelijk. Zij
trouwde hem en kreeg binnen drie jaar nog
twee kinderen.
Zij leefden zorgelijk en arbeidzaam. Het
brood was duur en vleesch bijna onbekend
in de woning. Somtijds werd er 's winters,
gedurende de maanden van de rukwinden,
schuld gemaakt bij deu bakker. Doch de
kleinen waren gezond.
Men zeide van hen :
De Martin-Lévesque zijn brave lui.
Vrouw Martin slaat er zich flink doorheen
en Lévesque heeft zijn gelijke niet bij de
visscherij.
Het meisje, tegen het hek gezeten, her
neemt.
- Je zou zeggen, dat i-ons kende. Mis- ]
schien een bedelaar uit Epzeville of' Auze- j
bosc.
Maar de moeder kon zich niet vergissen.
Neen, neen, 't was niet iemand uit deze
streken, zeker niet!
Daar hij onbewegelijk bleef' als een zuil
en hardnekkig de oogen vestigde op het
verblijf der Martin-Lóvesque, werd vrouw
Martin ten laatste woedend en daar de vrees
haar moed gaf, greep ze een schop en trad
buiten de deur.
Wat doe je daar ? riep ze den vage
bond toe.
Hij antwoordde met schorre stem :
Met deze toelichting had de heer De
Freycinet het zoowel bij de rechterzijde ais
bij de linkerzijde verkorven. De heer Cl
menceau, de leider der radicalen, vroeg na
dere ophelderingen, maar de heer De Frey
cinet antwoordde, dat de afgevaardigden
dan zelven maar eene duidelijke motie
moesten voorstellen; de regeering zou niet
in gebreke blijven, zich daaromtrent te ver
klaren.
Nu regende het motiën. Het ministerie
verklaarde zich te vereenigen met die
van den heer Pourquéry, in welke het ver
trouwen werd uitgesproken, dat de regeering
de republikeinsche staatkunde zou toepassen.
Maar de heer Pourquéry, wiens naam de
meesten bij deze gelegenheid wel voor het
eerst zullen hebben gehoord, moest tot zijn
verbazing ondervinden, dat zijn reddings
plank werd tot een molensteen om den hals
van den verdrinkende. Met 304 tegen 202
stemmen werd de prioriteit der motie Pour
quéry verworpen, ofschoon de heer De Frey
cinet het aanblijven van het kabinet van
de aanneming dier motie had afhankelijk
gemaakt. Er schoot dus voor de ministers
niets anders over dan heen te gaan.
Het was alsof de Kamer duidelijk wilde
toonen, dat het haar hierom alleen te doen
was. Immers zoodra het besluit der regeering
was bekend geworden en de ministers de
zaal hadden verlaten, verwierp de Kamer
de motie-Pichon, waarin de strijd van het
burgerlijk gezag tegen dat der Kerk werd
verheerlijkt, en verklaarde zij zich ook, of
schoon slechts met geringe meerderheid,
tegen de urgentie van het ontwerp betref
fende de «vrijheid1' der vereenigingen.
Omtrent de opvolgers der afgetreden mi
nisters is nog niets naders bekend.
WaarfohijnHjk zullen enkelen hunner wel weer
in het nieuwe kabinet zitting nemen.
Kunst en Letteren.
MASSENET'S WERTHER.
Te Weenen is Woensdag de première van
Masser.et's Werther gegeven; de uitvoerigste be
richten zijn tot nog toe die van Dinsdag, omtrent de
generale repetitie voor het hof en de elite van
Weenen,?in gala maar in halven rouw, in een
overvolle maar halfverlichte zaal, met gedempt
a plaudissement, zoodat Massenet. die toch
vreeselijk zenuwachtig is, zich doodelijk ongelukkig
Och! 'k schep 'n luchtje. Hinder'k je?
Zij hernam :
Wat doe je den verspieder te spelen voor
mijn huis ?
De man antwoordde :
'k Doe niemand kwaad. Mag men niet
meer aan den weg zitten ?
Daar zij niets wist te antwoorden, ging zij
weder binnen.
Langzaam ging de dag voorbij. Tegen den
middag verdween de man, maar omstreeks
vijf uur kwam hij weer langs. Gedurende
den avond werd hij niet meer gezien. Lévesque
kwam 's avonds thuis, Men vertelde hem
het geval en hij maakte de opmerking; »dat
het de een of andere strooper of deugniet
was."
10n zonder eenige ongerustheid begaf hij
zich ter ruste, terwijl zijn vrouw nog steeds
moest denken aan dien landlooper, die haar
met zulke vreemde oogen had aangezien.
Toen de dag was aangebroken, stond er
zulk een harde wind, dat de zeeman, die het
ongeraden achtte zee te kiezen, thuis bleef
en zijn vrouw hielp aan het herstellen der
netten.
Tegen negen uur, kwam het oudste meisj-e.
eene Martin, die brood gehaald had, met
ontsteld gelaat binnen en riep :
-- Moeder, daar is-i weer !
De moeder verschrikte hevig en zeide,
bleek als een doode, tot haar man :
Spreek 'm aan, Lévesque, dat-i ons niet
meer zoo bespionneert, 'k raak er heelemaal
door van streek.
En Lévesque, een stoere zeerob met
steenroode gelaatskleur, dichten rooden baard, blau
we oogen met zwarte stippen in 't midden en
een stevigen nek die steeds, uit vrees voor
wind en stortregen, met wol bedekt werd
gehouden, schreed rustig het huis uit en
naderde den landlooper.
Zij begonnen te spreken.
De moeder en de kinderen keken van