Historisch Archief 1877-1940
No. 770
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Sardynamietvrees te Par ij
s.
Gast tot zyn gastheer, die een sardineblikje openmaakt: Om Godswil, kerel, laat dat staan. Alle blikjes zijn tegenwoordig gevaarlijk."
HET OPTOCaTES-RECaT.
Bet is ons gebleken, dat de ver
gunning tot liet Houden van «en
optocht door liet Leger des Heil*
<len Burgemeester gevraagd, niet
was toegestaan. Det onderschrift
onder Braakensieks teekening op
pag. 7 Tan het vorig No., had dus
niet mogen luiden: Een optocht
met een oorlogskrcet dat gaat nog
maar in overeenstemming met de
door den Heer Vening Meinesz
betrachte onpartijdigheid: Ook
een optocht met een oorlogskreet
gaat NIET." Het doet ons genoe
gen er op te wijzen, dat ouder den
huldigen Burgemeester recht voor
allen ook op straat wordt gehand
haafd. De Oorlogskreet van
13 Maart, die het plan van een
?Optocht met heilsoldaten mede
deelde, bracht den geestigen
teefceuaar In den waan, dat den
Helisoldaten werd toegestaan wat an
deren ontzegd bleef.
EEN TRIOMFANTELIJK (?) LIED VAN
DEN MINISTER VAN OORLOG.
(Wijze: De zilvervloot.)
Heb je van den overste Seyffardt gehoord,
Van onzen oorlogsminister ?
-'Ze dachten: och arme, hij gaat overboord !
Maar Seyffardt is niet van gister.
O held vol moed,
Je bent haast al te goed!
Je plannen zijn wel groot (bis)
Maar als minister weeg je geen lood! (bis)
?'Seyffardt gaf een wet ('t was een noodwet maar)
Om mennekes te krijgen.
Drie, lichtingen mér, en voor minstens tien
jaaj!
We zaten van schrik al te hijgen!
O held vol moed,
Bedenk toch wat je doet!
Je plannen zijn wel groot, (bis)
Maar we gelooven niet aan dien nood. (bis)
Drie, dus samen tien ? dat is veel te veel!
»Och, 'k heb ze"?zei Seyffardt
»brood(noodig.
Geef er mij dan n, dus acht in 't geheel!"
Maar ook dat vond men overbodig.
O held vol moed,
Je bent heusch al te goed!
Je plannen zijn wel groot, (lis)
Maar je raakt zelf van den wal in de sloot, (bis)
?Seyffardt zal het dus weer met zeven doen
En het zal bij het oude blijven;
Want gaf' hij niet toe, dan moest hij voor 't
(fatsoen
Om ontslag aan de Koningin schrijven.
O held vol moed, *
Je bent heusch al te goed!
Je plannen zijn wel groot, (bis)
Maar bij de Kamer weeg je geen lood! (bis)
Tijdens uit het Groningerland kwam nu
Met erg onpleizierige vragen ;
Maar onze vriend Seyffardt zegt leuk: Voor u
Wil ik niet op glad ijs mij wagen."
O held vol moed,
Je waart nu heusch een bloed!
Je plannen zijn wel groot, (bis)
Maar bij de hof kliek weeg je geen lood! (bis)
Kibbel ik een beetje" denkt Seyffardt met
de kliek,)
Dan zijn dat mijn eigen zaken,
En al dat gescharrel is niet voor 't publiek
En hoeft geen schepsel te raken."
O held vol moed,
Is zoo'n geknoei wel goed?
Je plannen zijn wel groot, (bis)
Maar je prestige is morsdood, (bis)
'k Heb een kolonel voor het keurkorps klaar.
Al was 't naar mijn keus de leste,
'k Zocht naar den man wel een goed halfjaar.
En het is dus zeker een beste.1'
O held vol moed,
Wat ben je lief en zoet!
Je plannen zijn wel groot, (bis)
Maar speel nu ook eens op je poot! (bis)
't Is maar een geluk; dat de held vol moed
Niet doet aan het kranten lezen;
Want och, die lectuur deed hem stellig geen goed,
En gemoedelijk wil hij graag wezen.
O held vol moed,
Je bent heusch al te goed!
Je plannen waren groot, (bis)
Maar als minister weeg je geen lood! (bis)
VERTROUWELIJK SCHRIJVEN VAN
DEN HEER BROMMEIJER
AAN EEN GEÏNTERESSEERDE BIJ
DE ELSEVIER-MAATSCHAPPIJ.
Geachte, -Heer!
Ik heb vernomen dat UEd. mijn geestigheid
en vernuft bewondert en mij gaarne ook eens
het woord zoude willen huoren voeren over
andere tijdschriften. Dat verwondert mij in
het minst niet, want WelEd. Heer ieder, die
zelf met eenigen geest en eenig vernuft be
deeld is, spreekt met groote ingenomenheid
over mijne auteursgaven. UEd. weet niet,
met welk een eerbied ze tot mij opzien, als
ik aan mijn pilaar op de beurs sta, en hoe
de nieuwsgierigheid en een in onstuimigheid
ontaardende belangstelling het mij dikwijls
lastig maken, als ik de minder soliede hoeken
passeer, waar zij onder het gokken door elkan
der toeroepen: Kijk daar gaat Brommevjer,
dat is hem nou! Zoo'n algemeene appre
ciatie, hoe streelend ook, heeft haar schaduw
zijde- En daarom zou ik UEd. vriendelijk
willen verzoekenuw veel vermogenden invloed
aan te weifden, om de provincie te weerhou
den hare loftuitingen bij die van de, hoofdstad
te voegen.
Inmiddels mag ik het U WelEd. Heer niet
kwalijk nemen, dat<rij,^als belanghebbende
bij den bloei van de Elsevier-Maatschappij
mij, en mijn schrijfwijze meer in 't bijzon
der, hebt liefgekregen, een liefde die, ik mag
't gerust zeggen, wederzijdsch is, want wat
ik, van dat prospectus heb geschreven, kwam
zoo onvervalscht uit mijn koopsmaushart.
UEd. moet weten voor ons beurslui is het
altoos een aangename zaak te bemerken, dat
de practische zin, die ons kenmerkt en boven
't gros der menschen verheft, ook nog in an
dere kringen dan die, waarin wij dagelijks
verkeeren, wordt waargenomen. En nu was
het mij geheel onbekend dat de Heeren
van de Elsevier-Maatschappij zoo goed be
grepen wat hun te doen stond om met succes
een nieuw fonds aan de markt te brengen,
zoqdat zij ons schaggeraars van beroep nog een
lesje konden geven- UEd. zult misschien mij
doen opmerken, dat mijn blik tot dusver te
beperktisgeweest, aangezien gijlieden op het denk
beeld van Uw prospectus gekomen zijt door
het voorbeeld van eenige geneeskundigen,
zooals de Heer Brandt, die zijn Zwitsersche
pillen ook met publiceering van getuigschrif
ten meer en meer ingang heeft doen vinden;
maar dan moet ik toch zeggen, dat UEd.'s
bescheidenheid U parten speelt. Want het
is allezins' bekend dat kwakzalversartikelen
met kwakzalversreclame worden aangepre
zen, maar geheel origineel is de vinding
om allersoliedste artikelen, gelijk het zoo
onweerstaanbare Elsetfiermaandschrift. op de
maaier van een elixter onder de aandacht
van het publiek te brengen,
Ik weet wel, als eenmaal iets gevonden is,
lijkt het altijd heel eenvoudig, net als het ei
van Columhus, maar onaertussc.hen moet
-iemand toch maar een Columbus zijn, of hij
zet zijn eitje niet op tafel.
Enfin, geachte heer, wij begrijpen elkaar.
Jjaat dit zoo blijven. Met een handdruk uit
de verte en een kushandje van Thérèse,
/?' WelEd. Heer,
'?'?? UEds. Dienstw. Dienaar,
JUL. PK. BROMMEIJER.
PS. Ik heb van middag C/ordes voorge
steld op de beurs ook een pilaar voor de
Uitgevers aan te wijzen. Hij had er wel ooren
naar, maar weifelt; stuur hem een present
exemplaar. ...
JETS OVER ONZE STAMHOUDERS.
Gelijk alle menschen, die tot iets groots
geboren worden, komt een jongen in de we
reld zonder een hemd aan het lijf. Veel
menschen tobben hun leven lang om eenig
succes te verkrijgen; een jongen niet. Hij
heeft succes zoodra hij op de aarde komt;
hij wordt bij zijn eerste schreeuw
geapplaudisseerd, vooral-door pa en grootma. Zoodra
hij geboren is, zegt de baker met een felici
tatie om haar glimlachenden mond, »dathet
waarentig een jongen is," alsof de familie
een olifant of een tweehoofdig kalf had
verwacht.
Het eerste jongensjaar verloopt in
vol^strekte alleenheerschappij; hoe meer hij
sehreeuwt, hoe meer hij naar de oogen wordt
gekeken; soms onthoudt hij dat, om het
??oófc in zijn verdere leven in praktijk te
brengen. Gewoonlijk slaapt hij als alle
menschen wakker zijn en raakt in een
bijzouder jolige stemming, als zijn omgeving
's nachts knikkebolt van den slaap. Op zijn
voeding is hij zeer keurig, zijn maag heeft
iets origineels; hij krijgt het zuur van alles
wat gezond voor hem is en verdraagt het
beste, wat de dokter heeft gezegd dat niet
voor hem deugt. Als hij in zijn stoel zit,
krijgt hij iets plechtigs en strengs in zijn
voorkomen, vooral, als zijn gezichtje soms
plotseling rood wordt en de aderen op zijn
voorhoofd zwellen; dan denkt men aan
Jupiter toen Minerva moest geboren worden.
Hij vindt het niet goed dat de mensch
alleen zij en wil altijd gezelschap hebben;
heeft hij dat niet, dan wreekt hij zich door
alles te vernielen wat in zijn bereikt is.
Zoo gaan zijn eerste levensjaren voorbij.
Als hij zeven of acht jaar is, begint hij
op te merken dat er een vrouwelijk wezen
in huis is, Ma genaamd, dat hem standjes
maakt, als hij met een halven broek of zon
der mouwen in zijn kiel thuis komt en die
precies wil weten hoe hij aan dat blauwe
oog komt of waar zijn voortanden zijn ge
bleven. Maar nog naarder is die kleine,
dikke of lange, magere man, luisterende
naar den naam Pa en zonder haar op den
kruin van zijn hoofd, die altijd van hem
wil weten hoeveel negen maal twaalf is,
wanneer Willem de Zwijger stierf of een
dergelijke gekheid en die zelf' nooit iets
weet, als hém iets van geschiedenis of aard
rijkskunde wordt gevraagd. Soms maken
deze twee wezens hem het leven zóó naar,
dat de jonge mensch heimelijk wenscht
als wees geboren te zijn met zooveel zakgeld
als hij hebben wou. Tegen dat hij vijftien .
jaar wordt, voegt hij hierbij een geweldige
minachting voor de levenservaring van
»den oude".
Nu komt ook de tijd van vage verwon
dering, dat hij reeds zooveel heeft doorleefd
zonder de liefde te kennen. Zijn eerste ver
liefdheid overvalt hem op een danspartijtje \,
het voorwerp is een meisje met gegolfd blond
haar en een blauwe strik, die hij onder het
aankleeden bij 't heengaan wegkaapt en,
zoolang hij ze niet verliest, op zijn hart
draagt, waardoor het blauw een twjjfel.
achtige lint verkrijgt. Hij ontwaakt den vol L
genden dag met een looden pak op zijn
hart eigenlijk zijn maag deels door
de verliefdheid, deels door de aangekleede
boterhammen 't frambozen-ijs en de porties
pudding, die hij den vorigen avond ver%
zwolgen heeft.
Hij wacht zijn aangebedene op, draagt
haar tasch, vereert haar goedkoope
lekker.nijen ??waarbij ze kans loopt een maag
kwaal op te doen en verduurt met hel
denmoed en een pijnlijken blos standjes voor
zijn lang wegblijven of allerindiscreetste.toe
spelingen op zijn jonge liefde. Na eenige
weken vervelen de minnenden elkander ge
woonlijk, krijgen ruzie met hevige verwijten
en nemen ieder een ander, waarna de vrede
tusschen hen weer hersteld is.
Op deze school tasch-verliefdheden vojgen
dikwijls gevaarlijker, die zich dikwijls uiten
in een roerende levensmoeheid en zwarte
wanhoop, die de jonge mensch soms zoo ver
standig is voor zich zelf te genieten maar
waarop hij vaker zijn omgeving versnapert in
akelige gelaatsuitdrukkingen of nóg akeliger
verzen. Die laatste narigheid haalt zijn fa
milie zich gewoonlijk zelf op den hals door
te meenen dat er wel een dichter in hem
schuilen kan, omdat hij altijd zoo vreemd
doet. Als hij op een dag tegen den een of
anderen practischen uitgever oploopt, wien
hij zijn dichtfabricaat heeft laten lezen, volgt
meestal een crisis met gunstigen afloop
Als hij niet poëtisch is, is hij positief
maj terialist 'pessimist is hij in elk geval
en verleidt zijn vader nu en dan tot twist
gesprekken over godsdienstige punten, waarbij
hij alle tegenbewijzen aanhaalt die hij ooit
van anderen gehoord heeft, tot hij zijn tegen
partij moe en zich zelf in de war praat.
Dan gaat hij heen en steekt een cigarette
op, onder het welbehagelijk gevoel dat hij
den ouden weer eens lekker vastgezet heeft.
Langzamerhand worden deze verschijnselen
zwakker en verdwijnen dikwijls geheel ; de
knaap wordt een man, die zich in de
to,ekomst even sterk over de pedanterie van
zijn apen van jongens zal ergeren, als zijn
vader het zich eens over hém heeft gedaan.
Fin de Siècle.
A L L E. R L E I.
Patiënt: Dokter, ik verbeeld me dat ik
rheumatiek heb.
Dokter: Als je die luidt zou je je het
niet verbeelden, dan wist je het wel.
Hij: (afscheid nemend). Mijn. hemel! over
elven al, ik dacht niet dat 't zóó laat was*.
Z ij: (een geeuw onderdrukkend). Beter
laat dan nooit.
Overtuigd jonggezel: Wat vlies t
de tijd; 't is vandaag tien jaar geleden dat
je me een blauwtje liet loopen, Marie.
Zij: (nog ongetrouwd). Ja, ik was toen
een kinderachtig ding; maar ik ben ouder
en wijzer geworden sinds dien tijd.
Eerste dame: Hoe vindt je onze nieuwe
buurvrouw!
Tweede dame: Wat een onnoozcl
schepsel! Verbeeld je, ze wist niet eens dat
mevrouw Mulder al weer een nieu\ve meid
had en dat de Smits altijd samen ruzie hebben,
omdat mevrouw zooveel aan kan. Ze weet
over niets te praten dan over boeken en mu
ziek en schilderijen.
»Kan die papegaai praten?"
»Dat heeft mijn vrouw hem wel geleerd."
H ij: Waarom doe je toch altijd zulke
eeuwig domme vragen ?
'L i]: Omdat je op verstandige toch niet
weet te antwoorden.
Moeder: Waarom eet je je appel niet
op, \Virn?
Jonge epicurist: Ik wacht op Johan.
Moeder: Wou je hem ook een stukje
geven, dat is braaf.
Jonge epicurist: Neen, maar als hij
er bij toekijkt, smaakt de appel nog lekkerder.