De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 27 maart pagina 7

27 maart 1892 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 770 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Sardynamietvrees te Par ij s. Gast tot zyn gastheer, die een sardineblikje openmaakt: Om Godswil, kerel, laat dat staan. Alle blikjes zijn tegenwoordig gevaarlijk." HET OPTOCaTES-RECaT. Bet is ons gebleken, dat de ver gunning tot liet Houden van «en optocht door liet Leger des Heil* <len Burgemeester gevraagd, niet was toegestaan. Det onderschrift onder Braakensieks teekening op pag. 7 Tan het vorig No., had dus niet mogen luiden: Een optocht met een oorlogskrcet dat gaat nog maar in overeenstemming met de door den Heer Vening Meinesz betrachte onpartijdigheid: Ook een optocht met een oorlogskreet gaat NIET." Het doet ons genoe gen er op te wijzen, dat ouder den huldigen Burgemeester recht voor allen ook op straat wordt gehand haafd. De Oorlogskreet van 13 Maart, die het plan van een ?Optocht met heilsoldaten mede deelde, bracht den geestigen teefceuaar In den waan, dat den Helisoldaten werd toegestaan wat an deren ontzegd bleef. EEN TRIOMFANTELIJK (?) LIED VAN DEN MINISTER VAN OORLOG. (Wijze: De zilvervloot.) Heb je van den overste Seyffardt gehoord, Van onzen oorlogsminister ? -'Ze dachten: och arme, hij gaat overboord ! Maar Seyffardt is niet van gister. O held vol moed, Je bent haast al te goed! Je plannen zijn wel groot (bis) Maar als minister weeg je geen lood! (bis) ?'Seyffardt gaf een wet ('t was een noodwet maar) Om mennekes te krijgen. Drie, lichtingen mér, en voor minstens tien jaaj! We zaten van schrik al te hijgen! O held vol moed, Bedenk toch wat je doet! Je plannen zijn wel groot, (bis) Maar we gelooven niet aan dien nood. (bis) Drie, dus samen tien ? dat is veel te veel! »Och, 'k heb ze"?zei Seyffardt »brood(noodig. Geef er mij dan n, dus acht in 't geheel!" Maar ook dat vond men overbodig. O held vol moed, Je bent heusch al te goed! Je plannen zijn wel groot, (lis) Maar je raakt zelf van den wal in de sloot, (bis) ?Seyffardt zal het dus weer met zeven doen En het zal bij het oude blijven; Want gaf' hij niet toe, dan moest hij voor 't (fatsoen Om ontslag aan de Koningin schrijven. O held vol moed, * Je bent heusch al te goed! Je plannen zijn wel groot, (bis) Maar bij de Kamer weeg je geen lood! (bis) Tijdens uit het Groningerland kwam nu Met erg onpleizierige vragen ; Maar onze vriend Seyffardt zegt leuk: Voor u Wil ik niet op glad ijs mij wagen." O held vol moed, Je waart nu heusch een bloed! Je plannen zijn wel groot, (bis) Maar bij de hof kliek weeg je geen lood! (bis) Kibbel ik een beetje" denkt Seyffardt met de kliek,) Dan zijn dat mijn eigen zaken, En al dat gescharrel is niet voor 't publiek En hoeft geen schepsel te raken." O held vol moed, Is zoo'n geknoei wel goed? Je plannen zijn wel groot, (bis) Maar je prestige is morsdood, (bis) 'k Heb een kolonel voor het keurkorps klaar. Al was 't naar mijn keus de leste, 'k Zocht naar den man wel een goed halfjaar. En het is dus zeker een beste.1' O held vol moed, Wat ben je lief en zoet! Je plannen zijn wel groot, (bis) Maar speel nu ook eens op je poot! (bis) 't Is maar een geluk; dat de held vol moed Niet doet aan het kranten lezen; Want och, die lectuur deed hem stellig geen goed, En gemoedelijk wil hij graag wezen. O held vol moed, Je bent heusch al te goed! Je plannen waren groot, (bis) Maar als minister weeg je geen lood! (bis) VERTROUWELIJK SCHRIJVEN VAN DEN HEER BROMMEIJER AAN EEN GEÏNTERESSEERDE BIJ DE ELSEVIER-MAATSCHAPPIJ. Geachte, -Heer! Ik heb vernomen dat UEd. mijn geestigheid en vernuft bewondert en mij gaarne ook eens het woord zoude willen huoren voeren over andere tijdschriften. Dat verwondert mij in het minst niet, want WelEd. Heer ieder, die zelf met eenigen geest en eenig vernuft be deeld is, spreekt met groote ingenomenheid over mijne auteursgaven. UEd. weet niet, met welk een eerbied ze tot mij opzien, als ik aan mijn pilaar op de beurs sta, en hoe de nieuwsgierigheid en een in onstuimigheid ontaardende belangstelling het mij dikwijls lastig maken, als ik de minder soliede hoeken passeer, waar zij onder het gokken door elkan der toeroepen: Kijk daar gaat Brommevjer, dat is hem nou! Zoo'n algemeene appre ciatie, hoe streelend ook, heeft haar schaduw zijde- En daarom zou ik UEd. vriendelijk willen verzoekenuw veel vermogenden invloed aan te weifden, om de provincie te weerhou den hare loftuitingen bij die van de, hoofdstad te voegen. Inmiddels mag ik het U WelEd. Heer niet kwalijk nemen, dat<rij,^als belanghebbende bij den bloei van de Elsevier-Maatschappij mij, en mijn schrijfwijze meer in 't bijzon der, hebt liefgekregen, een liefde die, ik mag 't gerust zeggen, wederzijdsch is, want wat ik, van dat prospectus heb geschreven, kwam zoo onvervalscht uit mijn koopsmaushart. UEd. moet weten voor ons beurslui is het altoos een aangename zaak te bemerken, dat de practische zin, die ons kenmerkt en boven 't gros der menschen verheft, ook nog in an dere kringen dan die, waarin wij dagelijks verkeeren, wordt waargenomen. En nu was het mij geheel onbekend dat de Heeren van de Elsevier-Maatschappij zoo goed be grepen wat hun te doen stond om met succes een nieuw fonds aan de markt te brengen, zoqdat zij ons schaggeraars van beroep nog een lesje konden geven- UEd. zult misschien mij doen opmerken, dat mijn blik tot dusver te beperktisgeweest, aangezien gijlieden op het denk beeld van Uw prospectus gekomen zijt door het voorbeeld van eenige geneeskundigen, zooals de Heer Brandt, die zijn Zwitsersche pillen ook met publiceering van getuigschrif ten meer en meer ingang heeft doen vinden; maar dan moet ik toch zeggen, dat UEd.'s bescheidenheid U parten speelt. Want het is allezins' bekend dat kwakzalversartikelen met kwakzalversreclame worden aangepre zen, maar geheel origineel is de vinding om allersoliedste artikelen, gelijk het zoo onweerstaanbare Elsetfiermaandschrift. op de maaier van een elixter onder de aandacht van het publiek te brengen, Ik weet wel, als eenmaal iets gevonden is, lijkt het altijd heel eenvoudig, net als het ei van Columhus, maar onaertussc.hen moet -iemand toch maar een Columbus zijn, of hij zet zijn eitje niet op tafel. Enfin, geachte heer, wij begrijpen elkaar. Jjaat dit zoo blijven. Met een handdruk uit de verte en een kushandje van Thérèse, /?' WelEd. Heer, '?'?? UEds. Dienstw. Dienaar, JUL. PK. BROMMEIJER. PS. Ik heb van middag C/ordes voorge steld op de beurs ook een pilaar voor de Uitgevers aan te wijzen. Hij had er wel ooren naar, maar weifelt; stuur hem een present exemplaar. ... JETS OVER ONZE STAMHOUDERS. Gelijk alle menschen, die tot iets groots geboren worden, komt een jongen in de we reld zonder een hemd aan het lijf. Veel menschen tobben hun leven lang om eenig succes te verkrijgen; een jongen niet. Hij heeft succes zoodra hij op de aarde komt; hij wordt bij zijn eerste schreeuw geapplaudisseerd, vooral-door pa en grootma. Zoodra hij geboren is, zegt de baker met een felici tatie om haar glimlachenden mond, »dathet waarentig een jongen is," alsof de familie een olifant of een tweehoofdig kalf had verwacht. Het eerste jongensjaar verloopt in vol^strekte alleenheerschappij; hoe meer hij sehreeuwt, hoe meer hij naar de oogen wordt gekeken; soms onthoudt hij dat, om het ??oófc in zijn verdere leven in praktijk te brengen. Gewoonlijk slaapt hij als alle menschen wakker zijn en raakt in een bijzouder jolige stemming, als zijn omgeving 's nachts knikkebolt van den slaap. Op zijn voeding is hij zeer keurig, zijn maag heeft iets origineels; hij krijgt het zuur van alles wat gezond voor hem is en verdraagt het beste, wat de dokter heeft gezegd dat niet voor hem deugt. Als hij in zijn stoel zit, krijgt hij iets plechtigs en strengs in zijn voorkomen, vooral, als zijn gezichtje soms plotseling rood wordt en de aderen op zijn voorhoofd zwellen; dan denkt men aan Jupiter toen Minerva moest geboren worden. Hij vindt het niet goed dat de mensch alleen zij en wil altijd gezelschap hebben; heeft hij dat niet, dan wreekt hij zich door alles te vernielen wat in zijn bereikt is. Zoo gaan zijn eerste levensjaren voorbij. Als hij zeven of acht jaar is, begint hij op te merken dat er een vrouwelijk wezen in huis is, Ma genaamd, dat hem standjes maakt, als hij met een halven broek of zon der mouwen in zijn kiel thuis komt en die precies wil weten hoe hij aan dat blauwe oog komt of waar zijn voortanden zijn ge bleven. Maar nog naarder is die kleine, dikke of lange, magere man, luisterende naar den naam Pa en zonder haar op den kruin van zijn hoofd, die altijd van hem wil weten hoeveel negen maal twaalf is, wanneer Willem de Zwijger stierf of een dergelijke gekheid en die zelf' nooit iets weet, als hém iets van geschiedenis of aard rijkskunde wordt gevraagd. Soms maken deze twee wezens hem het leven zóó naar, dat de jonge mensch heimelijk wenscht als wees geboren te zijn met zooveel zakgeld als hij hebben wou. Tegen dat hij vijftien . jaar wordt, voegt hij hierbij een geweldige minachting voor de levenservaring van »den oude". Nu komt ook de tijd van vage verwon dering, dat hij reeds zooveel heeft doorleefd zonder de liefde te kennen. Zijn eerste ver liefdheid overvalt hem op een danspartijtje \, het voorwerp is een meisje met gegolfd blond haar en een blauwe strik, die hij onder het aankleeden bij 't heengaan wegkaapt en, zoolang hij ze niet verliest, op zijn hart draagt, waardoor het blauw een twjjfel. achtige lint verkrijgt. Hij ontwaakt den vol L genden dag met een looden pak op zijn hart eigenlijk zijn maag deels door de verliefdheid, deels door de aangekleede boterhammen 't frambozen-ijs en de porties pudding, die hij den vorigen avond ver% zwolgen heeft. Hij wacht zijn aangebedene op, draagt haar tasch, vereert haar goedkoope lekker.nijen ??waarbij ze kans loopt een maag kwaal op te doen en verduurt met hel denmoed en een pijnlijken blos standjes voor zijn lang wegblijven of allerindiscreetste.toe spelingen op zijn jonge liefde. Na eenige weken vervelen de minnenden elkander ge woonlijk, krijgen ruzie met hevige verwijten en nemen ieder een ander, waarna de vrede tusschen hen weer hersteld is. Op deze school tasch-verliefdheden vojgen dikwijls gevaarlijker, die zich dikwijls uiten in een roerende levensmoeheid en zwarte wanhoop, die de jonge mensch soms zoo ver standig is voor zich zelf te genieten maar waarop hij vaker zijn omgeving versnapert in akelige gelaatsuitdrukkingen of nóg akeliger verzen. Die laatste narigheid haalt zijn fa milie zich gewoonlijk zelf op den hals door te meenen dat er wel een dichter in hem schuilen kan, omdat hij altijd zoo vreemd doet. Als hij op een dag tegen den een of anderen practischen uitgever oploopt, wien hij zijn dichtfabricaat heeft laten lezen, volgt meestal een crisis met gunstigen afloop Als hij niet poëtisch is, is hij positief maj terialist 'pessimist is hij in elk geval en verleidt zijn vader nu en dan tot twist gesprekken over godsdienstige punten, waarbij hij alle tegenbewijzen aanhaalt die hij ooit van anderen gehoord heeft, tot hij zijn tegen partij moe en zich zelf in de war praat. Dan gaat hij heen en steekt een cigarette op, onder het welbehagelijk gevoel dat hij den ouden weer eens lekker vastgezet heeft. Langzamerhand worden deze verschijnselen zwakker en verdwijnen dikwijls geheel ; de knaap wordt een man, die zich in de to,ekomst even sterk over de pedanterie van zijn apen van jongens zal ergeren, als zijn vader het zich eens over hém heeft gedaan. Fin de Siècle. A L L E. R L E I. Patiënt: Dokter, ik verbeeld me dat ik rheumatiek heb. Dokter: Als je die luidt zou je je het niet verbeelden, dan wist je het wel. Hij: (afscheid nemend). Mijn. hemel! over elven al, ik dacht niet dat 't zóó laat was*. Z ij: (een geeuw onderdrukkend). Beter laat dan nooit. Overtuigd jonggezel: Wat vlies t de tijd; 't is vandaag tien jaar geleden dat je me een blauwtje liet loopen, Marie. Zij: (nog ongetrouwd). Ja, ik was toen een kinderachtig ding; maar ik ben ouder en wijzer geworden sinds dien tijd. Eerste dame: Hoe vindt je onze nieuwe buurvrouw! Tweede dame: Wat een onnoozcl schepsel! Verbeeld je, ze wist niet eens dat mevrouw Mulder al weer een nieu\ve meid had en dat de Smits altijd samen ruzie hebben, omdat mevrouw zooveel aan kan. Ze weet over niets te praten dan over boeken en mu ziek en schilderijen. »Kan die papegaai praten?" »Dat heeft mijn vrouw hem wel geleerd." H ij: Waarom doe je toch altijd zulke eeuwig domme vragen ? 'L i]: Omdat je op verstandige toch niet weet te antwoorden. Moeder: Waarom eet je je appel niet op, \Virn? Jonge epicurist: Ik wacht op Johan. Moeder: Wou je hem ook een stukje geven, dat is braaf. Jonge epicurist: Neen, maar als hij er bij toekijkt, smaakt de appel nog lekkerder.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl