De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 6 maart pagina 1

6 maart 1892 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 767 DE AMSTERDAMMER A'. 1892. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Redactie van J, DE KOO en JÜSTUS VAN MAURIK Jr. Ieder nommer bevat een Plaat. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bij de Vijzelstraat, 542. Zondag 6 Maart. Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/1 1.65 Voor Indiëper jaar mail 12. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12* Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20 Reclames per regel _ 0.40 NOOD In BEETS. (Friesland). De ellende in dit ongelukkig dorp Is ten top gestegen; er moet hulp komen en wel direct. Burgerlijke en Diaeouiearmbesturcn zijn niet bij maelite in dezen Iiulp te verleenen; waarom wij een beroep doen op de publieke liefdadigheid. Ruim duizend personen lijden de grootste armoede. Zij, die te veel eergevoel hebben, om zieh tot de armbesturen te wenden, zijn de meest ongelukkigen. Rijke land genoot en, onverschillig va u welken rang of stand, brengt een offer op het altaar der humaniteit! Bitter en groot is de armoede. Van de Ingekomen giften zal door ons mededeeling in de Couranten ge schieden. C. C. ALBERTI, Gem.>Secr. te Beetsterzwaag. J. A. T. KROL, Predikant te BeetNterzwaag. G. M. T. d. BRÜGGIIEN, Predikant te Bcets. J. L ANKHORST, Ver ven er te te Beetsterzwaag. H. TOBRIWG, Vervener te Reets. H. J. BOUWER, Vervener te Gorredijk. Ook het bureau van dit blad staat Toor de ontvangst van giften open. I K H OUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ. FEUIL LETON: De glazen min, novelle, (vrij uit het Duitse!),) naverteld door Mena. I. Evolutionistisch socialisme, door Dr. D. G. Jelgersma. KUNST EN LETTEREN: Muziek in de hoofd stad, door Van Milligen. De tentoonstelling te Chicago, III. Walt Whitman, door P. Nieuwe Gedichten van P A. M, Boele. Nieuw verschenen werken. _ VARIA. SCHAAK SPEL. WETENSCHAP: De legende van Lavoisier, Tot morgen, een riddergeschiedenis naar Paul Goldmann. (Slot). Voor Dames, door E-e. ALLERLEI. INGEZONDEN. RECLAMES. PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN. Van verre en van nab\j. De pantoffelspeech van den Duitschen keizer levert nog steeds overvloedige stof voor commentaren, die bijna zonder uitzon dering niet zeer vleiend van aard zijn. Het spreekt van zelf, dat de buitenlandschepers in haar oordeel over de inter pocula gehouFeuilleton. De glazen min. Novelle (vrij uit het Duitsch.) Naverteld door MENA. »'t Is een bedonderde geschiedenis; vijf kin dermeiden in de drie weken. Ellendig, be roerd!" Met een verwoeden blik en wijde passen beent luitenant Holting zijn gezellige huis kamer rond, blijft eindelijk met iets vrien delijker uitzicht voor zijne wederhelft staan, die met een bleek, nadenkend gezichtje in eene chaise longue achterover leunt. »Kittylief, waarom antwoord je nu niet; gaat jou soms die meidenkwestie niet aan, zeg ?" Met een zucht klinkt het op bedaarden toon: »Ik zie niet in, dat al je gemopper ons een nieuwe gedienstige in huis zal tooveren." »Maar bedenk dan toch, stoïcynsch wijfje, dat ik er verder den brui van geef, dat vijf meiden in drie weken tijds genoeg is om tien kinderen te vermoorden. Een wonder bepaald, dat onze jongen nog schreeuwen kan; we rgasch, wat gaat die bengel te keer! Kitty, sta dan toch eens op, neen, blijf maar zitten, Maar zeg ten minste wat. Dat laconisme ver draag ik niet langer." De wanhopige echtgenoot en vader was op een fauteuil neêrgeploft en koelde zijne gramschap aan een voetbankje, dat hij nu den, maar toch reeds vooraf opgestelde en in den HeicJisanxeiger woordelijk medege deelde oratorische ontboezeming minder on gegeneerd is dan de Duitsche. Maar zelfs de zeer kalme en haast al te eerbiedige opmer kingen van de Duitsche pers schijnen in de oogen der hooge en hoogste autoriteiten nog een strafbaar karakter te dragen. De pro cessen wegens majesteitsschennis zijn aan de orde, en schijnen even talrijk te zullen wor den als eertijds de beruchte processen wegens xBismarclAeleidigung'". Met weet, dat de ge wezen rijkskanselier steeds een voorraad had van gedrukte formulieren van aanklacht, waarop slechts de naam en het nummer van het booze blad en de titel van het ge ncrimineerde artikel behoefden te worden inge vuld. Indien het echter den keizer geldt, treedt deze niet zelf als beschuldiger op, maar wordt de aanklacht ingediend door den offi cier van justitie Doch deze ambtenaar zal zich wel de moeite geven om te onderzoeken, of de vervolging Zijner Majesteit al of niet gewenscht voorkomt, daar hier bijna altijd sprake is van eene subjectieve opvatting, en overdreven dienstijver dikwijls hinderlijker is dan lankmoedigheid of nalatigheid. Men mag dus veilig aannemen, dat het proces tegen de Kölmsche Zeitung wegens »missliebige" uitlatingen, de inbeslagneming van de Frankfurter Zeitunri en van de Derliner Neueste Nachrichten de eerste wegens een feuilletonistisch artikel, waarin 's keizers naam niet wordt genoemd, de tweede wegens de gedeeltelijke vertaling van een artikel uit de Times niet zonder 's keizers goedvinden hebben plaats gehad. Het geval is des te bedenkelijker, omdat de keizer aan den eenen kant zich omtrekt aan de duidelijke voorschriften der consti tutie, en zijne persoonlijke inzichten en in vallen in de staatscourant laat publiceeren zonder het contraseign der verantwoordelijke ministers, terwijl hij aan den anderen kant aanspraak maakt op de meest uitgebreide praerogatieven zijner onschendbaarheid. De rol van constitutioneel monarch schijnt Wilhelm II bijzonder zwaar te vallen. Telkens daalt hij af in het strijdperk der partijen, waar zijne tegenwoordigheid niet slechts ongewenscht, maar bepaald gevaarlijk is. En als er dan klappen vallen, is Duitschland in last. Aan wien de schuld ? Wie kaatst, moet den bal verwachten, en een polemiseerend monarch moet begrijpen, dat zelfs het »beperk te onderdanenverstand" inonze dagen zijne theorieën en praktische wenken niet meer als orakel spreuken wil opvatten. Frankrijk is weder in het bezit van een ministerie. Het is het oude, minus Constans, en dan aan zijn keurig glimmende laars liet bengelen op de maat van 't wiegeliedje waarmede de jonge moeder haar baby in slaap suste. Allengs kwam er kalmte in het gemoed van den oproerigen krijgsman, die au fond een goeie kerel was, zijn nog lijdend vrouw tje zielslief had en in zijn binnenste hartehoekje een groote hoeveelheid vadertrots had opgeborgen. Mijn God, hoe kon toch in korten tijd alles zóó veranderen. Ja; het waren nog de zelfde comfortabele vertrekken, waarin zij hunne wittebroodsweken verdroomd hadden, te zamen gedweept met hunne lievelingsschrij vers, enz. enz., maar toch schenen ze hem nu anders toe, nu die chaise longue er stond met dat bleeke, vermoeide wezentje, wegge doken in de gemakkelijke veering der kus sens. Vroeger hadden die zachte oogen van levenslust getinteld, de vroolijke stem door het huis gedarteld. En dan die heerlijke maaltijden in zoet tête a tcte gesavoureerd ja, en niet te ver geten de hupsche keukenprinses, hoog in aan zien, en dat terecht, bij alle kameraden, die in de intimiteit van het jonge huishouden werden toegelaten. Wat was er uit de die voortreffelijke maagd gegroeid ? Een zuurkijkend, beksachtig wezen. Waar waren de krachtige soepen, het geurig gebraad ? Tot het verleden behoorde dat alles met vele goede zaken, allen niet op te tellen. En het droeve tegenwoordige bracht niets dan aangebrand eten, zorgeloos toebereid en maar Fallières. Barbey en Yves Guyot, plus Loubet, Ricard, Cavaignac en Viette. Eene reconstructie dus, een replatrage, zooals onze Fransche buren zeggen, een oplapperij in gewoon Hollandsch. Dat het tusschen pre sident Carnot, de ministers De Freycinet, Ribot en Bourgeois aan de eene zijde en den minister Constans aan den anderen kant niet »bolde", was sinds lang een openlijk ge heim. Velen beweren zelfs, dat de slimme premier De Freycinet den val van zijn mi nisterie opzettelijk heeft uitgelokt, om Con stans kwijt te raken, nadat die voor hem het vuile werk had gedaan. Mogelijk heb ben zij wel gelijk. Want in het ministerieLoubet is De Freycinet niet in naam, maar inderdaad de premier, en geen van zijne tegenwoordige collega's zal zich aan zijn in vloed kunnen onttrekken, terwijl Constans dit niet zelden, en dan steeds met goed ge volg heeft gedaan. De verklaring, door het nieuwe ministerie in de Kamer en den Senaat afgelegd, is uit voerig genoeg, maar bevat weinig verrassends. Bij herhaling zeggen de ministers, dat zij de politiek van hunne voorgangers willen voort zetten, en evenals dezen in de zitting, waarin het kabinet door eene coalitie van de rech terzijde en de uiterste linkerzijde ten val werd gebracht, beweren zij, dat het hunne taak niet is, de scheiding van Kerk en Staat voor te bereiden, daar noch in de Kamer, noch in het land eene meerderheid is te vinden om die scheiding tot stand te brengen. In tegendeel, het ministerie zal het concordaat handhaven en »in zijn waren geest toepas sen." Maar dit concordaat is een contract tusschen den Heiligen Stoel en Frankrijk, on de regeering was dus in haar recht, wan neer zij »de mede-contracteerende partij op riep tot nakoming van hare verbintenissen.'1 Daarover was dan ook met den paus onder handeld, maar niet over de laatste encycliek, van welke de regeering eerst had kennis gedragen nadat zij was verschenen. »Het concordaat" zeide de heer Loubet «verzekert den geestelijken eene bijzondere positie en bijzondere rechten, maar het legt hun ook strenge verplichtingen op, om het even tot welken trap der hiërarchie zij behooren. Niet slechts moeten de geestelijken, evenals alle andere burgers, de nationale wetten gehoorzamen, maar het is hun daar enboven voorgeschreven, zich stipt te beper ken binnen de functiën van hun ambt en zich volkomen verwijderd te houden van den strijd der partijen. Wij zullen niet aarzelen, van allen de eerbiediging dezer verplichtin gen te eischen. Wij meenen over genoeg zame macht te kunnen beschikken om hier in te slagen. Mocht dit echter niet het ge zelden meer op tijd voorgediend. Ja, helaas, de discipline in huis liet tegen woordig veel te wenschen over! ... Bromde hij barsch, beval hij zoo recht kranig, militairement, dan heette het: »meneer moest alles niet zoo preciezerig nemen, nou der een kind was/' Gaf mevrouw eens een vermanenden wenk, dan klaagde men over de drukte en »of me vrouw dan wel wist, dat zoo'n flesschenboel heel wat werk meebracht." Hoeveel van die fleschjes waren het niet, die schoongemaakt moesten worden, en dan moest de melk heel eventjes gekookt, met het vlies er af, behoorlijk alles afgemeten. Bah, al die nieuwervvetscherigheid met die batterij m el k. »Bacteriënvrije melk," had mevrouw glim lachend geantwoord. »Nou, weet ik het", zei Leentje, »wil ik mevrouw eens wat zeggen, mevrouw most der kind maar zelf gevoed hebben, dat zei de baker ook, jen de bakkersvrouw en ..." Hier ontstond eene pauze in 's luitenants gedachtenloop. Hij zag nog eens het ont roerde gezichtje zijner Kitty, toen zij hem later gevraagd had : zou men dan denken, dat ik niet gewild heb; ach, als ze eens allen wisten, hoc ik het mij heb aangetrok1 ken, dat ik het zelve niet doen kon. Hij had haar toen in zijn armen genomen, ge; kust en getroost. | De bacteriënvrije melk, het toestel van Soxhlet zou wonderen doen, maar tot dus ver waren die wonderen uitgebleven ; me vrouw was nog te zwak om er geheel over j te gaan, en de kindermeisjes vonden het apval zijn, dan zouden wij van het Parlement de noodige middelen vragen om de moeielijkheden op te lossen, over welke de souvereine uitspraak aan de nationale vertegen woordiging toekomt." Er is, zooals men ziet, in deze verklaring niets, dat niet door het vorige ministerie had kunnen worden onderschreven. Ook de economische politiek van het vorige kabinet wordt door het tegenwoordige goedgekeurd, behoudens eene kleine vingerwijzing naar het recht van de Kamer om de tarieven te wijzigen. Het ministerie is er bij de eerste zitting vrij wel afgekomen. Geestdrift heeft de ver klaring nergens gewekt, maar eene kleurlooze motie van goedkeuring is met 348 tegen 91 stemmen aangenomen. Engeland wordt bedreigd met eene werk staking van niet minder dan vierhonderdduizend mijnwerkers. Deze werk staking heeft een zeer eigenaardig karakter. De arbeiders in de mijnen beklagen zich sedert geruimen tijd over het geringe bedrag hunner loonen, en zij vreezen, niet zonder reden, dat die loonen spoedig wederom zullen worden ver laagd. Doch zij erkennen tevens, dat de geringe winsten der patroons eene eenigszins belangrijke loonsverhooging onmogelijk maken. Indien zij thans den arbeid staken, dan is het niet om de mijndirectiën, de producenten, maar om de klanten, de con sumenten te dwingen. Deze laatsten hebben sedert lang geprofiteerd van den grooten omvang der aanwezige voorraden, waardoor de eigenaars gedwongen werden hunne waar tegen lagen prijs van de hand te zetten, hetgeen weder sterk op de loonen drukte. Nu is de redeneering der arbeiders zeer eenvoudig. Staken zij den arbeid, dan zal de reserve-voorraad weldra zijn uitgeput men rekent, dat de grootste consumenten, de spoorwegen en de gasfabrieken, slechts voor hoogstens vier weken in voorraad heb ben. Dan zullen de prijzen snel stijgen, en de loonen zullen eveneens worden verhoogd, omdat de ondernemers, zelven grooter win sten makend, in staat zullen zijn aan de eischen der arbeiders te voldoen. De zaak is echter niet zoo eenvoudig ala zij schijnt. Zullen de arbeiders in staat zijn het twee, drie, vier weken, misschien langer, zonder loon uit te houden ? Zal de verbete ring, die zij in hun toestand wenschen te brengen, opwegen tegen het verlies, dat zij in die weken lijden en dat in elk geval vier tot acht percent van het tegenwoordige loon zal bedragen ? Zullen de buitenlandsche afnemers niet naar andere markten omzien, en die blijven behouden, ook nadat de En paraat te ingewikkeld en verzorgden het slecht. Dit alles mocht zóó niet doorgaan; wel drommels, hij, luitenant Holting, was toch zoo een pintere vent; hij zou, hij moest er wat op vinden en.... hij vond er wat op. Het toeval, dat zulk een ingrijpende rol kan spelen in dit ondermaansche, kwam ook hier den radeloozen vader te hulp en leidde zijne gedachten in het goede spoor. »Wie is daar", roept de luitenant met eene stentorstem, toen er bescheiden aan de deur geklopt wordt. Op die roepstem verschijnt Hannes, de omnis-homo van den huize Holting, de altijd gewillige oppasser, en brengt zijn heer behoorlijk het, militair saluut, iets dat hij tot innerlijke verbazing van den lui tenant nooit en nergens vergeet. In de lin kerhand houdt hij een petroleumlamp, welke hij zoo handig in den hanger plaatst, dat Holting een blik van goedkeuring niet kan* weerhouden. De groote, nu gepantoffelde voeten van den oppasser, wandelen bijna onhoorbaar over het mollige tapijt en in de ronde oogen leest men de voorzichtige vrees mevrouw te storen, die stilletjes is ingedut naast baby's wieg. De man wil zich juist verwij deren, als Leentje met vrij wat drukte hem bijna omverloopt en de rinkinkelende fleschjes van het befaamde toestel nog tijdig door Hannes gered worden. Leentje verdwijnt met een nijdigen blik op Hannes, die dat oogenspel aldus in zich zelven vertolkt: geer. kliekjes meer, opgebakken aardappels of restantjes bier, neen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl