De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 27 maart pagina 2

27 maart 1892 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD .VOOR NEDERLAND. No. 770 Kunst en Letteren. HET GOUDVISCHJE. Ik ben niet diep geëmotioneerd geweest na het zien van Nouhuys' nieuwe stuk. En zelfs nu ik rustig ga zitten, om in my te doen opleven al hetgeen er dien avond is opge staan aan kunstgenot, nu ik zoek terug te krijgen myn artistieke sensatie van die oogenblikken, en uu ik trachten wil zoo intens mogelijk mij op te werken in de navoeling van zijn tooneelbouwing van kunst, blijft 't in mijn binnenste helder en kalm. Ik heb wel eens dagen van geluk gehad, wanneer ik na de genieting van kunst later beproefde er my nog eens heerlijk in te werken; wanneer ik niets behoefde te doen dan momenten van lichamelyke rust te zoeken, om telkens en telkens weer, zonder gewilde voorbereiding, de naleving te voelen geboren worden eener kunst-emotie, die my machtig had aangegrepen; wanneer ik dagen en dagen noDdig had om los te komen uit een warreling en gekrioel in mij van allerhande genotToUe sensaties en impressies, wier onzekere en gehroom?prekende terugkeer op vele verschillende tyden, altyd veel nieuws van mooi in my aan wj zelven openbaarde, totdat langzamerhand uit eene egalisatie dezer vagabondeerende emoties een hoog stabiel begrip van een bepaald mooi zich vormde, dat ik ook verder in het leven met my meenam en by iede.-e herdenking van het kunst werk, ver, hél ver af dikwyls weer in my opleefde. Maar my thans nederzettend om te schryven, nu al mijne primitieve weifelingen zouden hebben kannen bezinken, heb ik in de dagen, die verloopen zyn, niets bemerkt van die gelukkige on zekerheden, van die aanademingen van fluistersensaties, van die strakdradige trillingen van ge heimzinnige, door mij zelf onbegrepen emoties; de uren en nachten hebben niet behoeven te verloopen om een purifieering mijner gevoelens te be werkstelligen. Niets van dit alles. De gelukkig makende lyriek der navoeling van een kunstwerk want wat kan kunstbespreking anders zyn dan lyriek heeft in korte, duidelyke, gescandeerde maten in my nagezongen. Het is helder, rein en wit in my gebleven, met lange horizonten van eenvoudigheid en kalme naprating naar alle zijden. Ik weet precies w&t ik van het werk zeggen wil, het is slechts een kwestie van opbouwing in woor den, en onder het schry ven zal ik niet overvallen worden door de verrassingen van mijn psn, of behoef ik niet te hopen op een gelukkig toeval van uitdrukking, om voor mij zelf helder te ma ken wat in het begin nog onrustig in mij heen en weer jaagde. O /er Nouhuys zou ik kunnen ?spre ken met een gedecideerde stem van hard metaal. Doch er is voor my een welbehagen in, over het nieuwe werk van dezen schry ver iets te zeg gen. Sinds Nouhuys zyn Eerloos" gemaakt heeft al hetgeen daaraan vooraf is gegaan, laat ik onbesproken , staat hij tegenover mij als een artiest, wiens werk mij tot spreken dringt. Hy heeft temperament, er is iets zelfbewusts in zijn kunst, hij geeft drama's, die stevig, in hoog relief op het pipier staan; alles is gebouwd van den eenen zin op den andere, met een bewustzijn van wat knnst is. Een drietal jaren geleden was hy nog iemand, dien men, naar hetgeen h\j toen leverde, ongemoeid zijn gang liet gaan en op wiens geschryt men niet behoefde te letten. Wat er toen met hem gebeurd is, kan ik wel yermosden, nuar weet ik niet precies hij moet dat naderhand maar zelf eens verhalen ; dit is echter zeker, dat hij met Eerloos" een werk geleverd heeft, hetwelk hij vroeger nooit zou hebben kunnen maken; dat hy nu weet, waar de mooiheid zit, ze zelf ook kan maken, en iemand is geworden, met wien de besten in den lande zich occupeeren moeten. Ik zal voortaan over al zyn werk een oordeel willen uitspreken, en ik zal zy'n mooi met een schreeuw van gelijk en zijn. leelijk met een pats van nijd annonceeren. vak, dit niet tegengaan, maar eigenlijk kon den zij hem geen verhooging geven, nu hij zoo bespottelijk jong was ! Dicky kreeg een kleinen opslag een grooten opslag voor n, maar niet groot genoeg voor iemand met vrouw en kind zeker te klein, als men het vooruitzicht heeft zevenhonderd ropijen voor den overtocht tébetalen, iets wat hij en mrs. Hatt eenigen tijd geleden zoo licht geteld haddem. Hiermee moest hij tevreden zijn. Langzamerhand ging er hoe langer hoe meer geld den weg naar huis op, maar toch veranderde de toon in de brieven en werd pruttelend. Waarom liet Dicky zijne vrouw en het kind niet bij zich komen ? Hij ver diende hij verdiende veel geld en het was wel erg, dat hij het er daar in Indi zoo van nam. Zou hij de volgende keer geen grooteren wissel kunnen zenden? Toen volgde een ellenlange lijst van alles wat er voor het uitzet van een klein kind noodig is. En Dicky, die hunkerde naar zijn vrouw en het zoontje, dat hij nimmer had gezien wat alweer een gevoel is, waar een knaap nog niet toe gerechtigd is zond haarveel meer dan gewoonlïjk en schreef een koddigen, half jongensachtigen, half mannelijken brief, waarin hij zeide, dat het leven hier lang niet zoo prettig was als zij wel dacht en vroeg of het vrouwtje niet nog wat wilde wachten ? Maar al was het vrouwtje zeer ingenomen met het geld, met het wachten had ze geen vrede, hare brieven werden bitter en verwijtend en Dicky begreep er niets van. Hoe kon de arme jongen het ook begrijpen ? Eenigen tijd daarna toen men, naar aan leiding van een ander jongmensch, dat ook al zoo dwaas was geweest om te trouwen, aan Dieky te kennen had gegeven, dat een hu welijk hem niet alleen de kans op bevorde ring, maar zelfs zijn geheele betrekking zou Mocht 't nu wat hard klinken, dat ik niet diep geëmotioneerd ben geworden door zyn laatste werk, dan wil ik daarmee niets afdingen op de kunst waarde van zijn Goudvischje", maar dan beteekent dat niets meer, dan dat wij twee menschen zijn van verschillend temperament. Het Goudvischje" bevat elementen, (welke ik voor my afscheid van de kunst) , die mij den heerlijken troebel van de zuivere allén-kunst eenigermate benemen. Ik wil mij hieromtrent met een paar woorden nader verklaren, daar dit misschien strekken kan tot karakteriseering van hetgeen Nouhuys bij ons in de kunst produceert. Zoo lang er wordt tooneel gespeeld als vak, is door een deel der theaterbeoordeelaars schrif telijke en mondelinge de eisch gesteld, dat de opvoeringen op het 'tooneel zouden strekken tot opvoeding van het volk, en dat auteur en acteur zouden bijdragen tot educatie in ethischen zin van hen, die naar hun spel komen kijken. Voor mij is die kwestie van zoo weinig belang, dat als ik mijn nagels eens wilde schoonkrabbea ik dit niet zou nalaten om over dit vraagstuk na te denken. Maar bij dezen eeuwenouden eisch is in lateren tijd een tweede, en meer moderne gekomen, nml.: dat de verwikkeling van het stuk. niet met de realiteit in strijd zij, en dat het doen-en-laten der personen, het verloop der intrige, de entrée's en sorties der medespelers niet door het toeval gere geld worden, maar als cijfers uit een rekensom op hun plaats zijn gesteld, om bij te dragen tot het groote eindcijfer der oplossing. En ook aan dezen critiek-eisch (anders kan ik hem niet noe men) hecht ik geen sikkepitje. Voor mij mag een tooneel-auteur-artiest met de reiliteit omspringen zooals 't hem goeddunkt, hy mag de onwaarschijnlijkste dingen uithalen, carnavalsgrappen verrich ten met de werkelykheid en de meest onnatuurly'ke entrees verzinnen, indien hij mij daarmee iets geven wil, ze noodig' heeft om een kunstdoel te bereiken, en ze strekken kunnen om mij de arti stieke sensatie te schenken, die hij in zijn werk heeft willen leggen. Zoo sta ik tegenover het moderne tooneel; ik vraag om kunst, om kunst allén, en alle mid delen, gebruikt door een artiest, die daartoe voe ren kunnen, zijn goed in myn oog hoe spon taner hoe beter. Maar nu zullen ook zij, die de kunst van Nouhuys kennen, begrijpen, dat er ele menten in zijn, welke mijn kunstzoeking niet be vredigen kunnen. In de eerste plaats hindert mij de ethiek, die (al is 't dan ook in zeer verwijderden zin) van het werk uitgaat.Ik wil aannemen,dat dit zonder zijn opzet, zonder gewilde zoeking gebeurt, en dat het uit zijn geheele mensch-zijn in zijn kunst neervloeit. Hy maakt tooneelstukken met een op lossing"; hij stelt zich een psychologiesch vraag stuk, dat hij dooreenige moeielijkheden van men schen en omstandigheden heenvoert, tot zijn eind doel, waar hy tevoren heeft willen aanlanden. Daardoor krijgt de dracht van zijn kunst ietsgewilds, en het hindert mij dat hij u niets spaart, u zeggen wil hoe het afloopt", met een och zoo klein lesje er bij. In Eerloos" is het de oud militair, die geld van het land steelt, door die daad eerloos is geworden, en zich dan voor den kop schiet; en in het Goudvischje" is het een heen-en-weer geslingerd karakter van een speculant, welke zoowel door de omstandigheden als door zijn zwakheid als mensch ten onder gaat, maar nog loutering" (ja, dat is het woord voor Nou huijs) vindt in de hooge, opofferende liefde van zijn vrouw. Dit is ? (ofschoon nog in den goeden zin van het woord) maaksel", dat de kunstsensatie in mij schaadt. Nouhuys heett niet spontaan ge noeg een uitvloeiing gegeven aan de kunstopwel lingen in hem, en in een vorm, die berekend was om reëel te schijnen tegenover een slot, dat komen moet. In my'ne navoeling staat zijn Eer loos" dan ook eenigszins hooger dan zijn laatste doen verliezen kreeg hij het bericht, dat het kind, zijn eigen kleine jongen gestorven was; daarbij waren nog veertig regeltjes ge krabbeld door een verontwaardigde vrouw, die hem kwam vertellen, dat men het kind best in het leven had kunnen houden, als zij zich allerlei dingen die allemaal veel geld gekost zouden hebben ? .had kunnen veroorloven, of als de moeder en het kind bij Dicky waren geweest. Dicky was hevig geschokt door het bericht, maar hij moest zich goed houden daar niemand iets van zijn vrouw en kind af wist. Hoe Dicky de vier volgende maanden doorkwam en hoe hij zichzelf lust in zijn werk wist te geven, weet de hemel. Met nog minder kans om de zevenhonderd ropijen voor den overtocht bij elkaar te krijgen dan ooit, en zich geen andere weelde ver oorlovend dan die van een nieuwen filter, zette hij zijn vroegere levenswijze voort. Weer geraakte de arme jongen, die meer getroffen was door den dood van zijn kind dan menig man zou geweest zijn, in de ge wone sleur van zijn kantoorwerk, van het telkens overmaken van geld en vooral van de zorg om rond te komen. Grijsaards, die met hem ingenomen waren, omdat hij zoo zuinig was en zich volstrekt niet aan ge noegens overgaf, herinnerden hem telkens aan de oude spreuk: »Als een man het ver wil brengen in de kunst, (kunst, kunst, »Moet hij eerst de meisjes bannen uit zijn gunst, (gunst, gunst." En Dicky, die dacht, dat hij nu met al het leed dat een man treffen kan kennis had gemaakt, stemde glimlachend toe, terwijl de balans in zijn kasboek, die hij juist had opgemaakt, hem onophoudelijk voor den geest dwarrelde. werk; de dramatische sensatie is intensiever, er is meer spontaans in, meer hooge, zware dracht van heldere, metalen kunst. Ja, dat is Nouhuijs: een metaalwerker in de kunst, die weet wat hij uit zijn grondstof maken moet en zal, en smeedt, en hamert, en vijlt tot hij er is: iemand zonder mystiek, . met een kónkreet begrip van het woord en een onwaakt, soliede gevoel van kunst. Want al is 't, na de ziening van het Goudvischje", kalm en helder in my gebleven, al heb ik het geluk van hevige emoties niet gehad, mij werd toch het genot van een werk van kunst gegeven. De kunstsensatie is door hem eenvoudig opgezet, om bedaardjes aan te loopen, met geleidelijke rukjes op te zwellen, tot barstens toe te spannen, en dan in een mooi verkunstte passie-scène los te breken, zich uit te gillen, en dan in uitsnikkende schokjes, in een witte rein heid van louterend mooi menschzijn' te komen neerleggen in iets van «vangeliesch opgeblik naar gevoelssfeeren, waar wij gewoon-menschen met onze daden haast nooit komen. En in de verkuusting van deze passie heeft Nouhuijs mooiheden gecreëerd, die mij het genot van jubelmomenten hebben geschonken en met vurigheid doen ver langen naar eenig spontaan werk want Nou huijs zou groot, hoog en enorm kunnen worden als hij, zonder voordenking, eens zich geheel gat", en eenvoudigweg losbarstte. Zijn laatste bedrijf van Eerloos", zooals ik het van Jan C. De Vos gezien heb, leeft nog altijd in mij na als een los gebarsten passie van nachtzwart, als een verschrikheid van stormgieringen, doorhakt met nog veel akeliger stilten, en met den schok van een levensknal op het einde. Hierin was Nouhuijs in zijn hoogste kracht van passiezwelling, naderende de duizelende grens van het mystieke einde de levens. Zijn kunst is een kunst der prediking van den ondergang. Er bestaat op 't oogenblik aanleiding om een enkel woord ook te zeggen over iets van de kunst, waarmee dit werk tot plastiek werd gemaakt over de verbeelding der woorden. Over Ro^aards en de Vos zal ik binnen kort misschien wel gelegenheid vinden om uitvoerig en afzonderlijk te spreken; nu wil ik alleen de aan dacht vestigen om de twee vrouwen: AleidaRoelofsen en Mevrouw van Biene-Poolman. Eerstgenoemde zou zonder het jongsappige spel van Mevrouw van Biene het tweede bedrijf ge heel bedorven hebben. Het is een koude, harde, hoekige, bloedlooze vak actrice. Zij is het afschrik wekkend voorbeeld van hetgeen een tooneelschool van een gewoon mensch maken" kan. Hier heb ben wy te doen met iemand zonder kunstsenti ment, zonder aangeborenheid voor kunstemoties, zonder kunstbegrip, maar met een ontwikkeld meisje met verstand, met aangeleerde weting, met schoolsche theaterkennis. Men heeft haar ge leerd" om de woorden te spreken", maar zeg gen" kan zij ze niet; door studie en opmerkingen van meesters heeft ieder woord voor haar een beteekenis", is elke zin voor haar een gewich tigheid". Van een rol 'maakt zij eene opeenvol ging van gewichtige zinbouwingen, en van iederen zin een kettinkje van gesproken" woordjes. Maar bij gebrek aan kunstemperament kan zij geen stemming aan een rol geven, geen passie uit de kunst van een schrijver halon, geen emotie wekken door uitstorting van gezegde woorden in het sentiment van anderen. En daarbij heeft haar aangeleerde vakkennis zoo'n hooge trap van ontwikkeling bereikt, is zoo handig ver werkt met uiterlijkheden, en ziet er zoo smakelijk lekkertjes uit, dat de menschen uit het publiek deze tooneelindustrie, dit vakwerk, voor kunst hou den. Heeft een fijnhoorend mensch wel eens ge luisterd naar den klank van haar woord, de dracht van haar zin, of getracht de stemming, die zij in haar werk moest leggen, na te voelen, en heeft hij dan nog niet gehoord en gevoeld, dat dit al les bij haar maaksel", koud, hard, luchtig werk is, zonder kunstbegrip r1 Daartegenover heeft het spel van Mevrouw Van Maar zijn lijdensbekèr was nog niet tot den bodem geledigd. Er kwam een brief van het vrouwtje .?eigenlijk een vervolg van de vorige brieven, als Dicky alles maar had geweten die in hoofdzaak er op neer kwam, dat zij »een mooieren man had ge vonden dan jij". Het was een wonderlijk epistel, zonder leesteekens en nagenoeg als volgt: »Ze was niet van plan altijd te blij ven wachten en het kind was dood en Dicky was nog maar een jongen en hij zou haar nooit meer onder de oogen krijgen en waarom had hij niet met zijn zakdoek gewuifd toen bij .Gravesend verliet en misschien deed zij slecht maar Dicky was nog veel slechter omdat hij het er in Indiëzoo van nam en die andere man vond den grond waar ze op liep te koud voor haar en misschien zou Dicky haar alles vergeven, maar zij zou Dicky niets vergeven ; en zij gaf hem haar adres niet op." In plaats van zijn gelukkig gesternte te danken dat hij vrij was, ondervond hij al de gewaarwordingen van een beleedigd echtge noot al weer iets, waar hij veel te jong voor was wa"nt hij stelde zich zijne vrouw voor in de »suite" van dertig shilling, bij het Montpcllier square, toen de dag aanbrak, waarop hij Engeland zou verlaten, hoe zij toen in bed lag te schreien terwijl hij ver legen heen en 'weer draaide en zich op de vingers beet. Het kwam volstrekt niet in hem op dat, als hij mrs. Hatt na die twee jaren terug had gezien, hijzelf ook zou heb ben kunnen vinden, dat zij elkaar geheel ontgroeid 'en van elkaar vervreemd waren. Het was veel verstandiger als hij dit maar gedaan had. Den nacht, nadat de Engelsche mail aankwam, was hij werkelijk aan hevige smart ten prooi. Den volgenden dag had Dicky Hatt geen lust meer in zijn werk. Hij vond dat hij de genoegens der jeugd gemist had. Hij gevoelde Biene-Poolman in dit stuk my een kleine jube ling ontlokt. Zij is eene nog jonge vrouw, in wie alle sentimenten van mensch en artiest, die men hebben moet om kunst te maken, nog niet tot ontwikkeling kunnen gekomen zyn; zij is een ar tiest, die zich zelf nog moet gaan begrijpen. Zoo als ik haar nu een tweetal jaren heb zien spe len, heb ik de impressie van haar gekregen, dat zij op het tooneel nog veel surprises vaii onver wachte mooiheden geven zal. In tegenstelling met Aleida Roelofszen een gewoon mensch, dat men heeft leeren" tooneelspeien , van wie men vooruit voorspellen kan wat zy van de een of andere rol maken" zal, is Mevrouw Van BienePoolman eene jeugdige vrouw met kunsttempera ment, die weet hoe kunst er uit ziet en 't ook uit zich geven kan, maar die waarschijnlijk op de meest onverwachte oogenblikken knappe kunst sensaties creëeren zal. Zij zal een spontane artiest worden, vol verrassingen, die in het begin nog veel geleid zal moeten worden, maar die dan ook werk van kunst zal maken. Ik stel mij voor, dat zij mogelijk, als men in een nieuwe rol veel van haar verwaohl, een teleurstelling zal wezen, om dan ineens, juist als men er niet aan gedacht had, spontane kunst te leveren, die ons een ju beling van genot zal ontlokken. Zij kan zich zoo lief, trisch, geheel overgeven in haar kunst; in Het Goudviscbje" heeft zij momenten, dat alles zoo geheel, in volle emotie uit haar komt, zoo intensief van sentiment en zegging, dat men zit tegenover de surprise eener spontane zelfv rrassing van de actrice, die 't zelf ook niet berekend had. Maar deze jonge vrouw is een artiest, die met zorg geleid moet worden naar de mooie kunst; die men niet in het lichte vuilwerk der soubretterolletjes leelijke aanwendsels moet doen verkrij gen, maar die door een artistieke regie moet worden opgeleid in de emoties van het ernstige werk; op haar leeftijd heelt de leider van haar kunstcarrière eene groote verantwoordelijkheid. En nu men gelukkig in Holland in den laatsten tijd schrijvers heeft gekregen, die ook inoderne kunst" op het tooneel hebben weten te brengen, moet men deze actrice groot brengen voor dit soort van mooi. FRANS NETSCHEK. Rotterdam, Maart 1892. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. Over Rossini's Barbier de Sécillè, door het Fransche Operagezelschap alhier opgevoerd, valt niet veel nieuws te vertellen. Ik bepaal mij dus tot een paar woorden betreffende de vertolking. Aan de derde acte (die zeer elastiek is) was ditmaal groote uitbreiding gegeven. Behalve mej. Marcolini's (Rosine) extra-voordrachten speelde' ook hare jongere zuster, de 14-jarige violiste, een paar solonummers. Verdient mej. Marcolini (de zangeres) reeds hulde, dat zij niet de variatien van Rode zong; zij mag tevens voor de voordracht van een wals van Mertens, benevens Russische, Engelsche en Spaansche liederen geprezen worden. Het bleek my bovendien dat zij zich vroegere opmerkingen, omtrent onduidelijkheid in coloratuur-passages, heett ten nutte gemaakt. Bovendien is zij muzikaal zeer begaafd. De Heer Samaty (Almaviva) voldeed mij ditmaal minder. In coloratuurpassages schiet hij veel te kort (vooral in de eerste acte.) Zijn spel was echter losser dan vroeger, terwijl de Heer IlJy als Figaro menig goed oogenblik had. Hij is nog jong en bezit eene stem die hem tot veel in staat stelt. Hij streve dus ernstig voorwaarts. De Heer Donval was als Bartholo weer zeer ver makelijk en de Heer Lequien als Basüe over het geheel goed. De jonge violiste belooft veel. Zij speelt op sobere wijze en was de nummers die zij voordroeg machtig. Zij gaf blijk van groote muzikale be gaafdheid. Hoewel ik de houding van den rechter zich vermoeid, want hij had al de zorgen des levens reeds leeren kennen vóór hij drie-entwintig jaar was. Zijn eer was weg dit was de man die in hem sprak en nu moest hij ook maar naar den duivel gaan dit was de jongen. Daarom lag hij met het hoofd op de met groen wasdoek bekleede tafel en schreide bitter vóór hij zijn betrek king en alles wat daaraan verbonden was, neer ging leggen. Maar de belooning voor zijn vlijt bleef niet weg. Men gaf hem drie dagen bedenk tijd ; toen zeide het hoofd van het etablis sement hem, na eenige telegrammen te heb ben verzonden en ontvangen, dat het een groote onderscheiding was, maar dat, naar aanleiding van de bekwaamheid, waarvan Dicky Hatt op dien en dien dag en bij die en die gelegenheid, de bewijzen had gegeven, hij hem nu een oneindig beteren post aan kon bieden, eerst op de proef en later defi nitief, zooals dat altijd gaat. »En hoeveel geeft die betrekking ?" zei Dicky. «Zeshon derd vijftig ropijen," antwoordde zijn chef langzaam, verwachtende Dicky van dankbaar heid en blijdschap op te zien springen. Daar kwam het nu! De zevenhonderd ropijen voor den overtocht en daarbij genoeg om vrouw en kind te onderhouden en zijn huwelijk publiek te maken, kwamen nu ein delijk. Dicky barstte in een schaterlach uit een lach, dien hij maar niet kon be dwingen een akeligeri, verwilderden lach, waaraan geen einde scheen te zullen komen. Toen hij zich eindelijk hersteld had, zeide hij zeer ernstig: »Ik ben moe van het werken. Ik ben een oud man. Het wórdt tijd dat ik mijp- ontslag neem. En dat doe ik hierbij." »De jongen is gek!" zeide zijn chef! Ik geloof dat hij gelijk had; en Dicky Hatt is nimmer teruggekomen om het tegen deel te bewijzen. J. v. R.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl