De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 28 februari pagina 2

28 februari 1892 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 766 Maar als hij boud weg verzekert: »Mijn koers is de juiste en daarin zal verder wor den gestuurd", dan herinnert men zich al dergelijke autocratische en absolutistische uitspraken, en voelt zich geneigd aan den keizer zijn eigen woorden toe te roepen : »Met groote woorden alleen voert men niets uit." UIT UTRECHT. De debatten in de jongste zittingen van onzen gemeenteraad hadden weer een recht kenmerkend karakter. Z\j droegen zoo den waren onvervalschten stempel van den aiouden Utrechtschen geest, die hier ondanks allen, meer en meer toenemenden, invloed van buiten, blijft rondwaren in de gemoederen onzer braven, die niets doen, vooral niet in het openbaar, dan onder biddend opzien tot den Heere. Zelfs het duiveltj? der huichelary, dat onafscheidelijke neefje van de vroom heid", kwam in den gemeenteraad ook eens even em den hoek van de deur kijken. Ongewoon veel belangstelling wekten deze de batten, b j de burgerij, wyl haar het onderwerp: het behoud onzer vermaarde kermis, zeer ter harte gaat, niet het minst om financieele redenen. De bestrijders der kennis hadden een voorstel gedaan, niet om haar geheel af te schaffen zij begrepen wel dat op overwinning daarmee voorals nog geen uitzicht bestond, maar om haar onder Bchoonschijnende voorwendsels zoodanig te beper ken, dat het met dood maken gelijk stond. En waarom? Omdat de kermis ontaard is! Het is geen jaar markt meer, geen onschuldig volksfeest, maar in den loop der .tijden is het een ruwe menschonteerende zwelgpartij geworden, waar de bandelooskeid in elk opzicht ten troon zetelt. Eilieve, zou men kunnen vragen: gij, heeren, die ia de laatste jaren ons kermisplein vermijdt, omdat uwe vrome wangen blozen van schaamte en ergernis over het gedrag uwer medemenschen, waar hebt gij dan toch voor de laatste maal van uw leven kermis gehouden? Dat moet wel in het paradijs geweest zijn, dat ge nu durft spreken van ontaarding" der Utrechtsche kermis! Of gaat het u allen, als den heer Melvil van Lynden, die van zijne medeleden verwachtte, dat men hem wel niet zou verdenken, dat hij ooit na middernacht op de kermis was geweest, en doet ge dus als deze heer en praat ge maar wat over dingen, waar ge eigenlijk niets van weet! De Utrechtsche kermis ontaard! Kom, laat naar u kijken! Zijt ge dan uwe jeugd ganschelijk vergeten? (Het zou geen ongewoon verschijnsel zijn; men ziet daar hier en overal tallooze voorbeelden van.) Kom, nikker uw geheugen eens wat op, doe er nog eens een snufje onder en ga dan vijf-en-twintig, dertig jaren terug in uwe verbeelding en herhaal als ge durft: de kermis is ontaard. Neen, wat de Utrechtsche kermis thans te aan-' gehouwen geeft, dat aanstoot en ergernis kan geven, is een bagatel, vergeleken bij hetgeen er e8n kwart eeuw geleden voorviel. Eer zou ik geiooven dat gij, vromen, ontaard zijt. Want ook ook in die dagen hadden we vromen, dominee Bösken o.a die ons van den preekstoel toeschreide: wij zijn allen (dominee incluis) van een niets waardig en verdoemd geslacht" en ons alle hoop Toor de eindelooze toekomst ontnam door de ver«kering, dat wij allen, of we kermis gehouden hadden of niet, rijp waren voor de eeuwige ver doemenis en onvermijdelijk in de hel zouden terecht komen. Ik had toen een vaste plaats in den Dom en heb dien eerwaarden heer niet ns maar wel honderdmaal die weinig troostrijke verzoeking aan zelf in zijn vestzak, doet net of hij iets in het zakje steekt en verdwijnt daarna in een hoek van de kerk, waar ik het geld en wat er meer in het zakje is, hoor overstorten. Eindelijk komt de slotzang en met alle macht zing ik mee, soms zoo hard dat mijn buurman, de dikke spekslager van Asperen, die Zoo even wakker geworden is, me nijdig aanziet. Dat brengt me een oogenblik van streek; ik houd me stil,kijk eens naarden scheeven mond dien buurman onder het zingen trekt ef naar zijn onschuldig aasempje, dat 's win ters als een kleine rookkolom naar boven stijgt, maar de laatste regels zing ik weer uit volle borst mee. Met Lumkeman wandel ik naar huis. Behalve de apotheek verzorgt hij ook de kippen van mijn vader en daar heeft hij viij wat mee te stellen. ^ Verbeeld je, ze vreten tusschenbeide haar eigen eieren op. Dat moest je eens zien. Ze loopen half zittend door den loop, achtervolgd door de geheele kippenfamilie; dan laten ze een ei vallen, maken rechts omkeert en vreten het haastig met huid en haar op. !? Mijn vader zei al: »'t is gek, maar die kippen leggen geen eieren." We hadden er de dochter van Eeke de brijvrouw, die bij ons binnenmeid was, al em weggestuurd, dat wil zeggen omdat ze onder verdenking lag de eieren weg te ne men, maar toen Lumkeman op een Zondag morgen zijn pijp rookte onder den beuken'boorn, ontdekte hij wie de daders waren. Hij zou ze dat wel afleeren. Een leeggeblazen ei met mosterd gevuld ?werd in den loop gelegd. De kippen vlogen er als razend op af en aten het geheel op. Wacht/' zei Lumkeman, »we zullen het middel krasser maken." Een tweede dop werd ges'uld met peper de geloovige kudde hooren geven, maar nooit op gemerkt dat hij speciaal het oog op de kermishouders had, ofschoon daartoe voor hem misschien wel eenige aanleiding had kunnen bestaan, wijl 's Zondagsmorgens na de kermis, de kerken bij lange na niet zoo vol waren als anders. En of en hoe er toen kermis gehouden werd? Denk maar eens aan die lange rij wafelkramen met Friesche en Zeeuwsche wafelmeisjes, die, van voren (de kramen) helder verlicht door de wal mende vuren en oliepitten van de Lepelstraat, aaa de achterzijde uitkwamen op het stikdonkere Vreeburg, waar geen enkel lichtstraaltje flikkerde dan die afglansden van de gouden of koperen hoofdplaten van gezegde wafelmeisjes, die dan zoo bereid waren de gordijn voor de achterdeur uitgespreid te houden om liefhebbers van wafelen gelegenheid te geven, ongezien door de voorbij gangers aan de voorzijde, naar binnen te sluipen in het bekende kamertje leeg." Vindt ge nog n enkel van die verderfelijke krotten op onze kermis? Immers niet. Wat spreekt ge dan van ontaarding! Herinnert ge u de beide pleiziertuinen" in het Sterrebosch dan ook niet meer? Ge moogt gerust jawel" zeggen, want ge laadt daardoor volstrekt de verdenking niet op u, dat ge na middernacht nog bij den weg waart. Zoodra de schemer maar begon te vallen, trokken telkens groote troepen mannen en vrouwen, jongelui en meisjes van het kermisplein daarheen, en namen bezit van de stoelen (zoolang de voorraad strekte, anders werd het gras voor zit genomen) en dron ken dubbele anijs, waarvan de voorraad onuitput telijk was. 01' ge wel eens op een duisteren kermisavond door die tuinen gewandeld of gestruikeld zijt, zal ik u maar niet vragen. Ge mocht eens boos op mij worden. Maar ik wel, ik ben er geweest, ik heb gezien en gehoord met beide oogen en ooren, en ddarvan maak ik. mij haast boos, als ik hoor spreken van ontaarding" der Utrechtsche kermis. Die tuinen en zoovele anderen zijn verdwenen, al sedert jaren, en wie thans de duisternis zoeken vinden daartoe op de kermis niet meer gelegen heid, dan zij, die dit doen, na de wekelijksche muziekuitvoeringen op het. Lucas-bolwerk of op eiken anderen dag, dat groote volksmenigten op de been zijn. Waarom toch, bij dezen onmiskenbaren voor uitgang in zedelijk opzicht van onze kermis, dat heftige verzet tegen dit aloude volksfeest van de zijde onzer vromen? En aan hunne zijde schaart zich nog dr. Brondgeest en ook dr. Schubart. De eerste geneesheer om te verklaren, dat hij het een heel aardig gezicht" vindt, als een werkman met een stuk of zes kindertjes aan de hand poffertjes gaat eten (een dozijn kindertjes zou mis schien nog aardiger gezicht" zijn, maar een werk man gaat voor zijn eigen aardigheid" naar de kermis), en de ander om mee te weeklagen over de schandelijke ongebondenheid op de kermis en zich daarna te zien ontmaskeren als het straks bedoelde neefje", door Mr. van Lier, die hem het verwijt deed dat hij in 't vorig jaar toch met vrouw en kinderen die ongebondenheid nog eens van nabij wou komen kijken, door mr. Van Lier, die nog tintelt van levensvreugde en ook nog best de zon in het water kan zien schijnen. De heeren Pijpers en Duijvis mochten vrij ver klaren: het volk wil zich op zijn eigen -wijs ver maken en hebben dan dikwijls meer genot dan de aanzienlijken op hunne diners en bals zij hadden goed praten. De een is zelf werkman, de ander is fabrikant en komt als zoodanig voort durend met tal van werklieden in aanraking maar zij weten er niets van. De heeren van Asch van Wijck en van Weede van Dijkveld, die weten wat het volk toekomt in en mosterd. Hetzelfde resultaat, een kippemaag schijn t alles te kunnen verdragen ; ze proestten een beetje, dronken wat veel, maar van het ei bleef geen spoor over. Lumkeman was ten einde raad, maar oude Ros, de knecht, wist er wat anders op. »Je mot weten," zei hij, »dat het een. mankement is in derlui darmkanaal; rijst motten ze hebben of anders een koeielever en as dat niet helpt, dan slacht je ze, dan is de kwaal ook over. Ze hebben ook van die nesten met een valluik. Een kameraad van me, die er ook aan labereerde kocht zoo'n nest. Een van zijn kippen lei er een ei in eri toen ze omkeek, de kip namelijk, en geen ei zag, had je dat verbaasde ge zicht motten zien. Dat was haar eer te na; ze lei een tweede en keek weer om en zoo zesmaal achter mekaar. Je gaat er natuur lijk achter zitten om ze op te vangen, of je mot ze dadelijk willen bakken." Ik weet niet of we het middel van Eos in toepassing brachten. In de keuken troonde Neeltje de keuken meid. Vroeger had ze gebakerd, maar altijd »in 't deftige", en door dagelijkschcn omgang met de «voornaamheid" had ze in mijn oog van die grootelui's manieren overgenomen, die mij ontzag jegens haar inboezemden. Van haar bakerschap had ze nog iets over gehouden, namelijk de behoefte aan brande wijn op rozijnen. Als verstandige vrouw wist ze zich echter in de omstandigheden te schikken en waar de rozijnen ontbraken daar vergenoegde ze zich met brandewijn alleen. Voor haar was brandewijn trouwens een medicijn. Ze leed aan zwaarmoedigheid en haar broeder de matroos, die aan dezelfde kwaal onderhevig was, gebruikte dit geneesmiddel met het beste gevolg. Een Beerenburgje op de nuchtere maag had haar vroeger uitstekend geholpen, maar toen de kwaal verergerde bewaarde ze een zijn waarachtig belang". (Dat waarachtig belang" is de dooddoener dien de heeren in den regel niet waardig achten nader toetelichten). De kermis op het Vreeburg moet weg, maar die op het Jans kerkhof mag blijven, en daar mag de werkman met zijn heele familie langs de fraaie Tyrolerkramen wandelen, net als de heeren Asch van Wijck en van Weede en kijken naar de kostbare artikelen die hij niet koopen kan. En de kinderen mogen een mirliton hebben en een trom en een fluit. Zouden de heeren wel uitgeslapen zijn ? De kermis op het Janskerkhof, dat onding, al sedert jaren, moest in stand gehouden. Maar we leven toch niet meer in den tijd toen <ie Italiaander" de eenige was die galanteriën verkocht in onze goede stad, op den hoek van de Lijnmarkt en Zadelstraat, waar thans Doesburg zijne delicatessen uitstalt. Als we onze oogen maar goed uitwrij ven, dan zien we a'.om in de oude stad groote weivoorziene magazijnen, waar ieder, het geheele jaar door, kan krijgen wat zijn hart begeert, en wie daar nog geen keus vindt is in een half uur in Amsterdam. Maar da kermis op het Janskerkhof moet be houden blijven; daar mag het volk kijken naar al het moois en zich vervelen misschien wel in de hoop dat het door de verveling naar de kerk zal gedreven worden! Gelukkig, dat we tegenover zulke elementen, die in de laatste jaren steeds driester het hoofd opsteken, in onzen tegenwoordigen burgemeester eenen man gevonden hebben, die den geest en het karakter des volks bater toont te kennen, die dat volk wil nemen zooals het is en niet zooals men het gairne hebben zou; die wel geene mid delen onbeproefd zal laten om het lang; gepasten weg van verkeerdheden afteleiden, maar rondweg verklaarde dat hij nimmer zal te bewegen zijn van zijne bevoegdheid gebruik te maken, om bij volksfeesten als ook de kermis is, de uitspanningsplaatsen des volks, de tapperijen, vroeger te doen sluiten, dan die der meervermogende burgerij, de koffiehuizen. Tivoli en de komedie, doornen in het oog der partij en dan ook reeds lang in den ban gedaan, hadden natuurlijk ook aanvallen te doorstaan, maar erg zachtzinnig, ofschoon de heer Duyvis er een heel boekje van opendeed, wat daar op een kermesse d'étéal zoo voorviel. Het scheen wel of de heeren begrepen dat de gegoede burger klasse hun een weinig ontgroeid is en zich niet meer zoo gemakkelijk laat ringeloorea als voor heen, en daarom nu hun ringelen alleen maar op het volk" willen toepassen. Zij zijn er nu niet in geslaagd. Of ze er wel ooit in zullen slagen ? Of ook niet blijken zal dat het volk" hun ontgroeit? Kunst en Letteren. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Parkschouwburg: Ee,n Sehandial. In den Parkschouwburg had Dinsdag, 23 dezer, een voorstelling plaats die het versje uit den ouden Amsterdamschen schouwburg in herinnering riep: De by'en storten hier het eclste dat se lesen Om d' ouden stock te voèn, en d' ouderloose weesen. De kunst had zich in den dienst der liefdadig heid gesteld. De niet doofpottende" artisten van het Salon des Variétés traden op ten voordeele van de Vereeniging tot aanmoediging van het arme schoolkind." Ten tooneele werd gebracht E&n Schandaal, tooneelspel in 4 bedrij ven uit het Deensch van Otto Benzon, vertaald door W. G. Nieuwenkainp. Het in goeden getale flesch brandewijn in de latafel om elke zwaarmoedige opwelling direct door een flinke teug te onderdrukken. Vooral Zondags en bij regenachtig weer had ze van die buien, waarbij ze de sauskom liet vallen en het vleesch aangebrand op tafel kwam. Mijn broer mocht ze niet lijden, want die had, volgens haar, streken. Hij zou haar keukenklok herstellen en draaide alles uit elkaar, maar toen was de aardigheid er af; hij vergat het raderwerk weer in elkaar te zetten eri gaf langzamer hand de verschillende onderdeden een an dere bestemming. Ja! dat was een rare instrumentmaker; de speeldoos uit de groote gangklok moet hij ook nog altijd weer in orde maken. Hedert dien tijd kon ze mijn broer niet meer uitstaan, maar mij schonk ze koffie als ik hare liedjes kwam lezen, want alle ongeluk ken eu moorden van de laatste jaren had ze in hare latafel. Mijn vader liet den barometer niet meer herstellen, toen ze bij ons kwam. Waar een ander eerst natte stoepen, een regenboog of een kring om de maan moest zien, daar gaf haar eksteroog al drie dagen vooruit te ken nen of er verandering van weer zou komen en het kwam altijd uit. Haar broer was baas van Erp, die de groote hoorn blies bij de schuttersmuziek en de contrabas streek als er komedie was. Zijn eigenlijk beroep was kleermaker en hij was een kunstenaar in zijn vak. Hij keerde een broek eeui^e malen om en hij deed dit zoo j alsof er telkens een nieuwe kant boven kwam j en als het omkeeren niet meer ging, dan maakte hij er nog een splinternieuw vest van en als ge er bepaald op gesteld waart zou hij van zoo'n vest weer een pet kun nen maken, want niets ging boven zijn krachten. Voor Lumkeman had hij eens de Zondagsche jas gekeerd, maar toen die thuis kwam leek het zoo'n rare stof, dat hij er niet mee op straat durfde komen. opgekomen publiek ontving het' tooneelspel met ingenomenheid; na ieder bedrijf werden de spelers teruggeroepen. De hoofddeugd van Een Schan daal schijnt mij dat het in hooge mate boeiend en onderhoudend is; het hoofdgebrek dat het herhaaldelijk aan bekende, aan Fransche voor beelden herinnert. In het eerste bedrijf maken wij kennis met de familie Hansen, bestaande uit mijnheer, een geze ten en algemeen geacht koopman, zijn tweede vrouw, een streng fatsoenlijke, niet al te vrien delijke dame, hun kinderen Arthur en Fanny, een losbol en een b-ickfisch, en Paul, een zoon uit Hansen's eerste huwelijk, een degelijke, ernstige jonge man. Wij vernemen dat laatstgenoemde Karen Vahl,Fanny'8 gouvernante, liefheeft en wil trouwen, en vermoeden, dat de familie zich tegen dit huwe lijk zal verzetten en da strijd tusschen zoon en ouders het onderwerp van het drama zal uitmaken. In het tweede bedrijf deelt Arthur, die de wei nig voorzichtige gelieven betrapt heeft, zijn vader Paul's plannen mede, welke deze natuurlijk krank zinnig vindt en treedt een nieuwe persoon, dien wy in het eerste bedryt reeds even zagen, jonkheer van Ahuskjold ten tooneele. Hij is een jongmensch als Arthur, die veel geleefd en weinig geleerd heeft en er niets beters op weet dan in de veilige haven van het huwelijk een toevlucht te zoeken. Hij dingt naar Fanny's hand en niet zonder kans op succes; de broer en de pretendent raken aan het praten, de tweede is zelfs zoo dom zich te verpraten en zich een geheim te laten ontfutselen, dat van grooten invloed op het ver loop der handeling zal zijn, dit namelijk, dat Karen 3 jaren geleden, toen zij bij zijn familie als kamenier diende, door hem verleid is. In het derde bedrijf verneemt ook mevrouw Paul's plan nen; doortastend ais zij is, besluit zij deze, ge bruik makend van Paul's afwezigheid, die voor eenige dagen op reis is, op het oogenblik zelf te voorkomen en te verijdelen. Zy heeft een- onder houd met Karen en verzoekt deze, ook en vooral in het belang van Paul, haar liefde geweld aan te doen en van het huwelijk af te zien; zelfs gaat zy zoover haar bij wijze van schadeloosstelling een som gelds aan te bieden. Karen, die viel, doch zich omhoog heeft gewerkt, die de achting voor zich zelf wist te herwinnen, die streed en boete deed, wijst het aanbod met verontwaardi ging van de hand. Eerst nu licht Arthur zijne moeder omtrent het verleden der jonge vrouw in ; mevrouw Hansen, door Karen's vastberadenheid vertoornd en beleedigd. bedenkt zich geen oogen blik en jaagt de ongelukkige uit haar huis. De ontknooping is nog ver uit het gezicht; toch zijn wij aan het slot van het derde bedrijf en telt het tooneelspel er slechts vier. Hoe redt de schrijver zich er uit ? Door de eigenlijke kwestie onopge lost te laten; door wel een einde doch geen ont knooping te geven. Toch maakt het tooneelspel bij de vertooning niet den indruk van iets onats; dit is zonder twijfel een deugd, doch, zoo ik mij niet bedrieg een deugd, die samenhangt met, deel is van een gebrek. De eigenlijke handeling is ter zijde geschoven, zonder dat wij er veel van bemerken, zonder dat wij er ons veel om bekreu nen. Karen verschijnt niet meer ten tooneele; toch missen wij haar nauwelijks: is dit niet zonderling? Is dit wel een deugd en niets anders dan dat ? Ik geloof het niet. In het vierde bedrijf geeft de familie Hansen een groot feest, waarop de verlo ving van Fanny en Ahuskjold publiek zal wor den. Even voor den aanvang komt Paul terug en verneemt het gebeurde; hij moet weten wie Arthur omtrent Karen's verleden, dat hij reeds lang kent, daar zij het zelf voor hem open legde, inlichtte. Hij raadt de waarheid en weet wat hem te doen staat; hij zegt Fanny wie en wat Ahuskjold is en vraagt haar of zij hem nog tot rnan wil; Fanny bedenkt zich geen Het was zonde, want de andere kant was eigenlijk veel mooier en na rijp beraad be sloot hij de jas opnieuw te laten draaien. Zoo kwam het dat hij tweemaal keeren, moest betalen en ten slotte nog dezelfde jas aantrok. Geheel nieuw werk, dat aangemeten moest worden, was den baas te moeiclijk ; toch had hij zich, zonder academische opleiding, ge waagd aan het ontwerp van Lumkeman's collccterok en toen deze na de aflevering eenige gegronde aanmerkingen maakte, riep Van Erp verontwaardigd: »Hoe kan uwee 't zeggen, de rok zit schilderachtig." Lumkeman is nu al jaren dood, maar zijn naam werd nog dikwijls in onze familie genoemd. Als een der kinderen heel ver van de tafel zat te eten of met een oorverdoovend geweld zijn neus snoot, dan heette het dat ze net deden als Lumkeman en op die wijze hiel den we zijne nagedachtenis nog lang in eere. Baas van Erp keert en herstelt nog altijd kleedingstukken en wat zijn kunstvak be treft houdt hij er tegenwoordig zelfs eeu kleine kapel op na, bestaande uit cornet, viool en contrabas, waarmee hij 's winters de ijsfeesten en 's zomers de kermissen in den omtrek opluistert. Met Xeeltje is het treurig afgeloopen. Een erg zwaarmoedige bui, die ze of niet bijtijds of door te veel brandewijn had on derdrukt, was haar dood. Hos heeft het me later verteld. »Ze was jarig; ze had mijn kameraads en mij getrakteerd op zoete brambozen, '11 flauw kostje, 'k Zeg nog zoo voor dat ik het glaasje binuenwip : »daar ga je Neel, dat j'em nog lang mag lusten." 'n Uur later, ik was net bezig madera te maken voor den patroon, daar komt Lumkeman me bleek als een dooie vertellen, dat de sloffen van Neel naast den regenbak staan en ... afijn, 't was altijd een ordentelijke vrouw, maar de mankeliekigheid had het 'm gedaan." Leeuwarden, Januari 1892.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl