De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 20 maart pagina 3

20 maart 1892 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 769 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. na hem treedt Marie binnen. Eerst ontmoet zij Gre(a; de ware verhouding tusschen deze en haar man is haar nog niet bekend, al heeft zij de waar heid vermoed, verondersteld, gevreesd Greta be grijpt wie zy is en licht haar terstond in, wreed en zonder hulselen. Zij wil dat het waarheid worde tusschen Marie en haar, tusschen Marie en Herman. Alle logen moet eindigen, alle bedrog vermorseld worden. Zonder mededoogen rukt zij den laffen, nietswaardigen Herman van het voet-; stuk, waarop de liefde zijner vrouw hem had ge plaatst. In nu huiveringwekkend kille, dan angstig luide en volle klanken stort zij haar smart en vaühoopuit. Kaar, Greta, had Herman liefgehad, haar alleen, tot hij voor zijn zaken een vrouw met geld, een goüdvischje, zooals hij schertsend zeide, noodig bad. Daarom alleen had hij Marie ge trouwd; hij had zich verkocht; het rijke meisje had hem gekocht. Toch was Greta gelukkig en tevreden gebleven, zelfs toen zij bemerkte dat Her man Marie steeds meer liefkreeg, haar steeds meer veronachtzaamde; zij had een kind, Marie niet. Nu dit gestorven is, is ook de vader haar onverschillig geworden; meer dan dit, zij haat en veracht hem. Als versteend van wanhoop verlaat Marie het noodlottige huis; een oogenbl'k later volgt Herman haar. Ik gevoel en geef toe, dat de in dit bedrijf ver werkte dramatische stof stout en aangrijpend is in ongewone mate, dat de toestand zich met onver biddelijke noodzakelijkheid heeft opgedrongen, niet anders ver- en ontwikkeld kon worden dan de heer Nouhuys dat deed. Toch heeft dit bedrijf op mij min der indruk gemaakt, schijnt het mij als kunst in alle opzichten het mindere van het eerste. Hoe komt dit? Sta ik in mijn oordeel alleen of deelen meer deren het? Is de toestand op zichzelf te gespannen, te opgeschroefd ? Kennen wij Greta te weinig om met haar mede te leven en mede te lijden? Spreekt zvj met te bestudeerde kalmte en spïtsvondigheid voor een vrouw die in radelooze spanning haar kilid heeft zien sterven nog geen uur geleden ? Preekt, redeneert, dogmatiseert zij te veel? Voelt, lijdt en strijdt zij te weinig ? Schijnt het te vaak alsof de auteur en niet de persoon aan het woord is ? Gaat haar individualiteit te volkomen in de situatie op en onder ? Ik geloof, dat al deze om standigheden medewerken, bovendien, dat een niet gering gedeelte der schuld op rekening der vertol king, in casu der vertolkster,mevrouw Mulder-Roelofzen, moet gesteld worden. Haar opvatting van de rol van Greta scheen my allerongelukkigst, alleronjuist. Zy' melodrama)iseerde, vergroeide de figuur. die door diep gevoel, innigheid en oprechtheid kracht en kleur moet krijgen. Mevrouw Mulder wist geen oogenblik het gekunstelde, komedieacbtige van haar vertolking te verbloemen. Waartoe al die zing zang, die loopjes en aanloopjes in de voordracht ? dat bonte en rammelende in gebaren en beweging ? Greta moet deernis wekken, niet afstooten; haar smart moet haar adelen, haar handelwijze ver klaren, doen aannemen. Nu was juist het tegen overgestelde het geval, kregen wij met den armen Herman, die zoovele jaren aan zulk een furie ge kluisterd was, eigenlijk een beetje medeliiden, konden wij geen oogenblik gelooven dat Greta hem om zichzelf gevolgd is, bemind heeft. Het derde bedrijf schijnt mij in zijn zelfbe wuste kracht en weldoende innigheid even voor treffelijk als het eerste. Herman wil zijn schuldeischers een accoord aanbieden; bij deelt Marie zy'n plan mee; daar zij niet in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, blijven haar bezittingen on aangetast en kunnen zij op den grooten voet van voorheen blijven leven. Eerst langzamerhand be grijpt Marie zijn bedoeling; zij zullen het hunne behouden, doch tal van burgerlieden zullen