Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.769
wetenschappelijke mededeelingen kunnen dragen,
in wijden kring meer kennis van en grooter be
langstelling in onze oude schilderkunst bevorde
ren. Emile Michel doet echter meer. De studiën,
welke aan die opstellen ten grondslag strekken,
houdt hy niet achterwege. Hy deelt ze mede in
de serie Les Artistes célèbres, j'aren geleden door
de uitgevers van L'Art, onder leiding van Paul
Leroi, begonnen en nog steeds met klimmend
succes voortgezet. Zóó ontvingen wij zyne studie
over Rembrandt, die weldra, naar wij vernamen,
zal gevolgd worden door een uitvoeriger werk;
verder zijne monographie over Gerard ter Borch,
die in den vrcende nog altijd Terburg heet; zijn
overzicht over Hpbbema en de Hollandsche land
schapsschilders uit dien tijd, over Jacob van
Ruisdaei en de Haarlemsche landschapschilders, en
nu terwijl eene monographie over de Van de
Velde's reeds in 't verschiet ligt is verschenen
de omwerking van zy'n opstel in L"Art over de
Brueghel's: Pieter Brueghel den oude of boeren
Brueghel, en diens twee zoons, Pieter of de helsche,
en Jan of de fluweelen Brueghel. Het langst
staat de schrijver bij den eersten stil, den meest
oorspronkelijke en veelzü'digste tevens Hjj vertelt
zijn levensloop, naar de beste gegevens, teekent
in 't voorbygaan dan invloed van de hervorming
en van den Jangdurigen strijd, dien zy in Vlaan
deren ten gevolge had, op de kunst en de kun
stenaars aldaar, als ook den invloed van Pieter
Breughel's huwelijk op zyn leven. Tevens karak
teriseert hu zyne kunst. Terecht zegt hij, dat
men bij P. Brueghel geen idyllen, geen met linten
versierde sclapen zoeken moet. Hy tracht niet
z\jn boeren mooi te maken; hij schildert ze gelijk
zij zijn. HU kent hen goed; uit hun midden
voortgekomen, keert hij gaarne dikwijls onder hen
terug, neemt deel aan hunne gesprekken en aan
hunne vermaken. Een tweede hoofdkenmerk is
zijn zin voor boert, die hem maakt tot den eersten
grappenmaker der Vlaamsche school, gedurende
de tweede helft der 16e eeuw. Door zijne huise
lijke tafreelen, heeft hij ons bewaard trouwe voor
stellingen der gebruiken en zeden van zijnen tyd.
De kleederdrachten, de typen zijn nauwkeurig
waargenomen en weergegeven. Vreemd aan al
wat naar sierlykbeid zweemt, links en onbeholpen
in hunne bewegingen, hebben zyne boeren de
roode of verweerde gezichten, de misvormde en
vereelte handen van wezens die blootgesteld zijn
geweest jaren lang aan ruw en guur weder. Be
grijpelijk is dan ook dat Francois Millet hem zeer
hoog schatte; in de gravures van den ouden meester;
welke aan de wanden van zijn armoedig atelier
te Birbizon hingen, zijne modellen terug vond en
voelde hoe zijne denkbeelden volkomen overeen
stemden met die van dezen kunstenaar, dien hij
als een zyner voorgangers kon begroeten.
Pieter Brueghel was dus realist, maar hij bezat
ook een levendige verbeelding, en de denkbeel
den, die in zy'n alty'd werkzaam brein opkwamen,
bracht hu op pineel of papier, met de hem eigene
heftigheid en voorliefde voor sterke tegenstellin
gen, dikwyls tot het uiterste gedreven. Zoo schiep
hy' eene reeks tafreelen in een genre, dat wel
niet nieuw wai, maar waarin hy' wat nieuws
bracht. Wy bedoelen zyne Duivelsvoorstellingen,
zyne Verzoekingen, zijne Nederdalingen ter helle.
Hieronimus van Aken had uit 's
Hertogenbosch hem waarschijnlijk tot dit genre verlokt,
maar by 't behandelen van dezelfde onderwerpen,
gaf hy aan het boertige ruimer plaats. De duivel
is voor hem geen vreeselyk wezen; veeleer tracht
h'j den draak met hem te steken. Voor deze voor
stellingen bestudeerde hy alle zonderlingheden in
de natuur, vooral ook mismaakte, zedelyk of
physisch kranke menschen. Hij gaf de laatste zóó
juist weder, dat de heeren Charcot en Richer, in
hun, werk over de Démoniaques dans l'Art, de
?wetenschappelijke kenmerken van de moreele en
psychische kwalen, door Bruegbel afgebeeld, kon
den vaststellen.
P. Brueghel had een open oog voor alle hem
omringende ellenden, en hij durfde die aan de
kaak stellen, al waren ook grooten en machtigen
er schuldig aan. Dat ziet men in de voorstellin
gen der hoofddeugden en ondeugden door hem
geteekend en door Cock gegraveerd waarvan,
hetzij in 't voorbijgaan gezegd, het
MuseumBoymans Brueghel's teekening der lemperancia
bezit. Wonderlijke voorstellingen, met forsche,
soms zelfs wat platte luim; voorstellingen, waarin
b', v. de justitie van zijn tijd gehekeld, maar ook
de dwaasheid van den goudzoeker bespot wordt.
Wie zóó thuis was onder het Vlaamsche volk,
kon niet, als zoovele zijner ty'dgenooten, aan het
Italiaanscue landschap boven het Vlaamsche de
voorkeur geven. Al was hy zelf in Italiëgeweest,
hy' vond in Vlaanderen's velden motieven die
beter strookten met zijne oprechtheid. Naief gaf
hy ze weer, de weiden, boomgaarden, dorpen en
kasteelen, welke hij op zijn weg ontmoette; maar
in de keus der motieven staat hy' boven zijne
voorgangers, en ook in de kunst van het weer
geven; een enkelen keer zelfs brengt hy een ge
heel en al poëtischen indruk op het paneel.
Men ziet het: Brueghel heeft zich niet opge
sloten in n genre: hy' heeft er vele beoefend
en in all? zy'n merk achtergelaten. Toen de na
tionale kunst gevaar liep onder te gaan in de
navolging der Italiaansche kunst, heeft hij haar
nieuw leven ingeblazen en haar in eer hersteld.
Over den tweeden Pieter Brueghel is Michel
veel korter, en dit is te begrijpen daar deze niet
veel meer dan een navolger van zijn vader ge
weest is, wien hij zelfs druk gecopieerd heeft.
Michel haast zich wellicht wat al te vlug
om van hem te komen tot den tweeden zoon van
den ouden Breughe), tot Jan, weldra beroemd en
gezocht om zy'n wonderbaar fijne paneelen. Deze
schildert bloemen, in tuilen, in guirlandes, in de
open lucht levende in den grond ; straks ook wilde
dieren, beeldhouwwerken, muziekinstrumenten,
kortom alles wat de Aartshertogen in hun paleis
te Brussel verzamelden en gaarne lieten schilde
ren door hun meest begunstigde kunstenaars ; het
landschap bopefende hy' ook, alles nauwkeurig,
nauwgezet, licht en bevallig. Slechts het figuur
gelukte hem minder; hielp hy' menig figuurschil
der aan een omgeving voor diens beelden, figuur
schilders zelfs een Rubens schilderden gaarne
figuren in zijn guirlandes en landschappen. Ant
werpen was weer tot welvaart gekomen, en een
kunstenaar, zóó bemind en gezocht als de fluwee
len Breughel, had de handen vol, toen ook
buitenlandsche vorsten en alle kunstvrienden van dien
tyd elkaar zijn werken betwistten. Toch onder
vond hy, hoe kort hij ook leefde, de wisselvallig
heid, niet van de gunst van het publiek, maar
van de fortuin.
Michel zegt dat de kleine schilderyen van Jan
Breughel de beste zy'n, en dat bevallige onder
werpen door hem 't gelukkigst worden weerge
geven. Hetzelfde geldt van zijn voorstellingen van
beesten; zijn kleine dieren zijn onnavolgbaar, de
groote, zoo als leeuwen en paarden, zy'n onhandig
gedaan of zonder stijl. Zijn landschappen zy'n zeer
ongelijk. Sommige eenvoudig en harmonisch, maar
vele bont avontuurlijk getint, alle in de zooge
naamde drie-tonen-reeks. Doch vele hebbeu ook
geleden door 't schietgeel, dat zijn groene dekverf
in blauw heeft veranderd. In het weergeven van
het eigenaardig karakter van het gebladert der
verschillende hoornen was hy een goed leermeester
voor de latere landschapschilders, alsmede in het
aangeven van de lichtheid der rijke bladerkronen.
Zóó ongeveer, in korte trekken, karakteriseert
Michel deze drie schilders. Wij trachtten dit
aantegeven, in de hoop dat deze schets, den lezer
niet bevredigende, bij hem den wensch zou doen
ontstaan, om het werk zelf ter hand te nemen.
Wij durven gerust verzekeren, dat hij dan eenige
aangename uren zich verschaffen zal; uren, waarin
hy tevens vry wat vernemen zal, wat hem nog
onbekend bleef.
Bovendien bevat het boekje 45 afbeeldingen
van gravures naar werken dezer meesters en van
hun portretten, die wel wat zwart zijn, maar toch
voldoende om zich een oordeel te vormen over
die werken. dank zy' de goede keus.
P. HAVERKORN VAN RIJSEWIJK.
VARIA.
PLASTISCHE KUNST. TOONEEL EN
MUZIEK. LETTEREN EN WETENSCHAP.
Gisteren werd, in tegenwoordigheid van een
klein aantal genoodigden, een der hoogvlakten
in het paleis op den Dam met kalklicht verlicht,
om te onderzoeken, of daar werkelijk sedert bijna
een eeuw een Rembrandt verscholen was. Helaas
was bijna eenstemmig de meening, dat het onge
veer vijf meter lange en hooge doek geen Rem
brandt maar een tamelijk zwak produkt van
Jurriaen Ovens is. Toch heeft het onderzoek een
positief resultaat gehad, maar ten gunste van een
werk in het museum te Stokholm. De oorspron
kelijke schilderij van Rembrandt, die eens op de
zelfde plek gehangen heeft, ten minste daar voor
geschilderd is, is reeds in de zeventiende eeuw
op de een of andere wijze naar Zweden gekomen.
en heeft er het oude koninklijke slot versierd.
Vandaar de ons door Francesco Baldinucci over
geleverde sage, dat Rembrandt in Zweedschen
dienst gestorven is. Een teekening in het prentenka
binet te München geeft het geheele ontwerp te zien.
Maar ook dit groote werk van Hembrandt, wien
de slagen van het noodlot nog erger na zijn dood
dan gedurende zijn leven hebben getroffen, bleef
niet gespaard. In 1697 brandde het slot af, en
Rembrandt's werk werd slechts gehavend gered.
Een fragment kwam nu in het nieuwe paleis te
hangen, totdat Koning Gustaaf III het aan zijn
gunsteling Peill schonk, wiens weduwe het later
(1798) aan de Koninklijke Academie van Beel
dende Kunsten vermaakte. O/er de voorstelling
heeft tot heden steeds de grootste begripsver
warring geheerscht. Vroeger heette het de samen
zweering van Hans Ziska van Trocznow. Springer,
en met hem Bode, zag er den droom van Judas
Maccabeus in, Karl Madsen meerde er vroeger
Odin in te zien, het groote Noorsche rijk stich
tende. Thans is het echter uitgemaakt, dat het
de maaltijd der Batavieren in het bosch is, door
Rembrandt in 1662 voor het Amsterdamsche stad
huis geschilderd, maar vervangen door dezelfde
voorstelling van de hand van Ovens. Voortaan
zal het werk dus weer in het duister terugkeeren,
waarin de omstandigheden het gehuld hebben.
24 en 25 Maart a. s. wordt te Maastricht door
de firma Fred. Muller & Co. de verzameling
oude schilderyen geveild, nagelaten door Mr. A.
Philips Neven. Verscheiden stukken uit deze
verzameling waren aanwezig op de tentoonstelling
van oude kunst, in Is90 door Pulchri studio te
's Gravenhage gehouden. Wij herinneren slechts
aan den typischen Jan Miense Molenaer. de
verloochening van Petrus, aan de tric-tracspelers
van David Teniers, het vrouwenportret van
Cornelis de Vos, en aan het kapitale werk van Paul
de Vos, een gevecht van een kalkoen met een
haan. Ook het landschap van Carel van Willigen
van 1665 verdient om de zeldzaamheid ver
melding.
Philippe Berger. Histoire de l'écriture
dans l'antiquité. Paris, Imprimerie natio
nale 1891 8°.
Er is een tijd geweest dat men in allen ernst
geloofde, dat de Hebreeuwsche letters door God
geschapen waren, tegelijk toen Hij den eersten
mensch de taal gaf, en dat zich daaruit het ge
heele letterschrift ontwikkeld heeft. Eerst het
verwerpen van deze stelling heeft het mogelijk
gemaakt, de historische gegevens te rangschikken,
en zoodoende tot het eindresultaat te komen, dat
geen bepaald oertype aangenomen kan worden.
Het knoopschrift heeft den Peruvianen denzelfden
dienst bewezen als het beeldschrift den
Egyptenaren. Maar dat de oudst bekende vormen van
de tegenwoordige gebruikelijke letterteekens in
het Oesten gezocht moeten worden, waarschijnlijk
by de Phoeniciers, is daarom toch waar. De heer
Berger heeft de veelvuldige ontdekkingen op dit
gebied systematisch gerangschikt, en is zoo tot
een geheel gekomen, dat ons een zeer duidelijk
beeld van de ontwikkeling van het letterschrift
geeft. Dat hiertoe tal van afbeeldingen noodig
waren spreekt van zelf. Hij is er dan ook niet
zuinig mee geweest, en de wijze van reproductie
is- voortreffelijk.
J. T. Bodel Nyenhuis. De wetgeving
op drukpers en boekhandel in de Ne
derlanden tot in het begin der XIXde
eeuw. Amsterdam, P. N. van Kaïnpen
& Zoon, 1892. 80.
De Vereeniging ter bevordering van de be
langen des boekhandels" heeft een uitmuntend
werk verricht, door een vertaling uit te geven
fan de Dissertatio historico-juridica de juribus
lypographorum et bibliopolarum in regno Belgico,"
waarmede J. T. Bodel Nyenhuis in 1819 den
doctorstitel verwierf. Dat de behandeling van
dit ontwerp in drie kwart eeuw nog niet ver
ouderd is, is wel het beste getuigenis, dat van de
wetenschappelyke waarde er van afgelegd kan
worden. Thans zijn in tal van tijdschriften en
monographien de bouwstoffen nedergelegd, die een
bewerker maar met een weinig oordeel behoeft
samen te vatten, om een verhandeling klaar te
hebben, goed genoeg voor een dissertatie. Maar
in 181!) was nog haast niets gedaan. Vooral
het derde hoofdstuk over de boekverkoopersgilden
is merkwaardig, en vormt een niet te versmaden
bijdrage tot de kennis van het gildewezen in het
algemeen,
Edm. van der Straelen. Les billets des
rois en Flandre. Xylographie, musique,
coutumes. Gand, Julius Vuylbteke,
1892. 80.
Meer dan een onderhoudende causerie over de
Koningsbriefkens", die zulk een groote rol speel
den bij het Driekoningenfeest, kunnen we dit
boekje niet noemen. De schrijver haalt zijn on
derwerp wel heel diep op, want hij bagint bij de
oude Egyptenaren, om echter al op de tweede
bladzijde aan de bewoners van Veurne gekomen
te zijn.
Natuurlijk zal de navorscher van de zeden en
gewoonten onzer voorouders hier en daar een
interessante bijzonderheid vinden, want de heer
v. d. Straeten heeft verscheiden Belgische ar
chieven, vooral dat te Oudenaarde, ijverig door
snuffeld, maar dit is slechts een zeer secundaire
verdienste.
Daarentegen munt het boek uit door een ver
warde wijze van samenstelling en totale afwezig
heid van de aanwijzing der bronnen. Waarlijk,
van den schrijver van La musiqueaux Pays-Bas"
mag beter werk verlangd worden.
E. W. MOES.
De keizer van Duitschland heeft order gegeven,
dat Punch niet meer onder zijne oogen zou ko
men. Hij is boos over de spotprenten. Vroeger
vond hij ze aardig. Napoleon 111 zag geregeld
den Punch, ook als er karikaturen van hem in
voorkwamen; hij collectionneerde zelfs de num
mers. Dit doet Bismarck ook; ook Spurgeon deed
het en andere beroemde mannen.
De ParijscJie schouwburgen. Uit Parijs wordt
van 8 dezer geschreven: Het Théa're Libre"
heeft sedert gisteren op de zeldzame gebeurtenis
te wijzen, dat op n schouwburgavond de anders
zoo ver van elkander liggende uitersten, uitfluiten
en luid applaudisseeren, achtereen vertoond zijn.
Het uitgettoten stuk was L'Eloile rouge, drama
in drie acten van Henri Fèvre. De jonge
dramaticus, die zich door eenigen van zijn tooneelspelen,
vooral door L'lionneur, reeds een welverdienden
naam gemaakt heelt, is het offer geworden van
het verkeerde beginsel, als zou de kunst ook
moeten onderwijzen. De behandelde stof zou op
zichzelf zeer effectvol zijn en is uit het leven ge
grepen : een oude geleerde heeft iets uitgevonden,
waardoor het mogelijk gemaakt wordt, met de
bewoners van de ster Mars te correspondeeren.
Maar om deze kosmische postverbinding met
deMarsbewoners te bewerken, is geld noodig. En anders
zou de geschiedenis immers geen drama zijn
dit geld heeft de uitvinder niet. Daar doet zich
de een of andere jonge man op, de zoon van een
rijk man, die eerst door de enthousiaste redenee
ringen van den ouden sterrekundige en later door
de mooie oogen van diens dochter betooverd wordt,
en het noodige geld voor het in werking stellen der
uitvinding belooft te storten, maar allereerst de
dochter als echtgenoote zijn huis binnenvoert. De
glans van de lune de miei" verduistert echter al
heel spoedig die van de planeet Mars; in de
armen van liefde en weelde rust men zacht,
terwijl daar buiten de wereld koud en ledig is.
Als dan de oude sterrekundige van zijn schoon
zoon en zijne dochter de vervulling van de be
lofte, vóór het huwelijk gegeven, komt opeischen,
wordt hij afgewezen, zoowel door den schoonzoon
als door de dochter. Door deze ontgoocheling
treft hem een beroerte; hij stort stervend neer.
Had nu Fèvre tot hoofdinhoud van het stuk
maar de smart van den uitvinder gemaakt; maar
in plaats daarvan heeft hij in het middelpunt van
het drama de uitvinding gezet. Het stuk is volge
propt met lange sterrekundige Uraden, verhandelin
gen over Mars, over de opheffing van de zwaar
tekracht en de dichtheid van atmospheren. Tegen
over deze redeneeringen vond het publiek het stuk
eerst vervelend, vervolgens werd het spottend, en
ten laatste, toen ook het jonge meisje over de
planetarische eigenschappen van Saturnus en
Jupiter begint te peroreeren, verontwaardigd. On
danks al de acteurskunst van Antoine in de rol
van den sterrekundige was het stuk dus verloren.
Het tweede stuk, dat met grooten bijval, hier
en daar zelfs met verrukking, werd opgenomen,
was in twee acten, Seul" van Guinon. Een
huishouden van kleine burgerlijke renteniers.
Ledoux, de bejaarde heer des huizes, ligt lijdend
aan de jicht op de sofa en wordt door zijn vrouw,
die ook reeds grijze haren heeft, teeder gekoesterd
en verpleegd. Bourdier, de oude compagnon en
vriend van Ledoux, helpt trouw bij dit werk,
houdt den brommenden zieke gezelschap en ver
drijft hem den tijd. Het geheele raderwerk van
kleine burgerlijke huiselijkheid speelt daar op het
tooneel af, tooneelen tusschen de huisvrouw en de
brutale bonne. De dochter en de schoonzoon
brengen een bezoek, want vader viert zijn geboor
tedag. Het zoontje van het paar zegt voor grootvader
zijn verjaarversje op. Thans is het kamermeisje
zelfs tegen mijnheer brutaal. Je maakt, dat je
over 14 dagen mijn deur uit bent!" Mooi, ook
goed. Het is niet pleizierig, in een huis te dienen,
waar de mevrouw brieven ontvangt, zooals die,
welke ik gevonden heb." Gevonden?... Wel
ken brief?... Voor den dag daarmede!" Het
is een brief, dien Bourdier 25 jaar geleden aan
de vrouw van zijn vriend geschreven heeft en
waaruit blijkt, dat de twee in ongeoorloofde be
trekking tot elkander gestaan hebben 25 jaar
geleden. Ah! Waarom hebt ge my dat aange
daan?" vraagt Ledoux de niets vermoedende
binnentredendeo, zyne vrouw en zijn vriend. God
alleen weet, waarom; een oogen blik van zich ver
geten, waarover zij duizend maal berouw gehad
en met eindelooze toewijding geboet hebben. En
waarom hebt ge mij nooit iets gezegd?" Oh,"
zeggen de beide schuldigen en dit woord, in
zijne eenvoudigheid en stoutheid, verwekte een
ware sensatie in het auditorium, wij hielden zoo
veel van je!" Maar de dochter, is dat ten minste
mijn kind?" Ja," zegt de vrouw. Zweer
het!" Zij valt op de knieën en kan het niet
bezweren. En daarom moet zy' het huis uit
met schimp en schande op de grijze haren,
na 25 jaar! Tweede bedryf: Ledoux is alleen,
Seul." Een verschrikkelijk huishouden! In het
huis gaat alles ten onderste boven. Zijn keu
kenmeid is slordig en steelt aan alle kanten;
haar vryer doet den heer des huizes van pijn
gillen, wanneer hy hem zy'n zieken voet in
wrijft. Geen kaartspel, geen aanspraak", het
is vervelend tot stervens toe. Daar komt de
schoonzoon en wil tot eene schikking komen.
Niet uit bijzondere hartelijkheid. Maar hy is een
kalm man van zaken; en het komt hem niet
pleizierig uit, de schoonmoeder ook nog thuis te
moeten hebben.
Maar je weet toch," zegt de oude, je vrouw
zij is niet mijne dochter ? Dat heeft je toch zeker
wel diep aangegrepen ?" Moi ? Que veux tu
que ca me fasse ?" zegt de schoonzoon op een
toon zoo overtuigd en overtuigend onverschillig, dat
het publiek in luiden bijval losbreekt. De schoon
zoon krijgt van den oude gedaan, dat hij -ten
minste de moeder zien zal. De vrouw treedt
beschroomd en treurig binnen. De oude echter
zegt onverbiddelijk: weg!" Op dit oogenblik komt
de keukenmeid op het tooneel: Ik moet naar
den slager, getruffeerde varkenspooten balen l"
De vrouw keert zich bij de deur om :
G^truffeerde varkenspooten? PJn dat kan je niet ver
dragen?" En tot de keukenmeid: Je meet voor
mijnheer een ossehaas braden." Daarvoor heb
ik geen geld genoeg." Wat betaal je voor
het kilo?" 3 francs." Zoo? Dan steel je
daarbij l franc 50." Thans gaat den oude het
hart open. Zie je, zoo behandelen ze me. En
mijne salicylpillen heeft ze ook vergeten te laten
klaarmaken. En mijn voet is vandaag nog niet
eens ingewreven." 't Is wat moois!" zegt de vrouw,
trekt de handschoenen uit. wikkelt het verband
van den voet en begint de inwrijving. Zoo, ah,
zoo is 't goed." fluistert nu pijnlijk en toch ver
licht de zieke. En daarmede is de zaak beslist.
De vrouw blijft, de vriend komt 'erug, en het
huishouden herneemt zijn ouden gang, die slechts
door een korte stoornis is afgebroken.
Eene vereeniging te Berlijn, onder presidium
van den schrijver M. Von Egidy, verspreidt een
manifest en tractaatjes ten gunste van een
Einiges Christenthum" boven protestantisme, katho
licisme staand, en zelfs de onderscheiding tus
schen Christen1' en Juden" latende varen, om
zich bijeen te vinden in die Religion". Adres
voor deelneming Zimmerstrasse 7, Berlin S. W.
Op 25 en 26 Maart zullen door da firma
Martinus Nijholt' te 's Gravenhage een aantal boeken
over kunstgeschiedenis, pracht- en plaatwerken,
teekeningen en gravures verkocht worden, ge
deeltelijk nagelaten door de heer en mevrouw
Bosboom-Toussaint; en op Maandag 28 Maart
de boeken, plaatwerken, teekeningen en gravures,
gedeeltelijk nagelaten door de heeeren M. L. van
Deventer, oud consul-generaal van Brazilië. Dr.
H. C. Laatstnan, Waalsch predikant te Maastricht,
een rechtsgeleerde en een genealoog, benevens
nog een gedeelte van de nalatenschap van den
heer en mevrouw Bosboom-Toussaint.
De oriëntalist prof. Wellhausen, te Marburg
a. d. L., heeft bedankt voor de benoeming naar
Góttingen, als opvolger van prof. de Lagarde, die
overleden is.
In de eerste afleveringen van Gouverneurs Oude
Huisvriend komen o. a. voor: J. B. Jacobs, In
dische vrienden; Marco Wilmer, Eene vertelling;
Hugo Seipgens, Vrouw Stol; Elise
KnuttelFubius,lerixhe melodieën, naar Thomas Moore, enz.
Bij de uitgevers Blom en Olivierse te Culemhorg
verscheen: Welk schriftelijk werk moeten onze
jongens op examens kunnen maken?"
Exameneisehen voor 1891, verzameld door A. J. van Breen,
redacteur van De vriend der wiskunde, De col
lectie omvat de toelatingsexamens voor de Kon.
Mil. Academie, de Veeartsenijschool, de Gymnasia,
Hoogere Burgerscholen, Artilleriecursus, Adsp.
adm. Marine, Hoofdcursus Kampen, Mil. School
Haarlem, het Litt. Math., Asp. Landmeter van
het Kadaster, Acte examens. Eind-examens Water.
staat, Boschbouwschool, Posterijen, enz. enz. Het
is een boekje dat bij honderden verkocht zal
worden, iets belangrijks voor ouders en voogden."
Voor Eugenie Marlitt's romans en novellen
schijnt men nog op een talry'k lezerspubliek in
Nederland te kunnen rekenen. Bij D. Bolle te
Rotterdam en bij Gebr. Cohen te Arnhem en
Nijmegen komen tegelijkertijd nieuwe vertalingen
uit, de eerste met toestemming van den Duitschen
eigenaar, Ernst Keils Nachfolger, vertaald, de
laatste door Kits van Heiningen en Gerard Keiler.
Beide uitgaven zijn geïllustreerd, beide beginnen
met Het Geheim der oude juffrouw.
De Eigen Haard- nummers van Februari be
vatten o. a. het vervolg van Aleide Ploegers, door
Louise B. B. Tramschetsjes door W. Otto.
Het vrijwillitjerskamp bij Laren door H. W.
Groeneveld. Een tocht n aar Java's Zuider-zeestrand
door Batavus. Aan je stand verplicht, door
G. Zeemeeuw. Harddraverijen in de vorige
eeuw, door D. C. Meyer Jr. Gioachimo Rossini