De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 28 februari pagina 3

28 februari 1892 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 766 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. oogenblik en neemt haar woord terug; onderden vernietigenden blik van Paul druipt de minnaar af. De oudelui zijn half verbaasd en half ver toornd; de jonker was zulk een, prachtige parlij; en hoe zich uit den neteligen toestand te redden? Mevrouw had van het engagement geklapt. Weik voorwendsel te bedenken ? De gasten zijn in aan tocht. Wat te zeggen ? De deuren gaan open; de eerste paren treden binnen. Welk een schandaal! Welk een schandaal!" Mijn inhoudsopgave is zoo getrouw mogelijk; toch doet zij het tooneelspel, geloof ik, meer schade dan voordeel, in ieder geval niet alle recht. Als inhoud, als handeling en verwikkeling is Een Schandaal het minst gelukkig,het minst belangrijk, boeit het slechts matig, schijnt het weinig nieuw of verrassend. Als drama, in den oorspronkelijken zin van het Woord, is het vooral in het begin van omslachtig heid en onzekerheid niet vrij te pleiten. De eigenlyke hoofdpersonen, Karen en Paul. laten ons koud. Wat deed de schrijver ook voor hen? Wij hooren iets van Karen's verleden, wij zien haar een paar maal op het tooneel? Is dit voldoende? Geeft dat haar figuur gloed en realiteit? Van Paul geldt hetzelfde. Nog erger is, dat zij met hun geschiedenis uit het Ihéatre" van den jon gen Dumas schijnen weggeloopen, Paul \ooral en in de eerste plaats; bijna ieder zal in hem een zwakke copie van Camille uit Les idees de madame Aubray" zien. Als emotiedrama staat Een Schandaal niet ,hoog; naast dit is het iets anders; als blijspel, als persiflage en satire, schijnt het mij op vele plaatsen voortreffelijk. Het ziellooze fatsoen, de schijndeugd en schijnschoonheid, de conventioneele begrippen of wan begrippen omtrent deugd en zedelijkheid zijn reeds onnoemelijke malen gehekeld; dat dit nog zoo vaak met goeden uitslag gebeurt, bewijst dat het kwaad voortdurende bestrijding behoeft, dat het is als de monsters in de legende, die men won der, niet dooden kan, wier hoofden, hoe vaak ook afgeslagen, telkens weder aangroeien. Benzon's methode schijnt mij een hoogst gelukkige. Zonder groote woorden of quasi-diepzinnigheden, schert sende en spelende, vol humor en goeden geest striemt hij de flauwhartigheden en laagheden van de malle nivellatie-zucht, die alle oordeel, alle gemoed verstompt. In de humoristische, hoogkomische gedeelten is hij gjheel zich zelf, daar fonkelt en tintelt, huppelt en dartelt zijn dialoog als een zilverige stroom van geestige opmerkin gen, goede vonden, fijne tinten en schakeeringen. In Karen's en Paul's redeneeringen wint het banale en onfrissche het te vaak van het juiste en karakteristieke. Voor mij zijn niet zij, doch het echtpaar Hansen de hoofdpersonen. Met welk een hartelijke liefde en warmte heeft de schrijver man en vrouw geportretteerd! Hij een onbe duidende praatjesmaker, een goedmoedige pias, die zich de zaken dezer wereld niet aantrekt, die geld heeft en dat voldoende acht, die zich van tijd tot tijd opblaast en een boos gezicht zet, doch zoo naief-onhandig dat niemand hem gelooft of vreest, dat de een hem uitlacht, de ander hem misschien beklaagt. Zij, niet zoo onnoozel, doch ook niet zoo naïef als hij, stijf en strak, banaalvroom en banaal-fatsoenlijk, bekrompen en ijdel. koppig en kordaat waar het haar begrippen om trent deugd en zedelijkheid betreft, streng recht vaardig naar zij denkt, in haar benepen theorieën vaak tergend goddeloos en onbillijk. Een mees terstuk is het groote tooneel tusschen haar en Karen in het derde bedrijf. In klam-zoete vol zinnetjes stelt Mevrouw de gouvernante voor, haar liefde tegen een ordentelijk bedrag te ruilen; maakt zij haar duidelijk, zonder een oogenblik het monsterachtige van haar woorden of handel wijze te vermoeden, dat dit de eenvoudigste zaak der wereld en in beider belang is. Als Karen haar zelfbedwang verliest, zich opwindt en loslaat, is zij oprecht verbaasd en verstomd en meent gul en open dat hiervoor niet de minste reden bestaat, Aan de vertooning bleek nauwlettende zorg besteed. Het kunstmatige, het handwerk, was zoo veel mogelijk weggestudeerd; regie en mise-enscène klonken als een klok. Van de vertolkers zou ik de dames in de eerste plaats willen noemen. Mevrouw Rössing (Karen) behaalde in-haar dank baar geschreven partij buitengewonen bijval; door warmte en kieschheid in gebaren en voordracht wist zij, zonder zich op den voorgrond te dringen, het middelpunt der handeling te blijven; haar stil spel in het derde bedrijf was in zijn eenvoud aangrijpend: dat in heftige passages haar stem een enkel oogenblik minder gewillig was, schijnt mij van weinig beteekenis. Mevrouw Harsen kan ik mij niet anders denken dan mevrouw Moor haar voorstelde; haar indolente gebaren, haar klanklooze voordracht hielden de liguur in do juiste schemer-stemrning; ieder meer ware hier te veel geweest. Met de opvatting van den heer Moor (flansen) kan ik mij niet geheel vereenigen. Moet en mag Hansen weten dat hij een uilskuiken is, laten merken, dat hij dat weet? Is hij niet de dupe van zich zelf en moet dat niet in de vertolking blijken? Minder komiek en zelfbewust, naïever en droger spel zou de figuur zonder twij fel karakteristieker, pittiger maken; de grappige, uitgelaten drastische manier van den hoer Moor, hoe dankbaar op zich zelf, was, geloof ik, minder juist. De heer Malhcrbe (Paul) mist het senti ment en den glans van stom, die een rol als de zijne moeten doorgloeicn en doortintelen. Den heer Smith (Arlhur) ontbreekt het niet aan geest en inzicht in zijn rollen; waarom rokt on zuigt hij echter alle woorden op onhebbelijke wijze uit? Waarom staat hij nooit stil en brengt hij den toe schouwer telkens in de vrees dat hij uit elkaar zal vallen of door midden breken? De heer Kremer (Ahuskjold) bedierf niets, doch bleek niet bij machte een snoéll af te boelden. Da toiletten der dames wedijverden in goeden smaak. Achter mij hoorde ik, in betrekking tot deze, een meta foor, to fraai om doodgezwegen te worden. Dame tot haar buurvrouw: Die grijze... japon? is die verliefd op Paul? ' Aan Clara, tooneelspel in -t bedrijven door Justus van Maurik Jr. en Jo van Sloten, viel Donderdagavond van een overvolle zaal een onge veinsd warme ontvangst ten deel. Do eerste drie bedrijven boeien in hooge mate en doen het te meer betreuren, dat het laatste eenige trappen lager staat. De groote verdienste van Clara is, dat het meer dan in naam oorspronkelijk is, dat de auteurs hun zelfstandigheid wisten te bewaren en zich niet tot slaafsche ravolging van Dumas en Sardou of Ibsen lieten verleiden. De vertolking was in bijna alle opzichten voortreffelijk. Over beide de volgende week uitvoeriger. II. J. M. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. De avond van 18 Februari, waarop in het Paleis voor Volksvlijt een geheel Nederlandse!) programma werd uitgevoerd, was een zeer belangrijke, en gaf tevens een verblijdend verschijnsel te aanschouwen. Een zeer talrijk publiek toch was opgekomen om die werken te hooren, hetgeen ten bewijze strekt dat de belangstelling in hetgeen onze com ponisten produceeren steeds grooter wordt. Voor de componisten is deze aanmoediging noodig, om dat zij daaruit de kracht zullen putten voorwaarts te streven en aan zichzelf te gelooven. Wie toch laar. den moed riet zinken, wanneer hij al zijne scheppingen in portefeuille moet houden? Hoe grooter de belangstelling wordt, hoe meer waardeering ook onze componisten zullen onder vinden. Het programma van 18 Februari was, afgeschei den van het Nederlandsen karakter, uit .een muzi kaal oogpunt zeer belangrijk. In de eerste afdeeling werden ten geboore ge bracht: ouverture Gylirreht van Aemttel, van Verhuist. DR Roze, 'gedicht van Albert Verwty, muzikaal geïllustreerd door Dan. de Lange, voor bariton solo (de heer Arnold Spoel) en orkest, en een Sinfonie in C. kl. t. van Dan. de Lange. In de tweede afdeeling zong de heer Spoel vier lie deren van Nicolaï, Zweers. Mann en Hol, voerde de heer Bosmans een Andante van Mann voor violoncel uit. en bracht het orkest een nieuw werk van Hol, OpstancUwfj. naar een gedicht van Mr. lianck en de Conceriomwture van Van Uree ten gehoore. De bekende en scboone ouverture van Verhulst werd onder IIol's leiding met gloed en juistheid weergegeven. Het gedicht: De Roze van Alb. Verweij be schrijft hoe de dichter, na zich moegedwaald te hebben door bosch en bergen, waar hij tusschen het wuiven van de boomen, de geuren van bosch en bloemen, eene stem meent te hooren die van liefde spreekt. Nog lager daalt hij, tot hij zich aan de heuvelhelling nedervlijt waar hij in zijn nabijheid eene witte roze ziet die stil peinzend het kopje neigt. Al starend verzinkt bij in droomen. Voor hem staat thans de roze, purper gekleurd, het kopje opheffend, baar blaadjes oonnend, doch om ze aanstonds weer te sluiten. Toen, zich door ver langen niet meer meester, plukt hij de roos en kust hare blaarljes en ziet. de bloem bloeit weer, de purpren blaadren spreidt zij vaneen en in het midden prijkt een erkel reinheidstralend dauw juweel, terwijl een wolk van geuren om hem vloeit. Onder den ademtocht der lente ontwaakt ook in den dichter een levend lied der liefde. Dan wijkt de bemeldroom. Weer wuift zachtjes het groen, terwijl de witte roze n oer op dezelfde plaats staat. Langzaam verwijdert zich de dichter. Hii hoort eene stemme van verre zeer van verre. Een moeielijke doch hoogst aantrekkelijke taak schijnt mij deze stof ter illustreering toe. Met enthousiasme heeft de heer de Lange dit gedicht in zich opper/omen en in tonen geschilderd. Er zijn tegen den vorm van dit werk reeds tal van bezwaren geopperd. De plaats ontbreekt hier die te bespreken of te weerleggen. Reeds vroeger heb ik mijne meening omtrent de rech ten van de .impressie" in de toonkunst gezegd, en de grenzen er van, volgens mijne denkwijze, aangegeven. Ik wensch dus alleen rekenschap te geven van den indruk dien ik van dit werk heb ontvangen. M. i. is de componist voortreffelijk geslaagd in de uitdrukking van wat hij zessen wilde en in de kleuren die hij wilde aanbrengen; zoodat de Tioze een werk van beteekenis mag genoemd worden. De schoone instrumentatie, zoo kleurrijk en toch zoo doorzichtig, zoo aetherisch, geeft reeds eene schoone muzikale stemming aan dit gedicht. Na een doorschijnend tremolo met chromatisch dalende harmonieën treedt het Roze motief zacht in fagotten, clarinetten en fluiten op, waarna de dichter aan het woord komt. Schildering en zang staan in dit werk ieder op zich zelf. Illustreert het orkest de natuur, de zefirs, de bloemen en hare geuren, de zanger geeft de indrukken van den dichter weer in declamatievorm. Door het wuiven van do blaadren en de zefirs blijft het Roze-motief zachtjes klinken, tot bij bet beschrijven van den steeds sterker wordenden bloemengeur bet motief van de roze meer op den voorgrond treedt. Daartusselien weerklinkt een kort motief dat van verlangen spreekt. Lang zamerhand bereikt het orkest het culminatiepunt als hij de bloem kust en daalt daarna weer tot bet, geheel stil wordt. Nog even hoort men het wuiven van het groen, daarna doet een klagend motief vin den hoorn de stem in de verte hoo ren. waarna alles zich in een /acht D dur accoord als beeld v.in volmaakte stilte oplost. Aan den zanwr on lift orkest zijn /efr noogo eïschon gesteld. Voor do vele nuances van kleur en uitdrukking wordt, een .zanger verlangd die als declamator alles moet knnron geven. Met zeer groofen lof mag ik van de voordracht van den beer Spoel gewagen, die met veel intel ligentie deze partij voordroeg. Hield bij ook op enkele plaatsen te veel temp. waardoor eenige ongelijkheid rnet bet orkest ontstond, ik kan toch verklaren dat bij als echt kunstenaar zijne partij vertolkte. Ook het orkest heeft onder de uitsteker.de lei ding van den componist deze partitie zeer schoon en delicaat, weergegeven. Dank zij die schoone interpretatie heeft het pnblifk blijkbaar het sprekord karakter van dit interessante werk begrepen. De sinfonie van «lezen eomnonist voert ons ruim een twintal jaren terug, /ij ontstond toen de heer de Lange te Parijs vertoefde en is op- l mvlrascn aan zijn thans beroemd geworden vriend E. Lalo. In deze sir.fonie, opus 4, is de componist nog heel andere overtuigingen toegedaan dan in de Roze. Het beweegt zich geheel in de bekende vormen en munt m. i. vooral uit door frischheid van ge dachte, duidelijkheid van vorm en klaarheid van instrumentatie. De vier deeleri: Allegro, Andante, Scherzo en Finale, hebben mij zeer aangesproken. Vooral- de Ie, 3e en 4e deelen kwamen mij hoogst gelukkig van vinding voor. In het eerste deel is het kernachtige rhythmifche hoofdmotief met het contrasteerende zange rige tweede motief op zeer breede wijze uitgewerkt. Het Andante met den meer bewogen middensatz klinkt aangenaam en vloeiend, terwijl het markante Scherzo met het eigenaardig trio een schoonen overgang vormt naar de bewogen Finale, die tot een passend en pakkend slot uitgewerkt is. Met warmte werd de componist ook na dit werk toegejuicht en met warmte breng ik hulde aan het orkest, dat met zooveel toewijding die compositié'n vertolkte en ze zoo schoon wedergaf. Het is voorzeker voor den heer De Lange eene groote voldoening geweest, dat hij door zijne uit stekende leiding dit resultaat heeft verkregen. Tot mijn leedwezen was ik het overige gedeelte van den avond niet vrij, waardoor ik IIol's Op standing niet heb leeren kennen. Ik hoorde er veel schoons van en met groote warmte werd de begaafde leider en componist, die in korten tijd zooveel goeds van dit orkest beeft weten te ver krijgen, toegejuicht. Dat ik spoedig in de gelegen heid gesteld moge worden dit werk te leeren kennen en te kunnen bespreken, is mijn vurige wensch. Nog heb ik melding te maken van een concert ten voordeele van de vereeniging Liefdadigheid naar Vermogen" door de Liedertafel Erato", die met een voor deze gelegenheid bijeengebracht talrijk gemengd koor en een orkest voor een groot deel uit dilettanten bestaande, eenige zang- en orkeststukken werden ten gehoore gebracht. Het past echter niet de voordracht van dilet tanten, wanneer zij hetgeen zij in hunre vrije uren geleerd hebben dienstbaar maken aan de liefdadigheid, aan kritiek te onderweryen. Daar echter tevens bekende en gewaardeerde krachten als solisten medewerkten, vermeld ik met een enkel woord dat de dames Joh. Kempees en Gerda Reinders vooral met de voordracht van eenige liederen een zeer groot en welverdiend succes verwierven, dat de heer Stachelhausen (een paar uur voor de uitvoering opgeroepen om den heer Rogmans, die ongesteld werd, te vervangen), zich zeer wakker en kffelijk door de Wulpurgixnaeht van Mendelssohn en de fragmenten uit: Diirid van Hol heen sloeg, (dit vordert eene bijzondere vermelding en waardeering!) en dat de heer Van Duinen, die uitstekend gedeponeerd was. eveneens zeer warm en welverdiend werd toegejuicht. Fen volle zaal bewees dat de vereeniging, met dit concert eene menschlieveridc daad beeft verricht. AANTEEKENINGEN SCHILDERKUNST. Men is onder de schilders die hunne belang stelling voor zulke dingen nog niet gansch hebben opgegeven, onaangenaam verrast door de jongste beschikkingen der commissie voor de koninklijke subsidiën. En waarlijk, al erkent men gaarne dat hunne taak niet gemakkelijk is, dan kan men toch nog inzien, dat die boeren niet met het uiterste begrip van billijkheid zijn te werk gegaan. De allereerste eisch om voor zulke subsidie in aan merking te komen, zal wel zijn dat men spoor van talent hehbe. Goed, maar aangezien er altijd een aantal jongelui zijn, waarvan men dat kan aan nemen, moet een zeer voorname, voorwaarde om uit de velen te worden uitverkoren toch ook zijn, dat de pretendent van anderen steun ontbloot zij. Degenen die ganschelijk zonder betrekkingen zijn. hebben direkter aanspraak op hulp dan maat schappelijk meer bevoorrechten, dat spreekt van zelf. En nu is het zoo gelegen, dat van niet al degenen aan wie thans de subsidie werd toegekend. gezegd kan worden dat zij alleen staan, terwijl jongelui van bepaald talent en die feitelijk zonder eenige hulp door de wereld moeten worstelen, werden teruggewezen. Dit nu, is zeker niet zooals het zijn moert. De bedoeling kan niet wezen dat met de subsidie juist de presentabelen geholpen wor den, wie vanzelf de wegen tot hulp a! openstaan, maar wel dat dezulken er mee worden gesteund die over niets anders hebben te beschikken als over hun onvolgroeide gaven. Willen de koninklijke subsidiën heilzaam werken, dan dieren de hoeren die ze bestieren naar de omstandigheden van do jonge artisten, die zij hebben te belpen, een juist onderzoek te kunnen instellen. En ik heb goeden grond om te onderstellen, dat bedoelde hecren van de positie der onwillekeurige bohémiens in de jonge bent. met welke zij totaal geen voeling hebben, zich al weinig rekenschap geven, en daar entegen zich wel eens met kruiwagens de nette" sollicitanten laten introdiiceeren. Ais men de gelegenheid heeft gehad een weinig in te komen in dat bestaan van zooveel arme geroepenen als er rordloope.n in Amsterdam en den Haag, dan weet men wel dat er een massa talent verloren gaat door de minere, en bet is be droevend, wanneer een instelling als die van de subsidies in deze niet iets van het zeldzame goed doet. dat zij van huis uit zeker bedoelt. Maar bet helpt ook al weinig o( wij er over praten. De commissie die voor de jonge artisten wier leven door zooveel bemoeilijkt wordt, een zeer belangrijke macht vertegenwoordigt-. kan r-r altijd af met ons tegemoet te voeren, dar zij bui ten de Regentes, wier opdracht zij vervullen, aan niemand verantwoording van bare daden schul dig is. En strikt genomen zon daar niet veel tegen in te brengen zijn. Alleen, dat maakt liet nog hatelijker. Op de Internationale Sport-, Visscberij- en I'aarden-Tentoonstelling, die van den /ome." te Seheveningen wordt gehouden, komt ook een afdeeling j-choone kunsten, ter opluistering van liet geval. Een afzonderlijk programma is door bet Comit van deze Groep verspreid, liet meest priucipieele van de dertien artikelen, waarvan eventueele in zenders hebben kennis te nemer, wordt, (om ia de sport-sfeer te blijvei ), eenigermate als het hinkende paard achteraan gezont'en. Het luidt: Alle in te zenden kunstwerken zullen betrekking moeten hebben op pport of op een voorstelling op sportgtbied, visscherij of paaiden. Dit scherp gestileerde artikel geeft te faritazeeren. Men denkt zich hiermede een kunst uitstalling, die inderdaad cachet zal hebben. En zoo exclusief als het lijkt is de bepaling niet. Want, me dunkt, landschap: een landschap kan er worden toegelaten zoo gauw er maar in het geboomte een haas te ontdekken valt, een strandgezicht, jawel, als er een pink op prijkt, bij een stadsgezicht zou meii alleen een lucht ballon boven de daken dienen te ontwaren. Por tretten kunnen, zou men zeggen, worden opge nomen zoo gauw ze beoefenaars van de sport voorstellen, terwijl alle dieren af beeldingen uitteraard in het kader vallen. Verder denkt men zich veel variatie van cricket-, footbal-, lawntennisen krijgerij'espelers, mitsgaders velocipedisten en bardloopers, terwijl schaatsenrijders zeker veel af trek zullen vinder, en zwemmers, mits ze de zedelijkheid niet kwetsen, een aangename afwis seling kunnen aanbieden. liet Genootschap Pictura te Groningen zal dit jaar van hare vierentwintigste driejaarlijksche ex positie, een invitatie tentoonstelling maken. Het Bestuur zij toegewenscht dat hare expositie voor de invitatie-tentoonstellingen te Leiden en Utrecht niet behoeve onder te doen. De bekende auctionarissen Sotbeby, Wilkinson en Hodge te Londen verzonden de catalogi van twee be langwekkende aucties. Den 3den Maart brengen zij een prentenverzameling onder den hamer, die zeer de aandacht zal trekken, doordien er niet minder dan 2fiO etsen en 8 lithografiën van Whistlera hand in voorkomen. Den 7den Maart verkoopen zij een collectie van een groote honderd nummers teekeningen, schetsen, enz., door George Cruikshank, den vroegsten Dickens-illustrator, die boven dien Burns en Thackersy, Scott, Grimin, en wat niet al heeft geïllustreerd, maar die vooral ook in zijn opzichzelfstaand werk een van de grootste Engelsche humoristen is geweest. Er komt een vierde uitgaaf van Van Vloten's Baker- en Kinderrijmen. Zou die nu niet eens met enkele prenten goed in het karakter geïllu streerd kunnen worden? In Arti raakt men in het geavanceerde. In de leeskamer liggen sints kort het opgewekte week blad l'Art Ulodcrite, en bit maandschrift de Mercwe de 'rance (waarin, jammer genoeg maar weinig komt over schilderkunst). NOS ccmpliments. V. RENAN'S FEUILLES I'ÉTACHÉES. (Slot). Eindelijk Renan's kvensphilosophie en zijn ge lbof ten opzichte van de Kerk. Wat de eerste betreft, hij is geen pessimist. Laat ons ingetogen zijn voor ons zelf, maar maken wij het leven niet armer dan het zijn kan. Op dit punt moet men vooral niet luisteren naar de litteraire veitijnden van onze dagen. Berooven wij het merschdom toch niet van zijn vreugde; genieten wij altbars door het te zien genieten. De vreugd der anderen vormt een groot deel van de onze; in baar vindt men die beloonirg voor een rechtschapen leven, die vroolijtheid heet. Men heeft mij beel erg verweten dat, ik dien godsdienst, in schijn een zoo gemakkelijken, in derdaad een moeilijken. aanprees. Maar niet ieder kan zoo vrooHjk zijn als hij wil. Daarvoor moet men zijn van een ouden niet geblaseerd ras; men moet tevreden zijn over zijn leven. Mijn leven is ge weest hetgeen ik verlangde, hetgeen ik als het beste inzag. Als ik bet nog eers motst opnemen, zou ik er niet heel veel in veranderen. Van een anderen kant vrees ik niet veel voor de toekomst. Er zal van mij een biographie komen en een legende. Mijn legende! Daar ik een beetje met de kerkelijke schrijvers heb rrnpegaan, weet ik al vooruit hoe die zijn zal. De legenden van de vijanden der olh'eieele Kerk zijn al'e in denzelf den vorm gegoten; bet eind dat de Handelingen der Apostelen aan Judas toeschrijven (crepuit medius) is er de verplidite grondtoon van. Voor een deel der traditie zal dat ook mijn eind zijn, zoo tusschen Arius en Voltaire. Och wat zal ik zwart worden! En dat des te erger, (mdat de Kerk. a!s zij baar eind zal voelen naderen, op het laatst heel boosaardig zal worden ; zij zal bijten als een d( lle bond." Toch vertrouwt Reran een weinig op het gezond verstard van lezers en geschiedschrijvers. Over vijfhonderd jaar zal rle commissie voor de Jlistoirc liUi'raire de la Frimce, of de Académie des Inscripfiors et, Belles-letlrcs, een levensbericht van mij opmaken. Dan zal zij zonderlinge documenten te doorsnuffelen nn te schiften hebben. In boeken, door de Kerk goedgekeurd, zal zij lezen, dat ik een millioen van mijnheer de Eothschild heb ge kregen om mijn Vie de J f KUS te schrijven, en ongeveer evenveel van keizer Napoleon III, die mij later afzette en mij een rijke jaarwedde gaf uit het Jonrn.nl d ex Rnrriuts ("Alle medewerkers van het ./ tl. D. ontvangen gelijk honorarium, r.CO francs 's jaars). De commissie moet zich daar dan maar zien uit te redden, volgens de regelen fier kritiek: ik ben zeker dat de verstandige lieden in de toekomst baar zullen gelooven. Maar voor de apocriefe teksten ben ik wezen lijk bang. Xti reeds ziin er een heele massa phrasen. gezegden, anecdoten omtrent mij in om loop: de katholieke pers teert, er op; de geeste lijkheid citeert gewoonlijk uit de tweede hand; zelf hoeken koopen doet zij niet veel. Zij haalt bnnr citaten uit kleine clericale tijdschriften van minder allooi; reeds nu wordt bijna alles wat de polcmici mij toeschrijven vervalscbt of averechts

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl