De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 20 maart pagina 1

20 maart 1892 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F. 769 DE AMSTERDAMMER A°. 1892. WEEKBLAD VOOE NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr. Dit nommer bevat twee Platen. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel by de Vijzelstraat, 542. Zondag 20 Maart, Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar mail 12. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12* Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . , 0.20 Reclames per regel 0.40 I N H O D Ds VAN VERRE EN VAN NABIJ. FEUIL LETON: Lilliput, naar het Fransch. Menuet, naar Maximilian Harden, (slot). Evolutionistisch socialisme door Dr. D. G. Jelgersma. KUNST EN LETTEREN: Het tooneel te Amsterdam, door H. 3. M. Muziek in de hoofdstad, door Van Milligen. Aanteekeningen Schilderkunst, door V. Emile Michel, La iamille des Brueghel, door P. Haverkorn van Rysewük. VARIA. SCHAAKSPEL Het kind van den machinist, naar Pierre Duo. Voor Dames, door E-e. ALLERLEI. INGEZON DEN. RECLAMES. PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN. BIJVOEGSEL: Bekende tydgenooten, XI. Prof. Dr. H. J. A. M. Schaepman. Van verre en van naby. Zelden is in een enkel woord eene scher pere en juistere kritiek uitgeoefend, dan in den naam »reptiliënfonds"s waarmede in Duitschland het in beslag genomen gedeelte van het vermogen van wijlen koning George van Hannover werd aangeduid. De geschie denis van dit fonds, dat officieus »Welfenfonds" werd genoemd, is een der treurigste bladzijden in de jaarboeken van het r gimeBismarck. Het reptiliënfonds was zooals de Frankfurter Zeitung dezer dagen schreef »de civiele lijst van het Hausmeierthum ; het behoorde daartoe, evenals graaf Herbert, professor Schwenninger, de heer Pindter en de directeur van politie Krüger met zijn Lockspitxel." Toen in *1866 de Pruisische troepen het leger van den koning van Hannover bij Langensalza hadden verslagen, kwam eene capitulatie tot stand, bij welke onder meer werd bepaald, dat het particulier vermogen van den onttroonden monarch geheel tot diens beschikking zou blijven. Eene definitieve regeling van deze geldelijke aangelegenheid had eerst op 29 September 1867 plaats; daarbij werd aan den ex-koning als schade loosstelling voor de door hem vroeger genoten inkomsten, uit domeinen, leenen, grondeigen dom enz. eene som toegekend van l6 millioen Thaler. Daarentegen zouden het slot te Herrenhausen en het domein Calenberg eerst dan worden teruggegeven, wanneer de onttroonde koning voor zich en zijne erfgenomen formeel en voor altijd afstand deed van alle aan spraken op de kroon van Hannover. In dit verdrag openbaarde zich dus een hinken op twee gedachten, een poging om de bittere pil te vergulden en het recht van den sterkste niet in zijn uiterste consequentiën toetepassen op den onwilligen en protesteerenden over wonnene. In den Pruisischen Landdag vond dit traktaat, waaraan de goedkeuring van het Feuilleton. LILLIPUT. Naar het Fransch. Twee jaren geleden stond ik voor de kleine, onder de voorste banken der gaan derij verborgen loge van het Zomer-circus, bij de trap, waar de bekoorlijke luchtkoninginnen, met haar hoofdtooi van witte vederen, en zekeren blik als van ho»g vliegen de vogels, wonderlijk zwart fonkelend in het wit van het blanketsel, in wijde, geruite mantels gehuld wachten, totdat het net ge spannen is, om de touwladder te vatten en naar haar trapezen te klimmen. Ik stond gezellig met een dier bevallige luchtfeeën te praten, toen een zonderling duo van blijkbaar twistende stemmen ons het hoofd deed omwenden. Een dier stemmen had den diepen klank der lage bassen, die de kerkglazen doen trillen als zij in het koor meezingen, de andere klonk kinderlijk en oudmannetjesachtig tegelijk. Ik had mijn vinger op de lippen gelegd, om de aanvallige snapster tegenover mij het zwijgen te verzoeken en te luisteren. Zij glimlachte en fluisterde mij toe: »Och! dat is Lillipnt weer, met mijnheer Hermann, die elkaar in het vaarwater zit ten; zij krakeelen den geheelen dag.'' »Wie is Lilliput, als ik mag vragen, betooverende Hermine?" »0nze dwerg dat snippertje mensch van een turf hoog, dat de poney-post rijdt." wetgevend lichaam moest worden gehecht, lang geen onverdeelde instemming. De vrij zinnigen en de nationaal-liberalen waren van oordeel, dat de koning van Hannover geenerlei recht had op schadeloosstelling, allerminst nu hij bleef weigeren den nieuwen toestand te erkennen. Den doorslag gaven echter de wensch van koning Wilhelm, die goedhartig van aard was en de geslagen wonden zooveel mogelijk weder wilde heelen, en de eenigszins wonderlijke bewering van den heer Von Bismarck, dat een rijke pretendent minder ge vaarlijk zou zijn dan een arme. De slimme staatsman heeft waarschijnlijk geen oogenblik ernstig gedacht aan de uitvoering van het eerst in 1868 bekrachtigde verdrag van Sept. 1867. Reeds in Maart 1868 verscheen in den Staatsanzeiger een door het geheele ministerie gecontrasigneerd koninklijk besluit, waarbij onder voorbehoud van de goedkeuring des Landdags op het bedoelde vermogen beslag werd gelegd. Als reden hiervoor werden aan gevoerd: de vorming van het zoogenaamde Welfenlegioen, de onderhandelingen, door den onttroonden koning met buitenlandsche mo gendheden gevoerd tegen de annexatiën van vroegere bondsstaten door Pruisen, en de door koning Georg aangestookte agitatie in Han nover zelf. In 1869 gaf de Pruisische Land dag zijne toestemming tot een wetsontwerp, waarbij deze inbeslagneming werd goedge keurd, hoewel het kapitaal van 16 millioen Thaler uitdrukkelijk werd erkend als deel uitmakende van het vermogen van den exkoning Georg. Opheffing van dit beslag zou slechts door eene nieuwe wet kunnen geschieden. Over de renten van het boven genoemde kapitaal zou de Pruisische regee ring kunnen beschikken, zonder eenige con trole der volksvertegenwoordiging, doch alleen voor het afweren van het vijandig streven van koning Georg en diens agenten* Het behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat ook nu de linkerzijde zich tegen het voorstel verzette. Het scheen haar niet wenschelijk toe, der regeering de vrije beschik king te laten over een inkomen van onge veer twee millioen Thaler. Maar het verzet baatte niet: het regeeringsontwerp werd met 256 tegen 70 stemmen aangenomen. Koning Georg is sinds lange jaren dood; van het Welfenlegioen bestaan geen sporen meer en het » vijandig streven" heeft het karakter aangenomen van eene zuiver constitutioneele oppositie, waarvan de eminente Windthorst de ziel was, en die niets van hoogverraad had. Toch werden de inkomsten van het fonds voortdurend gebruikt om de «reptielen", de gewetenlooze handlangers, de pluimstrijkers en de gedienstige geesten eener veile pers uit de hand te voeren. De »En mijnheer Hermann 't" »De reus; een kolossus van bijna zeven en een halve voet, die bij de paarden ge stald is moeten worden, omdat onze loges te laag van verdieping waren. Hij en Lilliput zijn jaloersch op elkaar. Luister maar eens hoe ze elkaar aftoftelen, ge zult u bepaald amuseeren." Het net was eindelijk gespannen. Hermine maakte aanstalten om zich naar hooger sfeer te begeven; ik hielp haar den mantel afleg gen en toen zij de loge had verlaten richtte ik mijn schreden naar den stal, om den strijd der twee mededingers bij te wonen. Het eerst werden mijn blikken onderschept door mijnheer Hermann, wiens halve boven lijf boven de staljongens, de artisten en de zich in den stal bevindende toeschouwers, die een kring om de beide natuurwonderen gevormd hadden, uitstak. Na mij naar voren gedrongen en tusschen de hoofden der anderen door gegluurd te hebben, ontdekte ik eindelijk Lilliput. Het postiljonsmutsje stond achter op zijn hoofd en zooals hij daar met zijn vuisten in de heupen, met de hakken van zijn rijlaarsjes op den grond stampte, had de dwerg veel van een kemphaantje, dat een olifant te lijf wil. »En ik zeg je, Hermann, dat het onrecht vaardig is!" riep hij met een schril stem metje. »0enrechtvaartig!" brulde de reusmeteen onmiskenbaar Duitsch accent. »Ja! 't is een schreeuwende onrechtvaar digheid ! Als een reus honderd gulden per maand salaris bedingt, wat moet ik, een heer Von Bismarck is waarschijnlijk de eenige, die weet, hoevelen zich aan hem hebben verkocht. Immers rekening en ver antwoording van de uitgegeven gelden werd nooit gedaan, en slechts van tijd tot tijd werd een tipje van den geheimzinnigen sluier opgelicht. De nieuwe koers'' heeft met dezen jammerlijken toestand gebroken. Natuurlijk niet geheel. Het bleek al spoedig, dat ook de heer Von Caprivi eene officieuse pers niet kon missen, en de nieuwe rijkskanselier zal wel spoedig hebben gemerkt, dat de bladen, die door zijn voorganger als »freiwillig gouvernemenlaf werden aangeduid, zeer in hun ijver verflauwden, zoodra hun de nervus rerum niet meer van hoogerhand werd ver strekt. Van de vele geheime agenten in het buitenland kon ook niet worden ver langd, dat zij hunne diensten voor niets zouden blijven verleenen. Zoo kwam de re geering er toe om, toen zij de teruggave van het "Welfenfonds in het vooruitzicht stelde, tegelijkertijd een crediet van 500.000 Mark per jaar voor geheime fondsen te vra gen, welk crediet na kortstondige beraad slaging werd toegestaan. De som dat moet worden erkend is bescheiden, al dient men niet uit het oog te verliezen, dat de regeering nog over vele andere middelen beschikt om de vriendjes te beloonen. Vraagt men nu, of van de zijde van den Hannoverschen kroonpretendent, den hertog van Cumberland, iets is gedaan wat tot het teruggeven van de 16 millioen Thaler aan leiding zou kunnen geven, dan moet het antwoord ontkennend luiden. De hertog heeft aan den keizer een fraaien brief geschreven, en daarin verzekerd, dat hij volstrekt niet voornemens was, den vrede van het Duitsche Rijk of van een der daartoe behoorende staten te verstoren, en dat hij op geenerlei wijze vijandige ondernemingen tegen Pruisen zal ondernemen of aanmoedigen. Maar hij erkent geenszins de wettigheid der bestaande toestanden ; hij doet noch rechtstreeks, noch zijdelings afstand van zijne aanspraken ; hij blijft zich een Duitsch vorst noemen, en noemt den keizer »freundlieh lieber Vetter und Eruder" eene titulatuur, waarmede regeerende vorsten elkander plegen aan te spreken. Men zal zeggen, dat het traktaat van 1868 de teruggave van het vermogen van koning Georg, of liever de uitbetaling der hem toe gekende schadeloosstelling, niet had vastge knoopt aan de voorwaarde, dat hij formeel afstand zou doen van al zijne aanspraken. Men zal er bij opmerken, dat geen mensch meer gelooft aan het «vijandig streven" van den hertog van Cumberland, die te verstandwerg, dan niet eischen ? »Zehn!" antwoordde mijnheer Hermann met een schorren lach. Lilliput werd vuurrood van toorn. Maar plotseling zijn gramschap bedwingend, keerde hij zich tot ons en zeide met een nog van verontwaardiging trillende stem: »Mijne heeren, ik zal dien dommen mof niet de eer aandoen, verder woorden met hem te verspillen. Ik neem u tot getuigen van onzen twist. Wij zijn beiden wondermenschen: wie van de twee dunkt u het belangwekkendste om te zien ?" »De dwerg!" riepen eenige stemmen.» Neen, de reus!" verklaarden een paar andere. »Hier is geen twijfel mogelijk heeren!" vervolgde Lilliput rad, zonder zich van zijn stuk te laten brengen. »IIet is ontegenzeg gelijk de dwerg. Ik zal het u bewijzen.'' »ïvoet, beweis!" zeide mijnheer Hermann grinnikend. »Met u praat ik niet meer'', antwoordde Lilliput met een verachtelijken blik op de laarzen van den reus. En opnieuw het woord tot ons richtend,' begon hij : ?>Wat heeft in uw oogen meer waarde, heeren : een horloge zoo groot als een beddepan, of een dat in de kas van een ring of in een dasspeld kan worden gevat ? Het eene is voor. vijf gulden te koop; het andere is onbetaalbaar. Zietdaar, mijne heeren de beddepan en ziehier het kleinood. En ge loof maar vrij, dat het nog veel moeilijker is, het werk die ik hier heb" hij tikte tegen zijn hoofd ? »en het werk dat daar zit" hij wees op zijn hart »in een hoogte van drie voet te bergen, dan een dig is om met zijn hoofd tegen een muur te loopen, al blijft hij heimelijk eene zekere hoop koesteren op het herstel der oude glorie van zijn geslacht. Dit alles is volkomen waar, maar het verklaart nog niet, waarom juist nu tot de teruggave van het Welfenfonda zal worden overgegaan. Eene'opwelling van deugdzame gevoelens zou onmiddellijk na het ontslag van den heer Von Bismarck begrij pelijker zijn geweest dan thans. Waarom zou men twee jaren hebben laten voorbij gaan, zonder eene onbillijkheid te herstellen, als men dadelijk overtuigd was geweest, dat die onbillijkheid ook eene onhandigheid was? Die laatste overtuiging schijnt thans den doorslag te hebben gegeven. De keizer en zijne raadslieden hebben klaarblijkelijk be grepen, dat het noodig was aan de W elfen, en daarmede aan een belangrijk deel van het Centrum, een gevaarlijk wapen te ont nemen. Nu de nationaal-liberalen door het ingediende schoolwetsontwerp in hooge mate ontstemd zijn, en zelfs de vrij-conservatieven dreigen, de regeering in den steek te laten, is voor deze laatste de hulp van het Centrum van buitengewoon groot belang. Wij willen gaarne aannemen, dat de motieven voor den thans gedanen stap ten deele van minder opportunistischen - aard zijn ; dat de moreele motieven -zich thans zoo onverwacht hebben doen gelden, vindt echter ongetwijfeld slechts zijne verklaring in de minder gunstige poli tieke omstandigheden, in welke de Pruisische regeering tegenover de parlementaire oppositie verkeert. Doch wie buiten dezen politieken strijd staat, behoeft zich om deze redenen van opportunistische staatkunde niet te bekom meren en kan gerust de opheffing van een ergerlijk misbruik met een »beter laat dan nooit" begrteten. MENUET. Naar Maximilian Harden. (Slot). De geschiedschrijvers sterven uit, en men zou moeten wanhopen aan het onderricht der toeko mende geslachten, als niet voor Duifschlacd al thans twee wakkere kadettenleeraars de zoete taak van het historisch sprookjesvertellen op zich genomen hadden. Zij gaan daarby achteruitstap pend te werk, van Sedan naar Mantinea, en ik zou hun amusant boek wel willen vergelijken met den kreeftenmenuet, dien ik in een oud dans boekje heb ontdekt en hiermede aan Fr. KubischWolden eerbiedig aanbied. Zoo goed echter, vrees ik, zullen onze kadettenleeraars de kunst toch niet verstaan, in usum serenissimi delphini ge schiedenis te maken, als myn oude vriend Bossuet, de bisschop van Meaux, die met bijna gods. dienstige bewondering van den zonnekoning spreekt: Ie monarque Ie plus absolu qvCil y ait jamais eu sur Ie tröne':, en met eenigszins lange veer in een trommel van den omvang van een stuivertje op te rollen. Maar zulke artikelen!" met een spottend gebaar naar zijn compagnon, »Engeland en Amerika fabriceereri ze bij hoopen en voor een futje. Pak aan, Goliath !" De omstanders schaterden het uit. Mijn heer Hermann daarentegen was door deze tirade zóó verbitterd geworden, dat hij den dwerg vermoedelijk een leelijke poets zou hebben gebakken, als Lilliput dadelijk na afloop van zijn betoog niet de wijze ingeving had gekregen, om tusschen onze beenen door te sluipen, na zijn tegenstander met de driekleurige linten van zijn mutsje een ironischcn afscheidsgroet te hebben toege wuifd. Eenige avonden geleden stond ik in een anderen circus aan den ingang van het ren park te kijken, toen iemand achter mij mijn elleboog aanstiet en ik hoorde zeggen : »Ga daar vandaan, mijnheer de paar den zouden u kunnen trappen, als ze naar den stal terug hollen !" Ik keerde mij naar den vriendelijken waarschuwer om, en tegen wil en dank ontsnapte mij den uitroep : »Lilliput!" Hoe was 't mogelijk, dat ik in dien mage ren staljongen in zijn vuilen boezeroen, met die blauwe kringen onder zijn onverschillige oogen en met die vettig glimmende platte pet op het hoofd, zoo aanstonds Lilleput herkende, het fleurige, dappere, kranige dwergje van voorheen ? Toch was hij het, want met een triestigen glimlach vroeg hij : Herkent mijnheer mij?"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl