Historisch Archief 1877-1940
No. 769
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
na hem treedt Marie binnen. Eerst ontmoet zij
Gre(a; de ware verhouding tusschen deze en haar
man is haar nog niet bekend, al heeft zij de waar
heid vermoed, verondersteld, gevreesd Greta be
grijpt wie zy is en licht haar terstond in, wreed
en zonder hulselen. Zij wil dat het waarheid
worde tusschen Marie en haar, tusschen Marie en
Herman. Alle logen moet eindigen, alle bedrog
vermorseld worden. Zonder mededoogen rukt zij
den laffen, nietswaardigen Herman van het voet-;
stuk, waarop de liefde zijner vrouw hem had ge
plaatst. In nu huiveringwekkend kille, dan angstig
luide en volle klanken stort zij haar smart en
vaühoopuit. Kaar, Greta, had Herman liefgehad,
haar alleen, tot hij voor zijn zaken een vrouw met
geld, een goüdvischje, zooals hij schertsend zeide,
noodig bad. Daarom alleen had hij Marie ge
trouwd; hij had zich verkocht; het rijke meisje
had hem gekocht. Toch was Greta gelukkig en
tevreden gebleven, zelfs toen zij bemerkte dat Her
man Marie steeds meer liefkreeg, haar steeds
meer veronachtzaamde; zij had een kind, Marie
niet. Nu dit gestorven is, is ook de vader haar
onverschillig geworden; meer dan dit, zij haat en
veracht hem. Als versteend van wanhoop verlaat
Marie het noodlottige huis; een oogenbl'k later
volgt Herman haar.
Ik gevoel en geef toe, dat de in dit bedrijf ver
werkte dramatische stof stout en aangrijpend is in
ongewone mate, dat de toestand zich met onver
biddelijke noodzakelijkheid heeft opgedrongen, niet
anders ver- en ontwikkeld kon worden dan de heer
Nouhuys dat deed. Toch heeft dit bedrijf op mij min
der indruk gemaakt, schijnt het mij als kunst in alle
opzichten het mindere van het eerste. Hoe komt
dit? Sta ik in mijn oordeel alleen of deelen meer
deren het? Is de toestand op zichzelf te gespannen,
te opgeschroefd ? Kennen wij Greta te weinig om
met haar mede te leven en mede te lijden? Spreekt
zvj met te bestudeerde kalmte en spïtsvondigheid
voor een vrouw die in radelooze spanning haar
kilid heeft zien sterven nog geen uur geleden ?
Preekt, redeneert, dogmatiseert zij te veel? Voelt,
lijdt en strijdt zij te weinig ? Schijnt het te vaak
alsof de auteur en niet de persoon aan het woord
is ? Gaat haar individualiteit te volkomen in de
situatie op en onder ? Ik geloof, dat al deze om
standigheden medewerken, bovendien, dat een niet
gering gedeelte der schuld op rekening der vertol
king, in casu der vertolkster,mevrouw
Mulder-Roelofzen, moet gesteld worden. Haar opvatting van de
rol van Greta scheen my allerongelukkigst,
alleronjuist. Zy' melodrama)iseerde, vergroeide de figuur.
die door diep gevoel, innigheid en oprechtheid
kracht en kleur moet krijgen. Mevrouw Mulder wist
geen oogenblik het gekunstelde, komedieacbtige van
haar vertolking te verbloemen. Waartoe al die zing
zang, die loopjes en aanloopjes in de voordracht ?
dat bonte en rammelende in gebaren en beweging ?
Greta moet deernis wekken, niet afstooten; haar
smart moet haar adelen, haar handelwijze ver
klaren, doen aannemen. Nu was juist het tegen
overgestelde het geval, kregen wij met den armen
Herman, die zoovele jaren aan zulk een furie ge
kluisterd was, eigenlijk een beetje medeliiden,
konden wij geen oogenblik gelooven dat Greta
hem om zichzelf gevolgd is, bemind heeft.
Het derde bedrijf schijnt mij in zijn zelfbe
wuste kracht en weldoende innigheid even voor
treffelijk als het eerste. Herman wil zijn
schuldeischers een accoord aanbieden; bij deelt Marie
zy'n plan mee; daar zij niet in gemeenschap van
goederen zijn gehuwd, blijven haar bezittingen on
aangetast en kunnen zij op den grooten voet van
voorheen blijven leven. Eerst langzamerhand be
grijpt Marie zijn bedoeling; zij zullen het hunne
behouden, doch tal van burgerlieden zullen hun
zuur bespaarde penningen moeten missen. Zij
heeft een ander, een beter plan. Haar vermo
gen ia juist in staat het tekort te dekken; Her
man moet het van haar aannemen en zijn ver
plichtingen tegenover ieder nakomen. Zij zullen
arm zijn, doch wat doet dat er toe? Zij nullen
werken, desnoods in den vreemde. Armoede! Her
man deinst er voor terug als voor een spook, hij kan,
hij wil niet arm zijn: het zou zijn dood zijn. Marie
houdt vol; wat zal de zwakkeling doen? Geen
andere weg blijft hem open; hij moet aannemen.
Eerst nu, nu het onreine geld, waarmede zij Her
man kocht, van haar is weggenomen, acht Marie
geluk, zij het ook in verre toekomst, mogelijk.
Zonder twijfel zullen velen de ontknooping een
weinis romanesk, een weinig
Ohnetachtigoordeelen. Zij is dat in mijn wedersave, niet op het
tooneel en al waa zij het, wat doet het er toe?
Zij is verheffend en aangrijpend, roerend en tee
der; zij overtuigt en ontwapent. Ook zou men
kunnen vragen: wat moet er van Herman en Marie
worden?Zal bun samenleven, vooral voor de laatste,
niet ondragelijk, onmogelijk blijken ? Hierop zou men
kunnen antwoorden, dat een tooneelstuk binnen
de zich zelf gestelde grenzen wil beoordeeld wor
den, dat een ontknonping den hoofdpersonen geen
brevet van toekomstig geluk uitreikt. Het
aoudmschje zal in mijn herinnering blijven voortleven
als een tooneelspel met twee meesterlijke bedrij
ven, met een derde, welks meest sprekende gebrek
is, dat het minder hoog staat dan deze twee.
Over het spel van mevrouw Mulder-Roelofsen
sprak ik reeds; niet onvermeld wil ik laten, dat
zij in het derde bedrijf, waarin zij slechts even
optreedt, door waarheid en eenvoud indruk maakte.
Misschien zal zij haar opvatting in het tweede
nog herzien; het geheel zal er ongetwijfeld
door winnen. Aan mevrouw van Biene-Poolman
mijn welgemeend compliment voor haar
allervoortreffelijkste creatie. Zoo en niet anders zou ik de
rol van Marie vertolkt willen zien; warme tonen
en tinten, oprechtheid en innigheid alleen zijn in
staat het echt vrouwelijke in zulk een figuur te
bewaren en te doen uitschijnen. Zeer gelukkig
was ook mevrouw van Westerhovn als de be
krompen, wereldsche tante van Borselen. De
heer Royaards had Koorders misschien nog iets
eleganter, iets verleidelijker kunnen voorstellen;
hoe meer geadoniseerd, hoe gemakkelijker wij
begrijpen dat twee vrouwen als Greta en Marie
zulk een nul kunnen lief hebben. In ieder ander
opzicht deed hij de zeer zware rol ten volle recht.
De blijde tijding het groot en welverdiend
succes van een oorspronkelijk tooneelspel moet
van een zeer droeve het overlijden van mevrouw
de Vries vergezeld gaan. Wat de
tooneelspeelkunst, wat Het Nederlandsen Tooneel" in haar
verliest, de toekomst zal het al te duidelijk maken.
In haar is de geestigste onzer tooneelspeelsters
heengegaan. Geene wist te chargeeren, origineel
en bekoorlijk, als zij. Wie herinnert zich haar
hertogin Beatrix in Gevaar voor oorlog" niet?
Haar bloeitijd viel, naar men zegt, in de
Rotterdamsche periode, in de jaren 1863?79; ik ken haar
slechts uit de latere jaren; haar emplooi was langza
merhand een ander geworden, mère noble in stede
van grande coquette; dat zij te Rotterdam andere
kunst gaf dan hier, ik geloof het gaarne, betere,
ik betwijfel het. Ik blader mijn oude programma's
door en zie haar innemende figuur herleven als
mevrouw Fourchambault, als mevrouw Aubray,
als hertogin de Réville, als Isabelle de St. Maurice
in De familie de Olairefont1', als mevrouw van
Balen in Fijne beschuiten". Hoeveel
voortreffelijks had zij nog kunnen scheppen. Zij was slechts
53 jaar oud ; zij scheen nog jonger. Wie zal haar
.opvolgen? Wie haar doen vergeten?
H. J. M.
MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
Liederick, Opera comique van Joseph Mertens.
Wie is Liederick? zal de lezer vragen.
Liederick is de vertrouwde rentmeester van den
Graaf van een e Vlaamsche Heerlijkheid. Hij voert
na de verbanning van den ouden graaf, in af
wachting van den terugkeer van den jongen graaf,
de opperheerschappij over dit gehucht, 's Mans
karakter zal ieder spoedig duidelijk worden wan
neer ik verhaal dat hij de eigenaar is van zeer lange
en zeer roode haren, die een gelaat met rooden
snor en rooden sik omlijsten; dat hij met alle
brave menschen overhoop ligt, voor ieder (behalve
voor de heldin die hij bemint) een grijnslach
over heeft en in de tweede acte, op het eenige
oogenblik dat het tooneel ledig staat, in een zwar
ten mantel gehuld on met den zwarten hoed mef.
slappe randen diep in de oogen gedrukt, aan komt
sluipen en zijn handlanger een zak met goud over
geeft om in de woning van den jongen minnaar
(die goed, edel en graaf is) neer te leggen.
Tot belooning krijgt de handlanger een gevul
de beurs voor eigen gebruik, waarna Liederick
ongeveer uitroept: Ha! Nu kan ik hera in het
verderf storten. Zij zal de mijne en ik zal ge
wroken zijn. (Schaterlach.)
Het is erg jammer voor hem, dat die handlan
ger toevallig de echte jonge Graaf is, die ver
momd eens komt kijken of alles wel behoorlijk
toegaat in ?ijn miniatuurrijk. De Graat is echter
zoo discreet, zich niet voor het slot van het vierde
tableau bekend te maken, waarna Liederick on
middellijk in het kerkerhol wordt gesleept, waar
hij eerst de belaagde en bezwalkte onschuld had
heen gezonden.
Na getracht te hebben den lezer sympathie
voor dit onderwerp in te boezemen (er gaat toch
niets boven ontmaskerde verraders en beloonde
deugd en onschuld, vooral na drie acten vol
tegenspoed en miskenning) wijd ik nog een woord
aan de bespreking van de muziek.
Het was in deze opera, dat voor een vijftiental
jaren ongeveer, de zoo begaafde zanger Emile
Blauwaert zich bij ons bekend maakte in de
rol van Liederick, toen de componist Mertens
met een Vlaamsch gezelschap dit werk ten
gehoore bracht.
Aan de muziek kan men bemerken, dat deze
opera reeds zoovele jaren telt en tevens dat de
componist toen nog geheel onder den invloed van
den ouderen Franschen operastijl stond.
Een paar bijgevoegde nummers toch bewijzen
dat de denkbeelden van den heer Mertens veel
zijn gewijzigd.
Uit deze opera blijkt echter tevens dat hij toen
reeds groote vaardigheid als dramatisch compo
nist bezat, getuige de ensembles in de tweede
acte en de lyrische gedeelten in de derde acte.
Wat klank betreft, heeft hij op sommige
oogenblikken veel effect weten te verkrijgen. Hetgeen
ik echter in de muziek miste was kern, inhoud.
Toch heeft deze opera m. i. doen gevoelen wat
de heer Mertens thans zou kunnen tot stand
brengen.
De vertolking was vooral van de zijde der
hoofdpersonen zeer te prijzen. Mej. Marcolini
was eene sympathieke Berthilde, die hare partij
met veel intentie en distinctie vertolkte terwijl
mevr. Flavigny (Rosette) over het geheel beter
v as dan in vroegere rollen. De heer Samaly
(hoewel zich ongesteld meldende) zong even
frisch en helder als vroeger, terwijl de heer Illy
in de eerste twee acten (waarin hij geheel ver
rader was) verdienstelijk, en in de derde acte
(waar hij melodieus en lyrisch kon zingen en dus
beter in zijn element was) zeer goed zong. De
heer Lefèvre (Walther) toonde weer een zeer
goed tooneelspeler te zijn en de heer Flavigny
(Franz) was vreeselijk grappig en vreeselijk
verkouden.
De koren zongen over het geheel niet kwaad,
doch het orkest gaf herhaalde malen blijken van
onvoldoende voorbereiding. Dit moet voor den
componist; die zelf dirigeerde, pijnlijk geweest zijn.
De heer Mertens ontving na de tweede acte
een krans en werd ten tooneele geroepen. Met
sympathie huldigde men m. i. vooral in hem den
bevoegden en energieken leider van de Haagsche
Opera.
Het 109o concert van de Maatschappij Caecilia
heeft heden-avond plaats. Ten einde den lezers
nog in dit nummer over dit concert te kunnen
inlichten, bespreek ik de donateurs-repetitie die
eergisteren gehouden werd en die ook eigenlijk
de eerste uitvoering genoemd mag worden. liet
programma bestond uit: l Ouverture Coriolan,
van Beethoven. 2. Episode de la vie d'un artixte,
Kymphonie Fantastifjue van Berlioz. 3. Ouverture
Guillaume Teil (ter herinnering aan Rossini's
eeuwfeest). 4. Prélude uit het Oratorium Le
Déluge van Saint-Saëns (met viool-solo) ed 5.
Ouverture Der F/ieyende Hollander van Wagner.
In het vorige saizoen heb ik den inhoud en
vorm van Berlioz's Sinfonie uitvoerig besproken.
Om dus niet in herhalingen te vervallen, verwijs
ik naar het toen geschrevene en bepaal mij
thans tot de uitvoering.
Bij de Caecilia-concerten heeft men de beschik
king over een zeer sterk bezet strijk-kwartet.
Bleek dit o. a. bij Sinfonieën van Haydn eene
schaduwzijde te hebben; voor de meer moderne
werken heeft het ontegenzeggelijk alles voor. Onder
de leiding van Mr. H. Viotta werden al deze wer
ken vertolkt op eene wijze, die ik met groote vol
doening voortreffelijk mag noemen. De Sinfonie
was met groote voorliefde ingestudeerd en werd
met zooveel intentie vertolkt, dat ik er onver
deeld van genoten heb.
Rubinstein haalt als bewijs (?) van de mindere
belangrijkheid van Berlioz' werken het feit aan,
dat zij, wanneer zij voor piano worden gearran
geerd, zooveel verliezen. Rubinstein slaat hier,
evenals op vele andere plaatsen van zijne brochure
Die Musik und ilire Meister, de plank geheel mis.
Het is juist het feit dat Berlioz al wat hij voor
orchest schreef, ook voor orchest gedacht heeft,
dat maakt dat zijne muziek geen arrangement
verdraagt.
Zonder mij in détails te verdiepen, releveer ik
dat de uitvoering tot in alle onderdeelen zoo
klaar was, dat zelfs het zoo vaak veroordeelde
laatste gedeelte: Le songe d'itne nuit de Sabbat,
velen een beteren blik op dit gedeelte moet ge
geven hebben.
De inleiding van de ouverture Guillaume Teil
bood thans een buitengewoon genot, door de ver
tolking van de eerste partij door den heer
Bosmans. Zoolang ik te Amsterdam woon heb ik die
partij nog niet zoo schoon hooren spelen.
Het prélude van Saint-ïaens gaf aan de strijk
instrumenten gelegenheid met hunne kwaliteiten
te woekeren, terwijl de heer Cramer op zeer arti
stieke wijze den vioolsolo vervulde.
Wanneer Viotta dirigeert zijn wij ook bijna zeker
een werk van Wagner op het programma te zien.
Even zeker zijn wij dan ook eene vertolking te
genieten die de sporen draagt van de groote be
kwaamheid en spiritueele opvatting van den zoo
hoogbegaafden leider.
De voordracht van Wagner's ouverture was
thans weer zoo vol gloed en er werd weer zulk
een authentiek cachet aan gegeven, dat dit een
zeer waardig slot was.
Caecilia zal dus ook dezen avond (ik twijfel
er na het gehoorde niet aan) haar grooten naam
waardiglijk ophouden.
In het laatst van de vorige week trad de heer
I. Mossel in het Concertgebouw als solist op met
een violoncelconcert van Saint-ëaëns.
Met groot genoegen merkte ik op hoe deze j
kunstenaar aan volheid van toon gewonnen heeft,
gevoegd bij groote zekerheid en duidelijkheid, en
hoe hij zich met ernst rekenschap had gegeven van
den geestelijken inhoud van dit werk. Ik mag deze
vertolking dan ook eene zeer schoone noemen.
Dit concert werd door het orkest voortreffelijk
begeleid.
VAN MILLIGEN.
De concerten volgen elkander in deze laatste
dagen zeer snel op. Er zijn dagen dat de ver
slaggever zich zoo vrij als een rentenier gevoelt,
terwijl hij soms geen tijd het f t om alles bij te wonen.
Door bijzondere omstandigheden moest ik gister
het concert verzuimen waarop van den Heer S. de
Lange uit 's Gravenhage de 3e Sinfonie werd
uitgevoerd, terwijl hij zich weder als orgelvirtuoos
deed hooren.
Ik hoop in de gelegenheid gesteld te zullen
worden, spoedig dat nieuwe werk van den Heer
de Lange te kunnen bespreken.
AANTEEKENINGEN SCHILDERKUNST.
Er is iets opbeurends in, den heer van der
Keilen in zijn laatste Nieuwsartikel getuigenis te
hooren afleggen, omtrent zich zelf. Hij zoekt
volgens zijn zeggen voortdurend, hij Jioopt zóó
dat hij vooruit al erg verlangend wordt, een
nieuwe verschijning te zullen zien optreden, een,
die een nieuwe opvatting verraadt, een oor'
spronkelijkheid, een die voor de toekomst alles
doet hopen, in n woord; een nieuw genie.''
Men moet om den heer van der Keilen recht
te doen van deze brandende wenschen voor een
nieuwe kunst bij den bejaarden kunstbeschouwer
vriendelijk nota nemen. Het is billijk in dit
vurig artistiek verlangen de goede zijde op te
merken van een man die er zoo dikwijls zwakke
zien laat. Deze, hetzij in 't voorbijgaan gezegd.
vind ik een van zijn ergste: dat hij zoo vaak
aan zijn slachtoffers den papa-achtigen raad
voorhoudt, om toch ernstiger te studeeren. ter
wijl de goede man zelf in zijn kritiekwerk zoo
bijster weinig blijk van eenige de minste studie
geven blijft.
Maar ik wilde een sympathieke neiging bij den
heer v. d. K. onderstrepen. Die neiging is zóó,
dat men ze in een teekening zou willen uitdruk
ken. Men ziet onwillekeurig den heer v. d.
Keilen met zijn bekenden tilosofenkop voor zich
in de rol van Diogenes. Wel te verstaan, niet
zooals de hondsche wijsgeer hokt in zijn
eigenwijzeji ton. Maar Diogenes als een eerbiedwaar
dige asceten-figuur, met de lantaarn voor zich
uit, in heilige aandrift zoekend, zoekend om
waar hij zoo naar haakt te vinden.
Toch zou er een moeielijkheid in blijven om
een goed beeld van een Diogenes-van der Keilen
te maken. Zij zou zitten in de oogen. Want
als men die dicht teekende, zou het allicht
schijnen of de bedoeling was een slaapwandelaar
voor te stellen, en een dolende somnambule, daar
heeft de heldere heer van der Keilen nu niets
van weg, terwijl op geen andere manier toch,
gemakkelijk zou zijn uitgedrukt, hoe deze
hollandsche Diogenes der schilderkritiek, ongeluk
kig een stekeblinde is.
Op 24 en 25 Maart zal de firma Frederik
Muller en Co. van Amsterdam, te Maastricht de
collectie oude schilderijen toebehoorende aan den
heer Mr. A. Philips-Neven verkoopen.
Op 29 Maart veilt de firma C. F. Roos en Co.
in de Brakke Grond te Amsterdam, het kabinet
van wijlen mevr. de wed. M. C. Messchert van
Vollenhoven geb. van Lennep, bestaande uit
oudhollandsche kunst, benevens de nagelaten oude
schilderijen van wijien den heer C. H. A. van
Engelenberg.
De vereeniging Rembrandt zal ditmaal hopen
we teeken van leven geven.
Men mag er van zeggen wat men wil, zoo'a
geïllustreerde catalogus van den Salon de l»
Rose + Croix, daar zit toch meer aftchijn vaa
kunst in dan in een van een olficieelen salon.
Het is maar jammer dat een man als Sar Peladan.
zeer redelijke neigingen, zeer verheven ideeën, ea
een zeer werkelijk talent, ook weer de inlei
ding tot dit boekje, door middel van zijn buiten
gewone kwasterigheid gelieft te ridiculiteeren,
Hoe dit zij, de composities van Carloz Schawbe
zijn delicaat en knap, Theo Wagner schijnt eea
man van opmerkelijke bizarrerie, de teekening
van Emile Bernard is omtrent zoo goed als een
oud Duitsche prent, _ het knielende knaapje
van Filiger is zoo stellig als een Egyptische
muur-insnijding en pieuzer, Alexander Séon
is kennelijk iemand die wat kar, en van den
geheelen catalogus is het jammer dat men er niet
een beteren omslag aan heeft weten te geven.
Roger Marx, die van deze dingen op de hoogte
is, wijdt in den Voltaire een artikel aan dezen
Salon waar aan dit ontleend:
Zoo gauw als het verbeelden van de werkelijk
heid, eenmaal aan de orde, door allen blind
werd geaccepteerd, tot conventioneel en banaal
wordens toe, heeft de behoefte aan een nieuwe
kunstbeweging zich opgedrongen, en, naar de wét
van de opeenvolging der evolutie?, moest die be
weging in tegenovergestelden zin zich doen kennen
en het idiale het onrëeele voorop stellen. Emile
Berrard die, nog voor Gauguin de man was van
deze esthetiek die sedert als de symbolistische
werd aangeduid, stelt tegenover de letterlijke
juistheid zijner voorgangers eene verbeeldinga
conceptie en ook een verbeeldings-uitvoering die
misvormt om beter te karakteriseeren en om met
meer stelligheid het moreele karakter en het ge
voel te doen predomineeren. Zijn geloof is op
recht, bewogen als dat van een primitieve, ea
wel zeer tn ffend ook is het geloof van Filiger
dien schilder van het gebed, van die echte figu
ren verzonken in oneindig gepeins, dien schilder
der hieratische verrichtingen wiens manier den
ken doet aan voorstellingen in een geschilderd
kerkraam.
Het voegt overigens hierbij op te merken dat
juist door haar verkorten, haar gewild vereenvou
digen, de symbolistische kunst evenals de
Romaansche van welke zij herstamt. in haar wezea
is decoratief. Trachsell heeft dit zoo begrepen
dat hij zijn verbeelding niet alleen geformuleerd
heeft in ontstellende composities, maar ook dik
wijls in haast al te zeer feërieke architektuur
ontwerpen."
Van de vreemdelingen wordt Toorop door Mari
als de meest beteekenende geprezen.
Toorop heeft voor het Presidentschap der
afdeeling schilderkunst van den Ilaagschen kunst
kring bedankt.
De Antwerpsche Association pour l'Art, waar
ik verleden week van sprak, denkt in Mei hare
eerste expositie t.s houden. De leden van de
Brusselsche Vingt zullen op twee na allen
exposeeren. Van de tlollanders denkt men uit te
noodigen: Breitner. Isaüc Israöls, Bauer, Witsen
Voerman, Karsen, Verster, Thorn Trikker, Roland
Holst en Veth.
Men kan niet veronderstellen dat het komt
doordien hij bij onzen Hollandschen Spoorweg niet
meer verkocht mag worden, maar de Gil Bias
illustréis in den laatsten tijd bizonder fatsoenlijk.
Fin omdat deze Steinlen, de teekenaar van het
vroolijke weekblaadje, met Forain zeker de beste
is van hen die in Frankrijk op 't oogenblik doen
aan journalistiek-illustratiewerk, mag ik lijden dat
zijn teekeningen in Holland veel bekeken zullen
worden. Want, onlangs kon men eens lezen van
een al te duffe va'lerlandsche illustratie, dat zij
zoo goed den dienst zou doen om ten onzent de
veronachtzaamde illustreerkunst weer op een
hoogte te brengen, maar ik zeg dat er uit
n plaatje van Steinlen meer illustratief talent
blijkt, dan uit een heelen jaargang van Elzeviers
geïllustreerd maandschrift.
Men mag zoo zoetjes en benieuwd worden wat
ar dezen zomer van de Driejaarlijksche te Am
sterdam komen zal. Een commissie is nog niet
benoemd. In Arti weet men niet of men de Na
jaarstentoonstelling nu zal laten doorgaan of niet.
Velen meenden dat de Driejaarlijksche nog wel
weer in de Loods op het Damrak kon komen.
Maar tegen Juni al is deze door het Rijk voor de
posterijen in beslas genomen. Het is dus niet
duidelijk hóe dit alles gaan zal.
Het plan bestaat om ter gelegenheid van de
aanstaande Lustrum-feesten der Amsterdamsche
Universiteit, en waarschijnlijk onder patronaat van
den Senaat van het Amsterdamsch Studentenkorps,
een keuze-tentoonstelling van tegenwoordige
Nederlandsche kunst te organizeerer. Een comit
heeft zich reeds gevormd.
De Haagsche Kunstkring, die kapitaal noodig
heeft, wil, in plaats van de leening, die zij eerst
dacht te sluiten, een groote loterij op touw zetten.
Zoo iets schijnt tegenwoordig bij het bestaan van.
een fatsoenlijk kunstgezelschap te hooren.
De collectie-AIexandre Dumas, die begin Mei
verkocht wordt, is vooral belangrijk, door de 21
schilderijen van Tassaert. Tassaert was een zeer
merkwaardig schilder van de romantische roman
tiek, die in de geschiedenis van de fransche schil
derkunst dezer eeuw, ten onrechte wel eens ver
geten wordt.
16 Maart '92. V.
EMILE MICIIEL?LA FAMILLE DES
BRUEGIIEL.
Het behoeft niet meer gezegd te worden, dat
Emile Michel zich zeer verdienstelijk maakt teil
aanzien van de oude Nederlandsche kunstgeschie
denis. Hoevele opstellen over haar worden door
hem niet reeds geplaatst in L'Art en in d«
Gazette des Beaux-arts! Opatellen, welke door
den aangenamen vorm en door de juiste bereke
ning van hetgeen de lezers dezer tijdschriften aaa