Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 766
Maar als hij boud weg verzekert: »Mijn
koers is de juiste en daarin zal verder wor
den gestuurd", dan herinnert men zich al
dergelijke autocratische en absolutistische
uitspraken, en voelt zich geneigd aan den
keizer zijn eigen woorden toe te roepen :
»Met groote woorden alleen voert men niets
uit."
UIT UTRECHT.
De debatten in de jongste zittingen van onzen
gemeenteraad hadden weer een recht kenmerkend
karakter. Z\j droegen zoo den waren
onvervalschten stempel van den aiouden Utrechtschen geest,
die hier ondanks allen, meer en meer
toenemenden, invloed van buiten, blijft rondwaren in de
gemoederen onzer braven, die niets doen, vooral
niet in het openbaar, dan onder biddend opzien
tot den Heere. Zelfs het duiveltj? der
huichelary, dat onafscheidelijke neefje van de vroom
heid", kwam in den gemeenteraad ook eens even
em den hoek van de deur kijken.
Ongewoon veel belangstelling wekten deze de
batten, b j de burgerij, wyl haar het onderwerp:
het behoud onzer vermaarde kermis, zeer ter harte
gaat, niet het minst om financieele redenen.
De bestrijders der kennis hadden een voorstel
gedaan, niet om haar geheel af te schaffen zij
begrepen wel dat op overwinning daarmee voorals
nog geen uitzicht bestond, maar om haar onder
Bchoonschijnende voorwendsels zoodanig te beper
ken, dat het met dood maken gelijk stond.
En waarom?
Omdat de kermis ontaard is! Het is geen jaar
markt meer, geen onschuldig volksfeest, maar in
den loop der .tijden is het een ruwe
menschonteerende zwelgpartij geworden, waar de
bandelooskeid in elk opzicht ten troon zetelt.
Eilieve, zou men kunnen vragen: gij, heeren,
die ia de laatste jaren ons kermisplein vermijdt,
omdat uwe vrome wangen blozen van schaamte
en ergernis over het gedrag uwer medemenschen,
waar hebt gij dan toch voor de laatste maal van
uw leven kermis gehouden? Dat moet wel in het
paradijs geweest zijn, dat ge nu durft spreken
van ontaarding" der Utrechtsche kermis!
Of gaat het u allen, als den heer Melvil van
Lynden, die van zijne medeleden verwachtte, dat
men hem wel niet zou verdenken, dat hij ooit na
middernacht op de kermis was geweest, en doet
ge dus als deze heer en praat ge maar wat over
dingen, waar ge eigenlijk niets van weet!
De Utrechtsche kermis ontaard! Kom, laat naar
u kijken!
Zijt ge dan uwe jeugd ganschelijk vergeten?
(Het zou geen ongewoon verschijnsel zijn; men
ziet daar hier en overal tallooze voorbeelden van.)
Kom, nikker uw geheugen eens wat op, doe er
nog eens een snufje onder en ga dan
vijf-en-twintig, dertig jaren terug in uwe verbeelding en
herhaal als ge durft: de kermis is ontaard.
Neen, wat de Utrechtsche kermis thans te aan-'
gehouwen geeft, dat aanstoot en ergernis kan
geven, is een bagatel, vergeleken bij hetgeen er
e8n kwart eeuw geleden voorviel. Eer zou ik
geiooven dat gij, vromen, ontaard zijt. Want ook
ook in die dagen hadden we vromen, dominee
Bösken o.a die ons van den preekstoel toeschreide:
wij zijn allen (dominee incluis) van een niets
waardig en verdoemd geslacht" en ons alle hoop
Toor de eindelooze toekomst ontnam door de
ver«kering, dat wij allen, of we kermis gehouden
hadden of niet, rijp waren voor de eeuwige ver
doemenis en onvermijdelijk in de hel zouden
terecht komen.
Ik had toen een vaste plaats in den Dom en
heb dien eerwaarden heer niet ns maar wel
honderdmaal die weinig troostrijke verzoeking aan
zelf in zijn vestzak, doet net of hij iets
in het zakje steekt en verdwijnt daarna in
een hoek van de kerk, waar ik het geld en
wat er meer in het zakje is, hoor
overstorten.
Eindelijk komt de slotzang en met alle
macht zing ik mee, soms zoo hard dat mijn
buurman, de dikke spekslager van Asperen,
die Zoo even wakker geworden is, me nijdig
aanziet.
Dat brengt me een oogenblik van streek;
ik houd me stil,kijk eens naarden scheeven
mond dien buurman onder het zingen trekt
ef naar zijn onschuldig aasempje, dat 's win
ters als een kleine rookkolom naar boven
stijgt, maar de laatste regels zing ik weer
uit volle borst mee.
Met Lumkeman wandel ik naar huis.
Behalve de apotheek verzorgt hij ook de
kippen van mijn vader en daar heeft hij
viij wat mee te stellen.
^ Verbeeld je, ze vreten tusschenbeide haar
eigen eieren op.
Dat moest je eens zien.
Ze loopen half zittend door den loop,
achtervolgd door de geheele kippenfamilie;
dan laten ze een ei vallen, maken rechts
omkeert en vreten het haastig met huid
en haar op.
!? Mijn vader zei al: »'t is gek, maar die
kippen leggen geen eieren."
We hadden er de dochter van Eeke de
brijvrouw, die bij ons binnenmeid was, al
em weggestuurd, dat wil zeggen omdat ze
onder verdenking lag de eieren weg te ne
men, maar toen Lumkeman op een Zondag
morgen zijn pijp rookte onder den
beuken'boorn, ontdekte hij wie de daders waren.
Hij zou ze dat wel afleeren.
Een leeggeblazen ei met mosterd gevuld
?werd in den loop gelegd.
De kippen vlogen er als razend op af en
aten het geheel op.
Wacht/' zei Lumkeman, »we zullen het
middel krasser maken."
Een tweede dop werd ges'uld met peper
de geloovige kudde hooren geven, maar nooit op
gemerkt dat hij speciaal het oog op de
kermishouders had, ofschoon daartoe voor hem misschien
wel eenige aanleiding had kunnen bestaan, wijl
's Zondagsmorgens na de kermis, de kerken bij
lange na niet zoo vol waren als anders.
En of en hoe er toen kermis gehouden werd?
Denk maar eens aan die lange rij wafelkramen
met Friesche en Zeeuwsche wafelmeisjes, die, van
voren (de kramen) helder verlicht door de wal
mende vuren en oliepitten van de Lepelstraat,
aaa de achterzijde uitkwamen op het stikdonkere
Vreeburg, waar geen enkel lichtstraaltje flikkerde
dan die afglansden van de gouden of koperen
hoofdplaten van gezegde wafelmeisjes, die dan
zoo bereid waren de gordijn voor de achterdeur
uitgespreid te houden om liefhebbers van wafelen
gelegenheid te geven, ongezien door de voorbij
gangers aan de voorzijde, naar binnen te sluipen
in het bekende kamertje leeg."
Vindt ge nog n enkel van die verderfelijke
krotten op onze kermis? Immers niet. Wat spreekt
ge dan van ontaarding!
Herinnert ge u de beide pleiziertuinen" in
het Sterrebosch dan ook niet meer? Ge moogt
gerust jawel" zeggen, want ge laadt daardoor
volstrekt de verdenking niet op u, dat ge na
middernacht nog bij den weg waart. Zoodra de
schemer maar begon te vallen, trokken telkens
groote troepen mannen en vrouwen, jongelui en
meisjes van het kermisplein daarheen, en namen
bezit van de stoelen (zoolang de voorraad strekte,
anders werd het gras voor zit genomen) en dron
ken dubbele anijs, waarvan de voorraad onuitput
telijk was.
01' ge wel eens op een duisteren kermisavond
door die tuinen gewandeld of gestruikeld zijt,
zal ik u maar niet vragen. Ge mocht eens boos
op mij worden. Maar ik wel, ik ben er geweest,
ik heb gezien en gehoord met beide oogen en
ooren, en ddarvan maak ik. mij haast boos, als ik
hoor spreken van ontaarding" der Utrechtsche
kermis.
Die tuinen en zoovele anderen zijn verdwenen,
al sedert jaren, en wie thans de duisternis zoeken
vinden daartoe op de kermis niet meer gelegen
heid, dan zij, die dit doen, na de wekelijksche
muziekuitvoeringen op het. Lucas-bolwerk of op
eiken anderen dag, dat groote volksmenigten op
de been zijn.
Waarom toch, bij dezen onmiskenbaren voor
uitgang in zedelijk opzicht van onze kermis, dat
heftige verzet tegen dit aloude volksfeest van de
zijde onzer vromen? En aan hunne zijde schaart
zich nog dr. Brondgeest en ook dr. Schubart. De
eerste geneesheer om te verklaren, dat hij het
een heel aardig gezicht" vindt, als een werkman
met een stuk of zes kindertjes aan de hand
poffertjes gaat eten (een dozijn kindertjes zou mis
schien nog aardiger gezicht" zijn, maar een werk
man gaat voor zijn eigen aardigheid" naar de
kermis), en de ander om mee te weeklagen over
de schandelijke ongebondenheid op de kermis en
zich daarna te zien ontmaskeren als het straks
bedoelde neefje", door Mr. van Lier, die hem het
verwijt deed dat hij in 't vorig jaar toch met
vrouw en kinderen die ongebondenheid nog
eens van nabij wou komen kijken, door mr. Van
Lier, die nog tintelt van levensvreugde en ook
nog best de zon in het water kan zien schijnen.
De heeren Pijpers en Duijvis mochten vrij ver
klaren: het volk wil zich op zijn eigen -wijs ver
maken en hebben dan dikwijls meer genot dan
de aanzienlijken op hunne diners en bals zij
hadden goed praten. De een is zelf werkman, de
ander is fabrikant en komt als zoodanig voort
durend met tal van werklieden in aanraking
maar zij weten er niets van.
De heeren van Asch van Wijck en van Weede
van Dijkveld, die weten wat het volk toekomt in
en mosterd.
Hetzelfde resultaat, een kippemaag schijn t
alles te kunnen verdragen ; ze proestten een
beetje, dronken wat veel, maar van het ei
bleef geen spoor over.
Lumkeman was ten einde raad, maar
oude Ros, de knecht, wist er wat anders op.
»Je mot weten," zei hij, »dat het een.
mankement is in derlui darmkanaal; rijst
motten ze hebben of anders een koeielever
en as dat niet helpt, dan slacht je ze, dan
is de kwaal ook over. Ze hebben ook van
die nesten met een valluik. Een kameraad
van me, die er ook aan labereerde kocht
zoo'n nest. Een van zijn kippen lei er een
ei in eri toen ze omkeek, de kip namelijk,
en geen ei zag, had je dat verbaasde ge
zicht motten zien. Dat was haar eer te na;
ze lei een tweede en keek weer om en zoo
zesmaal achter mekaar. Je gaat er natuur
lijk achter zitten om ze op te vangen, of je
mot ze dadelijk willen bakken."
Ik weet niet of we het middel van Eos
in toepassing brachten.
In de keuken troonde Neeltje de keuken
meid.
Vroeger had ze gebakerd, maar altijd »in
't deftige", en door dagelijkschcn omgang
met de «voornaamheid" had ze in mijn oog
van die grootelui's manieren overgenomen,
die mij ontzag jegens haar inboezemden.
Van haar bakerschap had ze nog iets over
gehouden, namelijk de behoefte aan brande
wijn op rozijnen. Als verstandige vrouw
wist ze zich echter in de omstandigheden te
schikken en waar de rozijnen ontbraken daar
vergenoegde ze zich met brandewijn alleen.
Voor haar was brandewijn trouwens een
medicijn.
Ze leed aan zwaarmoedigheid en haar
broeder de matroos, die aan dezelfde kwaal
onderhevig was, gebruikte dit geneesmiddel
met het beste gevolg.
Een Beerenburgje op de nuchtere maag
had haar vroeger uitstekend geholpen, maar
toen de kwaal verergerde bewaarde ze een
zijn waarachtig belang". (Dat waarachtig belang"
is de dooddoener dien de heeren in den regel
niet waardig achten nader toetelichten). De kermis
op het Vreeburg moet weg, maar die op het Jans
kerkhof mag blijven, en daar mag de werkman
met zijn heele familie langs de fraaie
Tyrolerkramen wandelen, net als de heeren Asch van
Wijck en van Weede en kijken naar de kostbare
artikelen die hij niet koopen kan. En de kinderen
mogen een mirliton hebben en een trom en een
fluit.
Zouden de heeren wel uitgeslapen zijn ? De
kermis op het Janskerkhof, dat onding, al sedert
jaren, moest in stand gehouden. Maar we leven
toch niet meer in den tijd toen <ie Italiaander"
de eenige was die galanteriën verkocht in onze
goede stad, op den hoek van de Lijnmarkt en
Zadelstraat, waar thans Doesburg zijne delicatessen
uitstalt. Als we onze oogen maar goed uitwrij
ven, dan zien we a'.om in de oude stad groote
weivoorziene magazijnen, waar ieder, het geheele
jaar door, kan krijgen wat zijn hart begeert, en
wie daar nog geen keus vindt is in een half uur
in Amsterdam.
Maar da kermis op het Janskerkhof moet be
houden blijven; daar mag het volk kijken naar al
het moois en zich vervelen misschien wel in
de hoop dat het door de verveling naar de kerk
zal gedreven worden!
Gelukkig, dat we tegenover zulke elementen,
die in de laatste jaren steeds driester het hoofd
opsteken, in onzen tegenwoordigen burgemeester
eenen man gevonden hebben, die den geest en
het karakter des volks bater toont te kennen, die
dat volk wil nemen zooals het is en niet zooals
men het gairne hebben zou; die wel geene mid
delen onbeproefd zal laten om het lang; gepasten
weg van verkeerdheden afteleiden, maar rondweg
verklaarde dat hij nimmer zal te bewegen zijn
van zijne bevoegdheid gebruik te maken, om bij
volksfeesten als ook de kermis is, de
uitspanningsplaatsen des volks, de tapperijen, vroeger te doen
sluiten, dan die der meervermogende burgerij, de
koffiehuizen.
Tivoli en de komedie, doornen in het oog der
partij en dan ook reeds lang in den ban gedaan,
hadden natuurlijk ook aanvallen te doorstaan,
maar erg zachtzinnig, ofschoon de heer Duyvis er
een heel boekje van opendeed, wat daar op een
kermesse d'étéal zoo voorviel. Het scheen wel
of de heeren begrepen dat de gegoede burger
klasse hun een weinig ontgroeid is en zich niet
meer zoo gemakkelijk laat ringeloorea als voor
heen, en daarom nu hun ringelen alleen maar op
het volk" willen toepassen.
Zij zijn er nu niet in geslaagd. Of ze er wel
ooit in zullen slagen ? Of ook niet blijken zal
dat het volk" hun ontgroeit?
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
Parkschouwburg: Ee,n Sehandial.
In den Parkschouwburg had Dinsdag, 23 dezer,
een voorstelling plaats die het versje uit den
ouden Amsterdamschen schouwburg in herinnering
riep:
De by'en storten hier het eclste dat se lesen
Om d' ouden stock te voèn, en d' ouderloose
weesen.
De kunst had zich in den dienst der liefdadig
heid gesteld. De niet doofpottende" artisten
van het Salon des Variétés traden op ten
voordeele van de Vereeniging tot aanmoediging
van het arme schoolkind." Ten tooneele werd
gebracht E&n Schandaal, tooneelspel in 4 bedrij
ven uit het Deensch van Otto Benzon, vertaald
door W. G. Nieuwenkainp. Het in goeden getale
flesch brandewijn in de latafel om elke
zwaarmoedige opwelling direct door een flinke
teug te onderdrukken. Vooral Zondags en
bij regenachtig weer had ze van die buien,
waarbij ze de sauskom liet vallen en het
vleesch aangebrand op tafel kwam.
Mijn broer mocht ze niet lijden, want die
had, volgens haar, streken.
Hij zou haar keukenklok herstellen en
draaide alles uit elkaar, maar toen was de
aardigheid er af; hij vergat het raderwerk
weer in elkaar te zetten eri gaf langzamer
hand de verschillende onderdeden een an
dere bestemming.
Ja! dat was een rare instrumentmaker;
de speeldoos uit de groote gangklok moet
hij ook nog altijd weer in orde maken.
Hedert dien tijd kon ze mijn broer niet meer
uitstaan, maar mij schonk ze koffie als ik
hare liedjes kwam lezen, want alle ongeluk
ken eu moorden van de laatste jaren had
ze in hare latafel.
Mijn vader liet den barometer niet meer
herstellen, toen ze bij ons kwam. Waar een
ander eerst natte stoepen, een regenboog of
een kring om de maan moest zien, daar gaf
haar eksteroog al drie dagen vooruit te ken
nen of er verandering van weer zou komen
en het kwam altijd uit.
Haar broer was baas van Erp, die de
groote hoorn blies bij de schuttersmuziek en
de contrabas streek als er komedie was. Zijn
eigenlijk beroep was kleermaker en hij was
een kunstenaar in zijn vak. Hij keerde een
broek eeui^e malen om en hij deed dit zoo j
alsof er telkens een nieuwe kant boven kwam j
en als het omkeeren niet meer ging, dan
maakte hij er nog een splinternieuw vest
van en als ge er bepaald op gesteld waart
zou hij van zoo'n vest weer een pet kun
nen maken, want niets ging boven zijn
krachten.
Voor Lumkeman had hij eens de
Zondagsche jas gekeerd, maar toen die thuis
kwam leek het zoo'n rare stof, dat hij er
niet mee op straat durfde komen.
opgekomen publiek ontving het' tooneelspel met
ingenomenheid; na ieder bedrijf werden de spelers
teruggeroepen. De hoofddeugd van Een Schan
daal schijnt mij dat het in hooge mate boeiend
en onderhoudend is; het hoofdgebrek dat het
herhaaldelijk aan bekende, aan Fransche voor
beelden herinnert.
In het eerste bedrijf maken wij kennis met de
familie Hansen, bestaande uit mijnheer, een geze
ten en algemeen geacht koopman, zijn tweede
vrouw, een streng fatsoenlijke, niet al te vrien
delijke dame, hun kinderen Arthur en Fanny,
een losbol en een b-ickfisch, en Paul, een zoon
uit Hansen's eerste huwelijk, een degelijke, ernstige
jonge man. Wij vernemen dat laatstgenoemde Karen
Vahl,Fanny'8 gouvernante, liefheeft en wil trouwen,
en vermoeden, dat de familie zich tegen dit huwe
lijk zal verzetten en da strijd tusschen zoon en
ouders het onderwerp van het drama zal uitmaken.
In het tweede bedrijf deelt Arthur, die de wei
nig voorzichtige gelieven betrapt heeft, zijn vader
Paul's plannen mede, welke deze natuurlijk krank
zinnig vindt en treedt een nieuwe persoon, dien wy
in het eerste bedryt reeds even zagen, jonkheer
van Ahuskjold ten tooneele. Hij is een
jongmensch als Arthur, die veel geleefd en weinig
geleerd heeft en er niets beters op weet dan
in de veilige haven van het huwelijk een toevlucht
te zoeken. Hij dingt naar Fanny's hand en niet
zonder kans op succes; de broer en de pretendent
raken aan het praten, de tweede is zelfs zoo dom
zich te verpraten en zich een geheim te laten
ontfutselen, dat van grooten invloed op het ver
loop der handeling zal zijn, dit namelijk, dat
Karen 3 jaren geleden, toen zij bij zijn familie
als kamenier diende, door hem verleid is. In het
derde bedrijf verneemt ook mevrouw Paul's plan
nen; doortastend ais zij is, besluit zij deze, ge
bruik makend van Paul's afwezigheid, die voor
eenige dagen op reis is, op het oogenblik zelf te
voorkomen en te verijdelen. Zy heeft een- onder
houd met Karen en verzoekt deze, ook en vooral
in het belang van Paul, haar liefde geweld aan
te doen en van het huwelijk af te zien; zelfs gaat
zy zoover haar bij wijze van schadeloosstelling
een som gelds aan te bieden. Karen, die viel,
doch zich omhoog heeft gewerkt, die de achting
voor zich zelf wist te herwinnen, die streed en
boete deed, wijst het aanbod met verontwaardi
ging van de hand. Eerst nu licht Arthur zijne
moeder omtrent het verleden der jonge vrouw in ;
mevrouw Hansen, door Karen's vastberadenheid
vertoornd en beleedigd. bedenkt zich geen oogen
blik en jaagt de ongelukkige uit haar huis.
De ontknooping is nog ver uit het gezicht; toch
zijn wij aan het slot van het derde bedrijf en telt
het tooneelspel er slechts vier. Hoe redt de schrijver
zich er uit ? Door de eigenlijke kwestie onopge
lost te laten; door wel een einde doch geen ont
knooping te geven. Toch maakt het tooneelspel bij
de vertooning niet den indruk van iets onats; dit
is zonder twijfel een deugd, doch, zoo ik mij niet
bedrieg een deugd, die samenhangt met, deel
is van een gebrek. De eigenlijke handeling is
ter zijde geschoven, zonder dat wij er veel van
bemerken, zonder dat wij er ons veel om bekreu
nen. Karen verschijnt niet meer ten tooneele; toch
missen wij haar nauwelijks: is dit niet zonderling?
Is dit wel een deugd en niets anders dan dat ?
Ik geloof het niet. In het vierde bedrijf geeft de
familie Hansen een groot feest, waarop de verlo
ving van Fanny en Ahuskjold publiek zal wor
den. Even voor den aanvang komt Paul terug
en verneemt het gebeurde; hij moet weten wie
Arthur omtrent Karen's verleden, dat hij reeds
lang kent, daar zij het zelf voor hem open
legde, inlichtte. Hij raadt de waarheid en
weet wat hem te doen staat; hij zegt Fanny
wie en wat Ahuskjold is en vraagt haar of zij
hem nog tot rnan wil; Fanny bedenkt zich geen
Het was zonde, want de andere kant was
eigenlijk veel mooier en na rijp beraad be
sloot hij de jas opnieuw te laten draaien.
Zoo kwam het dat hij tweemaal keeren,
moest betalen en ten slotte nog dezelfde jas
aantrok.
Geheel nieuw werk, dat aangemeten moest
worden, was den baas te moeiclijk ; toch had
hij zich, zonder academische opleiding, ge
waagd aan het ontwerp van Lumkeman's
collccterok en toen deze na de aflevering
eenige gegronde aanmerkingen maakte, riep
Van Erp verontwaardigd: »Hoe kan uwee
't zeggen, de rok zit schilderachtig."
Lumkeman is nu al jaren dood, maar
zijn naam werd nog dikwijls in onze familie
genoemd.
Als een der kinderen heel ver van de tafel
zat te eten of met een oorverdoovend geweld
zijn neus snoot, dan heette het dat ze net
deden als Lumkeman en op die wijze hiel
den we zijne nagedachtenis nog lang in eere.
Baas van Erp keert en herstelt nog altijd
kleedingstukken en wat zijn kunstvak be
treft houdt hij er tegenwoordig zelfs eeu
kleine kapel op na, bestaande uit cornet,
viool en contrabas, waarmee hij 's winters
de ijsfeesten en 's zomers de kermissen in
den omtrek opluistert.
Met Xeeltje is het treurig afgeloopen.
Een erg zwaarmoedige bui, die ze of niet
bijtijds of door te veel brandewijn had on
derdrukt, was haar dood. Hos heeft het me
later verteld.
»Ze was jarig; ze had mijn kameraads en
mij getrakteerd op zoete brambozen, '11 flauw
kostje, 'k Zeg nog zoo voor dat ik het glaasje
binuenwip : »daar ga je Neel, dat j'em nog
lang mag lusten." 'n Uur later, ik was net
bezig madera te maken voor den patroon,
daar komt Lumkeman me bleek als een
dooie vertellen, dat de sloffen van Neel naast
den regenbak staan en ... afijn, 't was altijd
een ordentelijke vrouw, maar de
mankeliekigheid had het 'm gedaan."
Leeuwarden, Januari 1892.