Historisch Archief 1877-1940
No. 766
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
oogenblik en neemt haar woord terug; onderden
vernietigenden blik van Paul druipt de minnaar
af. De oudelui zijn half verbaasd en half ver
toornd; de jonker was zulk een, prachtige parlij;
en hoe zich uit den neteligen toestand te redden?
Mevrouw had van het engagement geklapt. Weik
voorwendsel te bedenken ? De gasten zijn in aan
tocht. Wat te zeggen ? De deuren gaan open; de
eerste paren treden binnen. Welk een schandaal!
Welk een schandaal!"
Mijn inhoudsopgave is zoo getrouw mogelijk; toch
doet zij het tooneelspel, geloof ik, meer schade dan
voordeel, in ieder geval niet alle recht. Als inhoud,
als handeling en verwikkeling is Een Schandaal het
minst gelukkig,het minst belangrijk, boeit het slechts
matig, schijnt het weinig nieuw of verrassend.
Als drama, in den oorspronkelijken zin van het
Woord, is het vooral in het begin van omslachtig
heid en onzekerheid niet vrij te pleiten. De
eigenlyke hoofdpersonen, Karen en Paul. laten ons
koud. Wat deed de schrijver ook voor hen? Wij
hooren iets van Karen's verleden, wij zien haar een
paar maal op het tooneel? Is dit voldoende?
Geeft dat haar figuur gloed en realiteit? Van
Paul geldt hetzelfde. Nog erger is, dat zij met
hun geschiedenis uit het Ihéatre" van den jon
gen Dumas schijnen weggeloopen, Paul \ooral en
in de eerste plaats; bijna ieder zal in hem een
zwakke copie van Camille uit Les idees de
madame Aubray" zien. Als emotiedrama staat
Een Schandaal niet ,hoog; naast dit is het
iets anders; als blijspel, als persiflage en satire,
schijnt het mij op vele plaatsen voortreffelijk.
Het ziellooze fatsoen, de schijndeugd en
schijnschoonheid, de conventioneele begrippen of wan
begrippen omtrent deugd en zedelijkheid zijn
reeds onnoemelijke malen gehekeld; dat dit nog
zoo vaak met goeden uitslag gebeurt, bewijst dat
het kwaad voortdurende bestrijding behoeft, dat
het is als de monsters in de legende, die men won
der, niet dooden kan, wier hoofden, hoe vaak ook
afgeslagen, telkens weder aangroeien. Benzon's
methode schijnt mij een hoogst gelukkige. Zonder
groote woorden of quasi-diepzinnigheden, schert
sende en spelende, vol humor en goeden geest
striemt hij de flauwhartigheden en laagheden van
de malle nivellatie-zucht, die alle oordeel, alle
gemoed verstompt. In de humoristische,
hoogkomische gedeelten is hij gjheel zich zelf, daar
fonkelt en tintelt, huppelt en dartelt zijn dialoog
als een zilverige stroom van geestige opmerkin
gen, goede vonden, fijne tinten en schakeeringen.
In Karen's en Paul's redeneeringen wint het
banale en onfrissche het te vaak van het juiste
en karakteristieke. Voor mij zijn niet zij, doch het
echtpaar Hansen de hoofdpersonen. Met welk
een hartelijke liefde en warmte heeft de schrijver
man en vrouw geportretteerd! Hij een onbe
duidende praatjesmaker, een goedmoedige pias,
die zich de zaken dezer wereld niet aantrekt, die
geld heeft en dat voldoende acht, die zich van
tijd tot tijd opblaast en een boos gezicht zet,
doch zoo naief-onhandig dat niemand hem gelooft
of vreest, dat de een hem uitlacht, de ander hem
misschien beklaagt. Zij, niet zoo onnoozel, doch
ook niet zoo naïef als hij, stijf en strak,
banaalvroom en banaal-fatsoenlijk, bekrompen en ijdel.
koppig en kordaat waar het haar begrippen om
trent deugd en zedelijkheid betreft, streng recht
vaardig naar zij denkt, in haar benepen theorieën
vaak tergend goddeloos en onbillijk. Een mees
terstuk is het groote tooneel tusschen haar en
Karen in het derde bedrijf. In klam-zoete vol
zinnetjes stelt Mevrouw de gouvernante voor, haar
liefde tegen een ordentelijk bedrag te ruilen;
maakt zij haar duidelijk, zonder een oogenblik
het monsterachtige van haar woorden of handel
wijze te vermoeden, dat dit de eenvoudigste zaak
der wereld en in beider belang is. Als Karen
haar zelfbedwang verliest, zich opwindt en loslaat,
is zij oprecht verbaasd en verstomd en meent
gul en open dat hiervoor niet de minste reden
bestaat,
Aan de vertooning bleek nauwlettende zorg
besteed. Het kunstmatige, het handwerk, was zoo
veel mogelijk weggestudeerd; regie en
mise-enscène klonken als een klok. Van de vertolkers zou
ik de dames in de eerste plaats willen noemen.
Mevrouw Rössing (Karen) behaalde in-haar dank
baar geschreven partij buitengewonen bijval; door
warmte en kieschheid in gebaren en voordracht
wist zij, zonder zich op den voorgrond te dringen,
het middelpunt der handeling te blijven; haar stil
spel in het derde bedrijf was in zijn eenvoud
aangrijpend: dat in heftige passages haar stem
een enkel oogenblik minder gewillig was, schijnt
mij van weinig beteekenis. Mevrouw Harsen kan
ik mij niet anders denken dan mevrouw Moor
haar voorstelde; haar indolente gebaren, haar
klanklooze voordracht hielden de liguur in do
juiste schemer-stemrning; ieder meer ware hier
te veel geweest. Met de opvatting van den heer
Moor (flansen) kan ik mij niet geheel vereenigen.
Moet en mag Hansen weten dat hij een uilskuiken
is, laten merken, dat hij dat weet? Is hij niet
de dupe van zich zelf en moet dat niet in de
vertolking blijken? Minder komiek en zelfbewust,
naïever en droger spel zou de figuur zonder twij
fel karakteristieker, pittiger maken; de grappige,
uitgelaten drastische manier van den hoer Moor,
hoe dankbaar op zich zelf, was, geloof ik, minder
juist. De heer Malhcrbe (Paul) mist het senti
ment en den glans van stom, die een rol als
de zijne moeten doorgloeicn en doortintelen. Den
heer Smith (Arlhur) ontbreekt het niet aan geest
en inzicht in zijn rollen; waarom rokt on zuigt
hij echter alle woorden op onhebbelijke wijze uit?
Waarom staat hij nooit stil en brengt hij den toe
schouwer telkens in de vrees dat hij uit elkaar
zal vallen of door midden breken? De heer
Kremer (Ahuskjold) bedierf niets, doch bleek niet
bij machte een snoéll af te boelden. Da toiletten
der dames wedijverden in goeden smaak. Achter
mij hoorde ik, in betrekking tot deze, een meta
foor, to fraai om doodgezwegen te worden. Dame
tot haar buurvrouw: Die grijze... japon? is die
verliefd op Paul? '
Aan Clara, tooneelspel in -t bedrijven door
Justus van Maurik Jr. en Jo van Sloten, viel
Donderdagavond van een overvolle zaal een onge
veinsd warme ontvangst ten deel. Do eerste drie
bedrijven boeien in hooge mate en doen het te
meer betreuren, dat het laatste eenige trappen
lager staat. De groote verdienste van Clara is,
dat het meer dan in naam oorspronkelijk is, dat
de auteurs hun zelfstandigheid wisten te bewaren
en zich niet tot slaafsche ravolging van Dumas
en Sardou of Ibsen lieten verleiden. De vertolking
was in bijna alle opzichten voortreffelijk. Over
beide de volgende week uitvoeriger.
II. J. M.
MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
De avond van 18 Februari, waarop in het Paleis
voor Volksvlijt een geheel Nederlandse!) programma
werd uitgevoerd, was een zeer belangrijke, en gaf
tevens een verblijdend verschijnsel te aanschouwen.
Een zeer talrijk publiek toch was opgekomen
om die werken te hooren, hetgeen ten bewijze
strekt dat de belangstelling in hetgeen onze com
ponisten produceeren steeds grooter wordt. Voor
de componisten is deze aanmoediging noodig, om
dat zij daaruit de kracht zullen putten voorwaarts
te streven en aan zichzelf te gelooven.
Wie toch laar. den moed riet zinken, wanneer
hij al zijne scheppingen in portefeuille moet houden?
Hoe grooter de belangstelling wordt, hoe meer
waardeering ook onze componisten zullen onder
vinden.
Het programma van 18 Februari was, afgeschei
den van het Nederlandsen karakter, uit .een muzi
kaal oogpunt zeer belangrijk.
In de eerste afdeeling werden ten geboore ge
bracht: ouverture Gylirreht van Aemttel, van
Verhuist. DR Roze, 'gedicht van Albert Verwty,
muzikaal geïllustreerd door Dan. de Lange, voor
bariton solo (de heer Arnold Spoel) en orkest, en
een Sinfonie in C. kl. t. van Dan. de Lange. In
de tweede afdeeling zong de heer Spoel vier lie
deren van Nicolaï, Zweers. Mann en Hol, voerde
de heer Bosmans een Andante van Mann voor
violoncel uit. en bracht het orkest een nieuw werk
van Hol, OpstancUwfj. naar een gedicht van Mr.
lianck en de Conceriomwture van Van Uree ten
gehoore.
De bekende en scboone ouverture van Verhulst
werd onder IIol's leiding met gloed en juistheid
weergegeven.
Het gedicht: De Roze van Alb. Verweij be
schrijft hoe de dichter, na zich moegedwaald te
hebben door bosch en bergen, waar hij tusschen
het wuiven van de boomen, de geuren van bosch
en bloemen, eene stem meent te hooren die van
liefde spreekt. Nog lager daalt hij, tot hij zich
aan de heuvelhelling nedervlijt waar hij in zijn
nabijheid eene witte roze ziet die stil peinzend
het kopje neigt.
Al starend verzinkt bij in droomen. Voor hem
staat thans de roze, purper gekleurd, het kopje
opheffend, baar blaadjes oonnend, doch om ze
aanstonds weer te sluiten. Toen, zich door ver
langen niet meer meester, plukt hij de roos en
kust hare blaarljes en ziet. de bloem bloeit weer,
de purpren blaadren spreidt zij vaneen en in het
midden prijkt een erkel reinheidstralend dauw
juweel, terwijl een wolk van geuren om hem vloeit.
Onder den ademtocht der lente ontwaakt ook
in den dichter een levend lied der liefde. Dan
wijkt de bemeldroom. Weer wuift zachtjes het
groen, terwijl de witte roze n oer op dezelfde
plaats staat. Langzaam verwijdert zich de dichter.
Hii hoort eene stemme van verre zeer van verre.
Een moeielijke doch hoogst aantrekkelijke taak
schijnt mij deze stof ter illustreering toe.
Met enthousiasme heeft de heer de Lange dit
gedicht in zich opper/omen en in tonen geschilderd.
Er zijn tegen den vorm van dit werk reeds
tal van bezwaren geopperd. De plaats ontbreekt
hier die te bespreken of te weerleggen. Reeds
vroeger heb ik mijne meening omtrent de rech
ten van de .impressie" in de toonkunst gezegd,
en de grenzen er van, volgens mijne denkwijze,
aangegeven.
Ik wensch dus alleen rekenschap te geven van
den indruk dien ik van dit werk heb ontvangen.
M. i. is de componist voortreffelijk geslaagd in
de uitdrukking van wat hij zessen wilde en in de
kleuren die hij wilde aanbrengen; zoodat de Tioze
een werk van beteekenis mag genoemd worden.
De schoone instrumentatie, zoo kleurrijk en toch
zoo doorzichtig, zoo aetherisch, geeft reeds eene
schoone muzikale stemming aan dit gedicht. Na
een doorschijnend tremolo met chromatisch dalende
harmonieën treedt het Roze motief zacht in fagotten,
clarinetten en fluiten op, waarna de dichter aan
het woord komt.
Schildering en zang staan in dit werk ieder op
zich zelf. Illustreert het orkest de natuur, de zefirs,
de bloemen en hare geuren, de zanger geeft de
indrukken van den dichter weer in
declamatievorm.
Door het wuiven van do blaadren en de zefirs
blijft het Roze-motief zachtjes klinken, tot bij bet
beschrijven van den steeds sterker wordenden
bloemengeur bet motief van de roze meer op den
voorgrond treedt. Daartusselien weerklinkt een
kort motief dat van verlangen spreekt. Lang
zamerhand bereikt het orkest het culminatiepunt
als hij de bloem kust en daalt daarna weer tot
bet, geheel stil wordt. Nog even hoort men het
wuiven van het groen, daarna doet een klagend
motief vin den hoorn de stem in de verte hoo
ren. waarna alles zich in een /acht D dur
accoord als beeld v.in volmaakte stilte oplost.
Aan den zanwr on lift orkest zijn /efr noogo
eïschon gesteld. Voor do vele nuances van kleur
en uitdrukking wordt, een .zanger verlangd die als
declamator alles moet knnron geven.
Met zeer groofen lof mag ik van de voordracht
van den beer Spoel gewagen, die met veel intel
ligentie deze partij voordroeg. Hield bij ook op
enkele plaatsen te veel temp. waardoor eenige
ongelijkheid rnet bet orkest ontstond, ik kan toch
verklaren dat bij als echt kunstenaar zijne partij
vertolkte.
Ook het orkest heeft onder de uitsteker.de lei
ding van den componist deze partitie zeer schoon
en delicaat, weergegeven.
Dank zij die schoone interpretatie heeft het
pnblifk blijkbaar het sprekord karakter van dit
interessante werk begrepen.
De sinfonie van «lezen eomnonist voert ons
ruim een twintal jaren terug, /ij ontstond toen
de heer de Lange te Parijs vertoefde en is op- l
mvlrascn aan zijn thans beroemd geworden vriend
E. Lalo.
In deze sir.fonie, opus 4, is de componist nog heel
andere overtuigingen toegedaan dan in de Roze.
Het beweegt zich geheel in de bekende vormen
en munt m. i. vooral uit door frischheid van ge
dachte, duidelijkheid van vorm en klaarheid van
instrumentatie. De vier deeleri: Allegro, Andante,
Scherzo en Finale, hebben mij zeer aangesproken.
Vooral- de Ie, 3e en 4e deelen kwamen mij hoogst
gelukkig van vinding voor.
In het eerste deel is het kernachtige
rhythmifche hoofdmotief met het contrasteerende zange
rige tweede motief op zeer breede wijze uitgewerkt.
Het Andante met den meer bewogen middensatz
klinkt aangenaam en vloeiend, terwijl het markante
Scherzo met het eigenaardig trio een schoonen
overgang vormt naar de bewogen Finale, die tot
een passend en pakkend slot uitgewerkt is.
Met warmte werd de componist ook na dit
werk toegejuicht en met warmte breng ik hulde
aan het orkest, dat met zooveel toewijding die
compositié'n vertolkte en ze zoo schoon wedergaf.
Het is voorzeker voor den heer De Lange eene
groote voldoening geweest, dat hij door zijne uit
stekende leiding dit resultaat heeft verkregen.
Tot mijn leedwezen was ik het overige gedeelte
van den avond niet vrij, waardoor ik IIol's Op
standing niet heb leeren kennen. Ik hoorde er
veel schoons van en met groote warmte werd de
begaafde leider en componist, die in korten tijd
zooveel goeds van dit orkest beeft weten te ver
krijgen, toegejuicht. Dat ik spoedig in de gelegen
heid gesteld moge worden dit werk te leeren
kennen en te kunnen bespreken, is mijn vurige
wensch.
Nog heb ik melding te maken van een concert
ten voordeele van de vereeniging Liefdadigheid
naar Vermogen" door de Liedertafel Erato", die
met een voor deze gelegenheid bijeengebracht
talrijk gemengd koor en een orkest voor een groot
deel uit dilettanten bestaande, eenige zang- en
orkeststukken werden ten gehoore gebracht.
Het past echter niet de voordracht van dilet
tanten, wanneer zij hetgeen zij in hunre vrije
uren geleerd hebben dienstbaar maken aan de
liefdadigheid, aan kritiek te onderweryen.
Daar echter tevens bekende en gewaardeerde
krachten als solisten medewerkten, vermeld ik met
een enkel woord dat de dames Joh. Kempees en
Gerda Reinders vooral met de voordracht van eenige
liederen een zeer groot en welverdiend succes
verwierven, dat de heer Stachelhausen (een paar
uur voor de uitvoering opgeroepen om den heer
Rogmans, die ongesteld werd, te vervangen), zich
zeer wakker en kffelijk door de Wulpurgixnaeht
van Mendelssohn en de fragmenten uit: Diirid van
Hol heen sloeg, (dit vordert eene bijzondere
vermelding en waardeering!) en dat de heer Van
Duinen, die uitstekend gedeponeerd was. eveneens
zeer warm en welverdiend werd toegejuicht.
Fen volle zaal bewees dat de vereeniging, met
dit concert eene menschlieveridc daad beeft verricht.
AANTEEKENINGEN SCHILDERKUNST.
Men is onder de schilders die hunne belang
stelling voor zulke dingen nog niet gansch hebben
opgegeven, onaangenaam verrast door de jongste
beschikkingen der commissie voor de koninklijke
subsidiën. En waarlijk, al erkent men gaarne
dat hunne taak niet gemakkelijk is, dan kan men
toch nog inzien, dat die boeren niet met het
uiterste begrip van billijkheid zijn te werk gegaan.
De allereerste eisch om voor zulke subsidie in aan
merking te komen, zal wel zijn dat men spoor van
talent hehbe. Goed, maar aangezien er altijd een
aantal jongelui zijn, waarvan men dat kan aan
nemen, moet een zeer voorname, voorwaarde om
uit de velen te worden uitverkoren toch ook zijn,
dat de pretendent van anderen steun ontbloot zij.
Degenen die ganschelijk zonder betrekkingen zijn.
hebben direkter aanspraak op hulp dan maat
schappelijk meer bevoorrechten, dat spreekt van
zelf. En nu is het zoo gelegen, dat van niet al
degenen aan wie thans de subsidie werd toegekend.
gezegd kan worden dat zij alleen staan, terwijl
jongelui van bepaald talent en die feitelijk zonder
eenige hulp door de wereld moeten worstelen,
werden teruggewezen. Dit nu, is zeker niet zooals
het zijn moert. De bedoeling kan niet wezen dat met
de subsidie juist de presentabelen geholpen wor
den, wie vanzelf de wegen tot hulp a! openstaan,
maar wel dat dezulken er mee worden gesteund
die over niets anders hebben te beschikken als
over hun onvolgroeide gaven. Willen de koninklijke
subsidiën heilzaam werken, dan dieren de hoeren
die ze bestieren naar de omstandigheden van do
jonge artisten, die zij hebben te belpen, een juist
onderzoek te kunnen instellen. En ik heb goeden
grond om te onderstellen, dat bedoelde hecren
van de positie der onwillekeurige bohémiens in de
jonge bent. met welke zij totaal geen voeling
hebben, zich al weinig rekenschap geven, en daar
entegen zich wel eens met kruiwagens de nette"
sollicitanten laten introdiiceeren.
Ais men de gelegenheid heeft gehad een weinig
in te komen in dat bestaan van zooveel arme
geroepenen als er rordloope.n in Amsterdam en den
Haag, dan weet men wel dat er een massa talent
verloren gaat door de minere, en bet is be
droevend, wanneer een instelling als die van de
subsidies in deze niet iets van het zeldzame goed
doet. dat zij van huis uit zeker bedoelt.
Maar bet helpt ook al weinig o( wij er over
praten. De commissie die voor de jonge artisten
wier leven door zooveel bemoeilijkt wordt, een
zeer belangrijke macht vertegenwoordigt-. kan r-r
altijd af met ons tegemoet te voeren, dar zij bui
ten de Regentes, wier opdracht zij vervullen, aan
niemand verantwoording van bare daden schul
dig is.
En strikt genomen zon daar niet veel tegen
in te brengen zijn.
Alleen, dat maakt liet nog hatelijker.
Op de Internationale Sport-, Visscberij- en
I'aarden-Tentoonstelling, die van den /ome." te
Seheveningen wordt gehouden, komt ook een afdeeling
j-choone kunsten, ter opluistering van liet geval.
Een afzonderlijk programma is door bet Comit
van deze Groep verspreid, liet meest priucipieele
van de dertien artikelen, waarvan eventueele in
zenders hebben kennis te nemer, wordt, (om ia
de sport-sfeer te blijvei ), eenigermate als het
hinkende paard achteraan gezont'en. Het luidt:
Alle in te zenden kunstwerken zullen betrekking
moeten hebben op pport of op een voorstelling op
sportgtbied, visscherij of paaiden.
Dit scherp gestileerde artikel geeft te
faritazeeren. Men denkt zich hiermede een kunst
uitstalling, die inderdaad cachet zal hebben. En
zoo exclusief als het lijkt is de bepaling niet.
Want, me dunkt, landschap: een landschap kan
er worden toegelaten zoo gauw er maar in het
geboomte een haas te ontdekken valt, een
strandgezicht, jawel, als er een pink op prijkt,
bij een stadsgezicht zou meii alleen een lucht
ballon boven de daken dienen te ontwaren. Por
tretten kunnen, zou men zeggen, worden opge
nomen zoo gauw ze beoefenaars van de sport
voorstellen, terwijl alle dieren af beeldingen
uitteraard in het kader vallen. Verder denkt men zich
veel variatie van cricket-, footbal-,
lawntennisen krijgerij'espelers, mitsgaders velocipedisten en
bardloopers, terwijl schaatsenrijders zeker veel af
trek zullen vinder, en zwemmers, mits ze de
zedelijkheid niet kwetsen, een aangename afwis
seling kunnen aanbieden.
liet Genootschap Pictura te Groningen zal dit
jaar van hare vierentwintigste driejaarlijksche ex
positie, een invitatie tentoonstelling maken. Het
Bestuur zij toegewenscht dat hare expositie voor
de invitatie-tentoonstellingen te Leiden en Utrecht
niet behoeve onder te doen.
De bekende auctionarissen Sotbeby, Wilkinson en
Hodge te Londen verzonden de catalogi van twee be
langwekkende aucties. Den 3den Maart brengen zij
een prentenverzameling onder den hamer, die zeer
de aandacht zal trekken, doordien er niet minder
dan 2fiO etsen en 8 lithografiën van Whistlera
hand in voorkomen. Den 7den Maart verkoopen
zij een collectie van een groote honderd nummers
teekeningen, schetsen, enz., door George
Cruikshank, den vroegsten Dickens-illustrator, die boven
dien Burns en Thackersy, Scott, Grimin, en wat
niet al heeft geïllustreerd, maar die vooral ook
in zijn opzichzelfstaand werk een van de grootste
Engelsche humoristen is geweest.
Er komt een vierde uitgaaf van Van Vloten's
Baker- en Kinderrijmen. Zou die nu niet eens
met enkele prenten goed in het karakter geïllu
streerd kunnen worden?
In Arti raakt men in het geavanceerde. In de
leeskamer liggen sints kort het opgewekte week
blad l'Art Ulodcrite, en bit maandschrift de
Mercwe de 'rance (waarin, jammer genoeg maar
weinig komt over schilderkunst). NOS ccmpliments.
V.
RENAN'S FEUILLES I'ÉTACHÉES.
(Slot).
Eindelijk Renan's kvensphilosophie en zijn ge
lbof ten opzichte van de Kerk. Wat de eerste
betreft, hij is geen pessimist.
Laat ons ingetogen zijn voor ons zelf, maar
maken wij het leven niet armer dan het zijn kan.
Op dit punt moet men vooral niet luisteren naar
de litteraire veitijnden van onze dagen.
Berooven wij het merschdom toch niet van zijn vreugde;
genieten wij altbars door het te zien genieten. De
vreugd der anderen vormt een groot deel van de
onze; in baar vindt men die beloonirg voor een
rechtschapen leven, die vroolijtheid heet.
Men heeft mij beel erg verweten dat, ik dien
godsdienst, in schijn een zoo gemakkelijken, in
derdaad een moeilijken. aanprees. Maar niet ieder
kan zoo vrooHjk zijn als hij wil. Daarvoor moet men
zijn van een ouden niet geblaseerd ras; men moet
tevreden zijn over zijn leven. Mijn leven is ge
weest hetgeen ik verlangde, hetgeen ik als het
beste inzag. Als ik bet nog eers motst opnemen,
zou ik er niet heel veel in veranderen. Van een
anderen kant vrees ik niet veel voor de toekomst.
Er zal van mij een biographie komen en een
legende. Mijn legende! Daar ik een beetje met
de kerkelijke schrijvers heb rrnpegaan, weet ik al
vooruit hoe die zijn zal. De legenden van de
vijanden der olh'eieele Kerk zijn al'e in denzelf
den vorm gegoten; bet eind dat de Handelingen
der Apostelen aan Judas toeschrijven (crepuit
medius) is er de verplidite grondtoon van. Voor
een deel der traditie zal dat ook mijn eind zijn,
zoo tusschen Arius en Voltaire. Och wat zal ik
zwart worden! En dat des te erger, (mdat de
Kerk. a!s zij baar eind zal voelen naderen, op
het laatst heel boosaardig zal worden ; zij zal
bijten als een d( lle bond."
Toch vertrouwt Reran een weinig op het gezond
verstard van lezers en geschiedschrijvers. Over
vijfhonderd jaar zal rle commissie voor de
Jlistoirc liUi'raire de la Frimce, of de Académie des
Inscripfiors et, Belles-letlrcs, een levensbericht van
mij opmaken. Dan zal zij zonderlinge documenten
te doorsnuffelen nn te schiften hebben. In boeken,
door de Kerk goedgekeurd, zal zij lezen, dat ik
een millioen van mijnheer de Eothschild heb ge
kregen om mijn Vie de J f KUS te schrijven, en
ongeveer evenveel van keizer Napoleon III, die
mij later afzette en mij een rijke jaarwedde gaf
uit het Jonrn.nl d ex Rnrriuts ("Alle medewerkers
van het ./ tl. D. ontvangen gelijk honorarium,
r.CO francs 's jaars). De commissie moet zich daar
dan maar zien uit te redden, volgens de regelen
fier kritiek: ik ben zeker dat de verstandige
lieden in de toekomst baar zullen gelooven.
Maar voor de apocriefe teksten ben ik wezen
lijk bang. Xti reeds ziin er een heele massa
phrasen. gezegden, anecdoten omtrent mij in om
loop: de katholieke pers teert, er op; de geeste
lijkheid citeert gewoonlijk uit de tweede hand;
zelf hoeken koopen doet zij niet veel. Zij haalt
bnnr citaten uit kleine clericale tijdschriften van
minder allooi; reeds nu wordt bijna alles wat de
polcmici mij toeschrijven vervalscbt of averechts