Historisch Archief 1877-1940
No. 765
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
JULIUS PRUTTELMAN BROMMEIJER.
Dat ziet er hier
weer erg Noordsch
uit. Alles komt te
genwoordig uit den
zelfden hoek. De
Nordcap brengt je
?de bevroren
schelvisschen; nauwelijks
zijn ze gearriveerd
of daar komt je een
walvisch verrassen,
en even daarna stu
ren ze je de sneeuw
«n het ijs van
NovaZembla thuis. Blijf
op zoo'n manier eens
buiten verkoudheid
cii rhumatiek! Ja,
dat is het beroerde
van al die dingen
die uit het Noorden
komen. Daar heb je
b. v. die
ZweedsehNoorsche spoorwe
gen. Hoeveel lui heb
ben ze niet een hoestbui en een terinkje be
zorgd. Ik ken er heel wat wien ze meer dan
een dozijn zakdoeken hebben gekost.
Toch heb ik mij niet kunnen bedwingen
eens naar het opvisschen van den walvisch
te gaan kijken en ik ben zoo gelukkig ge
weest dat dier te zien zweven tusschen aarde
en hemel, 't Was een subliem gezicht. De
heele Handelskade lag daar als een visscher,
die op zijn buik uitgestrekt, de hydraulische
kraan gelijk een hengellat in de hoogte hield
met dat ondier er aan, als wilde zij. bij de
voortdurende slapte in zaken, zich den tijd
wat verdrijven met dat van ouds Nederlandsen
vermaak. Nu, het ding had veel bekijk. Waar
ik me echter over geërgerd heb. dat was de
stemming van het publiek, die zich uitte in
allerlei flauwe grappen. De een had het over
een traanpakhuis, de ander sprak van zoo'n
govalletje op je eksteroogen, een derde zei
heel oneerbiedig als er maar weer geen
Jonas in zit", en ook werden er de noodige
kwinkslagen verkocht over het luchlje dat er
aan dit lichaam was. Hij wordt al beurs,
riep een appelkoopman, waarop een
kantoor'poper repliceerde: hij is net als de beurs,
wil je zeggen, wat mij zoo uit mijn humeur
bracht, dat ik hern wel een opstopper had
willen geven, wat ik echter niet gedaan heb,
omdat ik juist bij jds nog bedacht, dat
dit voor iemand van rnijn positie niet netjes
zou zijn. Gelukkig viel juist op dat moment
mijn oog op Charles, die natuurlijk ook was
komen kijken. Ik gaf hem de hand en wilde
hem vragen of het zijn doel was den walvisch
te komen zien, of om te onderzoeken of het
Noordzee Kanaal al weer dicht lag, maar
hij liet mij geen tijd en riep vol vervoering:
Och Heere Brommeijer, wat en teeken van
's Hemels hooge gunst, hier zoo'n
noordvisch ons te vertoonen! Dat doet me den
ken aan de dagen van ouds, toen onze
dappere Janmaats met knoestige klimaten
uit harpoenen gingen, en toen ons
dundoek nog wapperde den zeerob ben en ijsberen
tot schrik. Het Noorden in,Julius'. daar ligt
de toekomst voor onze zonen ; zoo brengen
we Oranje weer tot eere, want als Boreas
de slapen van deze kloeke koppen heeft
gekust, daar verre, dan komen ze tem;.? met
forsche zecmanshanden, die zoo goed ais in
den ouden tijd om de degengreep passen van
Hcemskerk's staal en van Koen's kling. Want
liet ij? staalt, harnast en pantsert, ja. dat
doen de zee, het ijs en de wind. Wanneer
je weten wilt hoe de zeventiende-eeuwsche
Nederlanders op zee en op land hun plicht
hebben gedaan, kalm en moedig, dan kan je
?dat het best beseffen, als je voor zoo'n wal
visch staat. Zoo'n dier getuigt als een af
stammeling van zijn voorgeslacht van
liollandschc moed, doodsverachting, koppige on
buigzaamheid, roemrijke volharding, en liet is
welbeschouwd een tot traan gostolten poeëeem
op onze onversaagde zelfopofferende helden.
Aanbiddelijk symbool, zoo hoorde ik hem
uitroepen, waarna hij het hoofd ontblootte
en in geestvervoering juichte : LEEF, WAL
VISCH. I/HEF H Ik stond meer dan getroffen.
Hoe kan je nu zoo zijn, zei ik, zie je niet
dat hij zijn staart al zoo goed als kwijt is...
maar op liet zelfde oogenblik verloor ik hem
uit het oog; hij drong zich tusschen de me
nigte om het dier nog naderbij te komen.
Toen ik de deur van mijn huiskamer opende,
vond ik mijn vrouw en Thércse in druk ge
sprek met Quaek. Ik vertelde hun wat ik
gezien bad en gaf aan Quack te kennen,
<lat ik het enthousiasme van mijn vriend wel
wat bedenkelijk achtte, niet wat den aard
van dat verschijnsel betrof, maar de mate
waar in het zich vertoonde... Quack zelf
is enthousiast en daarom drukte ik mij zeer
voorzichtig uit.
Pardon, zei Quack, permitteer me u te doen
opmerken, dat onze vriend wel spoedig in
geestdrift ontsteekt, maar dat dit volstrekt
niet een gevaar in zich sluit. Hij zal zich
van den goeden weg niet laten afvoeren.
Met naturen als de zijne ben ik van nabij
bekend. Hij heeft een dicllterlijk temperament.
Je hebt van die rnenschen die precies als een
spirituslampje zijn, je kunt er niet naar wijzen,
of ze staan in brand; maar je hoeft er ook
maar even naar te blazen en ze zijn weer
uit. Ze zijn voor hen zelf gelukkige zielen.
Ze hervormen eiken dag de wereld op een
nieuwe manier en ze zijn nooit treurig
omdat de eene manier niet opgaat, aange
zien zij altijd weer een ander middel hebben,
dat nog moet worden toegepast. Zoo is het
ook met Charles. Indertijd dweepte hij met
de Ijszee... en de heele natie moest naar de
Noord-Pool. Daarna hielden wij ons hart vast,
want we meenden, dat hij voor koloniaal zou
teekenen, 't Indisch leger was hem alles
als opvoedingsinstituut. En thans wil hij
Een kleine misrekening.
DE JONGE KIIEDIVE. Jk verzoek u te bedenken, tot wicn gij spreekt!
Joitx Brr.L (Verlegen lid, militair saluut makend): All right, jongenheer.... Koninklijke
Hoogheid, wil ik roggen. (Ter '\.ij/lc). Allemachtig, wat is dat baasje gegroeid!
van niets andars weten, dan van da school.
Onder alle betrekkingen van het burgerlijk
leven schijnt ons er geen zoo edel en voor
beeldig toe, als die van schoolmeester!'' En
van middag, vertel je, nam hij weer zijn
hoed af voor den walvisch... maar dat bindt
hem tot niets .... je kunt er zeker van wezen.
dat hij voorloopig achter zijn lessenaar
blijft, even goed als ik zelf, die met. de sociale
rechtvaardigheid dweep, en ondertusschen....
Maar dat is van die Mij u lieer Boissevain
toch een groote ongedurigheid, zei Tiu'ivse,
doch mijn vrouw schudde het hoofd en zuchtte:
kind, dat moet je een mensch nooit kwalijk
nemen, je grootmoeder placht te zeggen van
iemand, die altijd van den hak op den tak
sprong: hij heeft zeker een dronken baker
gehad, en zoo iets kan het met Mijnheer
Boissevain ook wel geweest zijn.
Quack scheen deze verklaring niet juist to
achten en ik zelf begreep dat zulke praatjes
niet pasten in een huis als het mijne Het
deed mij dus genoegen, dat hij met zijn be
kende gevatheid het gesprek een andere wen
ding wist te geven. Heb je gezien, 7.00 vroeg
hij, hoe Charles kennis heeft gemaakt met
Verspijck, althans met diens n aam V
Neen, wij hadden dat niet gezien, Quack
haalde daarop een LmdcLMad uit zijn zak,
en las voor:
Het was in de oude Parkzaal, nu reeds
sinds lang afgebroken. Ik weet niet meer in
welk jaar, maar 't is zeker een dertig jaar
geieden. _ Toen trad er in die zaal een merk
waardig improvisator op, de Breuk genaamd.
Hij zou dichten over het onderwerp, dat hem
bij loting aangewezen werd Uit een bus werd
een papiertje getrokken, ontrold.... en nu las
hij voor: »Uancljermasniii!j." Kn na een korte
poos bracht hij in gloeiende bewoordingen
vol geestdrift hulde aan de heldenfeiten, waar
door de Hollandsche soldaten in
Bandjermassing hadden overwonnen.
Het is lang geleden! maar ik herinner mij
nog goed de eerste regels:
»Bandjermassing! Bandjermassing!
Rood gekleurd door Ilollandsch bloed'.''
Daar zeg je zoo iets, riep ik. Die ... de
Breuk heb ik ook gehoon]. Ja, dat was een
wonder. God, wat transpireerde de man !. . .
Bij diezelfde gelegenheid heeft hij ook op Ga
ribaldi gedicht.
Garibaldi! Garibaldi!
En wat zal die? En wat zal die?
Gek, dat ik evenals Boissevain, mij alleen
nog goed de eerste regels herinner.
Dat zullen, denk ik, de beste geweest zijn
zei Quack
IETS OVEIl KLERKEN.
Eene beschouwing.
Da naam van klerk is mooier dan 't vak !
dat hij representeert, vooral ook omdat hij
met zijn vijf letters ZOT veel verschillende !
bezigheden aangeeft. Gewoonlijk echter wordt
hij gebruikt om iemand aan te duiden, die,
laler dan hij moet, in een andermans kantoor
gaat zitten, daar op 't eind van een penhou
der kauwt en zich i n tusschen verwondert dat
hij geen ministers-inkomen hcoft. Om klerk
te worden is het niet noodig dat men er zich
toe geroepen gevoelt; laler komt het roepen
van zelf, maar dan geschiedt dat door den
patroon, die gewoonlijk den jongsten klerk in
verhouding het best betaalt, omdat zoo'n jon
geling, voor de drie gulden, die hij s'weeks
verdient, meestal een grooter bedrag aan post
papier, inkt en enveloppen verknoeit en deze \
op Onkosten-rekening komen. ;
Van hun hooge krukken zien de meeste i
jonge klerken met een soort van minachting
op gewone winkeliers of handwerkslieden j
neer, omdat zij 't onbillijk en ordinair vinden, :
dat een goed schoen- of kleermaker zonder i
moeite vier of' vijfmaal zooveel kan verdie- i
nen dan een klerk. Daarentegen gaat do klerk '
in een fijn koffiehuis biljarten, terwijl hij een j
boodschap doet, omdat de tijd, die hij daar- i
voor verspilt, niet zijn eigen is; dat kan een !
handwerksman niet! ;
Zoolang de klerk ongetrouwd blijft, behoudt
hij zijn hcerachtig uiterlijk; maai' als de hè- ;
mei hem met een vrouw en kinderen zegent, j
wordt, na elke vermeerdering van zijn familie, !
zijn uiterlijk minder even als zijn humeur,
omdat zijn salaris bij al de mutatiën van zijn i
gezin, even stabiel blijft ;ils zijn wensen om
verliooging. De klerken die op een si;i<l)mLs of ;
aan een ministerie werkzaam zijn, verdienen ?
gewoonlijk naar male hunner verdiensten min
der. maar gevoelen zich meer omdat zij j
deel uitmaken van de rcgoering. j
Op gewone kantoren kan een klerk zijn
plaats danken aan een oi' andere, praktische
bekwaamheid, maar een gouvenienients- of'
stadhuisklerk moet, behalve stipte gehoor
zaamheid en bekwaamheid, algemeene en
uitgebreide kennis hebben van eopiëeren en
van krabben zonder dat 't zichtbaar is.
Een eerste, vereisehte is, dat hij minder
doet dan hij kan. Gewone nienschon ver
wonderen zich dikwijls over de ongenaak
baarheid van sommige dier ambtenaren, maar
als zij bedachten dat het regeeringsperfonen
zijn, zouden ze ook beleefder hun
onbeleefdheden aannemen.
In den tegenwoordigen tijd is de klerk niet
alleen mannelijk meer, men begint ook
vrouwelijke klerken te ontdekken, echter nog
niet dikwijls met de mannelijke dito's op n
kantoor. Vooreerst omdat de patroons
oordeelen dat er zonder vrouwen al meer dan
te veel wordt geboemeld en verder omdat
zij zelf ontvlambaar en toegefelijk zijn in som.
mige o i jstandigheden.
In vroeger tijd liet een handwerksman
zijn zoon een vak leeren, evenals hij zelf.
Een goede degelijke smid,of timmerman schonk
een verbeterde of vermeerdere uitgave van
zich zelf aan de maatschappij maar tegen
woordig -?brengt een handwerkersvrouw on
veranderlijk een , klerk" ter wereld omdat
.op 'l kantoor"1 zooveel mooier klinkt dan op
den, irinke.r en het veel verstandiger is om
'« l/ecr'" te wezen met veel kinderen en een
leege maag, dan maar een weldoorvoed
handwerksinan, die soms niet eens stemmen mag.
.Als in een of ander gezin de oudste doch
ter b. v. hoogere aspiratiën toont, door haar
broertjes dagelijks om de ooren te geven,
lang in bed ie liggen of het huis uit te
loopen als de waseh moet worden gedaan, is
het natuurlijk dat ze geschikt is om in het
leven haar eigen weg te zoeken, en soms zal
ze dien als klerk in een of ander magazijn
of kantoor trachten te vinden. Voor
telefoondames zijn dergelijke krachtige geesten bij
zonder geschikt en evenzoo voor alle andere
vakken, waarvoor geen examens verlangd wor
den. Klerken, zoowel mannelijke als vrouwe
lijke, zijn evenwel over 't algemeen zeer nut
tig in de maatschappij alles wat nuttig is,
is bescheiden en daarom is het dan ook geen
wonder dat hun salarissen het nog in be
scheidenheid winnen.
ALLERLEI.
GI> ecnlinftla//ii/li nifls-uilvoeriny. Von Ram
melen. Nu volg ik op het programma. . .
Wat zal ik spelen ?
F ces t co m mi ssaris (door het scherm
glurend) Ken marsen zal mij dunkt het beste
zijn. Iedereen loopt de zaal uit!
Vader. Wil je wel geloovcn, amice, dat
het absoluut vertrouwen, dat rnijn jongen in
mijn wijsheid stelt, me soms bijna beschaamd
maakt!
A' r i e n d. Maak je niet ongerust; dat komt
laler overeen uit. Tegen dat hij twintig is,
zal hij denken dat jij niemendal weet.
Napoleon III, die niet minder dan andere
souvereinen met arme familieleden was op
gescheept, trachtte eens een zijner nichten,
die hij meer dan eens edelmoedig had bijge
staan, te overtuigen, dat hij onmogelijk meer
voor haar kon doen. De prinses nam zijn
weigering zeer kwalijk en zeide bij iiaar ver
trek min of meer spottend:
Sire, ik kan niet zeggen, dat gij veel van
onzen oom, den grooten keizer hebt.
Gij vergist u, ma cltcre cousine," antwoordde
de vorst glimlachend: ik heb zijn familie."