hun zuur bespaarde penningen moeten missen. Zij heeft een ander, een beter plan. Haar vermo gen ia juist in staat het tekort te dekken; Her man moet het van haar aannemen en zijn ver plichtingen tegenover ieder nakomen. Zij zullen arm zijn, doch wat doet dat er toe? Zij nullen werken, desnoods in den vreemde. Armoede! Her man deinst er voor terug als voor een spook, hij kan, hij wil niet arm zijn: het zou zijn dood zijn. Marie houdt vol; wat zal de zwakkeling doen? Geen andere weg blijft hem open; hij moet aannemen. Eerst nu, nu het onreine geld, waarmede zij Her man kocht, van haar is weggenomen, acht Marie geluk, zij het ook in verre toekomst, mogelijk. Zonder twijfel zullen velen de ontknooping een weinis romanesk, een weinig Ohnetachtigoordeelen. Zij is dat in mijn wedersave, niet op het tooneel en al waa zij het, wat doet het er toe? Zij is verheffend en aangrijpend, roerend en tee der; zij overtuigt en ontwapent. Ook zou men kunnen vragen: wat moet er van Herman en Marie worden?Zal bun samenleven, vooral voor de laatste, niet ondragelijk, onmogelijk blijken ? Hierop zou men kunnen antwoorden, dat een tooneelstuk binnen de zich zelf gestelde grenzen wil beoordeeld wor den, dat een ontknonping den hoofdpersonen geen brevet van toekomstig geluk uitreikt. Het aoudmschje zal in mijn herinnering blijven voortleven als een tooneelspel met twee meesterlijke bedrij ven, met een derde, welks meest sprekende gebrek is, dat het minder hoog staat dan deze twee. Over het spel van mevrouw Mulder-Roelofsen sprak ik reeds; niet onvermeld wil ik laten, dat zij in het derde bedrijf, waarin zij slechts even optreedt, door waarheid en eenvoud indruk maakte. Misschien zal zij haar opvatting in het tweede nog herzien; het geheel zal er ongetwijfeld door winnen. Aan mevrouw van Biene-Poolman mijn welgemeend compliment voor haar allervoortreffelijkste creatie. Zoo en niet anders zou ik de rol van Marie vertolkt willen zien; warme tonen en tinten, oprechtheid en innigheid alleen zijn in staat het echt vrouwelijke in zulk een figuur te bewaren en te doen uitschijnen. Zeer gelukkig was ook mevrouw van Westerhovn als de be krompen, wereldsche tante van Borselen. De heer Royaards had Koorders misschien nog iets eleganter, iets verleidelijker kunnen voorstellen; hoe meer geadoniseerd, hoe gemakkelijker wij begrijpen dat twee vrouwen als Greta en Marie zulk een nul kunnen lief hebben. In ieder ander opzicht deed hij de zeer zware rol ten volle recht. De blijde tijding het groot en welverdiend succes van een oorspronkelijk tooneelspel moet van een zeer droeve het overlijden van mevrouw de Vries vergezeld gaan. Wat de tooneelspeelkunst, wat Het Nederlandsen Tooneel" in haar verliest, de toekomst zal het al te duidelijk maken. In haar is de geestigste onzer tooneelspeelsters heengegaan. Geene wist te chargeeren, origineel en bekoorlijk, als zij. Wie herinnert zich haar hertogin Beatrix in Gevaar voor oorlog" niet? Haar bloeitijd viel, naar men zegt, in de Rotterdamsche periode, in de jaren 1863?79; ik ken haar slechts uit de latere jaren; haar emplooi was langza merhand een ander geworden, mère noble in stede van grande coquette; dat zij te Rotterdam andere kunst gaf dan hier, ik geloof het gaarne, betere, ik betwijfel het. Ik blader mijn oude programma's door en zie haar innemende figuur herleven als mevrouw Fourchambault, als mevrouw Aubray, als hertogin de Réville, als Isabelle de St. Maurice in De familie de Olairefont1', als mevrouw van Balen in Fijne beschuiten". Hoeveel voortreffelijks had zij nog kunnen scheppen. Zij was slechts 53 jaar oud ; zij scheen nog jonger. Wie zal haar .opvolgen? Wie haar doen vergeten? H. J. M. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. Liederick, Opera comique van Joseph Mertens. Wie is Liederick? zal de lezer vragen. Liederick is de vertrouwde rentmeester van den Graaf van een e Vlaamsche Heerlijkheid. Hij voert na de verbanning van den ouden graaf, in af wachting van den terugkeer van den jongen graaf, de opperheerschappij over dit gehucht, 's Mans karakter zal ieder spoedig duidelijk worden wan neer ik verhaal dat hij de eigenaar is van zeer lange en zeer roode haren, die een gelaat met rooden snor en rooden sik omlijsten; dat hij met alle brave menschen overhoop ligt, voor ieder (behalve voor de heldin die hij bemint) een grijnslach over heeft en in de tweede acte, op het eenige oogenblik dat het tooneel ledig staat, in een zwar ten mantel gehuld on met den zwarten hoed mef. slappe randen diep in de oogen gedrukt, aan komt sluipen en zijn handlanger een zak met goud over geeft om in de woning van den jongen minnaar (die goed, edel en graaf is) neer te leggen. Tot belooning krijgt de handlanger een gevul de beurs voor eigen gebruik, waarna Liederick ongeveer uitroept: Ha! Nu kan ik hera in het verderf storten. Zij zal de mijne en ik zal ge wroken zijn. (Schaterlach.) Het is erg jammer voor hem, dat die handlan ger toevallig de echte jonge Graaf is, die ver momd eens komt kijken of alles wel behoorlijk toegaat in ?ijn miniatuurrijk. De Graat is echter zoo discreet, zich niet voor het slot van het vierde tableau bekend te maken, waarna Liederick on middellijk in het kerkerhol wordt gesleept, waar hij eerst de belaagde en bezwalkte onschuld had heen gezonden. Na getracht te hebben den lezer sympathie voor dit onderwerp in te boezemen (er gaat toch niets boven ontmaskerde verraders en beloonde deugd en onschuld, vooral na drie acten vol tegenspoed en miskenning) wijd ik nog een woord aan de bespreking van de muziek. Het was in deze opera, dat voor een vijftiental jaren ongeveer, de zoo begaafde zanger Emile Blauwaert zich bij ons bekend maakte in de rol van Liederick, toen de componist Mertens met een Vlaamsch gezelschap dit werk ten gehoore bracht. Aan de muziek kan men bemerken, dat deze opera reeds zoovele jaren telt en tevens dat de componist toen nog geheel onder den invloed van den ouderen Franschen operastijl stond. Een paar bijgevoegde nummers toch bewijzen dat de denkbeelden van den heer Mertens veel zijn gewijzigd. Uit deze opera blijkt echter tevens dat hij toen reeds groote vaardigheid als dramatisch compo nist bezat, getuige de ensembles in de tweede acte en de lyrische gedeelten in de derde acte. Wat klank betreft, heeft hij op sommige oogenblikken veel effect weten te verkrijgen. Hetgeen ik echter in de muziek miste was kern, inhoud. Toch heeft deze opera m. i. doen gevoelen wat de heer Mertens thans zou kunnen tot stand brengen. De vertolking was vooral van de zijde der hoofdpersonen zeer te prijzen. Mej. Marcolini was eene sympathieke Berthilde, die hare partij met veel intentie en distinctie vertolkte terwijl mevr. Flavigny (Rosette) over het geheel beter v as dan in vroegere rollen. De heer Samaly (hoewel zich ongesteld meldende) zong even frisch en helder als vroeger, terwijl de heer Illy in de eerste twee acten (waarin hij geheel ver rader was) verdienstelijk, en in de derde acte (waar hij melodieus en lyrisch kon zingen en dus beter in zijn element was) zeer goed zong. De heer Lefèvre (Walther) toonde weer een zeer goed tooneelspeler te zijn en de heer Flavigny (Franz) was vreeselijk grappig en vreeselijk verkouden. De koren zongen over het geheel niet kwaad, doch het orkest gaf herhaalde malen blijken van onvoldoende voorbereiding. Dit moet voor den componist; die zelf dirigeerde, pijnlijk geweest zijn. De heer Mertens ontving na de tweede acte een krans en werd ten tooneele geroepen. Met sympathie huldigde men m. i. vooral in hem den bevoegden en energieken leider van de Haagsche Opera. Het 109o concert van de Maatschappij Caecilia heeft heden-avond plaats. Ten einde den lezers nog in dit nummer over dit concert te kunnen inlichten, bespreek ik de donateurs-repetitie die eergisteren gehouden werd en die ook eigenlijk de eerste uitvoering genoemd mag worden. liet programma bestond uit: l Ouverture Coriolan, van Beethoven. 2. Episode de la vie d'un artixte, Kymphonie Fantastifjue van Berlioz. 3. Ouverture Guillaume Teil (ter herinnering aan Rossini's eeuwfeest). 4. Prélude uit het Oratorium Le Déluge van Saint-Saëns (met viool-solo) ed 5. Ouverture Der F/ieyende Hollander van Wagner. In het vorige saizoen heb ik den inhoud en vorm van Berlioz's Sinfonie uitvoerig besproken. Om dus niet in herhalingen te vervallen, verwijs ik naar het toen geschrevene en bepaal mij thans tot de uitvoering. Bij de Caecilia-concerten heeft men de beschik king over een zeer sterk bezet strijk-kwartet. Bleek dit o. a. bij Sinfonieën van Haydn eene schaduwzijde te hebben; voor de meer moderne werken heeft het ontegenzeggelijk alles voor. Onder de leiding van Mr. H. Viotta werden al deze wer ken vertolkt op eene wijze, die ik met groote vol doening voortreffelijk mag noemen. De Sinfonie was met groote voorliefde ingestudeerd en werd met zooveel intentie vertolkt, dat ik er onver deeld van genoten heb. Rubinstein haalt als bewijs (?) van de mindere belangrijkheid van Berlioz' werken het feit aan, dat zij, wanneer zij voor piano worden gearran geerd, zooveel verliezen. Rubinstein slaat hier, evenals op vele andere plaatsen van zijne brochure Die Musik und ilire Meister, de plank geheel mis. Het is juist het feit dat Berlioz al wat hij voor orchest schreef, ook voor orchest gedacht heeft, dat maakt dat zijne muziek geen arrangement verdraagt. Zonder mij in détails te verdiepen, releveer ik dat de uitvoering tot in alle onderdeelen zoo klaar was, dat zelfs het zoo vaak veroordeelde laatste gedeelte: Le songe d'itne nuit de Sabbat, velen een beteren blik op dit gedeelte moet ge geven hebben. De inleiding van de ouverture Guillaume Teil bood thans een buitengewoon genot, door de ver tolking van de eerste partij door den heer Bosmans. Zoolang ik te Amsterdam woon heb ik die partij nog niet zoo schoon hooren spelen. Het prélude van Saint-ïaens gaf aan de strijk instrumenten gelegenheid met hunne kwaliteiten te woekeren, terwijl de heer Cramer op zeer arti stieke wijze den vioolsolo vervulde. Wanneer Viotta dirigeert zijn wij ook bijna zeker een werk van Wagner op het programma te zien. Even zeker zijn wij dan ook eene vertolking te genieten die de sporen draagt van de groote be kwaamheid en spiritueele opvatting van den zoo hoogbegaafden leider. De voordracht van Wagner's ouverture was thans weer zoo vol gloed en er werd weer zulk een authentiek cachet aan gegeven, dat dit een zeer waardig slot was. Caecilia zal dus ook dezen avond (ik twijfel er na het gehoorde niet aan) haar grooten naam waardiglijk ophouden. In het laatst van de vorige week trad de heer I. Mossel in het Concertgebouw als solist op met een violoncelconcert van Saint-ëaëns. Met groot genoegen merkte ik op hoe deze j kunstenaar aan volheid van toon gewonnen heeft, gevoegd bij groote zekerheid en duidelijkheid, en hoe hij zich met ernst rekenschap had gegeven van den geestelijken inhoud van dit werk. Ik mag deze vertolking dan ook eene zeer schoone noemen. Dit concert werd door het orkest voortreffelijk begeleid. VAN MILLIGEN. De concerten volgen elkander in deze laatste dagen zeer snel op. Er zijn dagen dat de ver slaggever zich zoo vrij als een rentenier gevoelt, terwijl hij soms geen tijd het f t om alles bij te wonen. Door bijzondere omstandigheden moest ik gister het concert verzuimen waarop van den Heer S. de Lange uit 's Gravenhage de 3e Sinfonie werd uitgevoerd, terwijl hij zich weder als orgelvirtuoos deed hooren. Ik hoop in de gelegenheid gesteld te zullen worden, spoedig dat nieuwe werk van den Heer de Lange te kunnen bespreken. AANTEEKENINGEN SCHILDERKUNST. Er is iets opbeurends in, den heer van der Keilen in zijn laatste Nieuwsartikel getuigenis te hooren afleggen, omtrent zich zelf. Hij zoekt volgens zijn zeggen voortdurend, hij Jioopt zóó dat hij vooruit al erg verlangend wordt, een nieuwe verschijning te zullen zien optreden, een, die een nieuwe opvatting verraadt, een oor' spronkelijkheid, een die voor de toekomst alles doet hopen, in n woord; een nieuw genie.'' Men moet om den heer van der Keilen recht te doen van deze brandende wenschen voor een nieuwe kunst bij den bejaarden kunstbeschouwer vriendelijk nota nemen. Het is billijk in dit vurig artistiek verlangen de goede zijde op te merken van een man die er zoo dikwijls zwakke zien laat. Deze, hetzij in 't voorbijgaan gezegd. vind ik een van zijn ergste: dat hij zoo vaak aan zijn slachtoffers den papa-achtigen raad voorhoudt, om toch ernstiger te studeeren. ter wijl de goede man zelf in zijn kritiekwerk zoo bijster weinig blijk van eenige de minste studie geven blijft. Maar ik wilde een sympathieke neiging bij den heer v. d. K. onderstrepen. Die neiging is zóó, dat men ze in een teekening zou willen uitdruk ken. Men ziet onwillekeurig den heer v. d. Keilen met zijn bekenden tilosofenkop voor zich in de rol van Diogenes. Wel te verstaan, niet zooals de hondsche wijsgeer hokt in zijn eigenwijzeji ton. Maar Diogenes als een eerbiedwaar dige asceten-figuur, met de lantaarn voor zich uit, in heilige aandrift zoekend, zoekend om waar hij zoo naar haakt te vinden. Toch zou er een moeielijkheid in blijven om een goed beeld van een Diogenes-van der Keilen te maken. Zij zou zitten in de oogen. Want als men die dicht teekende, zou het allicht schijnen of de bedoeling was een slaapwandelaar voor te stellen, en een dolende somnambule, daar heeft de heldere heer van der Keilen nu niets van weg, terwijl op geen andere manier toch, gemakkelijk zou zijn uitgedrukt, hoe deze hollandsche Diogenes der schilderkritiek, ongeluk kig een stekeblinde is. Op 24 en 25 Maart zal de firma Frederik Muller en Co. van Amsterdam, te Maastricht de collectie oude schilderijen toebehoorende aan den heer Mr. A. Philips-Neven verkoopen. Op 29 Maart veilt de firma C. F. Roos en Co. in de Brakke Grond te Amsterdam, het kabinet van wijlen mevr. de wed. M. C. Messchert van Vollenhoven geb. van Lennep, bestaande uit oudhollandsche kunst, benevens de nagelaten oude schilderijen van wijien den heer C. H. A. van Engelenberg. De vereeniging Rembrandt zal ditmaal hopen we teeken van leven geven. Men mag er van zeggen wat men wil, zoo'a geïllustreerde catalogus van den Salon de l» Rose + Croix, daar zit toch meer aftchijn vaa kunst in dan in een van een olficieelen salon. Het is maar jammer dat een man als Sar Peladan. zeer redelijke neigingen, zeer verheven ideeën, ea een zeer werkelijk talent, ook weer de inlei ding tot dit boekje, door middel van zijn buiten gewone kwasterigheid gelieft te ridiculiteeren, Hoe dit zij, de composities van Carloz Schawbe zijn delicaat en knap, Theo Wagner schijnt eea man van opmerkelijke bizarrerie, de teekening van Emile Bernard is omtrent zoo goed als een oud Duitsche prent, _ het knielende knaapje van Filiger is zoo stellig als een Egyptische muur-insnijding en pieuzer, Alexander Séon is kennelijk iemand die wat kar, en van den geheelen catalogus is het jammer dat men er niet een beteren omslag aan heeft weten te geven. Roger Marx, die van deze dingen op de hoogte is, wijdt in den Voltaire een artikel aan dezen Salon waar aan dit ontleend: Zoo gauw als het verbeelden van de werkelijk heid, eenmaal aan de orde, door allen blind werd geaccepteerd, tot conventioneel en banaal wordens toe, heeft de behoefte aan een nieuwe kunstbeweging zich opgedrongen, en, naar de wét van de opeenvolging der evolutie?, moest die be weging in tegenovergestelden zin zich doen kennen en het idiale het onrëeele voorop stellen. Emile Berrard die, nog voor Gauguin de man was van deze esthetiek die sedert als de symbolistische werd aangeduid, stelt tegenover de letterlijke juistheid zijner voorgangers eene verbeeldinga conceptie en ook een verbeeldings-uitvoering die misvormt om beter te karakteriseeren en om met meer stelligheid het moreele karakter en het ge voel te doen predomineeren. Zijn geloof is op recht, bewogen als dat van een primitieve, ea wel zeer tn ffend ook is het geloof van Filiger dien schilder van het gebed, van die echte figu ren verzonken in oneindig gepeins, dien schilder der hieratische verrichtingen wiens manier den ken doet aan voorstellingen in een geschilderd kerkraam. Het voegt overigens hierbij op te merken dat juist door haar verkorten, haar gewild vereenvou digen, de symbolistische kunst evenals de Romaansche van welke zij herstamt. in haar wezea is decoratief. Trachsell heeft dit zoo begrepen dat hij zijn verbeelding niet alleen geformuleerd heeft in ontstellende composities, maar ook dik wijls in haast al te zeer feërieke architektuur ontwerpen." Van de vreemdelingen wordt Toorop door Mari als de meest beteekenende geprezen. Toorop heeft voor het Presidentschap der afdeeling schilderkunst van den Ilaagschen kunst kring bedankt. De Antwerpsche Association pour l'Art, waar ik verleden week van sprak, denkt in Mei hare eerste expositie t.s houden. De leden van de Brusselsche Vingt zullen op twee na allen exposeeren. Van de tlollanders denkt men uit te noodigen: Breitner. Isaüc Israöls, Bauer, Witsen Voerman, Karsen, Verster, Thorn Trikker, Roland Holst en Veth. Men kan niet veronderstellen dat het komt doordien hij bij onzen Hollandschen Spoorweg niet meer verkocht mag worden, maar de Gil Bias illustréis in den laatsten tijd bizonder fatsoenlijk. Fin omdat deze Steinlen, de teekenaar van het vroolijke weekblaadje, met Forain zeker de beste is van hen die in Frankrijk op 't oogenblik doen aan journalistiek-illustratiewerk, mag ik lijden dat zijn teekeningen in Holland veel bekeken zullen worden. Want, onlangs kon men eens lezen van een al te duffe va'lerlandsche illustratie, dat zij zoo goed den dienst zou doen om ten onzent de veronachtzaamde illustreerkunst weer op een hoogte te brengen, maar ik zeg dat er uit n plaatje van Steinlen meer illustratief talent blijkt, dan uit een heelen jaargang van Elzeviers geïllustreerd maandschrift. Men mag zoo zoetjes en benieuwd worden wat ar dezen zomer van de Driejaarlijksche te Am sterdam komen zal. Een commissie is nog niet benoemd. In Arti weet men niet of men de Na jaarstentoonstelling nu zal laten doorgaan of niet. Velen meenden dat de Driejaarlijksche nog wel weer in de Loods op het Damrak kon komen. Maar tegen Juni al is deze door het Rijk voor de posterijen in beslas genomen. Het is dus niet duidelijk hóe dit alles gaan zal. Het plan bestaat om ter gelegenheid van de aanstaande Lustrum-feesten der Amsterdamsche Universiteit, en waarschijnlijk onder patronaat van den Senaat van het Amsterdamsch Studentenkorps, een keuze-tentoonstelling van tegenwoordige Nederlandsche kunst te organizeerer. Een comit heeft zich reeds gevormd. De Haagsche Kunstkring, die kapitaal noodig heeft, wil, in plaats van de leening, die zij eerst dacht te sluiten, een groote loterij op touw zetten. Zoo iets schijnt tegenwoordig bij het bestaan van. een fatsoenlijk kunstgezelschap te hooren. De collectie-AIexandre Dumas, die begin Mei verkocht wordt, is vooral belangrijk, door de 21 schilderijen van Tassaert. Tassaert was een zeer merkwaardig schilder van de romantische roman tiek, die in de geschiedenis van de fransche schil derkunst dezer eeuw, ten onrechte wel eens ver geten wordt. 16 Maart '92. V. EMILE MICIIEL?LA FAMILLE DES BRUEGIIEL. Het behoeft niet meer gezegd te worden, dat Emile Michel zich zeer verdienstelijk maakt teil aanzien van de oude Nederlandsche kunstgeschie denis. Hoevele opstellen over haar worden door hem niet reeds geplaatst in L'Art en in d« Gazette des Beaux-arts! Opatellen, welke door den aangenamen vorm en door de juiste bereke ning van hetgeen de lezers dezer tijdschriften aaa

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl