De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 13 maart pagina 2

13 maart 1892 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 768 Duitschen Rijksdag, Zijne Excellentie von Levetzow, de mannen, die met de geschiedenis van het eenheidsparlement gedurende de laatste vyf en twin tig jaren in geregelde betrekking gebleven waren, en daarby gebeurde het hem, dat eene zeer begrijpelijke zwakte van geheugen hem den ver geten naam van den afgevaardigde vorst Bismarck aiet meer in herinnering bracht. Op 24 Februari ook, 's namiddags tegen 6 uur, hield de Keizer bij het banket van den provin cialen landdag in Brandenburg eene rede, die alle vitters en ontevreden bedillers tot landverhuizen uitnoodigde, en in deze woorden haar top punt bereikte: Mijn koers is de ware en daarin wordt verder gestuurd." Op 25 Februari, 's morgens, verscheen in de winkelkasten der boekhandelaars een geschrift (Moltke als Erziëher) van den hoogleeraar Felix Dahn, wiens borst de Hohenzollernsche huisorde siert, waaruit wij een paar passages hier moeten meedeelen: De aangevoerde oor zaken van ontstemming kunnen met nog vele andere vermeerderd worden; ach, heel wat daden en woorden zün gedaan en gesproken, die beter ongedaan en ongesproken waren gebleven. Daar tegenover is het toch al te eenvoudig, wanneer men ons zegt: Er bestaat in 't geheel geen jeden tot verontrusting." Dat is alsof de dokter tot iemand die over kiespijn klaagt zegt: Mein Lieber, ge hebt in 't geheel geen reden om kiespjjn te hebben." De jongste oorzaken van onze verontrusting echter zyn dikwijls van dien aard, dat ze niet kunnen werden genoemd .... Een bang gevoel, dat van de onberekenbaarheid der leiding, is ver verspreid onder het Duitsche volk, en juist bij mannen welke ijverigste aanhangers van het Bijk, van Pruisen, van de Hohenzollern geweest en gebleven zijn. Is het vaderlandslievend" zich en anderen daaromtrent te misleiden en gerust te stellen? .... Js het dan onverschillig, of bij het volk, bij de trouwsten des Rijks, het vroegere peestdrittvolle vertrouwen geweken is voor bange, ja ontstelde bezorgdheid? Is het zwakkelyk pessimisme", dat te zien en het te zeggen?.... Het ziet er donker uit in het Duitsche Rijk; zoo spreek ik niet alleen, een alleenstaand nadweper met Sedan; zoo denken en spreken vele honderdduizenden, die het zoo goed meenen met Keizer en Rijk, dat zij zonder zich een oogenIblik te bedenken zouden sterven voor Keizer en Ryk." Zou het nu beter, vaderlandslievender", zyn, zulk een bange bezorgdheid te verzwijgen V ol is het mannelyker, juist niet zwakkelijk", naar omhoog luid verneembaar te waarschuwen?" Op 25 Februari, om den middag, trok een bende, duizenden sterk, door (ie hoofdstraten der stad Berlijn; en van het roode stadhuis naar het grijze Schloss joelden en gilden de stemmen op: Brood! Werk!" Vooraf had een onverstandig socialistisch drijver gezegd, dat de sociaal-democratie niet aan landverhuizen dacht, dat zou zij aan andere lie den overlaten, als eenmaal de dag gekomen was. Op 25 Februari 's avonds had in het keizerlijk paleis een hofbal plaats, waarbij voor niet-militairen het verschijnen in escarpins en schoenen met gespen was verlangd. Op dat hofbal werd voor de eerste maal weer de menuet a la reine gedanst, die door de gepensioneerde koninklijke «oio-danseres Fr, Marie Kubisch-Wolden in tegen woordigheid van den Keizer en de Keizerin was ingestudeerd. Op 26 Februari herhaalden zich de ongeregeld heden op straat te Berlijn in nog woester vorm, en tegelijk schreef de Parijsche Temps, dat de gryze Ernest Renan nu niet langer behoefde te wachten op de beantwoording van zijn weetgierige vraag: Quel sera Ie déeeloppement du (/enne in térieur de rempereur Guillaume II?" * * * Zoover reiken mijne notitiën van de week en Toor ditmaal zou ik dus maar te kiezen hebben. Ook met sir Francis Drake kon ik mij bezig hou den, den ten onrechte beroemden admiraal, die noch de aardappels ontdekt heeft, noch de Stille Zuidzee. Of met den ten onrechte onberoemden Balbao, die na zijn watirzuchtig berg-uitstapje spoedig het hoofd er bij verloor en toen ten over vloede nog onthoofd werd ook. Of met den bond genoot van Dennewitz, den eenigen groote der man heeft het land gehad aan dien flesschenromrnel, is daarover aan het kniezen gegaan, en heeft uit vrees voor den huwelijken staat, dien fameuzen brief geschreven. Ilahaha, 't is kostelijk subliem!" Kitty heeft eens even afkeurend met het aardige kopje geschud. »Neen vent, zoo mag je de zaak niet opvatten, lleusch, die arme Hannes heeft veel geleden, juist door zijne trouwe plichtsbetrachting. Zulke menschen zijn zeldzaam. Wij hebben veel goed te maien, beste ... en ... Mevrouw Kitty kon haar discours niet voortzetten, want er werd geklopt. Op het energisch binnen van den luitenant, maakt Geertemoei, verlegen aan haar schort frommelende, haar entree. »Gaat zitten, gaat zitten", zegt Holting voorkomend; dit blijkt niet zoo'n gemakke lijke zaak, want de boerin, geheel in het kistentuig gestoken, is omkleed met minstens een half dozijn rokken, waardoor de neerzijging in de kleine pluche fauteuils zeer be moeilijkt wordt. |? »Wel moedertje," begint de luitenant op aan moedigenden toon; »je bent zoo eens van je dorp hierheen gereisd, om twee minnende harten weer te vereenigen". Hier ziet mevrouw haren echtvriend be straffend aan, en zegt, terwijl zij Geertemoei van een boterham met vleesch en een glaasje wijn voorziet: »je doet er een goed werk aan dat je dien braven jongen weer met zijn aardig deerntje samen brengt." »Die Hannes heit ons toch zoo doen schrik ken door dien mallen brief, juffrouw ; der is heel wat om te doen gewest en de arme iUern was heelegoar van streek. We dachten aarde, dien men altoos durft citeeren zonder ooit voor tegenspraak te behoeven te vreezen. Al deze onderwerpen echter zyn mij te gevaarlek, en nadat de couranten van bijna alle partijen de toespraak van den Keizer onbevangen gecritiseerd hebben, schijnt het mij niet meer noodig nog langer bij deze uiting als privaatpersoon stil te staan. Een door het toeval der geboorte op den troon geraakte monarch is een sterfelijk mensch en dus niet alwetend; hem omtrent feiten en stemmingen in te lichten is het werk van zijne raadslieden, en deze alleen treft de verantwoor delijkheid, wanneer voor die inlichting gebrekkig of in 't geheel niet gezorgd wordt. Alleen de onverzadelijke ingewortelde haat tegen Bismarck, die ook den weerstand tegen Von Bötticher reeds in de kiem smoorde, kon de zich noe mende liberale pers beletten, op de rede tot de Brandenburgers te antwoorden met: weg met Caprivi!" Want aan des keizers persoonlijke goede bedoeling mag toch niet getwijfeld worden, en dat hy in allerhoogste afzondering de wenschen en stemmingen des volks niet raden kan, spreekt van zelf. De ontevredene spanning, die dagelijks met meer angst een noodlottige wending in de geschiedenis van Duitschland vre3St, hecht zich alleen aan het feit, dat een generaal zich heeft laten kommandeeren tot het waarnemen van zaken, waartegen noch zijn intelligentie noch de omvang van zijn kundigheden met hoe loff'ehjken yver ook aangevuld , waren opgewassen, en dat deze eerlijke, maar bekrompen man de plaats bekleedt van eersten raadgever der kroon. Was het aantal onafhankelijke politici in onze par lementen niet zoo treurig klein, dan had de ver tegenwoordiger der hoogste macht in het Rijk reeds sinds lang de stemmen van ontevredenheid gehoord, en hem en ons was dan de ontgoocheling bespaard gebleven. De Rickerts echter en Rickertsgenooten, die van verrukking over den nieu wen koers en de uitnoodigingen tot ministerieele diners en kanseliers-Frühschoppen tot aan den dageraad der volksschoolwet met de allergetrouwste oppositie-beenen trappelden,?die nog voor twee maanden den kluizenaar in het Sachsenwald als den eenigen ontevredene so weit die Deutsche Zunge klingt" aanduidden, zij hebben waarlijk niet het geringste recht om nu haastig weer hun lang in kamfer bewaarden mannenmoed voor koningstronen te komen uitpakken, nadat de Kei zer met prijzenswaardige openhartigheid hun den rug heeft toegekeerd, en de uiterst liberale vos heeft erkend, hoe akelig zuur de druiven zijn. Voor veertien dagen nog hoorde ik vorst Bismarck met een glimlach zeggen: ledere partij hoopt nog eenmaal den Keizer als hospitant in hare gelederen te zien." Heden is deze hoop zeker wel iets beperkter geworden, en dat is een niet genoeg te waardeeren resultaat van de rede tot de Brandenburgers. Want de hoop, voor voor zichtig verborgen atheïstische, voor luid erkende manchestersche aspiratiën, in. den strijd om het parle'mentair régime naar Engelsen model, bij een Hohenzollern-Keizer die meer dan alle anderen hjt bewustzijn van zijne macht heeft, steun te vinden, deze hoop was toch wel een beetje al te be slist liberaal". * * * Terwijl ik dit schrijf, staat Asch-"vVoensdag voor de deur. De wereld ziet er grauw uit, en hier naast helaas men ruikt het worden pannekoeken gebakken, brr in reuzel! Achter is het dienstmeisje druk bezig; zij wil als Spaansche, in gele zijde met zwart naar het gemas kerd bal. Aan den overkant staat de referendaris een Wallensteiner hoed te passen; op de straat ratelen de rijtuigen voorbvj en rammelen de droschken, want ieder wil van daag naar den dans, aan het hof, in de Philharmonie, of althans in den Wintergarten. En ik moet hier zitten en abstracte politiek leuteren, terwijl toch het genoegelijkste en actueelste thema voor de week mij met be koorlijke deftigheid wenkt, de menuet. Diepe buiging. Drie passen rechts. Diepe bui ging. Drie passen links. Diepe buiging. Zwenking voorwaarts. Diepe buiging. Zwenking achterwaarts. Diepe buiging. Intusschen zijn aan de welspre kendheid geen grenzen gesteld. Moet men het niet met vreugde begroeten, dat moar zoo veul, as dat 't 'm in de harsens gesloagen was. Die dienst is alèvel zwoar werk, is 't niet zoo meneer." »Nou 't zal nog wel schikken moedertje; 't is nu over een paar weken gedaan voor hem, en dan kan ie gauw bruiloft vieren." »Och gut meneer, zegt Geertemoei, met haar schort de oogen afvegende, »as 't er maar ooit aan toe komt. De jongen lijkt wel behekst met zien gloazen min ; 'k had 't nooit van 'm gedacht. »Komaan, komaan, het zal wel gaan," zingt de luitenant vergenoegd ; »houd goeden moed moedertje. Ik zal de kogel wel door de kerk jagen!" Zoo sprekende heeft Holting de suite deur geopend, maar blijft verrast staan. Wat hij daar aanschouwt, is dan ook lang niet alledaagsch. Hannes en Teuntje staan heel dicht bij elkaar, verdiept in aandachtige beschouwing van het sluimerende knaapje, nu en dan schuw van ter zijde glurende naar het toe stel met fleschjes, dat beiden zulke benauwde oogenblikken bezorgd heeft. Zich onbespied wanende, hebben ze elkaar juist eens ferm gekust. De luitenant heeft blijkbaar veel schik in dit schouwspel en nader tredende drukt hij het blozende paar de hand. 't Is alsof er na dien handdruk iets in de palm der hand van Hannes en Teuntje is blijven hangen, iets dat bij nadere beschouwing klein en rond en glinsterend blijkt. Iets dat door het zonlicht beschenen, glanst als zuiver goud, rein en onvervalscht als de harten van het eenvoudige tweetal, echt en duurzaam als de dankbaarheid van luitenant Holting en zijne gade. hij tot nieuw leven is opgewekt, deze gracieuse en hoogpolitieke dans, die in nuce een geheel overoud regeeringsprogramma in zich bevat? De Serliner Local-Anze.iger, dien een valsch gerucht onlangs als het toekomstig regeeringsorgaan aan duidde, heeft zijn gouvernementeel inzicht althaas daardoor versterkt, dat hij aan den herleefden menuet veertig loyale regels wijdde. Ik moet verzoeken dat men niet terstond juist aan Don Juan denkt. Daarin maakt de gil om hulp van een ongeloofelijk slecht opgevoed boe renmeisje plotseling en te vroeg een eind aan de menuet-vermakelijkheid. Onder Lodewijk den Veer tiende echter, d\e met de allongepruik en de schoenen met roode hakken gaarne openlijk als Apollo, door de Muzen omringd, optrad, die tot symbool de zon en tot devies de trotsche spreuk Nee pluribus impar koos, destijds, ia rtie glansperiode der menuet-politiek, mocht het geheele boerenvolkvan het allerchristelijkste koninkrijk tegen galante droits du seigneur om hulp gillen, zonder dat daarom ook maar n hofdame gedurende a seconde uit de maat zou geraakt zijn. Tegen het rumoer op straat beschermden vensters en gordijnen: en avant, messieurs et mesdames! (Slot Kolgf). BRIEVEN UI T UTRECHT door GlKSE VAN DEN* L)OM. 1. Da Vereeniging tot bescherming van Dieren vroeg dezer dagen aan den gemeenteraad om eene verordening te maken, speciaal tot het te keer gaan van de mishandeling der beesten. De Raad echter had geen zin in dien arbeid, dien zij meende dat volkomen overbodig is, aangezien de Nederlandsche Strafwet naar 's raads meening voldoende voorziet in alle gevallen, door Dierenbescher ming" in haar adres opgesomd. Ik kan niet anders doen dan aan dit besluit van den Raad mijn bijval schenken. En van mijn standpunt zeer hoog, hier op den toren, zoodat ik haast alles kan zien zou ik den Raad wel in overweging willen geven, liever eene verordening in het leven te roepen tegen de die renbeschermers, althans tegen de ziekelijke overdr\jving, waaraan velen dezer heeren en dames zich, tot gevaar voor anderen, dikwijls schuldig maken. Om u daarvan eens een sprekend staaltje te geven! Voor een paar weken zag ik in het plantsoen een hond wandelen. Het dier ging rustig zijns weegs, totdat hij, op een noodlottig oogenblik, op den Singel, aan de overzijde van het water, eene dame van zijn geslacht ontdekt, die, snuffelend aan boomen en hekken en telkens terugkeerend op haar pad, reeds de aandacht had getrokken van eenige honden, die haar hijgend achtervolgden. De eenzame wandelaar in het plantsoen stak den neus in den wind en snoof met blijkbaar welgevallen de geuren op. die hem van de over zijde tegenwaaiden. De hartstocht werd vaardig over hem. Hy gunde zich geen tijd om de naaste brug af te wachten en door liefde gedrongen" waagde hij zich op de broze ijskorst, ie het water bedekte, om des te eerder het voorwerp zijner vereering te ontmoeten en aan zijne mede dingers te ontfutselen. Helaas! het ijs bleek te zwak. Op het midden gekomen zakte hij er door en deed wanhopige maar vergeefsche pogingen om weer op het ijs te komen. De eigenaar van den hond stond radeloos aan den kant en riep om hulp. Men kwam aan dragen met ladders en pla:iken, en schoof die over het ijs naar den spartelenden hond, die er echter niet op kon komen. Een oogenblik vreesde ik, dat de eigenaar zich door zijne gehechtheid aan den hond zou laten vervoeren om zijn eigen leven voor het dier te wagen, maar die vrees bleek ijdel. De man, waar het blijkbaar aanzat'7, deed iets veel verstandigere". Hij loofde tien gulden uit aan ieder ander die zijn leven wilde wagen voor den hond, dien hij zoo liet' had! En waarachtig er was er een die het deed! Een jongen, een loodgietersjongen nog wel. kroop over ladders en planken naar den hond en haalde hem er uit, tot groote vreugde van den eigenaar! Wat zal- de arme moeder van dien loodgieters jongen blij geweest zijn, toen hij met het tientje thuis kwam!... Wat zou die moeder diep bedroefd geweest zijn als men haar het lijk van haren zoon had thuis gebracht, omgekomen bij zijne pogingen om een hond te redden of liever om een tientje te verdienen!... Mag dat nu maar zoo? dacht ik, terwijl ik den natten hond door zijnen baas zag lief'koozen. Mag dat maar zoo? Als nu die jongen ook eens te water was geraakt en nog anderen hadden uit jnewsc/tewliefde hun leven gewaagd voor dien jon gen als zij niets godaan hadden zouden zij volgens de wet nog strafbaar geweest zijn ook wat dan ? Hoe hoog zou de premie dan wel ge weest zijn, die de dierenvriend had uitgeloofd! Als de man zelf niet op den kant was blijven staan, maar zijn eigen leven voor zijn hond had gewaagd.het zou verklaarbaar zijn geweest doch dom! Maar dat hij een som uitlooft voor hem misschien een peulschilletje, voor menigen armen drommel, in den winter, een uitkomst, om anderen aan te sporen hun leven te wagon voor zijn hond, dat is hoogst onbehoorlijk, om het niet misdadig te noemen. Als de gemeenteraad eens aanleiding mocht vinden om eene verordening te maken, die deze en dergelijke handelingen verbood, zou hij mis schien nog. zoo'n kwaad werk niet verrichten. De dame, die soms door een voor een bakkers winkel staauden troep bodelende vrouwen drong om kadetjes te koopen, die zij dan op haar hurken gezeten aan een paar trekhonden die buiten voor eene kar stonden, voerde, zie ik gelukkig in de laatste jaren niet meer, en haar verdwijnen heeft aan de zaak der dierenbescherming geen kwaad gedaan, want door haar optreden werd die zaak nogal belachelijk gemaakt. Doch men zorge nu ook dat vele weigezinden, die gaarne het streven van dierenbescherming zouden steunen, daarvan niet afkeerig worden gemaakt door het uitloven van premiën als menschen hun leven wagen om honden of katten uit het water of brandende ge bouwen te redden. Onze gemeenteraad houdt veel van geheime zittingen, dat is bekend. Men kan het velen onzer raadsleden aanzien, dat zij gebukt gaan ondereen zwaren last van geheimen, die bij elk zoo'n zitting hun op de schouders wordt gelegd. n zoo'n geheim drukte de heeren in den laatsten tijd bij zonder zwaar. De heer van Benningen smeekte dan ook om ontheffing, hij zou er onder be zweken zijn. Het gekste van dit geheim was, dat het betrof de onderhandelingen rnet den Staatsspoorweg over den verkoop van stadsterrein om er een tweede gebouw voor de hoofdadministratie op te vestigen, en dat de staatpspoorweg deze zaak lang zoo ge heimzinnig niet scheen te behandelen als de stad". Althans iedereen wist er al spoedig alles van, maar als men er een raadslid in particulier gesprek eens naar vroeg, dan hield hij zich maar steeds van den domme. Dat was erg lastig voor de raadsleden en nu de koop dan ook eindelijk gesloten is, is hun de vrijheid gegeven om naar hartelust te babbelen over al wat daaraan vooraf gegaan is. En nu hooren we nog niet veel bij zonders. De Maatschappij zal een sierlijk" ge bouw zetten nevens het bestaande gebouw, dat alles behalve sierlijk is, en over de straat tusschen die beide gebouwen bruggen leggen, die ook al sierlijk zullen zyn, Het terrein voor het nieuwe gebouw tot aan den Singel zal, evenals dat voor het bestaande, onbebouwd moeten bhjvei, zoodat de wandelaars ten minste van al die sier lijkheid iets kunnen genieten. De stad" zal moe ten rioleeren, bestraten en verlichten, en krijgt voor den afgestanen grond f 20percentiareof/'44,000. Nu zijn er sommigen, die beweren dat dit veel te goedkoop is en dat de Raad zich heeft laten intimideeren door een berichtje, dat tijdens de niet goed vlottende onderhandelingen plotseling in de couranten verscheen en behelsde dat de Staatsspoor ernstig overwoog om hare bureaus elders te gaan vestigen. Onverklaarbaar zou die vrees bij onzen Raad zeker niet geweest zijn, want een paar duizend ambtenaren met hunne gezinnen zijn voor eene stad als de onze zeker een niet te ver smaden voordeel. Wie zich den woningnood herin nert, die hier plotseling ontstond toen de Staatsspoor zich hier kwam vestigen, zal zich eenigszins een denkbeeld kunnen vormen van den toestand dien we zouden krijgen door het vertrek van een inmiddels zooveel talrijker geworden personeel. Wat zouden de huurprijzen, die hier toch al niet hoog zijn, nog dalen ! Hoe zouden de klaagtonen der neringdoenden, die toch al niet denganschen dag jubelen, vermeerderen! Maar voor die vrees is thans geen reden meer ! De Staatsspoor heefc gekocht, de Staatsspoor blgft! En de Raad heeft wijs gehandeld met iets toe te geven aan dit machtige lichaam. Want hoevele burgers der stad vinden niet voor hunne zonen eene plaatsing onder de ambtenaren aan het hoofdbureau en kunnen hen zonder geldelijk be zwaar door de moeielijke eerste jaren des weini gen traktements heenhelpen. Kunst en Letteren. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Grand Théatre (Tooneelverbond); Droomleven, Théatre Tivoli: Ca'in. In de voorrede van zijn in 1881 verschenen roman La Faustin" beklaagt Edmond de Goncourt zien, dat bijna alle studies over de vrouwen gebrekkig en onvertrouwbaar zijn, omdat zij door mannen geschreven zijn. Hij is van oordeel, dat, wie de vrouw wil schilderen, de collaboration fvininine" behoeft, roept daarom de hulp zijner lezeressen in, verzoekt haar hem documents humams" (de gebroeders de Goncourt maken aan spraak op het vaderschap der uitdrukking) toe te zenden. ,,D'aventures, il est bien entenduque je rien ui nul besoin; mais les impressions de petite ftlle et de toute petite ftlle, mais des d tails sur l\'eeil simultane de l'vnteliigence et de la coyuettene,.... mais des analyses d'an senti ment dans de l'amour qui s'ignore, mais Ie d voilement d'cinotions délicates et de pudeurs raffini'es, enfin toute l'mconnue féminüttédu tréfond de la femme, que lts maris et mime les amants passent leur wie a tgnorer, voila ce que je demancle." Ik weet niet of' de schrijfster van Droomleven de Goncourt's voorrede kentj; zooveel is zeker, dat haar tooneelspel een antwoord daarop, in het bijzonder op de daaruit aangehaalde zinsnede schijnt. Droomleven beantwoordt in alle opzich ten aan de eischen, die de Goncourt den door hem begeerden documents humains" stelt. Dit schijnt mij de deugd, dit schijnt mij het gebrek van mevrouw Hanna's tooneelspel. Leida Wertem is de dochter van een zwakken vader en een lichtzinnige moeder, een beroemd» zangeres, die een stormachtige jeugd achter den rug had, toen zij Wertem tot een huwelijk met haar wist te verlokken. De ouders zijn vroeg ge storren. Het kind is opgegroeid in het gezelschap van baar grootvader, een zwakken, suffen grijs aard, die zich door zijn ongehuwde dochter laat ringeiooren, laat beknorren en beknibbelen, en deze, tante Saar, een preutsche, koppige, banaalf'atsoenlijke oudejongejuffrouw, die gruwt van alles wat ook maar e,en streepje buiten het boek der alleenzaligmakende conventie gaat. De arme Leida had het niet ongelukkiger kunnen treffen; zij is een zonderling schepseltje, half haar vader, half haar moeder, half ernstig, half luchthartig, nu droomerig sentimenteel, dan jubelend uitgelaten. Haar omgeving drukt, benauwt, verstikt haar; zij hijgt naar lucht, licht en leven. De doffe groot vader, vooral de stijve tante zijn van oordeel itat zy het zonder deze kan stellen; hun voortdurende vrees is, dat de dochter naar de moeder zal aar den ; om dit te voorkomen schijnt geen streng heid hun streng, geen stiptheid hun stipt genoeg. Leida moet den ernst van het leven leeren be grijpen; alleen hierom maken zij het haar on dragelijk stroef, bard en eentonig. De gevolgen blijven niet uit. Oom George, een broeder van Leida's moeder, artist als zy. komt na een veeljarig verblijf in den vreemde de familie bezoe ken. Leida voelt zich terstond tot den vriendelijken, levenslustigen, innemenden jongen man aangetrokken; zij maakt hem deelgenoot van.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl