De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 28 februari pagina 4

28 februari 1892 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.766 uitgelegd. Ik verzoek dus de vrienden der waar heid van mij alleen datgene aan te nemen, wat bij het huis Lévy verschenen is. Op den tijd toen ik La vie de Jésws in het licht gaf, hebben bladen, door de Jezuïeten betaald, beweerde auto grafen van my afgedrukt, waartegen ik nooit heb geprotesteerd; maar daar zal na juist die.coramiqsie voor de Histoire Littéraire in de 24ste eeuw hare scherpzinnigheid eens op kunnen oefenen. Wanneer intusschen de kritiek, in plaats van vooruit te gaan, zwakker werd, dan zou ik ver loren zijn; maar ook weer: als het menschdom bestemd is voor idiootheid, dan hecht ik niet meer aan zijne achting, en het mag van mij zooveel onzinnige denken als het wil.v Dit wat betreft de toekomst op aarde; wat de toekomst ergens anders betreft, is Kenan zoo sceptisch mogelijk. Ik heb wel eens ergens verteld, hoe een vroom mensch uit de buurt van Nantes, waarschijnlijk meenend, dat ik in feesten en uitspattingen mijn leven doorbreng, my iedere maand deze woorden schryft: Er bestaat een hel." Deze correspon dent, wie ik voor de goede bedoeling dankbaar ben, maakt my niet zoo bang als hij (of zij) meent. Ik wou wel zeker zijn, dat er een hel was, want ik verkies verre de onderstelling van eene hel boven die van het Niet. Vele theologen meenen dat, voor de verdoemden zelfs, het beter is te zijn, dan niet te zijn, en dat die rampzaligen mis schien no;; toegankelyk zijn voor menige goede gedachte. Wat mij betreft, ik verbeeld mij dat, wanneer de Almachtige in zijne gestreng heid my al eerst naar die leelijke plaats zond, ik toch wel kans zou zien er weer uit te komen. Ik zou mijn Schepper smeekschriften zenden, die hem deden glimlachen; de redeneeringen die ik ?tegen hem zou houden om hem te bewijzen, dat ik door zyn schuld verdoemd was, zouden zoo vernuftig sluitend zijn, dat hij moeite zou hebben iets er tegen te zeggen. Misschien zou hij mjj in zijn heilig paradijs toelaten, waar het al heel vervelend moet zijn. Onder de kinderen Gods laat hij zeker ook van tijd tot tijd Satan, den kriticus, eens binnenkomen, om het gezelschap wat uit de plooi te brengen. Om de waarheid te zeggen, zooals ik reeds te verstaan gaf, zou hetgeen mij ook in billijk heid het best passen zou, niet de Hel zijn, maar het Vagevuur, een droevige en bekoorlijke plaats, waar zij die een correctioneele straf hebben uit te zitten, heel goed hun tijd kunnen afwachten. Ik stel mij het Vagevuur voor als een reusachtig park, verlicht door een poolschemering en bezet met donkere boscbjes, waar de liefdesbetrekkin gen, op aarde begonnen, langzamerhand reiner worden, in afwachting van hun volkomen aetheriseering. Wat een heerlijke romans zouden daar hun laatste hoofdstuk vinden. Wat moet men weinig haast hebben om daar uit te komen, vooral in aanmerking nemend hoe weinig aantrekkelijk het Paradijs zal zyn! Hetgeen mij soms niet erg doet verlangen naar die plaats van heerlijkheid, is vooral het eeuwige. Zal men er eens van plaats kunnen ruilen! Mijn hemel, wat zal men gauw genoeg hebben van zijn tafelbuur of buurvrouw. Reizen van de eene planeet naar de andere zouden mij wel bevallen, maar die zouden weer niet be hagen aan de oude vrome juffrouwen, die, naar men beweert, onder de uitverkorenen de meer derheid zullen vormen. Gods wil geschiede!" Benan zegt nog het een en ander over den in houd van het boek Souvenirs,?zijne jeugdherin neringen, zijne moeder met wie hij arm was en die by hem zat als hy hard werkte, en beslui t: Hemelsche Vader, ik dank U voor het leven. Het is my welgevallig en kostbaar geweest, om ringd als ik was van uitmuntende wezens, die mij nooit hebben laten twijfelen aan hun goede be doelingen. Ik ben niet zonder zonden geweest; ik heb de gebreken van alle menschen gehad; maar wat ook zy die zich onze priesters be titelen, mogen zeggen, een heel slechte daad heb ik niet bedreven. Ik heb de waarheid liefgehad en haar het een en ander ten offer gebracht. Ik heb Uwen dag begeerd, en ik geloof er nog aan. Toen mijn oud geloof vervloten is, heb ik, inplaats van te treuren, en tegen u wrevelig te worden, het besluit genomen my «r in te schik ken. Treuren zou lafheid geweest zijn, wrevelig worden de grootste ongerijmdheid." EEN ROMAN UIT HET SOCIALE LEVEN. *) Burgermenschen van J. Kleefstra is geen mooi boek in de beteekenis van litterair mooi; als ro man, d. w. z. als kunstwerk staat het in my'n oog niet hooger dan de tallooze onbeduidende oorspronkelijke" verhalen, welke voor den lezer, die zyn litterairen smaak gevormd heelt aan de beste werken der buitenlandsche letterkunde, eerder een beproeving mogen heeten dan dat zij belangstelling wekken. De eigenlijke romantische intrige komt hierop neer, dat een burgerjongen, zoon van een behangersbaas, die voorheen welge steld doch door de tijdsomstandigheden aan lager wal is geraakt, zich, zonder veel hinderpalen op zyn weg te ontmoeten, verlooft met een adellijke jonkvrouw, dochter van een der grootste grond bezitters in Friesland. Het is waar, Jan Holsma is een intelligente jonge man met gezonde ideeën; hij is student en heeft het tegelijkertijd reeds gebracht tot redacteur aan een locaal dagblad ; freule Marie is een excentrieke jonge dame, zonder standsvooroordeelen, maar het is wat veel gevergd van het goed geloof zijner lezers, wanneer de schrijver een ver bintenis tusschen twee door zulk een diepe maat schappelijke klove gescheiden personen zoo vlot weg tot stand brengt; zelfs in onzen democratischen ty'd ligt deze roman" buiten het sociale leven. Pover als met de vindingrijkheid van den auteur, -wanneer hij de werkelijkheid verlaat om zijn verbeelding aan den arbeid te stellen, ziet het er met de behandeling zijner romantische stof uit. Van diepere analyse by de aandoeningen zijner verbeeldingsmenschen, Jan Holsma en freule Marie, is niets te ontdekken, zelfs schiet Kleefstra's schilderend talent te kort, wanneer hij de gevoe lens van zijn jongen held voor Marie onder woorden wil brengen; de auteur vervalt dan in een opsomming van de allerconventioneelste romanuit drukkir gen, welke men in onze oorspronke lijke" verhalen voor het grijpen vindt. Maar meen ik Burgermenschen weinig letter kundige verdienste te mogen toeschrijven, in vele andere opzichten verdient het, dunkt me, gerekend te worden tot de goede en nuttige boeken. Het is een gelukkig verschynsel, wanneer de letter kunde eindelijk de draagster begint te wordan van hetgeen er zich belangrijks in het leven van de individuen en de volkeren openbaart; in Frankrijk, in Rusland is zij dit reeds lang; ook de Noorsche litteratuur, onder een grondige be handeling der vraagstukken, die ons op dit oogen blik belang inboezemen, schetst de aandoeningen, de wenschen, de verwachtingen, de teleurstel lingen, die het menschelijk karakter en het menschelijk streven ontraadselen. Is het nu niet natuurlijk, dat verhalen, wier inhoud in geen verband staat tot hetgeen ons belangrijk voor komt, vervelen? En welk vraagstuk is er in dezen tijd, dat meer de hoofden en harten warm houdt dan dat over de gebreken en dringend verlangde hervormingen in onze maatschappelijke verhoudingen? In zijn Bwrgermen&chen doet Kleef stra een greep uit het leven eener klasse van lieden, gelijk wij er dagelijks gelegenheid hebben te ontmoeten, doch over wier nooden en aandoe ningen de zelfgenoegzame bezittende burgerklasse zich niet bekommert. Uit de dagbladen is het voldoende bekend, welke droeve toestanden er tegenwoordig in Friesland bestaan; er heerscht daar een algemeene malaise en dientengevolge zijn de onderlinge verhoudingen daar nog erger gespannen dan elders in ons land. Met deze betreurenswaardige sociale toestanden tot ach tergrond van zijn verhaal voert de schrijver zijn lezers een kring van kleine burgerlieden binnen, wier wanhopige strijd om het bestaan een somber beeld geeft van hetgeen in die krin gen wordt geleden. Dat Kleefstra hier de wer kelijkheid te zien geeft; er valt geen oogen blik aan te twijfelen. Nergens een spoor van over drijving; geen geïdealiseerde arbeiders; geen sen timentaliteit, geen somber grijs in grijs geschil derd portret. Levendig is de voorstelling van den brand, waar enkele ruwe gasten onder het gepeupel den eisen duen hooren: Laat branden, mannen, niet pompen, jongens." Dit tafereel geeft een weerklank op hetgeen onlangs aan de Am sterdammer uit Jubbinga werd geschreven ter illustratie van den nood en de stijgende ontevre denheid der armen in de veenderij-compagnie. Een menigte van pi. m. 00 man schreeuwde voor de woning van den armvoogd: Doet open de stembus, 't volk staat er voor; doe 'c gauw of de boel gaat kapot." Niet te vreden met de buitengewone bedeeling cischten ze meer, ze dreigden met geweld en kregen bun zin. Goed en kwaad, allen kregen verhooging en een brood bovendien voor 't wachten. Reeds. driemaal achtereen heeft de armvoogd voor ge weld moeten bukken. Telkens s;rooter wordt do schare, hooger wordt de eisdi, dreigender de houding." Ouder de Burgermenschen door Kleefstra geteekend staan als de best geslaagde de fijuren van baas en vrouw Holsma vooraan. De oude man, wat driftig van aard doch een braaf on Hink werkman, werkte vroeger met een stuk of vier knechts; het gezin was toen welgesteld, maar de slechte tijden braken aan, het werk werd minder, de knech's werden afgeschaft en zoo gaat het langzaam achteruit en is de armoe het huis der brave, eerlijke lieden binnengeslopen, Baloorig door de voortdurende teleurstellingen, het geknibbel der gierige rijke werkgevers, het gedwongen leegloopen de verveling heeft 't hem gedaan," zegt moeder Holsma - zoskt de baas wat te veel troost" in den borrel; hij, die vroeger geen voet wilde zetten in een kroeg, zit nu uren lang daar en laat zich het hoofd op hol brengen door een of anderen kroeg-wereldhervormer, die hem veel moois voorzwetst over vrijheid en gelijkheid voor allen. Zoodra echter heeft hij weer werk, of baas Holsma is weder de knappe handwerksman van voorheen en het puikje der ververs en behangers. Naast den altijd oreerenden man bewaart moe der Holsma, het type der knappe burgervrouw, het gezin voor totalen ondergang; zij heeft een af schuw van het socialisme, gelijk het haar door baar man wordt verkondigd; zij met haar be krompen blik op de maatschappij, die toch altijd uit hoog en laag, rijk en arm heeft bestaan, weert zich krachtig tegen het evangelie der vrijheid en gelijkheid. Verveling kent zij in dezen droeven strijd niet; als haar dagtaak in het huishouden is afgeloopen roert zij de breipennen om tegen een hor.gerloon er een duitje bij te verdienen en onder het breien tobt en zorgt zij, wat de dag van morgen zal brengen en hoe zij knapjes voor den dag zal komen, want de buren mogen niet weten dat de Holsma's het zoo arm hebben. De arme lui zegt zij zelve tot haar zoon Jan hebben het veel beter dan wij. Als 't werk hier op is gaan ze ergens anders heen. Dat kan vader niet doen. In den winter krijgen ze van de bedeeling. Daar schamen wij ons voor. Kleeren behoeven ze niet te koopen; die krijgen ze van deze of gene wel. Belasting hebben ze niet te betalen en schoolgeld voor de kinderen ook niet. Ons soort volk, de middenstand, wordt vergeten, 't Is net of wij van steenen brood kunnen maken of van den wind kunnen levc-n. Maar wij verbergen onze armoede, weet je! en wat de wereld niet ziet, dat deert haar niet. Dit is het voornamelijk, wat Kleefstra met zijn roman uit het sociale leven" zoekt aan te toonen; bijna erger nog dan de arbeider gaat de kleine baas onder de ongunstige omstandigheden gebukt; het crediet raakt uitgeput, het boek blijft leeg en men heeft zijn stand, zijn fatsoen, dat afgortje van eiken rechtgeaarden Hollander, rijk of' minvermo gend, op te houden! Dat is de ergste armoede, doch waarvan het minst notitie wordt genomen. Voor den kleinen burgerstand, 't stiefkind in de soci ale huishouding,"' neemt de schrijver bet op, maar hij spoort hem tevens aan zich niet gewillig te krommen onder de ellende, doch zich te veree nigen met de arbeiders, om zich de plaats te ver overen in de maatschappij en den staat, die liem rechtens toekomt. Het is duidelijk: met zijn Burgermcn?clicn be oogt de heer Kleefstra een warm pleidooi te leveren voor de Friesche volkspartij, een prijzens waardig propagandamiddel. Jan Holsma treedt op als de apostel dier partij ; een voordracht door hem gehouden, de beschrijving van een groote volksmeeting, waarvoor waarschijnlijk die in 1890 te Heereveen gehouden de stof leverde, doen dienst om de denkbeelden der Friesche volksparty in aangenamen vorm onder de aandacht van velen te brengen, die zich overigens onvirschillig toonen voor de troebelen van het sociale leven. Waarom zou die deel van het lezend publiek, dat gaarne vader Van Alphen navolgt en spelende leert, thans niet in den vorm van romantische verhalen de sociale kwestiën en haar middelen tot genezing willen leeren kennen, gelijk het vroeger zijn ge schiedenis leerde of de herinnering er aan op frischte door het lezen van historische romans? Met gloed en overtuiging zijn in het boek de gedeelten geschreven, waarin Kleefstra de ellende der arbeiders en der kleine burgerklasse schildert en hun recht op verbetering van hun socialen en materieelen toestand verdedigt Dan weet hij den rechten toon aan te slaan, zelfs het hart van den voor de nooden zijner medeschepselen onverschil ligsten lezer te treffen en diens belangstelling wakker te schudden voor de doerniswaardige toe standen in Friesland. Om deze reden maakt m. i. JhirgermenscJien als roman uit het sociale leven" aanspraak op den naam van een goed en nuttig boek, al is het uit een litterair oogpunt geen mooi" boek. HliNWETTE V. D. M. *) Burgermenfchen. Roman uit het Sociale leven door J. Kleefstra. Amsterdam, Uitgevers maatschappij Elsevier. V A K l A. PLASTISCHE KUNST. TOONEEL EN MUZIEK. LETTEREN EN WETENSCHAP. De statige rij paleizen, die het Hyde Park te Londen omzoomen, is van ouds beroemd om de kunstschatten, die er in geborgen zijn. Vooral rijk aan Italiaansche werken was Dudlcy House, de residentie van den graaf van Dudley. Sedert de graaf jaren geleden gestorven is, nebben de erfgenamen al veel onder da hand verkocht, o.a. een Laatste Oordeel" van Fiesole, thans in bet museum te Berlijn. Nu zal binnen kort het nog overgeblevene onder den hamer komen, en daar onder schuilt nog menig merkwaardig Hollandsen schilderij. Het portret van Abraham do Notte bv. in 1640 geschilderd door Uirel Fabritius, van wien ons Rijksmuseum geen werk bezit, zou daar een gevoelige leemte vullen. Maar of wij bij machte zullen zijn, ons op de Londensche kunst markt met succes te vertoonen, blijft een vraag, waarvan de gunstige beantwoording thans beden kelijker schijnt dan ooit, nu we gelijktijdig van een gerucht melding moeten maken, dat onder kunstvrienden de ronde doet. Immers de Delfsche Vermeer, die de bewondering van een ieder op wekte, die gebruik gemaakt heeft van de gelegen heid, zoo ruimschoots door de vroegere eigenares Mevr. Mess-'chert van Vollenhoven geschonken, het kostbare stukje te gaan zien. zal, naar gemom peld wordt, door den tegenwoordigen eigenaar, Mr. J. F. van Lonnep te koop geboden ?worden. Natuurlijk respecteeren wij de omstandigheden die dezen verkoop wellicht noodzakelijk maken, maar bet feit blijft er niet minder betreurens waardig om. Laten we ons voorloopig nog met de hoop vleien, dat het gerucht maar een loos alarm geweest is. De verleden zomer te Haarlem opgerichte Vereeniging van Archivarissen in Nederland heeft een prospectus rond gezonden van het door baar uit te geven Nederlandsen Archievenblad. Daar onze rijksarchieven onder de beruchte af'deeling, Kunsten en Wetenschappen" behooren, is bet een groote stap voorwaarts op den goeden weg, dat vele der rijksarchivarissen zich bij de ge meente-archivarissen hebben aangesloten, om ook bij ons het archiefwezen op te heffen. Dat het tijdschrift belangrijk wezen zal, daaraan behoeft niet getwijfeld te worden, maar een groot deel van de belangrijkheid zal afflangen van de belang stelling, door iuteekenaren getoond. Het blad zal op ongeregelde tijden verschijnen, en de abonnementsprijs bedraagt f 3. per jaar. Gustaf Karpeles. Allgemeine Gescbichte der Litteratur von ihren Anfilngen bis auf die Gegenwart. Mtt lllustrationen und Portraits. Berlin, G. Grote 1891.'' '2 dln. In kurzen Zügen die Hauptströmungen darzustellen, welche durch die Weltlitteratur ziehen" is het doel van den schrijver geweest. Dit heeft hij gedaan, en daarbij heeft hij door een waren overvloed van portretten en facsirailes zijn werk zoo smakelijk gemaakt, dat het zonder twijfel menigeen zal opwekken nader kennis te maken met de behandelde stof. Natuurlijk slaan wij het eerst op. wat de heer Karpeles over onze littera tuur wist te zeggen. Twee-en-twintig bladzijden heeft hij er aan gewijd, en deze zijn opgeluisterd met de portretten van Vondel en Conseience. Dit staat wel in geen verhouding tot de wijze waar op de Duitsr.li letterkunde der zeventiende eeuw is behandeld, maar wat over onze letterkunde ge zegd is, is voor het werk van een vreemdeling nog zoo slecht niet, ofschoon we nauwelijks een glimlach kunnen onderdrukten, wanneer we Jo ? hannes Uilman onder de groote dramatici van de negentiende eeuw zien paradeeren. Jlfrs. Julin Kiwyritnltenwdner. The devil's picture books. A bistory of playing-canK lilustrated. London, T. Fishtr rnwinl802. De litteratuur over de speelkaarten. Devii's iiooks zooals de Kngelbrbe Puriteinen ze noemden, is al tamelijk omvangrijk, en dat niet alleen in tal van tijdschriftartikels. De werken van Paul La Croix, Kdward Taylor, Singer e. a. zijn daar. om te bewijzen, dat ook over dit onderdeel der be schavingsgeschiedenis veel te zeggen is. liet is Mevr. van Rensselaer te New-Vork, de afstamme ling van een Hollandsche familie, die zelf een uitgebreide verzameling op dit gebied heelt bijeen gebracht, gehikt, een nieuw boek hierover samen te sttllen. liet werk maakt geen aanspraak op wetenschappelijken arbeid, maar door pleizierigen verhaaltrant en fraaie afbeeldingen zal bet door velen gewaardeerd worden. Paul Girard. La peinture antique. Paris 1892. Alle boeken over algemeene kunstgeschiedenis bevatten een hoofdstuk over de schilderkunst der ouden. Maar nergens is nog dit onderwerp op zich zelf op populaire wy'ze behandeld. Daarom hebben de uitgevers der Bibliothèqne de l'enseignement des beaux-arts" een goed werk ge daan, den heer Paul Girard het woord hiertoe te verleer en. De te bewerken stof was rijk," en vooral veel verspreid. Uit de Egyptische pyramiden, de Assyrische en Persische konings-paleizen, van Grieksche en Etrurische vazen en van onder de lava van den Vesuvius moesten de bronnen bijeengebracht worden. Dit is met zorg gedaan, en de vele afbeeldingen illustreeren den tekst voldoende. E. W. MOES. * * * Op de tentoonstelling van moderne schilderyen, gehouden door de heeren Preyer & Co., opvolgers van Van Pappelendam & Schouten, lokaal Pictura," Wolvenstraat 19, werden verkocht tot dusver: l schilderij van Louis Apol, l van Jan van Passen, l van H. W. Mesdag, 3 vin T. P. ter Meulen, 3 van J. H, Wijsmuller. De tentoonstelling zal nog geopend blijven tot Zaterdag 5 Maart e k. De Maatschappij tot Bevordering der Bouw kunst, onder bescherming van Hare Majesteit de Koningin-Regentes, zal in de maand Mei de ieesteljke herdenking van haar 50-jarig bestaan met een congres vieren. Het programma luidt als volgt: Vrijdag 27 Mei 189ii, opening van het Nationaal Congres voor Bouwkunst, in Maison Stroucken, Marnixstraat 400, te Amsterdam, des morgens ten 11 uur. Feestrede, uit te spreken door prof. dr. A. l'ierson. hoogleeraar aan de Universiteit te Am 'erdam. 's Namiddags Vergaderingen van sectie n: Kunst, Constructie en Sociale vraagpunten. Zaterdag 28 Mei 1892: vergadering van de sectiën des morgens ten 10 uur; algemeene ver gadering, des namiddags ten \1A uur. Van 3X tot 5X uur, gemeenschappelijk bezoek aan de tentoonstelling van Bouwkunst in bet Maatschap pelijk Gebouw, Marnixstraat 402 en aan de in bet Paleis voor Volksvlijt te houden tentoonstelling van werkstukken, ingezonden in den wedstrijd voor handwerkslieden en leerlingen van Amsterdam en omliggende gemeenten, uitgeschreven door de afdeeling Amsterdam der Maatschappij, naar aan leiding van haar 40-jarig bestaan. Gemeenschap pelijke maaltijd van de leden der Maatschappij in Maison Stroucken. Feestavond, aangeboden aan de leden der Maatschappij, aanvangende ten 9 uur, in het Maison Stroucken. Ter herdenking van haar vijftig-jarig bestaan is door de maatscha'pij uitgeschreven een alge meene nationale eere-prijsvraag voor het ontwer pen van een vorstelijk verbli/jf in de nabijheid eerer groote stad. waarvoor door de feest-commissie de volgende prijzen ter beschikking zijn gesteld: Ie prijs-, de verguld zilveren medaille en het getuigschrift der maatschappij, en ? 300. 2e prijs, de zilveren medaille en liet getuigschrift j der maatschappij, en / 150. 3e prijs, de Bronzen medaille en het getuigschrift der maatschappij. De ingekomen antwoorden zullen beoordeeld worden door eene jury, liestaande uit de heeren . A N. Godefroy, oud-voorzitter en eere lid, J. H: Lel'man. oud-voorzitter en eere-lid, Dr. P. J. H. Cuypers, oud-voorzitter, A. W. van Dam. eere-lid, Prof. E. Gugel, eere-lid. C. Muysken, Voorzitter en J. F. KL'nkhamer, lid van liet bestuur der maatschappij. Gedurende de feestdagen zal in het Maatschap pelijk gebouw eene tentoonstelling van bouwkunst worden gebonden, omvattende: Ontwerpen van uitgevoerde en onuitgevoerde bouwwerken, af beeldingen van ouIe gebouwen, en studiën en schetsen op het gebied der beeldende kunsten; de antwoorden, ingekomen op de eere-prijsvraag voor een vorstelijk verblijf; de antwoorden, inge komen op de prijsvragen, door de Maatschappij uitgeschreven in 1891. Bij gelegenheid van de feestviering zal ver schijnen een Gedenkschrift, getiteld: De Maat schappij tot Bevordering der Bouwkunst, 1842 1892. Dit werk omvat de geschiedenis der maat schappij gedurende het tijdperk van haar bestaan. Ook zal verschijnen een plaatwerk, met 42 groot folio platen, in lichtdruk, naar uitgevoerde bouw werken van leden der Maatschappij. Ue feestci mmissie bestaat uit de IIH.: C. Muysken, voorzitter, J. R. de Kruyft'. vice-voor zitter, J. F. Klinkhamer, penningmeester, Th. G. Scbill, A. A. Bekaar, allen te Amsterdam; F. H. van Malsen en P. du Rieu Fzn.,t,e's Gravenhage; P. Kleiweg Dyserinck te Haarlem; H. II Kramer te Leeuwarden; D. C. E. Knuttel en W. C. Mulder te Leiden; J. Verheul Dzn. te Rotterdam; I. H. J. van Lunteren en P van der Weiden te Utrecht en J. C. Spakier Jr. te Renkum. Secretaris is de i heer C. T. J. Louis Rieber te Amsterdam. Ken nieuw stuk vanWildenbruch.inhetScb.auspielhaus te Berlijn gegeven. Dus Heilige Lachen, is volgens de Frankfurter, een volkomen neder laag geweest. In plaats van kinderlijk is het sprookje kinderachtig", de ratirieke hoofdmo menten in bet derde tableau \\ees liet publiek met kracht af; een protest van moderne intelli gentie tegen aanmatigende voosheid!" De feërie in het vijtde tableau werd geapplaudisseerd. De eenmaal gevierde opera-zangeres Rosa Csillag is te Weenen, 30 jaar oud, aan longontsteking overleden. Zij was een Hongaarsche, en kwam reeds als achtjarig kind op het toonecl. werd op geleid voor danseres, en ontdekte eerst later hare mooie stem, welke door Proch te Weenen ont wikkeld werd. Zij trad te Berlijn als Fides in den Profeet op, zong later te Weenen, te Petersburg, te Londen, te Parijs en te Milaan, meest in Meyerbeer's en llalévy's opera's, maar verloor reeds ! vroeg hare prachtige altstem en woonde sedert j dien tijd te Weenen als onderwijzeres in den zang. De Tragedie run den mensch van den Hongaar Emerich Madach (indertijd ook door mej. Opzooj mer in het Nederlandsen vertaald), is thans voor l het Duitsch tooneel ingericht en te Hamburg met

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl