Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD .VOOR NEDERLAND.
No. 770
Kunst en Letteren.
HET GOUDVISCHJE.
Ik ben niet diep geëmotioneerd geweest na het
zien van Nouhuys' nieuwe stuk.
En zelfs nu ik rustig ga zitten, om in my te
doen opleven al hetgeen er dien avond is opge
staan aan kunstgenot, nu ik zoek terug te krijgen
myn artistieke sensatie van die oogenblikken, en
uu ik trachten wil zoo intens mogelijk mij op te
werken in de navoeling van zijn tooneelbouwing
van kunst, blijft 't in mijn binnenste helder en kalm.
Ik heb wel eens dagen van geluk gehad, wanneer
ik na de genieting van kunst later beproefde er
my nog eens heerlijk in te werken; wanneer ik
niets behoefde te doen dan momenten van
lichamelyke rust te zoeken, om telkens en telkens
weer, zonder gewilde voorbereiding, de naleving
te voelen geboren worden eener kunst-emotie, die
my machtig had aangegrepen; wanneer ik dagen
en dagen noDdig had om los te komen uit een
warreling en gekrioel in mij van allerhande
genotToUe sensaties en impressies, wier onzekere en
gehroom?prekende terugkeer op vele verschillende
tyden, altyd veel nieuws van mooi in my aan
wj zelven openbaarde, totdat langzamerhand uit
eene egalisatie dezer vagabondeerende emoties een
hoog stabiel begrip van een bepaald mooi zich
vormde, dat ik ook verder in het leven met my
meenam en by iede.-e herdenking van het kunst
werk, ver, hél ver af dikwyls weer in my opleefde.
Maar my thans nederzettend om te schryven,
nu al mijne primitieve weifelingen zouden hebben
kannen bezinken, heb ik in de dagen, die
verloopen zyn, niets bemerkt van die gelukkige on
zekerheden, van die aanademingen van
fluistersensaties, van die strakdradige trillingen van ge
heimzinnige, door mij zelf onbegrepen emoties;
de uren en nachten hebben niet behoeven te
verloopen om een purifieering mijner gevoelens te be
werkstelligen. Niets van dit alles. De gelukkig
makende lyriek der navoeling van een kunstwerk
want wat kan kunstbespreking anders zyn dan
lyriek heeft in korte, duidelyke, gescandeerde
maten in my nagezongen. Het is helder, rein en
wit in my gebleven, met lange horizonten van
eenvoudigheid en kalme naprating naar alle zijden.
Ik weet precies w&t ik van het werk zeggen wil,
het is slechts een kwestie van opbouwing in woor
den, en onder het schry ven zal ik niet overvallen
worden door de verrassingen van mijn psn, of
behoef ik niet te hopen op een gelukkig toeval
van uitdrukking, om voor mij zelf helder te ma
ken wat in het begin nog onrustig in mij heen en
weer jaagde. O /er Nouhuys zou ik kunnen ?spre
ken met een gedecideerde stem van hard metaal.
Doch er is voor my een welbehagen in, over
het nieuwe werk van dezen schry ver iets te zeg
gen. Sinds Nouhuys zyn Eerloos" gemaakt heeft
al hetgeen daaraan vooraf is gegaan, laat ik
onbesproken , staat hij tegenover mij als een
artiest, wiens werk mij tot spreken dringt. Hy
heeft temperament, er is iets zelfbewusts in zijn
kunst, hij geeft drama's, die stevig, in hoog relief
op het pipier staan; alles is gebouwd van den
eenen zin op den andere, met een bewustzijn
van wat knnst is. Een drietal jaren geleden
was hy nog iemand, dien men, naar hetgeen
h\j toen leverde, ongemoeid zijn gang liet gaan
en op wiens geschryt men niet behoefde te letten.
Wat er toen met hem gebeurd is, kan ik wel
yermosden, nuar weet ik niet precies hij moet
dat naderhand maar zelf eens verhalen ; dit is
echter zeker, dat hij met Eerloos" een werk
geleverd heeft, hetwelk hij vroeger nooit zou
hebben kunnen maken; dat hy nu weet, waar de
mooiheid zit, ze zelf ook kan maken, en iemand
is geworden, met wien de besten in den lande
zich occupeeren moeten. Ik zal voortaan over al
zyn werk een oordeel willen uitspreken, en ik
zal zy'n mooi met een schreeuw van gelijk en zijn.
leelijk met een pats van nijd annonceeren.
vak, dit niet tegengaan, maar eigenlijk kon
den zij hem geen verhooging geven, nu hij
zoo bespottelijk jong was ! Dicky kreeg een
kleinen opslag een grooten opslag voor
n, maar niet groot genoeg voor iemand met
vrouw en kind zeker te klein, als men
het vooruitzicht heeft zevenhonderd ropijen
voor den overtocht tébetalen, iets wat hij
en mrs. Hatt eenigen tijd geleden zoo licht
geteld haddem. Hiermee moest hij tevreden
zijn.
Langzamerhand ging er hoe langer hoe
meer geld den weg naar huis op, maar toch
veranderde de toon in de brieven en werd
pruttelend. Waarom liet Dicky zijne vrouw
en het kind niet bij zich komen ? Hij ver
diende hij verdiende veel geld en het
was wel erg, dat hij het er daar in Indi
zoo van nam. Zou hij de volgende keer
geen grooteren wissel kunnen zenden? Toen
volgde een ellenlange lijst van alles wat er
voor het uitzet van een klein kind noodig
is. En Dicky, die hunkerde naar zijn vrouw
en het zoontje, dat hij nimmer had gezien
wat alweer een gevoel is, waar een knaap
nog niet toe gerechtigd is zond haarveel
meer dan gewoonlïjk en schreef een
koddigen, half jongensachtigen, half mannelijken
brief, waarin hij zeide, dat het leven hier
lang niet zoo prettig was als zij wel dacht
en vroeg of het vrouwtje niet nog wat wilde
wachten ? Maar al was het vrouwtje zeer
ingenomen met het geld, met het wachten
had ze geen vrede, hare brieven werden
bitter en verwijtend en Dicky begreep er
niets van. Hoe kon de arme jongen het ook
begrijpen ?
Eenigen tijd daarna toen men, naar aan
leiding van een ander jongmensch, dat ook al
zoo dwaas was geweest om te trouwen, aan
Dieky te kennen had gegeven, dat een hu
welijk hem niet alleen de kans op bevorde
ring, maar zelfs zijn geheele betrekking zou
Mocht 't nu wat hard klinken, dat ik niet diep
geëmotioneerd ben geworden door zyn laatste werk,
dan wil ik daarmee niets afdingen op de kunst
waarde van zijn Goudvischje", maar dan
beteekent dat niets meer, dan dat wij twee menschen
zijn van verschillend temperament. Het
Goudvischje" bevat elementen, (welke ik voor my
afscheid van de kunst) , die mij den
heerlijken troebel van de zuivere allén-kunst
eenigermate benemen.
Ik wil mij hieromtrent met een paar woorden
nader verklaren, daar dit misschien strekken kan
tot karakteriseering van hetgeen Nouhuys bij ons
in de kunst produceert.
Zoo lang er wordt tooneel gespeeld als vak, is
door een deel der theaterbeoordeelaars schrif
telijke en mondelinge de eisch gesteld, dat de
opvoeringen op het 'tooneel zouden strekken tot
opvoeding van het volk, en dat auteur en acteur
zouden bijdragen tot educatie in ethischen zin
van hen, die naar hun spel komen kijken. Voor
mij is die kwestie van zoo weinig belang, dat als
ik mijn nagels eens wilde schoonkrabbea ik dit
niet zou nalaten om over dit vraagstuk na te
denken.
Maar bij dezen eeuwenouden eisch is in lateren
tijd een tweede, en meer moderne gekomen, nml.:
dat de verwikkeling van het stuk. niet met de
realiteit in strijd zij, en dat het doen-en-laten der
personen, het verloop der intrige, de entrée's en
sorties der medespelers niet door het toeval gere
geld worden, maar als cijfers uit een rekensom
op hun plaats zijn gesteld, om bij te dragen tot
het groote eindcijfer der oplossing. En ook aan
dezen critiek-eisch (anders kan ik hem niet noe
men) hecht ik geen sikkepitje. Voor mij mag een
tooneel-auteur-artiest met de reiliteit omspringen
zooals 't hem goeddunkt, hy mag de
onwaarschijnlijkste dingen uithalen, carnavalsgrappen verrich
ten met de werkelykheid en de meest
onnatuurly'ke entrees verzinnen, indien hij mij daarmee iets
geven wil, ze noodig' heeft om een kunstdoel te
bereiken, en ze strekken kunnen om mij de arti
stieke sensatie te schenken, die hij in zijn werk
heeft willen leggen.
Zoo sta ik tegenover het moderne tooneel;
ik vraag om kunst, om kunst allén, en alle mid
delen, gebruikt door een artiest, die daartoe voe
ren kunnen, zijn goed in myn oog hoe spon
taner hoe beter. Maar nu zullen ook zij, die de
kunst van Nouhuys kennen, begrijpen, dat er ele
menten in zijn, welke mijn kunstzoeking niet be
vredigen kunnen.
In de eerste plaats hindert mij de ethiek, die
(al is 't dan ook in zeer verwijderden zin) van
het werk uitgaat.Ik wil aannemen,dat dit zonder zijn
opzet, zonder gewilde zoeking gebeurt, en dat het
uit zijn geheele mensch-zijn in zijn kunst
neervloeit. Hy maakt tooneelstukken met een op
lossing"; hij stelt zich een psychologiesch vraag
stuk, dat hij dooreenige moeielijkheden van men
schen en omstandigheden heenvoert, tot zijn eind
doel, waar hy tevoren heeft willen aanlanden.
Daardoor krijgt de dracht van zijn kunst
ietsgewilds, en het hindert mij dat hij u niets spaart,
u zeggen wil hoe het afloopt", met een och zoo
klein lesje er bij. In Eerloos" is het de oud
militair, die geld van het land steelt, door die
daad eerloos is geworden, en zich dan voor den
kop schiet; en in het Goudvischje" is het een
heen-en-weer geslingerd karakter van een speculant,
welke zoowel door de omstandigheden als door
zijn zwakheid als mensch ten onder gaat, maar
nog loutering" (ja, dat is het woord voor Nou
huijs) vindt in de hooge, opofferende liefde van
zijn vrouw.
Dit is ? (ofschoon nog in den goeden zin van
het woord) maaksel", dat de kunstsensatie
in mij schaadt. Nouhuys heett niet spontaan ge
noeg een uitvloeiing gegeven aan de kunstopwel
lingen in hem, en in een vorm, die berekend
was om reëel te schijnen tegenover een slot, dat
komen moet. In my'ne navoeling staat zijn Eer
loos" dan ook eenigszins hooger dan zijn laatste
doen verliezen kreeg hij het bericht, dat
het kind, zijn eigen kleine jongen gestorven
was; daarbij waren nog veertig regeltjes ge
krabbeld door een verontwaardigde vrouw,
die hem kwam vertellen, dat men het kind
best in het leven had kunnen houden, als
zij zich allerlei dingen die allemaal veel
geld gekost zouden hebben ? .had kunnen
veroorloven, of als de moeder en het kind
bij Dicky waren geweest. Dicky was hevig
geschokt door het bericht, maar hij moest
zich goed houden daar niemand iets van
zijn vrouw en kind af wist.
Hoe Dicky de vier volgende maanden
doorkwam en hoe hij zichzelf lust in zijn
werk wist te geven, weet de hemel. Met nog
minder kans om de zevenhonderd ropijen
voor den overtocht bij elkaar te krijgen
dan ooit, en zich geen andere weelde ver
oorlovend dan die van een nieuwen filter,
zette hij zijn vroegere levenswijze voort.
Weer geraakte de arme jongen, die meer
getroffen was door den dood van zijn kind
dan menig man zou geweest zijn, in de ge
wone sleur van zijn kantoorwerk, van het
telkens overmaken van geld en vooral van
de zorg om rond te komen. Grijsaards, die
met hem ingenomen waren, omdat hij zoo
zuinig was en zich volstrekt niet aan ge
noegens overgaf, herinnerden hem telkens
aan de oude spreuk:
»Als een man het ver wil brengen in de kunst,
(kunst, kunst,
»Moet hij eerst de meisjes bannen uit zijn gunst,
(gunst, gunst."
En Dicky, die dacht, dat hij nu met al
het leed dat een man treffen kan kennis
had gemaakt, stemde glimlachend toe, terwijl
de balans in zijn kasboek, die hij juist had
opgemaakt, hem onophoudelijk voor den geest
dwarrelde.
werk; de dramatische sensatie is intensiever, er
is meer spontaans in, meer hooge, zware dracht
van heldere, metalen kunst.
Ja, dat is Nouhuijs: een metaalwerker in de
kunst, die weet wat hij uit zijn grondstof maken
moet en zal, en smeedt, en hamert, en vijlt tot
hij er is: iemand zonder mystiek, . met een
kónkreet begrip van het woord en een onwaakt,
soliede gevoel van kunst. Want al is 't, na de
ziening van het Goudvischje", kalm en helder in my
gebleven, al heb ik het geluk van hevige emoties
niet gehad, mij werd toch het genot van een werk
van kunst gegeven. De kunstsensatie is door hem
eenvoudig opgezet, om bedaardjes aan te loopen,
met geleidelijke rukjes op te zwellen, tot barstens
toe te spannen, en dan in een mooi verkunstte
passie-scène los te breken, zich uit te gillen, en
dan in uitsnikkende schokjes, in een witte rein
heid van louterend mooi menschzijn' te komen
neerleggen in iets van «vangeliesch opgeblik naar
gevoelssfeeren, waar wij gewoon-menschen met
onze daden haast nooit komen. En in de
verkuusting van deze passie heeft Nouhuijs mooiheden
gecreëerd, die mij het genot van jubelmomenten
hebben geschonken en met vurigheid doen ver
langen naar eenig spontaan werk want Nou
huijs zou groot, hoog en enorm kunnen worden
als hij, zonder voordenking, eens zich geheel gat",
en eenvoudigweg losbarstte. Zijn laatste bedrijf
van Eerloos", zooals ik het van Jan C. De Vos
gezien heb, leeft nog altijd in mij na als een los
gebarsten passie van nachtzwart, als een
verschrikheid van stormgieringen, doorhakt met nog veel
akeliger stilten, en met den schok van een
levensknal op het einde. Hierin was Nouhuijs in zijn
hoogste kracht van passiezwelling, naderende de
duizelende grens van het mystieke einde de levens.
Zijn kunst is een kunst der prediking van den
ondergang.
Er bestaat op 't oogenblik aanleiding om een
enkel woord ook te zeggen over iets van de kunst,
waarmee dit werk tot plastiek werd gemaakt
over de verbeelding der woorden.
Over Ro^aards en de Vos zal ik binnen kort
misschien wel gelegenheid vinden om uitvoerig en
afzonderlijk te spreken; nu wil ik alleen de aan
dacht vestigen om de twee vrouwen:
AleidaRoelofsen en Mevrouw van Biene-Poolman.
Eerstgenoemde zou zonder het jongsappige spel
van Mevrouw van Biene het tweede bedrijf ge
heel bedorven hebben. Het is een koude, harde,
hoekige, bloedlooze vak actrice. Zij is het afschrik
wekkend voorbeeld van hetgeen een tooneelschool
van een gewoon mensch maken" kan. Hier heb
ben wy te doen met iemand zonder kunstsenti
ment, zonder aangeborenheid voor kunstemoties,
zonder kunstbegrip, maar met een ontwikkeld
meisje met verstand, met aangeleerde weting, met
schoolsche theaterkennis. Men heeft haar ge
leerd" om de woorden te spreken", maar zeg
gen" kan zij ze niet; door studie en opmerkingen
van meesters heeft ieder woord voor haar een
beteekenis", is elke zin voor haar een gewich
tigheid". Van een rol 'maakt zij eene opeenvol
ging van gewichtige zinbouwingen, en van iederen
zin een kettinkje van gesproken" woordjes.
Maar bij gebrek aan kunstemperament kan zij
geen stemming aan een rol geven, geen passie
uit de kunst van een schrijver halon, geen
emotie wekken door uitstorting van gezegde
woorden in het sentiment van anderen. En daarbij
heeft haar aangeleerde vakkennis zoo'n hooge
trap van ontwikkeling bereikt, is zoo handig ver
werkt met uiterlijkheden, en ziet er zoo smakelijk
lekkertjes uit, dat de menschen uit het publiek
deze tooneelindustrie, dit vakwerk, voor kunst hou
den. Heeft een fijnhoorend mensch wel eens ge
luisterd naar den klank van haar woord, de dracht
van haar zin, of getracht de stemming, die zij
in haar werk moest leggen, na te voelen, en heeft
hij dan nog niet gehoord en gevoeld, dat dit al
les bij haar maaksel", koud, hard, luchtig werk
is, zonder kunstbegrip r1
Daartegenover heeft het spel van Mevrouw Van
Maar zijn lijdensbekèr was nog niet tot
den bodem geledigd. Er kwam een brief van
het vrouwtje .?eigenlijk een vervolg van
de vorige brieven, als Dicky alles maar had
geweten die in hoofdzaak er op neer
kwam, dat zij »een mooieren man had ge
vonden dan jij". Het was een wonderlijk
epistel, zonder leesteekens en nagenoeg als
volgt: »Ze was niet van plan altijd te blij
ven wachten en het kind was dood en Dicky
was nog maar een jongen en hij zou haar
nooit meer onder de oogen krijgen en waarom
had hij niet met zijn zakdoek gewuifd toen
bij .Gravesend verliet en misschien deed zij
slecht maar Dicky was nog veel slechter
omdat hij het er in Indiëzoo van nam en die
andere man vond den grond waar ze op
liep te koud voor haar en misschien zou
Dicky haar alles vergeven, maar zij zou
Dicky niets vergeven ; en zij gaf hem haar
adres niet op."
In plaats van zijn gelukkig gesternte te
danken dat hij vrij was, ondervond hij al de
gewaarwordingen van een beleedigd echtge
noot al weer iets, waar hij veel te jong
voor was wa"nt hij stelde zich zijne vrouw
voor in de »suite" van dertig shilling, bij het
Montpcllier square, toen de dag aanbrak,
waarop hij Engeland zou verlaten, hoe zij
toen in bed lag te schreien terwijl hij ver
legen heen en 'weer draaide en zich op de
vingers beet. Het kwam volstrekt niet in
hem op dat, als hij mrs. Hatt na die twee
jaren terug had gezien, hijzelf ook zou heb
ben kunnen vinden, dat zij elkaar geheel
ontgroeid 'en van elkaar vervreemd waren.
Het was veel verstandiger als hij dit maar
gedaan had. Den nacht, nadat de Engelsche
mail aankwam, was hij werkelijk aan hevige
smart ten prooi.
Den volgenden dag had Dicky Hatt geen
lust meer in zijn werk. Hij vond dat hij de
genoegens der jeugd gemist had. Hij gevoelde
Biene-Poolman in dit stuk my een kleine jube
ling ontlokt. Zij is eene nog jonge vrouw, in wie
alle sentimenten van mensch en artiest, die men
hebben moet om kunst te maken, nog niet tot
ontwikkeling kunnen gekomen zyn; zij is een ar
tiest, die zich zelf nog moet gaan begrijpen. Zoo
als ik haar nu een tweetal jaren heb zien spe
len, heb ik de impressie van haar gekregen, dat
zij op het tooneel nog veel surprises vaii onver
wachte mooiheden geven zal. In tegenstelling met
Aleida Roelofszen een gewoon mensch, dat men
heeft leeren" tooneelspeien , van wie men
vooruit voorspellen kan wat zy van de een of
andere rol maken" zal, is Mevrouw Van
BienePoolman eene jeugdige vrouw met kunsttempera
ment, die weet hoe kunst er uit ziet en 't ook
uit zich geven kan, maar die waarschijnlijk op
de meest onverwachte oogenblikken knappe kunst
sensaties creëeren zal. Zij zal een spontane artiest
worden, vol verrassingen, die in het begin nog
veel geleid zal moeten worden, maar die dan ook
werk van kunst zal maken. Ik stel mij voor, dat
zij mogelijk, als men in een nieuwe rol veel van
haar verwaohl, een teleurstelling zal wezen, om
dan ineens, juist als men er niet aan gedacht
had, spontane kunst te leveren, die ons een ju
beling van genot zal ontlokken. Zij kan zich zoo
lief, trisch, geheel overgeven in haar kunst; in
Het Goudviscbje" heeft zij momenten, dat alles
zoo geheel, in volle emotie uit haar komt, zoo
intensief van sentiment en zegging, dat men zit
tegenover de surprise eener spontane zelfv
rrassing van de actrice, die 't zelf ook niet berekend
had.
Maar deze jonge vrouw is een artiest, die met
zorg geleid moet worden naar de mooie kunst;
die men niet in het lichte vuilwerk der
soubretterolletjes leelijke aanwendsels moet doen verkrij
gen, maar die door een artistieke regie moet
worden opgeleid in de emoties van het ernstige
werk; op haar leeftijd heelt de leider van haar
kunstcarrière eene groote verantwoordelijkheid.
En nu men gelukkig in Holland in den
laatsten tijd schrijvers heeft gekregen, die ook
inoderne kunst" op het tooneel hebben weten te
brengen, moet men deze actrice groot brengen
voor dit soort van mooi.
FRANS NETSCHEK.
Rotterdam, Maart 1892.
MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
Over Rossini's Barbier de Sécillè, door het
Fransche Operagezelschap alhier opgevoerd, valt
niet veel nieuws te vertellen. Ik bepaal mij dus
tot een paar woorden betreffende de vertolking.
Aan de derde acte (die zeer elastiek is) was
ditmaal groote uitbreiding gegeven. Behalve mej.
Marcolini's (Rosine) extra-voordrachten speelde'
ook hare jongere zuster, de 14-jarige violiste, een
paar solonummers.
Verdient mej. Marcolini (de zangeres) reeds hulde,
dat zij niet de variatien van Rode zong; zij mag
tevens voor de voordracht van een wals van
Mertens, benevens Russische, Engelsche en
Spaansche liederen geprezen worden. Het bleek my
bovendien dat zij zich vroegere opmerkingen,
omtrent onduidelijkheid in coloratuur-passages,
heett ten nutte gemaakt.
Bovendien is zij muzikaal zeer begaafd.
De Heer Samaty (Almaviva) voldeed mij ditmaal
minder. In coloratuurpassages schiet hij veel te
kort (vooral in de eerste acte.) Zijn spel was
echter losser dan vroeger, terwijl de Heer IlJy
als Figaro menig goed oogenblik had. Hij is nog
jong en bezit eene stem die hem tot veel in
staat stelt. Hij streve dus ernstig voorwaarts.
De Heer Donval was als Bartholo weer zeer ver
makelijk en de Heer Lequien als Basüe over het
geheel goed.
De jonge violiste belooft veel. Zij speelt op
sobere wijze en was de nummers die zij voordroeg
machtig. Zij gaf blijk van groote muzikale be
gaafdheid. Hoewel ik de houding van den rechter
zich vermoeid, want hij had al de zorgen des
levens reeds leeren kennen vóór hij
drie-entwintig jaar was. Zijn eer was weg dit
was de man die in hem sprak en nu
moest hij ook maar naar den duivel gaan
dit was de jongen. Daarom lag hij met het
hoofd op de met groen wasdoek bekleede
tafel en schreide bitter vóór hij zijn betrek
king en alles wat daaraan verbonden was,
neer ging leggen.
Maar de belooning voor zijn vlijt bleef
niet weg. Men gaf hem drie dagen bedenk
tijd ; toen zeide het hoofd van het etablis
sement hem, na eenige telegrammen te heb
ben verzonden en ontvangen, dat het een
groote onderscheiding was, maar dat, naar
aanleiding van de bekwaamheid, waarvan
Dicky Hatt op dien en dien dag en bij die
en die gelegenheid, de bewijzen had gegeven,
hij hem nu een oneindig beteren post aan
kon bieden, eerst op de proef en later defi
nitief, zooals dat altijd gaat. »En hoeveel
geeft die betrekking ?" zei Dicky. «Zeshon
derd vijftig ropijen," antwoordde zijn chef
langzaam, verwachtende Dicky van dankbaar
heid en blijdschap op te zien springen.
Daar kwam het nu! De zevenhonderd
ropijen voor den overtocht en daarbij genoeg
om vrouw en kind te onderhouden en zijn
huwelijk publiek te maken, kwamen nu ein
delijk. Dicky barstte in een schaterlach uit
een lach, dien hij maar niet kon be
dwingen een akeligeri, verwilderden lach,
waaraan geen einde scheen te zullen komen.
Toen hij zich eindelijk hersteld had, zeide hij
zeer ernstig: »Ik ben moe van het werken.
Ik ben een oud man. Het wórdt tijd dat ik
mijp- ontslag neem. En dat doe ik hierbij."
»De jongen is gek!" zeide zijn chef!
Ik geloof dat hij gelijk had; en Dicky
Hatt is nimmer teruggekomen om het tegen
deel te bewijzen.
J. v. R.